Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 16 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 16
Afbeelding van Tabu. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 16

(1986)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

De Engelse progressieve vorm met futurische betekenis
Herman Wekker

Over weinig Engelse werkwoordsconstructies is -ook recent- zo veel geschreven als over de progressieve vorm (dat wil zeggen be gevolgd door het tegenwoordig deelwoord op -ing). In (1a) en (1b) vindt U voorbeelden van de progressieve vorm in de tegenwoordige tijd (de ‘present progressive’ of PP); ze verwijzen naar het heden :

(l) a John is working in the garden right now.
  b John is living in London these days.

De prototypische betekenis van de be + -ing constructie kan ruwweg worden aangeduid als het door de spreker verwijzen naar een in zijn perceptie op gang zijnde gebeurtenis of handeling of tijdelijke situatie. De oppositie duratief/ niet-duratief heeft in het Engels, in tegenstelling tot andere talen die dit aspect kennen, betrekking op zowel dynamische als niet-dynamische werkwoorden (Comrie 1976: 124). Bovendien komt de Engelse ‘progressive’ niet alleen in het presens voor (zoals in (1)), maar ook in de verleden tijd (was working, was living) en in de toekomende tijd (will be working, will be living), met gewoonlijk een bijpassende adverbiale bepaling in de context. Zoals bekend, kan de zogenaamde ‘present progressive’ (PP) in het hedendaags Engels ook worden gebruikt om te verwijzen naar handelingen, gebeurtenissen en situaties die in de toekomst liggen, zoals bijvoorbeeld in (2):

(2) John is rising at 6 tomorrow.

Dit gebruik van de progressieve vorm, dat vaak de ‘futurate progressive’ (FP) wordt genoemd, schijnt iets typisch Engels te zijn. In andere talen met een progressieve vorm (bijvoorbeeld in het Spaans de constructie estar + gerundio of in het Italiaans stare + gerundio), komt het futurische gebruik waar we het nu over hebben, niet voor. Zin (3) is dus bijvoorbeeld onacceptabel in het Spaans:

(3) *Juan se está levantando mañana a las 6.

Het is ongeveer net zo verkeerd als de Nederlandse parafase *Jan is morgen bezig om 6 uur op te staan. Het niet-progressieve presens kan in het Spaans en in vele andere talen, net als het futurum, wel worden gebruikt om naar de toekomst te verwijzen. Dus (4a) en (4b) zijn beide correct:

(4) a Juan se levanta mañana a las 6.
  b Juan se levantará mañana a las 6.

De Engelse FP, zoals in (2), verschilt in een aantal opzichten van de andere futurische werkwoordsconstructies waarover het Engels beschikt. In mijn proefschrift (1976) heb ik gewezen op de volgende bijzondere eigenschap van de FP: het gebruik ervan impliceert dat er sprake is van menselijke planning en van een voorbereiding van de toekomstige handeling of gebeurtenis. Ik heb dat geformuleerd als een conditie op het gebruik van de FP. Daar vloeit, bijvoorbeeld, uit voort dat naar het inzicht van de spreker de betrokken persoon het alsnog in zijn macht heeft invloed uit te oefenen op het wel of niet plaatsvinden van het voorgenomen gebeuren. Het gebeuren staat dus minder vast dan bij het gebruik van het futurische niet-progressieve presens. Vergelijk bijv. (2) met (5a) en (5b):

[pagina 96]
[p. 96]

(5) a ?John rises at 6 tomorrow.
  b The train leaves at 6.35 tomorrow.

(5b) is een volkomen correcte zin in het Engels: hij verwijst naar iets wat in de ogen van de spreker een onveranderlijke vaststaande toekomstige gebeurtenis is, waarvan het plaatsvinden zich normaal onttrekt aan menselijke beïnvloeding. Aangezien ‘morgen heel vroeg opstaan’ wel degelijk te maken heeft met plannen en voornemens, en dus een zekere mate van onzekerheid over het doorgaan van de voorgenomen gebeurtenis impliceert (althans door de spreker zo kan worden voorgesteld), doet zin (5a), in tegenstelling tot (5b), nogal vreemd aan (het is overigens niet uitgesloten dat ook voor (5a) een geschikte context te vinden is).

(6) John will rise at 6 tomorrow.
(7) John will be rising at 6 tomorrow.

Over (6) is het voldoende hier op te merken dat het een bepaalde mate van zekerheid impliceert, niet zozeer planning; het is de meest neutrale markeerder van de toekomst (de ‘regular future’, zoals het soms genoemd wordt (Dowty 1979: 155)). Het duratieve aspect van (7) voegt aan (6) het idee toe dat de verschijnselen rond de toekomstige gebeurtenis tevens de aandacht verdienen. Er is opnieuw gewoonlijk geen sprake van duidelijke planning.

 

Nu eerst nog iets meer over de beperking die geldt voor het gebruik van de FP. De gevallen in (8) zijn dubieus of vrijwel onacceptabel in het Engels:

(8) a ?Tomorrow, the Yankees are playing well.
  b ?The telephone in my office is (undoubtedly) ringing tomorrow.
  c ?The sun is setting tomorrow at 8.39 p.m.

Deze zinnen zijn zeer ongewoon, omdat het bij geen van drie gemakkelijk voorstelbaar is dat er sprake kan zijn van een plan of voornemen van één of meerdere mensen. Wèl goed zijn, behalve voorbeeld (2), de zinnen in (9):

(9) a Tomorrow, the Yankees are playing the Red Sox.
  b The bomb is going off at 4 p.m.
  c The Rosenbergs are dying tomorrow.

Zoals de voorbeelden laten zien, hoeft degene die het plan maakt of de voorbereiding treft niet het onderwerp van de zin te zijn. Wat van belang is voor het gebruik van de FP, is dat de spreker redelijkerwijs moet kunnen aannemen dat er sprake is van ‘human planning’, en daarmee (dat zal ik zo dadelijk beweren) van het in zekere zin reeds in voortgang zijn van een nog te volvoeren handeling.

Ik wil in dit paper trachten een aanzet te geven tot een betere semantische verklaring voor het universeel gezien toch ongewone futurische gebruik van de Engelse progressieve vorm. Met Dowty (p. 154) neem ik aan dat bij het gebruik van de FP in het Engels de toekomstige handeling of gebeurtenis in zekere zin al in gang komt op het moment dat het voornemen ontstaat of de voorbereidingen beginnen. Hij voert daarbij aan (p. 154) dat het soms ook mogelijk is een PP te gebruiken, zoals in (10), voordat er iets van de cirkel op papier staat, maar vanneer men John bezig ziet met het treffen van voorbereidingen voor het tekenen van een cirkel en zijn bedoeling bekend is.

(10) John is drawing a circle.

Het te kiezen semantische model zou in staat moeten zijn het idee uit te drukken dat in de perceptie van de spreker een gebeurtenis kan bestaan uit een reeks

[pagina 97]
[p. 97]

causaal en temporeel met elkaar gerelateerde ‘meta-gebeurtenissen’ die zowel het voornemen en de voorbereidingen als de uiteindelijke gebeurtenis zelf omvatten. Men zou kunnen zeggen dat de spreker zich de gebeurtenis voorstelt als een reeks met elkaar verband houdende ‘sub-events’, waarvan het begin iemands plan of voornemen is en het einde het volbrengen of uitvoeren van de handeling.

Dowty zelf stelt voor (p. 157) het gebruik van de FP compositioneel te analyseren als een niet-progressief presens met futurische betekenis gecombineerd met een progressieve vorm. Dus een onacceptabele zin als (5a) zou, aangevuld met een progressief aspect, de goede zin (2) met de juiste interpretatie op moeten leveren. Deze benadering geeft echter geen antwoord op de vraag waar dan het idee van ‘human planning’ vandaan komt, dat zoals bekend noch van het futurisch presens noch van de progressive een betekenisdeel vormt. Een tweede punt is dat de FP vaak voorkomt zonder adverbiale bepaling en dikwijls ambigu is wat de tijdsverwijzing betreft, terwijl het futurisch presens zelden of nooit zonder zo'n bepaling voorkomt. Dat levert dus problemen op voor een rechtstreekse afleiding van de FP van het futurisch presens. Tenslotte nog dit: om het verschil tussen de FP en het futurisch presens te verklaren, roept Dowty (p. 161) een pragmatisch principe van Grice (de ‘maxim of quantity’) te hulp. Volgens dit principe zou een spreker slechts dan de FP gebruiken als er onzekerheid bestaat over het doorgaan van de toekomstige gebeurtenis, en het futurisch presens te sterk en dus ongeschikt zou zijn. De FP zou een afgezwakte versie zijn van het futurisch presens. U zult begrijpen dat ik deze benadering om genoemde redenen niet overtuigend vind. Zoals gezegd, Dowty verklaart niet de belangrijke verschillen tussen de FP en het futurisch presens, en hij claimt ten onrechte dat zijn benadering een regelmatiger Engels werkwoordssysteem zonder gaten oplevert.

In tegenstelling tot andere auteurs, beschouw ik de FP als een bijzonder gebruik van de PP, waarbij de nauwe relatie, zoals gezegd, dikwijls leidt tot ambiguïteit tussen FP en PP; de PP correspondeert volkomen regelmatig met het niet-progressieve presens dat naar het heden verwijst (PNP). Op dezelfde manier beschouw ik het futurisch presens (FNP) als een bijzonder gebruik van de ‘normale’ PNP. De relatie zoals ik die zie tussen PNP, PP, FNP en FP kan worden uitgedrukt zoals in (11):

(11) PNP PP PNP = ‘present non-progressive’ die naar het heden verwijst
  ↓ ↓ PP = ‘present progressive’ die naar het heden verwijst
  FNP FP FNP = ‘present non-progressive’ die naar de toekomst ver wijst
  FP = ‘present progressive’ die naar de toekomst verwijst = ‘futurate progressive’

De te beantwoorden vraag is nu: hoe komt het dat zowel de PNP als de PP, elk op zijn eigen manier, ook futurisch geïnterpreteerd kunnen worden (resp. FNP en FP). Ik zal mij er hier op toeleggen een verklaring te bieden voor het gebruik van de FP, maar de verklaring voor het gebruik van de FNP dient daaraan parallel te lopen.

 

De prototypische betekenis, of de ‘focus’, van de PP ligt, zoals gezegd, in het aangeven van een door de spreker waargenomen thans in voortgang zijnde handeling of gebeurtenis. Deze omschrijving kan gelden als een algemeen universele karakterisering van de verschillende gebruiken van de PP in talen die de oppositie progressief/niet-progressief kennen. In tegenstelling tot Coleman and Kay (1981), die hun semantische beschrijvingen geven in de vorm van opsommingen, stellen Gass and Ard (te verschijnen) en andere auteurs voor een onderscheid te maken tussen essentiële en minder essentiële feiten, en dat talen en sprekers van elkaar kunnen verschillen als het erom gaat wat wel en wat niet als iets essentieels gepercipieerd wordt. Volgens Gass en Ard hechten sprekers van het Engels bij het gebruik van de PP het meeste belang aan de omstandigheid dat de gebeurtenis

[pagina 98]
[p. 98]

zich thans voltrekt en enige tijd voortduurt, terwijl naar hun zeggen in het Hopi de meeste nadruk ligt op het feit dat de spreker getuige dient te zijn van de gebeurtenis.

Als het juist is dat de Engelse PP (net als andere tempora en aspecten) thans in het kader van de prototype-semantiek beschreven kan worden als een constructie die op de eerste plaats het voortduren van een handeling uitdrukt, dan is het duidelijk dat het gebruik van de FP binnen het focus van de PP valt, al is het niet het prototype. Zoals een glazen baksteen nog steeds erkend wordt als behorend tot de categorie ‘baksteen’ of het water uit de Rijn als behorend tot de categorie ‘water’, zo behoort ook de FP tot de categorie PP.

 

Clark and Clark (1979) hebben, sprekend over Generic Theories en in navolging van het werk van Rosch en haar medewerkers (1976; 1977), uiteengezet hoe concrete voorwerpen als bakstenen of kopjes op een polythetische manier geclassificeerd kunnen worden. We beschikken over generic theories die een aantal overheersende kenmerken van het voorwerp definiëren, zoals de vorm, de samenstelling en de normale gebruikswijze ervan; samen bepalen deze hoofdkenmerken, die niet allemaal altijd in dezelfde mate aanwezig hoeven te zijn, het prototype van het voorwerp. Van elk voorwerp kan worden bepaald in hoeverre het voldoet, of tegemoet komt, aan de criteria van een generic theory, en of het een duidelijk of een dubieus voorbeeld is van de categorie in kwestie. Hoewel Clark en Clark zich beperken tot concrete voorwerpen, zijn generic theories ongetwijfeld ook van toepassing op abstracte concepten zoals ‘liegen’, ‘eten’ of ‘liefde’ (cf. Coleman and Kay 1981). Deze benadering leent zich mijns inziens ook voor de verklaring van het gebruik van tempora en aspecten in natuurlijke talen.

Met betrekking tot de FP geldt naar mijn mening dat sommige gebruiken ervan in de perceptie van sprekers dichter bij het prototype staan dan andere. Naarmate het kenmerk ‘aan-de-gang-zijnde handeling’ (‘on-going activity’) op het spreekmoment in sterkere mate aanwezig is, zal de FP gebruikelijker zijn en natuurlijker klinken. Eén van de manieren om deze hypothese te toetsen is Nederlandse studenten Engels onder andere zinnen zoals die in (12) voor te leggen en hen te vragen de werkwoordsvormen in het Engels te vertalen:

(12)   %P %NP %will
  a Hij vertrekt morgen naar Londen. 50 25 25
  b Hij werkt op het ogenblik in de tuin. 80 20  
  c Hij woont tegenwoordig in Amsterdam. 50 50  
  d Ze trouwen de volgende week. 70 10 20
  e De bom ontploft vanmiddag om 4 uur.   100
  P = progressieve vorm  
  NP = niet-progressieve vorm  
  will = will future  

Dit zijn vijf van de twintig korte zinnen die in een pilot-experiment aan een groep van 50 eerstejaars zijn voorgelegd. Hoewel deze resultaten nog zeer globaal en voorlopig zijn, bevestigen zij het aanvankelijke vermoeden dat we de progressieve vorm net als kopjes, bakstenen en tijgers, moeten zien als een verzameling semantische kenmerken, waarvan sommige dominant zijn en andere niet. Voor wat betreft de FP in voorbeeld (12a) en (12d), zien we in de eerste kolom rechts vrij hoge percentages (50 en 70), terwijl in (12e) de FP in het geheel niet werd gebruikt. (12b) en (12c) duiden erop dat de proefpersonen het prototypische gebruik van de PP in zekere mate kennen, en dat dat voor hen duidelijker is in gevallen als (12b) dan in gevallen als (12c), zoals te verwachten is. Het belang van dergelijke L2 data ligt hierin dat zij, aangevuld met L1 data, licht kunnen werpen op de universele kenmerken die een prototype definiëren.

Een benadering van het probleem binnen het kader van de prototype-semantiek, gebruik makend van het idee van ‘generic theories’, maakt het mogelijk de nood-

[pagina 99]
[p. 99]

zaak van ‘human planning’ enigszins af te zwakken omdat het belangrijkste toch het kenmerk is: ‘on-going activity during an extended period of time’. Zie voorbeeld (13), overgenomen van Goldsmith and Woisetschlaeger (1976: 22), waar nauwelijks sprake kan zijn van een voornemen of langdurige planning:

(13) Can I offer you a cup of coffee?
  No, thanks; we're leaving.

Verder is relevant te vermelden dat de FP soms een modale ondertoon heeft: de spreker geeft aan wat hij wil of gelooft dat zal gebeuren. Dus in (14) is er sprake van de wil van de spreker, in dit geval niet van een voornemen van het onderwerp van de zin.

(14) You're going to bed -- immediately.

Zelfs in gevallen als (2) en (9), waarbij we spraken over directe of indirecte ‘human planning’, is de rol van de spreker belangrijk: hij moet als het ware het plan ‘overnemen’, althans de indruk hebben dat er iets gaande is dat in de toekomst eventueel volbracht zal worden. Immers de progressieve vorm benadrukt de interne temporele structuur van de handeling, en niet het begin of het einde ervan; in dit geval is de voltooiing een aanwezig maar niet dominant kenmerk van de constructie. Het denken in termen van de prototypische betekenis van de Engelse progressive verklaart ook waarom het meestal gaat over futurische gebeurtenissen in de nabije toekomst. Meer dan tevoren vallen nog niet verklaarde feiten in; een samenhangend patroon van kenmerken op hun plaats, als deze semantische benadering verder kan worden uitgewerkt.

Literatuur

Clark, E. and H. Clark (1979) When nouns surface as verbs. In: Language 55, 767-811.
Coleman, L. and P. Kay (1981) Prototype semantics. In: Language 57, 26-44.
Comrie, B. (1976) Aspect. Cambridge.
Dowty, D. (1979) Word Meaning and Montague Grammar. Dordrecht.
Gass, S. and J. Ard (te versch.) Second language acquisition and the ontology of language universals. Mimeo.
Haegeman, L. (1982) The Futurate Progressive in Present-Day English. In: Journal of Linguistic Research 2, 13-19.
Putnam, H. (1975) The meaning of ‘meaning’. In: K. Gunderson (ed.), Language, Mind and Knowledge. Minnesota, 131-193.
Rosch, E., C.B. Mervis, W. Gray, D. Johnson and P. Boyes-Braem (1976) Basic objects in natural categories. In: Cognitive Psychology 8, 382-439.
Rosch, E. (1977) Classification of real-world objects: origins and representations in cognition. In: P.N. Johnson-Laird and P.C. Wason (eds.), Thinking: readings in cognitive science. Cambridge, 212-222.
Rycker, T. de (1982) The Expanded Form. Antwerp Papers in Linguistics nr. 27, Universiteit Antwerpen.
Wekker, H. (1976) The Expression of Future Time in Contemporary British English. Amsterdam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Herman Wekker


landen

  • over Groot-BrittanniĆ« (en Noord-Ierland)


taalkunde

  • Vormen (morfologie)

  • Betekenis (semantiek)