Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 61 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 61
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 61Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 61

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.83 MB)

Scans (115.72 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (1.63 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 61

(1992)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

[Vervolg Jullie Taal en Hun Taal]

lijk, prachtig. Waarom eigenlijk? Ze moeten dat Turks en Marokkaans toch zeker óók zuiver houden.

In al deze dingen treft het de taalkundige dat de kennis van taal wordt verengd tot de kennis van woorden. Ik geloof, maar u zult het niet geloven, dat als we alle woorden uit het Nederlands zullen vervangen door woorden uit het Japans of wat dan ook, het Nederlands nog precies zo zal blijven bestaan. Nederlands hangt niet af van woorden.

● Lekepraat uit de beginjaren

De geschiedenis van het Genootschap Onze Taal is buitengewoon interessant; er is gelukkig een boek over verschenen.

De chronologische geschiedenis kunt u in dat boek nalezen, ik belicht alleen een paar hoogtepunten of dieptepunten. In 1932 staat een voor ons eigenlijk onbegrijpelijke uitlating over iets anders dan germanismen. Het gaat hier over de Franse invloed in de 18de eeuw en daarna. Daar staat: ‘inmiddels is die verslapping en vereenzijdiging van het eigen wezen ons op den smaad van 1810-1813 te staan gekomen.’ 1810- 1813? Het zal wel iets te maken hebben met een zekere Franse koning die wij zo lang op ons dak kregen, maar dat die Franse koning hier is terechtgekomen omdat wij in voorafgaande eeuwen zo slecht tegen gallicismen zijn opgetreden, dat zou geen historicus durven nazeggen.

 

In 1937 wordt - het is een interessant geval omdat het eens niet om woordkeus gaat - een grammaticale constructie besproken. U weet wel: het hulpwerkwoord kan helemaal achteraan staan, achter het deelwoord, of het kan op de een na laatste plaats staan. Er wordt gesteld: de volgorde met het hulpwerkwoord achteraan is verplicht in het Duits, dús moeten wij het niet doen. Op die manier zouden wij veel constructies moeten missen.

 

Interessant is dat in september 1939 de (zoals altijd in die tijd) anonieme hoofdartikelschrijver in het blad schrijft: ‘Waarom kunnen wij niet wat onze oosterburen wel kunnen? Waarom moeten wij geduldig toe-

•
Onze taal was niet hún taal; hunnie moesten maar onze taal leren’
•

zien dat zij ons voorgaan op den weg, die elk volk dat zich zijn waardigheid bewust is, moet afleggen? Den weg waarlangs wij ons slechts strompelend voortbewegen. Waarom moet Duitsland ons leren...’, enz. enz.

Ik wil niet de Adriaan Venema uithangen, en daar is in verband met het genootschap geen enkele reden toe, maar het is natuurlijk wel curieus dat in april 1940 (het laatste nummer voor de bezetting) een artikeltje in Onze Taal staat waarin gesteld wordt dat het hoofd van de Duitse staat ter gelegenheid van de twintigste jaardag van de NSDAP te München een rede heeft gehouden en dat die in het Nederlands in een krant niet goed is vertaald. Want wat heeft die schandelijke journalist gedaan? Hij heeft gezegd: ‘dan bestaat het eenvoudig niet dat de voorzienigheid...’

Die uitdrukking dan bestaat het niet wordt in 1940 kennelijk buitengewoon grof gevonden. Wie die uitdrukking had gebruikt, wat dat hoofd van de Duitse staat in die rede zei, dat is van minder belang, en dat is natuurlijk ook logisch in een blad dat zich richt op taal.

● Optornen tegen hún taal

Zoals u weet, heeft het genootschap in de bezettingsjaren zijn eerste grote groei gekend, en die groei zet zich gelukkig nog steeds voort, ook zonder bezetting. In Onze Taal 1946 vond ik dat in een kinderboek ‘apentaal’ wordt gebruikt. Wat staat er namelijk: ‘begon ie zich te kammen’. Ik weet zeker dat ook in 1946 iedereen dat voornaamwoord hij in die positie als ‘ie’ uitsprak, maar het te zien staan was verschrikkelijk. In 1947 wond men zich op over de woorden donders en de uitdrukking en of! In 1950 wordt de uitspraak hij heb, met een b geschreven maar ongetwijfeld met een p klinkend, aangevallen. In 1957 maakt professor Paardekooper de merkwaardige opmerking dat het woord fijn echt beter is dan het Engelse fine en het Duitse fein. In 1967 lezen wij, niet van de redactie maar van een inzender, dat de uitdrukking volgens mij onzin is, want je kunt jezelf niet volgen. De logica is helaas een prachtig vak, een vak dat bij de ontwerpers van de taal niet bekend was.

Ik geloof dat het Genootschap Onze Taal gedurende zijn hele leven te lijden heeft gehad van een dubbele worging, een dubbele paradox. Onze Taal moest optornen tegen hun taal, namelijk de gewone sprekers van die taal, zoals je die op straat hoorde, inclusief hun eigen kinderen. Onze taal was niet hún taal, onze taal was veel beter dan hun taal. Hunnie moesten maar onze taal leren, wat natuurlijk absoluut niet lukte.

 

De tweede paradox is - en dat is eigenlijk voor mij bijzonder bevredigend - dat Onze Taal zich richtte tegen uw taal, namelijk de opvattingen van de taalgeleerden. Onmiddellijk in het begin, en dat toont weer het autoriteitsdenken aan in die tijd, hebben de oprichters gezegd: wij maken niet uit wat germanismen zijn, daar zullen we onze deskundigen voor aanstellen. Enkele professoren in de Nederlandse taal en Beets van het Woordenboek der Nederlandsche Taal hebben de Raad van Deskundigen gevormd. Heel duidelijk werd gesteld dat zij uitmaakten wat mocht en wat niet mocht, waarschijnlijk om ruzies onder de leden te voorkomen.

60 jaar onze taal en Onze Taal

Die taalkundigen weten soms wel iets van taal. Professor Gerlach Royen, een criticus van het eerste uur, schreef in het rooms-katholieke weekblad Vrijdag herhaaldelijk juist over die punten die in Onze Taal aan de orde waren.

Kritiek van binnenuit is ook heel interessant. In 1936, toen het eerste lustrum werd gevierd van Onze Taal, en het hele blad vol stond met brieven van Colijn en anderen dat Onze Taal uitstekend werk deed, schreef prof. dr. G.S. Overdiep, lid van de Raad van Deskundigen:

 

‘Dat de bezigheden als “lid van den Raad” volop aangenaam zijn, kan ik

[pagina 44]
[p. 44]

desondanks niet beweren. Als zoodanig fungeeren wij te zeer als buffer of als boeman. Hoe zeer ik bewondering en waardeering gevoel voor de “renaissance” van vaderlandsch besef bij de leden, een besef dat eigenlijk toch alleen aan onze eigen taal houvast kan vinden, meen ik er op te moeten wijzen dat vele leden nog te veel hechten aan de autoriteit en het gezag van het zeer beperkte en zeer eenzijdige Nederlandsch, dat zij als “het” beschaafd Nederlandsch “voelen”. Zal de Nederlandsche “volkskracht” worden bevestigd in de “volkstaal”, dan zal men aan de taal van “gansch het volk” moeten toestaan, levende taalschatten te leveren aan de algemeene cultuurtaal en evenzeer aan de bijzondere talen van vakken en beroepen. Willen wij niet onze taal ten doode doemen, dan moeten wij hare wortelen buiten (de steden van) het gewest Holland niet gaan afsnijden, noch ook in ander opzicht met louter verbod en politie te werk gaan.

CONGRES
60 jaar onze taal en Onze Taal

Geef alle taalsappen een kans! Ten slotte: niet de wóórden bepalen den rijkdom of de juistheid van spreek- en schrijftaal, maar de zínnen, waarin de gedachte onder woorden is gebracht.’

 

Dus Overdiep wist het in 1936 en heeft het ook duidelijk in het blad gezegd. Die deskundigen hebben eigenlijk een einde gemaakt aan Onze Taal in de oude zin.

● De toekomst van ‘Onze Taal’

We zien op het ogenblik de ondergang van een aantal ‘emancipatiezuilen’. De CHU en de CPN bestaan niet meer, de Vara en de PvdA bestaan omdat ze nog even bestaan, en de vraag is - en die lijkt mij toch zeer ter zake op deze dag - of iemand vandaag de dag Onze Taal nog zou oprichten?

Ik denk het wel. Ik hoop het wel. Maar dat zou dan met een ander motief zijn: de liefde voor het Nederlands, zoals iedereen liefde voor zijn eigen taal heeft, en misschien ook wel enige zorg over de toekomst van het Nederlands.

Ik denk, om over die toekomst te spreken, dat wij het op den duur - bijvoorbeeld over 75 jaar - op een tweetalig Nederlands zullen moeten gooien. Het Engels zal de Europese taal worden. Het lijkt mij heel verstandig als we allemaal vanaf het begin goed Engels leren en ook goed Nederlands blijven leren. De eerste vier jaar van de basisschool alleen maar onderwijs in het Nederlands, daarna Engels, ook voor alle Italianen en voor wat er verder in ons land komt wonen. Dat heeft het grote voordeel dat we geen Frans of Duits meer hoeven te leren, want dáár moeten ze natuurlijk ook allemaal Engels leren.

 

Zal het Nederlands vergaan? Ik geloof het niet. Zestig jaar lang werd officieel nergens in Rusland Moldavisch gesproken. De Russen hebben daar het Russisch er echt ingedrukt, maar na zestig jaar blijkt ineens dat Moldavisch nog altijd te leven. Wij hebben daar goddank geen bevrijding voor nodig, ook geen krampachtigheid zoals je die in het Fries en het Vlaams ziet. Die mensen zijn al in de situatie dat ze thuis een eigen taal spreken met hun gezin en in officiële situaties Nederlands moeten spreken. Die situatie heeft ongetwijfeld nadelen maar ook voordelen.

Het enige gevaar dat ons bedreigt, is dat er een min of meer goede spraakmachine zal komen. Je kunt nu al een chip met Nederlands kopen die afschuwelijk Nederlands aflevert. Als zo'n spraakmachine er komt, zal dat ongetwijfeld betekenen dat het Nederlands geüniformeerd wordt en dat we allemaal op die zelfde stomme manier als die spraakmachine moeten gaan spreken. Nog erger lijkt het me - maar ook daar is de kans niet groot op - dat er een goede vertaalmachine komt. Eigenlijk is de kans groot dat er een sléchte vertaalmachine komt, waarvan men zegt: nou ja, dat moet dan maar, dat is alleen maar om de documenten tussen die Europese ambtenaren te verdelen; maar die documenten worden wél voorgelezen in het Europese Parlement.

Wat ónze táál werkelijk is, is de niet-machinale mensentaal.

Deze tekst is een bewerkte en ingekorte versie van een bandopname van de uitgesproken lezing.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken