Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 54 (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 54
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 54Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 54

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 54

(1985)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reacties

Van macht tot taal
P.F. van Oosten de Boer - redacteur, Beusichem

‘Taal is macht’ ... voor die stelling lijken de voorbeelden die Renkema op blz. 66-68 van het juni-nummer schetst in zijn overigens boeiende bijdrage Taal en macht nu juist géén bewijzen aan te dragen. Dat journalisten invloed uitoefenen, daar twijfel ik niet aan. Maar dat gebeurt dan niet primair door de aard van de taal die zij gebruiken, maar door de gegevens die zij selecteren, door wat ze weglaten en wat ze hineininterpretieren. En doordat ze de ‘macht’ hebben om een en ander in de krant of op de buis te brengen... Het gebruik van ‘technische’ taal door artsen en psychologen komt mij, eerlijk gezegd, eerder als een teken van onmacht voor: ze zijn niet meer in staat om ‘mensentaal’ voort te brengen en missen daardoor een deel van hun vereiste bekwaamheid om met patiënten om te gaan. Eenzijdig zwijgen - bijvoorbeeld niet reageren op wat een patiënt vertelt - kàn een instrument zijn om een zeker machtsoverwicht te bereiken. Maar dan is er nu juist géén sprake van taalgebruik...

De toepassing van juridische termen in de rechtspraak is voor de leek zonder twijfel irritant tot frustrerend. Maar op zichzelf verschaft dit verschijnsel geen macht. De rechter hééft per definitie macht; nog machtiger zal díé rechter zijn die begrijpelijke woorden weet te spreken tot partijen en verdachten. Ook de exegese van de wettekst door de rechter is niet meer dan de toepassing van een bevoegdheid die de rechter als zodanig heeft. Doet de rechter dat goed, dan geeft hij blijk van bekwaamheid. Bekwaamheid kan - gegeven een menigte andere factoren - macht geven of versterken. Onbekwaamheid leidt veelal tot machtsverlies...

‘Taal is macht’ slaat mijns inziens op de bekwaamheid om (mede) door de keuze van effectieve bewoordingen mensen te overtuigen - tot iets goeds of iets kwaads. Zoals èlke vorm van macht ten goede of ten kwade kan worden toegepast.

Macht in taal
D.C. Ottevangers - organisatieadviseur, Den Haag

Macht wordt ook in taal weerspiegeld, maar dit betekent niet dat de taal van de machthebber ons de macht van de taal toont. In zijn speurtocht naar de macht van de taal toont J. Renkema op blz. 66-68 van het juni-nummer onder de titel ‘Taal en macht’ een boeket waarin zowel machtstaal als taalmacht voorkomen.

Een van de manieren waarop te zien is dat de macht in een situatie niet uit de taal maar uit andere machtsverhoudingen voortvloeit, is het bedenken van een vergelijkbare situatie waarin het taalonevenwicht juist tot onmacht leidt. Wanneer zo'n situatie gevonden kan worden berust de taalmacht op macht en niet op taal. Een voorbeeld hiervoor is de rechter die een beklaagde in constructies kan lokken door hem of haar met zijn jargon te bespelen. Dezelfde rechter wordt een machteloze gevangene van zijn jargon als hij met behulp daarvan een niet gejargoneerde (vgl. geletterde) getuige de essentiële gegevens probeert te ontlokken.

Wanneer we afzien van de ‘macht over het medium’ lijkt de macht van de taal zuiverder te vinden wanneer met behulp van taal een situatie beschreven wordt waaraan we niet zelf hebben deelgenomen. Toch blijft het ook daar de vraag of bijvoorbeeld de journalistiek ons de macht van de taal laat zien of de macht van de interpreterende waarnemer. Misschien bestaat de macht van de taal alleen daar waar andere macht geen rol speelt, bijvoorbeeld in het woord van een dichter.

Mijn conclusie is dat waar macht speelt, een taalkundige analyse niet de meest relevante gegevens blootlegt.

[pagina 105]
[p. 105]

Uit? Goed voor u!
H.E.R.J. Janssen - oud-gemeentesecretaris, Roermond

A.P. de Jonge (Onze Taal juni 1985 blz. 68) heeft uit een oogpunt van taalgevoel bezwaar tegen de aanduiding ‘Uit’ bij autosnelwegen.

Mede gezien het opschrift van zijn artikel (‘Uit? Terug naar af!’) geeft hij kennelijk de voorkeur aan ‘Af’. Zijn mijns inziens duidelijkste argument is dat je wel ‘ergens van de weg af’ gaat, maar niet ‘de weg uit’.

Verder citeert hij de elfde druk van Van Dale, waar bij het woord ‘uit’ onder meer staat: ‘ter aanduiding van het verlaten van een min of meer begrensde ruimte’. Welnu, De Jonge vindt dat hij niet binnen een min of meer begrensde ruimte is terwijl hij zich over de snelweg spoedt. Derhalve...!

Het citaat is echter niet volledig, want Van Dale (blz. 3020) spreekt onder I, 1 over ‘het verlaten van een min of meer begrensde zaak’, terwijl hij onder II, 1 behalve een begrensde ruimte ook weer een begrensde zaak noemt. Het begrip ‘zaak’ is algemener en omvat meer dan het begrip ‘ruimte’.

 

Nu naar de snelweg. Deze weg is niet alleen ruimtelijk bepaald maar ook door een systeem van speciale normen voor weggebruikers. Op de snelweg zijn - in ruil voor een hogere snelheidslimiet - tal van gedragingen en toestanden verboden, die op andere wegen wel geoorloofd zijn. In deze zin is een snelweg een eng begrensde zaak, een beperkt systeem (instituut) van snelheid en veiligheid.

Als je de snelweg verlaat, ga je ook uit dit systeem (instituut). Bij de plek waar je dit kunt - en ook alleen maar mag - doen, staat dan zeer terecht en duidelijk het bord ‘Uit’, dat - evenals in tal van openbare gelegenheden - de voor de hand liggende aanduiding (resp. afkorting) is voor ‘uitgang’, welk laatste woord De Jonge merkwaardigerwijze niet noemt in zijn gevarieerde opsomming van samenstellingen met ‘uit’.

 

Waarom niet het woord ‘Af’? Natuurlijk ga je, zoals De Jonge zegt, ‘ergens van de weg af’. Dat geldt trouwens ook voor iemand die uit de bocht vliegt. Anderzijds gaat iemand, die een bepaalde weg ‘afrijdt’, juist niet van de weg af. Het woord ‘af’ heeft het nadeel van zijn letterlijk verticale betekenis. ‘Af’ in de zin van ‘naar beneden’, in tegenstelling tot ‘op’. Het woord ‘afrit’ doet dan ook vooral denken aan een rit (weg) naar beneden, terwijl dat in feite vaak niet het geval is. In figuurlijke zin heeft ‘af’ in samenstellingen vaak een negatieve klank (onder meer in ‘afgang’, welk woord we evenmin mochten aantreffen in de desbetreffende reeks voorbeelden van De Jonge).

 

Het woord ‘uit’ is neutraler dan ‘af’ en suggereert niets over al dan niet bestaande hoogteverschillen. Daarom verdient het de voorkeur. En als we ons goed rekenschap geven van het begrip ‘snelweg’ zal het duidelijk zijn dat het taalgevoel hiervoor geen enkele belemmering hoeft te zijn.

Eruit met dat uit
K.W. Stachowski - beëdigd vertaler Pools, Veenendaal

Naar aanleiding van het artikel ‘Uit? Terug naar af!’ (van A.P. de Jonge, op blz. 68 van het juni-nummer) wil ik opmerken, dat de afslagen op de Duitse autosnelwegen - voor zover mij bekend - met Ausfahrt en niet met aus zoals De Jonge meent, aangeduid worden. Het Nederlandse uit is dus geen letterlijke vertaling uit het Duits. Maar dit even terzijde.

Het woordje uit ter aanduiding van de plaats waar men van de weg afgaat vond ik - weliswaar als een niet-native speaker - altijd al vreemd klinken. Er ontstaat bij mij de indruk dat mij geboden wordt de autosnelweg te verlaten, terwijl ik toch zelf weet wanneer ik het moet doen. Het woordje uit heeft in wezen geen eigen betekenis, tenzij men het uit (ontstaan door substantivering) bedoeld zou hebben, wat zeer onwaarschijnlijk lijkt. Iedere weggebruiker weet echter dat het uitje hem de mogelijkheid geeft de weg te verlaten. Het uit krijgt door de situatie een zelfstandige betekenis, maar ik blijf samen met De Jonge vinden dat het gebruik van uit op de autosnelwegen tegen het taalgevoel van velen in gaat. Afrit of uitrit, dat in België wel te horen is, in plaats van uit lijkt een betere oplossing. Afrit kan volgens Van Dale of slechts gedeeltelijk of helemaal niet, maar Van Dale bepaalt toch niet hoe de taal zich moet ontwikkelen. Het woordenboek registreert slechts hetgeen reeds als norm wordt ervaren en de norm wordt immers door de taalgebruikers bepaald en gecreëerd. Het is dus aan ons of, liever gezegd, aan de ANWB om nieuwe borden met Afrit te plaatsen en dan niet alleen bij hellende - zoals Van Dale dat zou willen - maar ook langs dalende en andere wegen. En Van Dale komt dan later na met een nieuwe betekenis van afrit.

 

Nog beter lijkt mij dat het Nederlandse uit, de Duitse Ausfahrt, de Franse Sortie en wat dies nog meer zij, door een internationaal verkeersbord vervangen worden, zoals bij andere waarschuwingen, aanwijzingen, geboden en verboden het geval is.

Hebben of zijn
J.Ph. Barendregt - oud-leraar Nederlands, Amsterdam

In het artikel van T. Hoekstra over het gebruik van het hulpwerkwoord in de voltooide tijden (mei-nummer blz. 54-55) wordt niet gesproken over de opvatting van C.H. den Hertog hieromtrent in zijn Nederlandse Spraakkunst (bewerking H. Hulshof, 1972). Hoekstra baseert zich op zinsbouwverschijnselen (taalkundige benadering), Den Hertog op betekenis (semantische benadering).

Den Hertog onderscheidt drie klassen van werkwoorden (deel 3, par. 4.1.1, blz. 150):

1. actitieven (een doen of handelen uitdrukkend): lopen, rijden, vliegen, kruipen, horen, voelen, ruiken, proeven, lichten, klinken, piepen, smaken, drukken, kennen, begrijpen, denken, haten, willen, begeren, zien, schijnen, geuren, waaien, stromen, vriezen, treuren, enz.;

 

2. immutatieven (een niet-doen of niet-veranderen uitdrukkend): zijn, blijven (to stay), staan, liggen, zitten, rusten, hangen (to droop), drijven, zweven, dromen (m.i. dubieus), slapen, suffen, gloeien, leven, enz.;

 

3. mutatieven (een veranderen, overgaan in een andere toestand uitdrukkend): vallen, stijgen, rijzen, dalen, aankomen, vertrekken, groenen, verdor ren, smelten, verteren, vermeerderen, verminderen, veranderen, korten, len-

[pagina 106]
[p. 106]

gen, ontvlammen, enz.

(De drie benamingen herinner ik me nog uit de ‘oude’ Den Hertog, in de ‘nieuwe’ heb ik ze niet aangetroffen.) De regel is nu: de actitieven en immutatieven worden met hebben en de mutatieven met zijn vervoegd. In klasse 2 vormen zijn en blijven alsmede de koppelwerkwoorden heten en voorkomen een geval apart.

 

‘Hebben of zijn’ van dit standpunt beschouwd, lijkt mij natuurlijker in het taalgevoel gegrond dan een beschouwing op basis van zinsbouwverschijnselen. Bovendien laten de door Hoekstra geopperde moeilijkheden zich als vanzelf oplossen. Zijn artikel volgend noteer ik: opvallen/treffen. Opvallen is een mutatief (vallen zelf is dat reeds) dus: zij zijn ons opgevallen. Treffen is duidelijk een actitief, dus: het heeft ons getroffen. Dat deze twee werkwoorden elkaar metaforisch tot bijna synoniemen kunnen naderen, doet aan hun ‘plaats’ in ons bewustzijn niets af. Het voorbeeld van Hoekstra ‘een (door die fout) getroffen schoolmeester’ is om die reden voor mijn gevoel onaanvaardbaar. Men kan wel zeggen: de door deze ramp getroffen bevolking, of: de door een kogel getroffen schoolmeester, waaruit blijkt dat treffen zijn status van actitief trouw blijft.

 

De kwestie van de mogelijkheid tot het vormen van het passivum (de lijdende vorm) is anders dan Hoekstra aangeeft. Hij zegt: ‘Dit is wel mogelijk bij hebben-werkwoorden: “er wordt gelachen, er werd gehuppeld”; maar bij zijn-werkwoorden is dit uitgesloten: “er wordt gesneuveld, er wordt verzakt”.’ Het passivum kan inderdaad niet gevormd worden bij de mutatieven (zijn-werkwoorden), maar evenmin bij de immutatieven (hebben-werkwoorden), terwijl bij de actitieven wel vele, maar niet alle een lijdende vorm toelaten; men vergelijke de boven opgesomde voorbeelden met de klassen 1, 2 en 3.

 

De voorbeeldzinnen bij Hoekstra geven bovendien een vertekend beeld. Het zijn zinnen van het type er + wordt + verleden deelwoord. Die zinnen zijn niet normaal: zij bevatten geen onderwerp. Met deze zinnen is bij alle werkwoorden een lijdende vorm mogelijk. Een verhaal kan beginnen met: ‘Het was een dorp als alle andere, er werd geboren, er werd geleefd, er werd gestorven.’ (Een actitief en een mutatief.) In een sprookje kan staan: ‘Er werd gegeurd door de bloemen dat het een lieve lust was.’ (Een intransitief actitief.) ‘De ballonvaarders haalden verlicht adem: er werd gelukkig meer gerezen dan gedaald.’ (Twee mutatieven, zijn-werkwoorden.)

 

Daarna komt Hoekstra met werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp kunnen voorkomen en hij illustreert: ‘De dokter geneest de patiënt, de patiënt geneest; Jan smelt de boter, de boter smelt; Truus breekt de spiegel, de spiegel breekt.’ Maar dit gaat volkomen volgens de regel: de eerstgenoemde werkwoorden zijn actitieven, worden dus met hebben vervoegd, de steeds als tweede genoemde werkwoorden zijn mutatieven, dus zijn-werkwoorden. Ondanks dat ze hetzelfde klinken, hebben ze een verschillende betekenis (men vergelijke de vertaling van zulke woorden in een vreemde taal).

 

Om deze reden kan ik het ook niet ten volle eens zijn met Hoekstra als hij zegt: ‘De regel voor de lijdende vorm kan dan beschouwd worden als een regel die werkwoorden uit de hebben-klasse omzet in leden van de zijn-klasse. Op deze wijze wordt begrijpelijk gemaakt waarom constructies in de lijdende vorm zozeer overeenkomen met constructies met zijn-werkwoorden.’ Op het niveau van zinsbouwverschijnselen kan dit verdedigd worden, maar niet op het niveau van woordbetekenis. Elke taalbeschouwing die de betekenis geheel of gedeeltelijk veronachtzaamt, loopt op een gegeven moment uit het spoor.

 

Ik heb van de indeling bij Den Hertog altijd veel plezier gehad als ik uit moest leggen waarom men zegt: ik heb mijn paraplu vergeten (actitief) en ik ben je naam vergeten (mutatief); we hebben van Amsterdam naar Halfweg gelopen (actitief, met nadruk op lopen) en we zijn van Amsterdam naar Halfweg gelopen (mutatief, nadruk op het zijn in Amsterdam en het komen in Halfweg).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken