Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Onze Taal. Jaargang 60

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Onze Taal. Jaargang 60

(1991)– [tijdschrift] Onze Taal

Vorige Volgende

Is er nog hoop?

Redactie Onze Taal

Uit de voorgaande bijdragen over hun en hen blijkt dat maar weinig taalgebruikers zich op dit gebied veilig kunnen voelen. Zelfs goed opgeleide volwassenen die met taal hun brood verdienen, blijken er grote moeite mee te hebben de regels in kwestie correct toe te passen. In het mondeling taalgebruik is het onderscheid tussen hun en hen al lang verdwenen; in onderzoekssituaties en in geschreven taal wordt er lang en diep nagedacht, waarbij regelmatig de verkeerde vorm komt bovendrijven.

Twee vragen zou je in dit verband kunnen stellen. Ten eerste, is het onderscheid tussen hun en hen echt zo moeilijk? En ten tweede, maakt een onderscheid dat veel taalgebruikers niet of alleen met trucjes kunnen aanbrengen, nog wel deel uit van het levende Nederlands?

 

De meeste handboeken geven de volgende vuistregels voor het onderscheid tussen hun en hen:

- Hun is meewerkend voorwerp (derde naamval):

 

1 Ik geef hun een boek.

 

- Hen wordt gebruikt als lijdend voorwerp (vierde naamval) en na een voorzetsel:

 

2 Ik heb hen gezien.

3 Ik geef aan hen een boek.

 

Deze regels zien er misschien niet moeilijk uit, maar ze veronderstellen wel dat taalgebruikers kunnen ontleden. Ze moeten in staat zijn het onderscheid tussen meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp aan te brengen.

 

In de voorbeeldjes hierboven is dit onderscheid nog eenvoudig. Maar als er geen lijdend voorwerp staat, wordt het al gauw puzzelen:

 

4 Ik heb hun geschreven.

[p. 14]

Veel taalgebruikers zullen hier hen schrijven. Dit probleem doet zich nog sterker voor bij werkwoorden waarbij geen lijdend voorwerp kan voorkomen, zoals gehoorzamen:

 

5 Hij heeft hun gehoorzaamd.

 

Ook zullen veel schrijvers in de war worden gebracht door zinnen waarin in plaats van een lijdend voorwerp een lijdend-voorwerpzin of een beknopte bijzin is opgenomen:

 

6 Hij heeft hun gezegd dat hij zou komen.

7 Hij heeft hun verzocht om te komen.

 

Bovendien is een schrijver die een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp uit elkaar kan houden nog niet klaar: er bestaan namelijk ook nog ondervindende en belanghebbende voorwerpen. Deze categorieën zijn omstreden als het gaat om de vraag of deze voorwerpen een accusatief of een datief verlangen. Volgens de ANS komt het ondervindend voorwerp (vooral) voor bij werkwoorden die ‘een ervaring tot uitdrukking brengen die met bepaalde gevoelens gepaard gaat’, zoals spijten, berouwen, bevallen, verheugen en tegenvallen.

De ANS kiest voor

 

8 Het verbaast hen dat u nog steeds doorleest.

 

waar Van Dale hun zou schrijven.

Een belanghebbend voorwerp komt voor in:

9 Hij schonk hun een glas in.

 

Er zijn nog meer regels en nog meer dubieuze gevallen, maar we nemen aan dat de eerste vraag met deze vlootschouw afdoende is beantwoord: ja, het onderscheid tussen hun en hen is moeilijk. In doorsneegevallen is het voor de gemiddelde taalgebruiker al vaak gokken, in bijzondere gevallen komt zelfs de geschoolde taalgebruiker er niet zonder kleerscheuren vanaf.

En hiermee is eigenlijk ook de tweede vraag beantwoord. Een taalregel die van een schrijver eist na te denken over de grammaticale functie van zinsdelen is kunstmatig, en het onderscheid dat zo'n regel beregelt, kan niet tot het levend Nederlands gerekend worden. Bovendien staat zo'n regel een effectieve communicatie in de weg.

Kritiek op het onderscheid tussen hun en hen is geen kwestie van gemakzucht. We zijn niet op zoek naar de weg van de minste weerstand. Het is op zichzelf geen bezwaar dat een taalgebruiker moet nadenken over de juiste zinsvorm. Dat gebeurt wel vaker in communicatie; in een ingewikkelde zin zal het bijvoorbeeld niet altijd duidelijk zijn of de persoonsvorm in het enkelvoud of het meervoud geschreven moet worden. Nadenken over zo'n zin zal de schrijver ertoe brengen de zin te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door een deel te verzelfstandigen. Bij de keuze tussen hun en hen brengt een dergelijke aanpak geen soelaas: deskundige ontleding is noodzakelijk om de juiste oplossing te vinden.

 

Het zou mooi zijn als het onderscheid tussen hun en hen, dat in de zeventiende eeuw op kunstmatige gronden is aangebracht, gewoon weer kon verdwijnen.

Zo ver is het echter niet. Wel geven de voorafgaande artikelen reden tolerant te zijn wanneer u hun of hen aantreft op een plaats waar u zelf voor de andere mogelijkheid had gekozen.

Verder kunt u altijd overwegen ze te gebruiken als een keuze tussen hen en hun u voor een onoverkomelijk probleem stelt.


Vorige Volgende