Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 67 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 67
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 67Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 67

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.74 MB)

Scans (228.33 MB)

ebook (14.90 MB)

XML (1.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 67

(1998)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 314]
[p. 314]

Reacties

■ Misvattingen over taal [1]
H.T.G. Boerman - Roosendaal

Graag wil ik reageren op het pleidooi dat de heer M.C. van den Toorn in Onze Taal van oktober houdt voor de invoering van taalkundeonderricht in het voortgezet onderwijs. Hij baseert zich op de vele misvattingen over taal die bij zowel hoger als lager opgeleide mensen leven, en die soms vol vuur in de pers verdedigd worden. Ik kan me in veel van deze argumenten vinden. Het feit dat sommigen een bepaald taalfenomeen als verloedering bestempelen, moet men echter niet zien als een taalkundig oordeel, maar als een kwestie van smaak. Wanneer een leek van een schilderij zegt dat hij het waardeloos vindt, velt hij daarmee niet een oordeel over de techniek of het inzicht waarmee het schilderij gemaakt is of zelfs maar over de waarde die dat schilderij voor de kunst (of de kunstmarkt) vertegenwoordigt, maar bedoelt hij gewoon te zeggen dat hij het niet mooi vindt. En over smaak valt niet te twisten.

Daarnaast vindt Van den Toorn het een merkwaardige situatie dat mensen over taalkundige fenomenen praten zonder daar enige opleiding in genoten te hebben. Nu, ik zou niet graag de mensen de kost geven die met hun oordeel over andere mensen klaarstaan zonder eerst een cursus psychologie gevolgd te hebben, of die maatschappelijke verschijnselen afkeuren zonder zich ooit in de sociologie verdiept te hebben. En hoe kan iedere burger geacht worden de wet te kennen zonder daar ooit in onderwezen te zijn? Ongeacht of men de huidige invulling van het onderwijsbestel zou willen veranderen, meen ik dat er waarschijnlijk nog wel belangrijker omissies zijn dan die op het vlak van taalkundeonderricht, waarvoor zelfs nu al enige plaats is ingeruimd in het onderwijs in de eigen en vreemde talen.

■ Misvattingen over taal [2]
Prof. dr. H. ter Heide - Waddinxveen

Als collega Van den Toorn behalve voor de meer genuanceerde tekst ook verantwoordelijk is voor het kader met de ‘Top-vijf van misvattingen over taal’ in het oktobernummer, dan vraag ik mij af hoe hij de eerste twee daarvan (‘Wie aan de spelling komt, komt aan de taal’ en ‘Iedereen gebruikt taal en kan er dus over oordelen’) misvattingen durft te noemen. Ik zou het niet in mijn hoofd halen om op mijn vakgebied, de planologie, ‘leken’ te verbieden mee te praten. Iedereen leeft in de ruimte, is ‘ervaringsdeskundige’, en mag over de ruimtelijke inrichting een oordeel hebben, ook als dat alleen gebaseerd is op gevoelens als liefde voor een historisch stukje stad of landschap. Ik zie niet in waarom dat met taal anders zou zijn. En dat geldt ook voor de spelling, want het is natuurlijk onzin om te zeggen dat spelling geen onderdeel van de (schrijf)taal is.

■ Misvattingen over taal [3]
Tjitte de Vries - Rotterdam

Taal is een auto. Wij mogen de taal berijden, maar alleen deskundigen als professor Van den Toorn hebben het recht reparaties uit te voeren. Wie vol vuur reageert op spellingreparaties, krijgt van hem het meewarige verwijt ‘blijkbaar moeite gehad met leren spellen...’ Mulisch, Kousbroek, Hermans, Burnier, Heldring en Kohnstamm - zij allen hadden moeite met leren spellen? Zo leert een mens dagelijks weer wat nieuws.

Professor Van den Toorns vergelijking van taal met een auto lijkt gevat, maar verraadt zijn gevoelsarmoede met betrekking tot de taal. Mensen kunnen doodgewoon van taal houden en kunnen gehecht raken aan woorden. We leren onze zinnen slijpen in Heldringse rubrieken. Graag knuffelen we onze taal in geschriften van schrijvers als Kousbroek en Hermans. We liefkozen taal in de poëzie van onze dichters, en in boze ingezonden brieven laten we weten dat er oude, vertrouwde vrienden van ons worden afgepakt omwille van voor ons gevoel onzinnig toegepaste spellingregels.

Het onbevoegd uitoefenen van de taalkunde zou een beschaafde natie onwaardig zijn, vindt professor Van den Toorn, die drie pagina's lang mag fulmineren, maar vanuit zijn ivoren hoogte nalaat ook maar één positief voorbeeld te geven van de zegeningen van de nieuwe spelling. Laat ik tot nog toe steeds hebben gedacht dat in ons land na 1968 de regenten geleidelijk aan waren uitgestorven. Helaas, vanuit Groesbeek krijgen we te horen: ‘Geen taalkunde gestudeerd? Mond houden!’ Onze taal is niet van ons, maar van de curiekardinalen der taalkunde.

Naschrift M.C. van den Toorn

Mijn artikel over misvattingen over taal heeft blijkbaar een nieuwe misvatting tot gevolg gehad: dat men als leek geen oordeel over taal zou mogen hebben of niet voor zijn smaak zou mogen uitkomen. Natuurlijk mag dat wel, maar die oordelen zijn er dan dikwijls ook naar: de heer Boerman weet toch ook dat oordelen over mensen of wetten vaak onjuist blijken. Hetzelfde geldt voor mijn opponent Ter Heide: ook hij wil leken niet ‘verbieden’ mee te praten over zijn vak (evenmin als ik dus), maar hij zal het toch op prijs stellen als die leek met enige kennis van zaken spreekt. Ook op de kritiek van Tjitte de Vries past hetzelfde antwoord: nergens beweer ik dat iemand die geen taalkunde gestudeerd

[pagina 315]
[p. 315]

heeft zijn mond moet houden. Over de zegeningen van de nieuwe spelling (bedoeld is de laatste spellingaanpassing) zal men mij niet horen spreken. Wel ben ik van mening dat er enkele vereenvoudigingen hebben plaatsgevonden. Tot slot: het spijt me als ik de indruk gewekt heb vanuit gevoelsarmoede over taal te hebben geschreven. Om mijn opponent te citeren: ‘Zo leert een mens dagelijks weer wat nieuws.’

■ Taalstrijd in België
Carolien Zandbergen - Brussel/ Helsinki

Het interview met Guido Geerts in het septembernummer van Onze Taal begint met enkele uitspraken over de Belgische taalstrijd en de daarmee samenhangende rivaliteit tussen Walen en Vlamingen. Ik vind het jammer dat een gezaghebbend taalkundige zulke categorische uitspraken doet, die mijns inziens niet alleen clichématig zijn, maar soms ook foutief. Natuurlijk loopt er in België nog veel mis door taaltwisten, maar in het dagelijks leven weten de mensen wel degelijk om te gaan met de meertaligheid van het land. Ik woon en werk in Brussel en zie overal om mij heen dat er schot in de zaak zit: jonge Vlamingen vestigen zich en masse in het centrum, nieuwe culturele en bewonersverenigingen zijn vanzelfsprekend tweetalig, in de bus hoor ik jonge Walen en allochtonen onder elkaar Nederlands praten, en zo zijn er meer voorbeelden. Ook Vlaanderen is veel geëmancipeerder dan Geerts doet voorkomen.

Zou de ‘rivaliteit’ waar Geerts het over heeft niet vooral bestaan in de ogen van mensen die dertig jaar geleden hun mening vormden en die mening sindsdien niet herzien hebben?

■ Stomme e
A.J. de Voldere - Zaandam

In zijn artikel ‘Loeien en stoeien met de stomme e’ (Onze Taal, juninummer) stelt Marc van Oostendorp dat een stomme e (‘sjwa’) aan het eind van een woord hooguit één medeklinker voor zich duldt. Een uitdagende stelling, waarop J.W. Kapteyn-Caron in het septembernummer reageert met enige voorbeelden die een uitzondering op die regel vormen: kapster, geksteen lastigste. Van Oostendorp verklaart in een naschrift dat deze uitzonderingen te maken hebben met de aanwezigheid van een s in de medeklinkergroep voor de sjwa.

Er zijn echter nog meer uitzonderingen, namelijk de verkleinwoorden die gevormd worden met de achtervoegsels -tje en -pje. Het is opmerkelijk dat in menig verkleinwoord op -tje de spreektaal het aantal uitgesproken klinkers reduceert. De sisklank die overblijft in bijvoorbeeld kastje is nauwelijks als een tweetal medeklinkers op te vatten, en dit geldt ook voor de fricatief (‘ruisklank’) in potje. Zonder meer een punt voor Van Oostendorp. Maar met -pje, zoals in zalmpje, komen we er niet onderuit. Ik meen dat het Nederlands de j erkent als medeklinker; of is het toch een halfvocaal? En de p wordt, dunkt mij, steeds uitgesproken. Hetzelfde geldt trouwens vaak ook voor de t in -tje, zoals in kamertje.

Kortom, ook bij de verkleinwoorden is er een categorie waarvoor Van Oostendorps stelling niet opgaat - zonder dat dit verklaard kan worden door de aanwezigheid van de s.

■ Midderdag
Inge Suasso - Best

Mariolein Sabarte Belacortu vraagt zich in Onze Taal van oktober af waarom er naast middernacht geen midderdag bestaat. Misschien kan ik haar helpen.

Middernacht is ontstaan uit de naamvalsvorm te midder nacht van het Middelnederlandse middenacht. Het woord nacht kon in vroeger tijden zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. In middernacht is het behandeld als vrouwelijk, vandaar de r van midder. Dag daarentegen is uitsluitend mannelijk en zal derhalve in het enkelvoud gecombineerd worden met een naamvalsvorm op een n: iets voor den dag halen, goedendag, des anderen daags. Midderdag is dus grammaticaal onjuist en zal mijns inziens ook niet kunstmatig worden geïntroduceerd. Middendag zou eventueel wel mogelijk zijn, maar dat geef ik ook niet veel kans.

Overigens heeft het Nederlands wél een woord voor de tijd rond het middaguur, al wordt dat alleen gewestelijk gebruikt: middag (mid-dag). Toen ik vanuit Den Haag naar Brabant verhuisde, had ik er aanvankelijk moeite mee als een leverancier zei dat hij ‘na de middag’ zou komen. Daarmee wordt niet bedoeld ‘aan het eind van de middag’, maar ‘na twaalf uur’, dus na de lunch.

En dan is er nog het - helaas verouderde - noen: misschien kan mevrouw Sabarte proberen dát nieuw leven in te blazen?

■ Zelfverwensingen
C.W. Benthem - Voorschoten

In het artikel ‘Rijmende verwensingen’ in het oktobernummer behandelen Ewoud Sanders en Rob Tempelaars ook de zelfverwensing. Als voorbeelden geven ze ‘ik mag doodvallen als...’ en ‘ik mag lije dat...’ Dit laatste voorbeeld is mijns inziens misplaatst. Lije (‘lijden’) heeft hier niet de betekenis ‘leed ondervinden’, maar ‘graag willen, houden van’. Er is dus geen sprake van een zelfverwensing: als er een verwensend element is, komt dit pas na het woord dat (‘dat jij de tering krijgt’). Maar er hoeft zelfs in het geheel geen sprake te zijn van een verwensing: ‘ik mag lije dat jij de honderdduizend wint’. Mijn interpretatie van lijden wordt overigens bevestigd door Van Dale.

Naschrift Ewoud Sanders en Rob Tempelaars

In ons boek Krijg de vinkentering! onderscheiden we twee typen zelfverwensingen: de échte zelfverwensingen, die meestal teruggaan op oude eedformules, en verwensingen als ‘ik mag lije dat...’ Net als C.W. Benthem stellen wij vast dat het werkwoord lijden een hoopvolle verwachting of een krachtige wens uitdrukt en dat het discutabel is of we wel van een zelfverwensing kunnen spreken: in feite gaat het meestal om ziekteverwensingen verpakt in de vorm van zelfverwensingen. Als we echter niet op de betekenis maar uitsluitend op de vorm letten, kan ‘ik mag lije dat...’ wel tot de zelfverwensingen gerekend worden. Een bijkomend argument is dat de argeloze taalgebruiker het traditionele begin ‘ik mag lije dat...’ wel degelijk opvat als een zelfverwensend element.

■ Luxaflex
N.J. Hamerslag - Spijkenisse

Naar aanleiding van het artikel ‘Van wie is onze taal?’ van Marc van Oostendorp (Onze Taal september) stuur ik u een brief van cabaretier Wim Sonneveld. Hij schreef deze brief in 1973 aan Hunter Douglas om zijn beklag te doen over het feit dat hij het woord luxaflex niet in een

[pagina 316]
[p. 316]

liedje mocht gebruiken. Zoals u ziet is Onze Taal zeker niet de eerste die door Hunter Douglas berispt wordt.

 

Vence, 28 Februari 1973.

 

Geachte Heer Eilbracht,

 

Ik zal wel vreselijk dom zijn op zakelijk gebied, maar wat betreft Uw brief van 7 Februari ontgaat me Uw bedoeling volkomen.

Vooropgesteld dat ik Luxaflex een geweldig artikel vind, dat ik er vele heb laten aanbrengen, moet me van het hart dat ik vind dat als een artikel een dergelijke naam gekregen heeft zodat het alleen maar Luxaflex kan zijn en niets anders, er zoveel bereikt is dat het ‘instituut’ niet meer te verwoesten is.

Een goed voorbeeld: het is ons verboden voor de tv. en op platen reclame te maken omdat dat ofwel gehonoreerd moet worden ofwel gemakkelijk te vermijden is. Ik heb in mijn carrière af en toe reclame gemaakt en het zal U misschien verwonderen dat ik daar bedragen van 50.000 tot 200.000 gulden voor heb ontvangen. Als we voor een film b.v. financiering zoeken zijn dat soort bedragen voor een z.g. ‘verborgen’ reclame geen uitzondering.

Maar er zijn producten die zo zijn ingeburgerd en zo in de taal zijn opgenomen dat zij staan voor begrippen. Slechts dan staat men toe dat ze gebruikt worden in teksten. Het lied ‘Drinking Rum and Coca Cola’ kon gewoonweg niet verboden worden omdat Coca Cola een begrip is waarbij de namen van alle andere coladranken als reclame opvallen.

Dat een meisje in één van mijn liedjes de Luxaflexen neerdoet wil alleen maar zeggen dat het moderne mensen zijn en in dat woord luxaflexen ligt de hele moderne wereld van deze mensen.

Het is me weleens gebeurd dat ik het woord deuxchevautje in een liedje gebruikte op de tv. Het gevolg was dat ik zo'n autootje aangeboden kreeg, zo blij was men met de reclame...!

Ik wil van U echt geen luxaflexen voor mijn ramen hier in Zuid-Frankrijk want die heb ik al, maar ik zou denken dat er eerder een dankbare brief dan een brief met aanmerkingen het gevolg zou zijn.

In ieder geval, het programma gaat al niet meer sinds januari. Willem Nijholt heeft het wel op de grammophoonplaat gezongen maar dat wordt nooit uitgezonden geloof ik.

Om mijn aanhef even te herhalen: ik begrijp niet dat een firma juist erg blij is met het noemen van een naam van hun product, het is toch zomaar een kado en een publiciteit en wie is er niet blij met gratis publiciteit?

Of het moest zijn dat de firmanten vinden dat er zich achter hun Luxaflex geen huwelijksdramaatje mag afspelen. Er zullen wel ergere en ook spannendere dingen gedaan worden achter een Luxaflex.

Heb ik het verkeerd begrepen?

Als U zin hebt antwoordt U dan maar eens.

 

Intussen met groeten en hoogachting, Wim Sonneveld


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Tjitte de Vries

  • M.C. van den Toorn

  • Ewoud Sanders

  • Rob Tempelaars