Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 1 (1970-1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 1
Afbeelding van Tabu. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 1

(1970-1971)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

Nieuws uit andere afdelingen
Psycholinguistische analyse van syntactische intuities

1. Inleiding

Op p.24 van ‘Aspects’ stelt Chomsky, dat een grammatica op correcte wijze de instrinsieke taalbeheersing van de geïdealiseerde moedertaalspreker moet beschrijven om ‘descriptief adekwaat’ genoemd te kunnen worden. Hij verduidelijkt dit standpunt in bewoordingen die we letterlijk citeren:

‘The structural descriptions assigned to sentences by the grammar, the distinctions that it makes between well-formed and deviant, and so on, must, for descriptive adequacy, correspond to the linguistic intuition of the native speaker (whether or not he may be immediately aware of this) in a substantial and significant class of crucial cases.’
(Chomsky 1965, p.24)

Kortom, in linguïstische beschrijvingen van taalverschijnselen moeten de linguïstische intuïties van moedertaalsprekers verdisconteerd zijn, althans voor Chomsky en vele andere linguïsten. Evenwel, zeggen DAT iets moet gebeuren is nog niet zeggen HOE iets moet gebeuren, en deze vraag naar het HOE is vooral daarom interessant, omdat dezelfde Chomsky niet nalaat zich wantrouwend uit te laten over de intuïtieve uitspraak van een native speaker:

‘Obviously, every speaker of a language has mastered and internalized a generative grammar that expresses his knowledge of his language. This is not to say that he is aware of the rules of the grammar or even that he can become aware of them or that his statements about his intuitive knowledge of the language are necessarily accurate’
(Chomsky 1965, p.8)

Uit de paragraaf die Chomsky besteedt aan de ‘Justification of Grammars’ blijkt dit wantrouwen vooral voort te komen uit vrees dat de werkelijke linguïstische intuïtie te latent is - bijvoorbeeld onder de versluiering van de oppervlaktestructuur - om in het uitgesproken oordeel verwoord te kunnen worden.

Het is natuurlijk nuttig op dit onderscheid tussen linguïstische intuïtie en de weergave ervan te wijzen, maar daarmee is de relatie tussen beide maar summier aangestipt. Het onderzoek dat thans in het kort wordt getypeerd komt voort uit de gedachte dat deze combinatie van belang en ‘onbetrouwbaarheid’ van het linguïstisch intuïtief oordeel gebaat is bij een psychologische analyse, te meer daar de moeilijkheden waarop Chomsky wijst minstens voor een deel normale experimentele problematiek vormen.

2. Intuïtieve oordelen over de sterkte van syntactische relaties.

Uit het eerste citaat van Chomsky blijkt, dat het beroep op de intuïtie van de moedertaalspreker onder andere gedaan wordt bij het toevoegen van structurele beschrijvingen aan zinnen. Het hier gepresteerde onderzoek nu tracht de intuïtieve noties aangaande syntactische structuren in zijn greep te krijgen via de analyse van uitspraken over de sterkte van de syntactische relatie tussen de woorden waaruit een zin bestaat.

Enerzijds heeft de psychologie veel ervaring opgedaan met de analyse van dit soort van data (‘sim laritiedata’), anderzijds zijn er in de linguïstische literatuur passages te vinden waarin grammatici dat wat zij ervaren als verschil in verwantschap, op formele wijze verantwoorden. Chomsky (1965, 101 e..v.) wijst op het bestaan van verschil in ‘degrees of cohesion’ tussen decided en

[pagina 5]
[p. 5]

on the boat in he decided on the boat, alnaargelang de zin betekent: ‘hij koos de boot’ of: ‘hij deed zijn keuze op de boot’.

Vanuit deze observatie wijzigt hij het schema van herschrijfregels, dat geïnitieerd wordt door

S → NP + Aux + VP (p. 68)

in het schema dat geïnitieerd wordt door

S → NP + Pred.Phrase (p. 106)

Deze wijziging maakt het mogelijk, het verschil in ‘cohesie’, dat er in de twee versies bestaat tussen het werkwoord en de voorzetselgroep te representeren door verschil in hoogte van de knopen die zowel dit werkwoord als de voorzetselgroep domineren:



illustratie

Twee andere voorbeelden van linguïstische uitspraken over de sterkte van syntactische relaties zijn te vinden bij Hays (1964, p. 525) en Robinson (1969, p.63).

Gelet op het bovenstaande lijkt de relevantie van uitspraken over de sterkte van syntactische relaties tweeërlei te zijn. Voor de psycholoog zijn deze uitspraken data bij uitstek voor de bestudering van wat we het ‘taalgevoel’ zouden kunnen noemen. Voor de linguist zijn ze van belang daar hij zowel in de heuristische fase van zijn werk als bij de evaluatie daarvan dit ‘taalgevoel’ hanteert.

3. Problematiek en voorlopige resultaten van het onderzoek

De problematiek bij de analyse van de verwantschaps-uitspraken, die besproken zijn onder 2), en die in beginsel bestaan uit een volgorde (naar beoordeelde relatie-sterkte) over alle paren die te vormen zijn uit de woorden van de zin in kwestie, is in de volgende vraag samen te vatten:

Vanuit welke opvattingen over de structuur van zinnen zijn genoemde verwantschapsdata zo goed mogelijk voorspelbaar?

Enkele voorlopige conclusies van het psycholinguïstisch onderzoek naar deze problematiek dat thans gaande is (zie de studiegids Psychologie 1970-'71, afdeling Funktieleer, onderafdeling Psycholinguïstiek) laten zich als volgt puntsgewijs samenvatten.

1.Er is een hoge mate van overeenstemming tussen de oordelen van verschillende ‘native speakers’.
2.De verwantschapsdata worden - in weerwil van Chomsky's twijfel - beter verklaard vanuit de dieptestructuur dan vanuit de oppervlaktestructuur
[pagina 6]
[p. 6]
(Levelt, 1969), al speelt deze laatste een medebepalende rol.
3.Pogingen om door differentiatie naar Fillmoriaanse casus tot betere voorspelling te komen dan vanuit Chomskyaanse dieptestructuren halen weinig uit.
4.De predicties vanuit een Chomskyaanse ‘phrase structure’-basis zijn minder goed dan die vanuit een ‘dependency structure’-basisGa naar eind1) (cf. Hays 1964, Robinson 1968, 1969).

Drs. E.D.J. Schils

Literatuur:

Chomsky 1965: Aspects of the theory of syntax. MIT-Press
 
Hays 1964: Dependency-theory; a formalism and some observations. Lg. 40 (1964), 511-525.
 
Levelt 1967: On psychological representations of syntactic structures. In: Bever & Weksel, Studies in psycholinguistics (in press).
 
  1969: The scaling of syntactic relatedness; a new method in psycholinguistic research. Psychonomic Science 17 (1969), 351-352.
 
Robinson 1968: Dependency structure and transformational rules. PEGS-paper 65.
 
  1969: Case, category and configuration. JL 1969, 6, 57-80.

eind1)
Anders dan de immediate constituents analysis, die de distributionele overeenkomst tussen MSE's (minimale syntactische eenheden) en reeksen van MSE's formaliseert, formaliseert de DG (dependentiegrammatica) wat men met een zinvolle verwijzing naar de scheikunde de ‘valentie’ van MSE's zou kunnen noemen. Deze valentie wordt door een zogenaamde dependentieregel beschreven, die van de volgende vorm is:
A (D1, D2, ...., Di, *, Di + 1, ....., Dn) (1 ≤ i ≤ n)

Hierin is de volgende informatie samengevat:
1.
De MSE A (‘governor’) heeft als dependenten de MSE's D1, ...., Dn.
2.
Deze zijn geordend als aangegeven tussen haakjes.
3.
Ook A zelf neemt in deze reeks een plaats in, en wel de plaats die met-* is gemarkeerd.

Sommige dependenten, die evenals de ‘governor’ allemaal lexicale categorieën zijn (± woordsoorten, dus geen phrases), kunnen zelf weer als governor fungeren op een wijze die in een andere dependentieregel wordt aangegeven.
Uitgaande van een centraal element (bijvoorbeeld het werkwoord van de zin) is het mogelijk via een reeks van dependentieregels dezelfde strings te genereren die ook met een PSG gegenereerd kunnen worden. Ook deze strings zijn dan voorzien van een structurele beschrijving, die behalve de informatie, die door de corresponderende PSG zou worden verschaft, ook nog de informatie bevat wat hoofd en wart attribuut is van een constructie. Op grond van deze, voor een transformationele grammatica nuttig gebleken additionele informatie prefereert Robinson (1968) de DG boven de PSG en dezelfde structurele informatie maakt het mogelijk de onderhavige experimentele gegevens veel beter te verklaren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • E.D.J. Schils


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek