Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 52 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 52
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 52Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 52

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (57.95 MB)

ebook (3.69 MB)

XML (1.11 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 52

(1983)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Stijloefeningen

In het oktober-nummer van vorig jaar (pag. 118) stond een oproep tot het inzenden van Stijloefeningen. Het ging om het volgende, tamelijk onbenullige, verhaaltje.

Er zit een man in de tram, in het spitsuur (lijn 16 in Amsterdam). Hij ziet een figuur die opvalt door een lange nek en een gekke hoed. Die figuur maakt ruzie met een medepassagier die tegen hem aanbotst. Maar die ruzie zet niet door, en de figuur gaat zitten. Later op de dag ziet die eerste man dezelfde figuur bij toeval weer. Er staat dan iemand bij hem die zegt dat er een extra knoop aan zijn jas moet.

Dit verhaaltje is al op 99 verschillende manieren verteld. Zie het boek van Rudy Kousbroek (Amsterdam, De Bezige Bij 1978). Het aantal variatiemogelijkheden is echter nog lang niet uitgeput, getuige de talrijke inzendingen van Onze-Taallezers.

 

Hier volgen drie variaties. In het februari/maart-nummer volgen er nog meer.

Grigorj

Mensen, wat is het toch gemakkelijk om iemand achter zijn rug belachelijk te maken. Je hoeft alléén maar een paar keer - schijnbaar achteloos - de een of andere eigenaardigheid in zijn uiterlijk of zijn kleding rond te bazuinen, ook al heeft dat verder niets te maken met wat je verder over hem vertellen wil.

Je zegt dan bijvoorbeeld: ‘Popov, die met die grote oren weet je wel, heeft zijn huis verkocht’ of ‘Laatst zag ik Jakov Iljitsch die altijd zo scheef loopt, bij Warenka de deur uit komen.’ Nou, neem maar van mij aan dat binnen korte tijd de oren van Popov of de scheve stand van Jakov Iljitsch steevast genoemd worden als er ergens over hen gesproken wordt.

 

Daar heb je nou bijvoorbeeld Grigorj. Hij is een oppassend ambtenaar vierde klas op het Ministerie van Cultuur en je zal van mij geen kwaad woord over hem horen. Hij heeft een beetje lange nek maar dat doet niet af aan zijn karakter.

 

Welnu, als vierderangs verdien je niet zoveel en daarom kan hij niet kieskeurig zijn wat zijn kleding aangaat. Als hij dus eens een kledingstuk erft zoals laatst dat hoedje van zijn oom Wanja zaliger kan hij zich niet veroorloven erover te zeuren dat er een koordje omheen zit in plaats van een lint. En dat de afgedankte jas van de bakker veel te lang voor hem is mag hem niet verhinderen die jas aan te nemen. In ieder geval is Grigorj er betrekkelijk gelukkig mee en dan moet een ander zich daar verder niet mee bemoeien.

 

Nu kom ik laatst Ippolit de kleermaker tegen en die begint me daar een verhaal op te hangen over Grigorj, die in de tram onheus geweest zou zijn tegen een andere passagier die telkens tegen hem aanbotste tijdens de rit. In vond het niet zo'n belangwekkend verhaal maar als Ippolit dat wèl vindt moet hij dat weten. Maar ik werd er kwaad om dat hij die lange nek, dat hoedje met dat koordje en die gekke jas er bij haalde.

 

Nou vraag ik je, dat had er toch niets mee te maken. Maar 't mooiste komt nog. Ippolit schijnt Grigorj later op die dag bij toeval weer ontmoet te hebben en hem toen zómaar bespot te hebben over die jas en over het feit dat daar een knoop aan ontbrak. Hoe vind je zoiets?

 

Niet alleen achter iemands rug over hem kletsen en hem belachelijk maken bovendien recht in zijn gezicht aanmerkingen maken over zijn kleding.

 

Th.M. Way

Ede

Afdwalingen

Mens, moet je horen, daar zit ik gisteren in de tram, wat een toestand toch met die uitgebrande tram, hè, daar moesten ze wat aan doen, zeg ik maar. Afijn, in de tram, ik ga altijd op vrijdag naar de Bijenkorf, die is toch zo veranderd. O ja, er stond dan een rare kerel in die tram, met zo'n lange nek, Hans had zich toch zo gesneden bij het scheren gisteren, daarom was ik later dan anders. Nou, die lange nek dacht maar steeds dat de man die naast hem stond met opzet tegen hem opbotste, wat verschrikkelijk toch daar in Rotterdam hè, twee mensen dood, ik zeg maar dat je in de tram heel wat beter zit, zeg ik altijd. Maar die vent dan, hij had ook al zo'n rare hoed op, is net met een piepstem gaan protesteren, als er een plaats voorin vrijkomt, en toen was 't over. I k zeg altijd maar dat je 't best achter de bestuurder kan zitten, mijn man zegt altijd: nooit achterin gaan zitten, zegt ie.

 

Maar 't gekste komt nog, ik zeg altijd maar: een ongeluk komt zelden alleen, 's middags zag ik die eigenste kerel weer, ik was vergeten spek te halen en we eten altijd spekpannekoeken op zaterdag, op zaterdag doe ik het kalm aan, wat jij meid? Nou daar stond ie bij het Concertgebouw met nog zo'n type, geef mij maar Carré, en die stond aan z'n jas te plukken. Vind jij dat nou ook zo mooi, dat Rooie Sien, ik zeg altijd maar: vreemde vogels moeten er ook zijn.

 

A. Schoester

Utrecht

Germanismen

Het geeft dagen, aan die zonderbare zaken passeren. Een zulke dag is eergisteren geweest. De middagtijd had even begonnen, en ik wilde inkopen gaan. Als de autobus eindelijk kwam, stelde het zich eruit, dat hij zeer vol was. Ik moest om een zetel kampen, maar het klopte toch nog. Daarbij bemerkte ik een mens, die opgrond van zijn lange, dorre hals en zijn zich op een smalle kop bevindende vilthoed een zeldzame verschijning daarbood. Op eenmaal beschuldigde hij luid zijn nabuur daarvan, dat deze hem met afzicht op zijn voeten treden zou. De andere vaargasten hoorden de woordwissel misbillijkend toe. Maar zodra als een plaats vrijkwam, zette hij zich gauw.

 

Enkele tijd later zag ik deze persoon weer, in heftige uiteenzetting met een bekende verwikkeld. Het had de aanschijn van een strijd, toch bij het naderkomen kon ik verlicht vaststellen, dat het zich maar op de opperste knop van zijn mantel handelde, die hij van een daarvoor toestandige snijder zou moeten hoger zetten laten.

 

Judith Goedbloed

Mainz


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken