Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 21 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 21
Afbeelding van Tabu. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 21

(1991)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

Lexicale integriteit als epifenomeen
Peter Ackema

1 Inleiding

De vraag in hoeverre morfologie en syntaxis interacteren is sinds jaar en dag een omstreden kwestie binnen de generatieve taalkunde. Aan de ene kant zijn er auteurs die stellen dat het het beste is om morfologie en syntaxis als twee strikt gescheiden componenten van de grammatica te beschouwen, ieder met z'n eigen regels en principes, die slechts kunnen interacteren op één bepaald punt in de afleiding (namelijk het punt waarop lexicale insertie plaatsvindt). In de visie van deze ‘lexicalisten’ kan de syntaxis slechts refereren aan de eigenschappen van een compleet woord, niet aan de interne structuur van dit woord (cf. Lapointe 1979, Di Sciullo & Williams 1987).

Aan de andere kant zijn er auteurs die pleiten voor een meer directe interactie tussen morfologie en syntaxis. Zo wordt in Baker (1988) gesteld dat morfologie in feite een module binnen de syntaxis is, net zoals bijvoorbeeld Casustheorie of Controletheorie. De morfologie heeft echter ook in deze visie nog steeds zijn eigen regels en principes; het verschil met de lexicalistische visie is dat deze morfologische principes nu op ieder punt binnen de syntactische derivatie toegepast kunnen worden. Een enigszins vergelijkbare visie spreekt uit de ‘Parallelle Morfologie’ van Borer (1990).

Het is echter ook denkbaar om op een radicalere manier met de Lexicalistische Hypothese te breken. Mogelijkerwijs bestaan er in het geheel geen aparte morfologische principes en kan de morfologie compleet gereduceerd worden tot syntaxis. Dit standpunt wordt verdedigd in o.a. Sproat (1985) en Lieber (1989). Het is een aantrekkelijk standpunt met het oog op de ontwikkeling van een verklarende theorie: het taallerende kind zou zowel de morfologie als de syntaxis verwerven door het fixeren van dezelfde verzameling parameters. We moeten er echter voor oppassen dat we de syntactische principes nu niet voor uitsluitend morfologische doeleinden gaan compliceren, want in dat geval wordt de claim dat de morfologie beregeld kan worden door syntactische principes inhoudsloos. In Sproat (1985) wordt bijvoorbeeld gesteld dat de morfologie geen echte X-bar projecties kent. Dat houdt echter in dat morfologie toch nog wezenlijk verschilt van syntaxis. Hieronder zullen we zien dat het werk van Lieber onder dezelfde tekortkoming te lijden heeft.

In dit artikelGa naar eind0. wil ik beredeneren dat morfologie inderdaad door precies dezelfde principes beregeld kan worden als die, die gewoonlijk voor de syntaxis verantwoordelijk worden gehouden. We kunnen in dit artikel niet ingaan op alle consequenties van zo'n opvatting. Het hoofddoel hier is een bespreking van het belangrijkste verschijnsel dat op de onhoudbaarheid van

[pagina 28]
[p. 28]

een syntactische visie op morfologie lijkt te wijzen: Lexicale Integriteit, ofwel het feit dat woorden zich binnen de syntaxis als onanalyseerbare grootheden gedragen. Als we er in slagen om Lexicale Integriteit af te leiden uit bekende syntactische principes, hebben we niet alleen laten zien dat het mogelijk is om morfologie als syntaxis onder woordniveau te beschouwen, maar tegelijkertijd een sterk argument voor dat standpunt gegeven. Voor we dat kunnen doen moeten we echter eerst bekijken wat voor consequenties deze opvatting heeft voor de manier waarop we morfologische structuren moeten representeren. We zullen daarom eerst bekijken of morfologische structuren gegenereerd kunnen worden door dezelfde X-bar principes die voorgesteld worden voor syntactische structuren, in paragraaf 2. De eigenlijke bespreking van Lexicale Integriteit volgt in paragraaf 3 en 4. In 3 wordt de atomiciteit van woorden wat verplaatsing betreft behandeld; in 4 de (veronderstelde) atomiciteit van woorden wat betreft referentialiteit.

2 X-bar theorie onder en boven woordniveau

We kunnen hier niet eenvoudigweg een of andere versie van X-bar theorie aannemen, omdat de meeste versies van X-bar theorie alleen betrekking hebben op syntaxis. De meeste, maar niet allemaal. Er zijn enige voorstellen in de literatuur die inhouden dat morfologische structuur ook door X-bar principes gegenereerd moet worden, bijvoorbeeld die in Selkirk (1982) en Lieber (1989). De in deze werken voorgestelde morfologische X-bar principes verschillen echter cruciaal van hun syntactische tegenhangers. Voor wat de syntaxis betreft nemen beide auteurs een standaard versie van X-bar theorie aan, zoals geformuleerd in (1).

(1) Xn --> Xn-1, Zmax (met X0 als hoofd)

Selkirk neemt aan dat morfologische herschrijfregels de volgende vorm hebben:

(2) Xn --> Xm, Yp where 0 ≥n ≥ m,p

Een van de opvallendste aspecten van Selkirk's systeem is dat affixen niet passen in de X-bar hiërarchie zoals uitgedrukt door (2). Affixen behoren tot een bepaalde lexicale categorie en hebben een bar-niveau dat lager is dan nul, maar dat bar-niveau kan niet -n zijn (waar n een geheel getal is). Ze hebben het aparte niveau ‘Affix’. De redenen die Selkirk geeft voor dit onderscheid tussen affixen en andere morfemen zijn dat affixen noodzakelijkerwijs direct lexicaal materiaal domineren (affixen zijn altijd preterminaal) en dat een affix een non-affix als zuster moet hebben.

Lieber (1989) stelt eveneens morfologische X-bar principes voor. Het doel van haar werk is zelfs hetzelfde als ons doel in dit artikel, namelijk het ‘demonteren van de morfologie’. Niettemin compliceert Lieber de standaard

[pagina 29]
[p. 29]

X-bar theorie om uitsluitend morfologische redenen, op die manier (zoals we hierboven stelden) de claim dat morfologie en syntaxis door dezelfde principes beregeld worden inhoudsloos makend. Lieber stelt de volgende X-bar principes voor:

(3) Xn --> ... X(n-1,n)... where recursion is allowed for n = 0

Hoewel geformuleerd als één regel, drukt (3) in feite twee geheel verschillende herschrijfsystemen uit, een voor syntaxis en een voor morfologie. Onder woordniveau gaat het principe dat een categorie Xn (tenminste) een categorie Xn-1 domineert niet langer op. In plaats daarvan kunnen we nog slechts X0-categorieën genereren. Volgens Lieber is deze modificatie noodzakelijk, omdat negatieve bar-niveau's onwenselijk zouden zijn. Op dit punt komen we zodadelijk terug.

Indien morfologie werkelijk syntaxis onder woordniveau is, dienen de morfologische X-bar principes precies hetzelfde te zijn als de syntactische. Dit wordt uitgedrukt door het volgende schema:

(4) Xmax --> Ymax, Xmax-1
  Xmax-1--> Zmax, Xmax-2
  waar max = 0 of 2

Per definitie noemen we Ymax in (4) specificator en Zmax complement. Binnen één regel moet ‘max’ dezelfde waarde hebben (d.w.z. een regel als N2 --> N-1 is niet toegestaan). Het volgt uit (4) dat X0 een bijzondere status heeft. Het is zowel een maximale projectie als een ‘minimale’, een hoofd. Het hoofd van X2 is X0, het hoofd van X0 is X-2. Affixen passen wel degelijk in de X-bar hiërarchie die wordt uitgedrukt door (4). Normaal gesproken hebben ze bar-niveau -2, wat onmiddellijk Selkirk's observaties verklaart: volgens (4) is een X-2 preterminaal en kan een X-2 geen andere X-2 als zuster hebben.

Zoals hierboven al gezegd, wordt in Lieber (1989) expliciet gesteld dat negatieve bar-niveau's onwenselijk zijn. Lieber's argumentatie loopt als volgt. Stel dat we aannemen dat in de morfologie (net als in de syntaxis) het hoofd van een categorie een bar-niveau minder heeft dan die categorie zelf. In dat geval zou het hoofd echt in een geprefigeerd woord als onecht een A-1 moeten zijn, zoals in (5).

(5) [A0 on [A-l echt]]

Maar, zo redeneert Lieber, als echt niet het hoofd van een complex woord is kan het geen A-1 zijn. Het woord echt is een vrij morfeem en zou daarom een A0 moeten zijn. Het aannemen van negatieve bar-niveau's leidt zo dus tot contradicties, wat de optie van recursie van X0-categorieën die wordt uitgedrukt door (3) onvermijdelijk maakt. In dat geval zullen er geen

[pagina 30]
[p. 30]

problemen ontstaan, aangezien echt in onecht nu een A0 zal zijn, zoals gewenst:

(6) [A0 on [A0 echt]]

We zien dat Lieber's vertrekpunt de maximale projectie in de morfologie is, d.w.z. X0. Vervolgens stelt ze dat een X0 alleen een hoofd heeft, dat een bar-niveau minder zou moeten hebben, als we te maken hebben met een complex woord, d.w.z. een woord met morfologische specificatoren en/of complementen in onze termen. In het geval van een simplex als echt hebben we te maken met een X0 als zodanig; blijkbaar is er in dit geval geen hoofd.

Dat deze redenering incorrect is wordt duidelijk als we hem transponeren naar de syntaxis. Lieber's argumentatie zou inhouden dat een maximale syntactische projectie X2 (XP) alleen een hoofd bevat (dat een bar-niveau minder dient te hebben) als de XP een specificator of een complement bevat. Beschouw bijvoorbeeld de NP de auteurs van dit boek.

(7) [N2 de [Nl [N0 auteurs] [PP van dit boek]]]

Hier is auteurs een N0, dus is er niets aan de hand. Maar beschouw nu de NP de auteurs. Volgens Lieber's wijze van redeneren zou auteurs nu een N' zijn:

(8) [N2 de [Nl auteurs]]

In het geval het woord auteurs als NP gebruikt wordt (zoals in auteurs praten altijd maar over hun boeken) zou het zelfs een N2 zijn. Dit is duidelijk ongewenst. Maar de argumentatie is dan ook niet juist. In de NP's de auteurs en auteurs is er natuurlijk net zo goed een N0-hoofd auteurs als in de auteurs van dit boek. Dat hoofd projecteert altijd een N2, ongeacht of er specificatoren en/of complementen aanwezig zijn.

Precies hetzelfde geldt voor de morfologie. Hier projecteert een hoofd X2 altijd een X0, ongeacht of er specificatoren en/of complementen zijn. Dat wil zeggen dat zowel echt als onecht als hoofd de A-2 echt heeft. Het enige verschil tussen de twee is dat in de laatste on zich nog in de projectie bevindt, bijvoorbeeld in specificatorpositie, terwijl in de eerste die positie leeg is; zie (9).

(9) a. [A0 [A-l]A-2 echt [[[ b. [A0 on ]A-l [A-2 echt]]]

Een wat complexer woord als herlegaliseefbaarheid, dat in Lieber's visie tot een steeds toenemend aantal negatieve bar-niveau's zou leiden, ziet er uit als (10) onder de aanname van (4).

[pagina 31]
[p. 31]
(10)

illustratie

Er ontstaan geen contradicties en we kunnen (4) wat dit betreftGa naar eind1. handhaven als X-bar schema dat geldig is voor zowel syntaxis als morfologie.

3 Woorden als eilanden voor verplaatsing

Zoals in de inleiding al opgemerkt, is de belangrijkste reden om morfologie en syntaxis niet als meer van hetzelfde te beschouwen het feit dat woorden zich binnen de syntaxis als onanalyseerbare gehelen gedragen. Dit wordt uitgedrukt door de strikte versie van de Lexicalistische Hypothese zoals geformuleerd in Chomsky (1970), gegeven in (11).

(11) Syntactic rules cannot make any reference to any aspect of the internal structure of a word

De versie van Lexicale Integriteit in (11) is waarschijnlijk echter te sterk. In paragraaf 4 zullen we zien dat woorden niet altijd syntactische atomen zijn voorzover het referentialiteit betreft.

In deze paragraaf zullen we ons bezighouden met de atomiciteit van woorden voorzover het verplaatsing betreft. Het probleem daarbij is dat de aanname, die we hier willen verdedigen, dat alle syntactische principes ook binnen de morfologie werken en dat er daarnaast geen aparte morfologische principes zijn, regelrecht in strijd lijkt met het atomaire karakter van woorden voor Move α. Aan de andere kant kunnen we in onze poging om dit probleem op te lossen nu gebruik maken van bekende syntactische principes als de ECP.

Volgens Lieber (1989), die hetzelfde doel heeft als wij hier en dus met hetzelfde probleem te kampen heeft, kunnen we het probleem verdelen in drie deelproblemen:

[pagina 32]
[p. 32]

(12) a Wat voorkomt verplaatsing van een morfeem van een positie buiten een woord naar een positie in dat woord?
  b Wat voorkomt verplaatsing van een morfeem van een positie in een woord naar een positie buiten dat woord?
  c Wat voorkomt verplaatsing van een morfeem binnen een woord?

Om te beginnen moet ik opmerken dat ik (12c) niet als een schending van Lexicale Integriteit beschouw. Het feit dat woorden syntactische atomen zijn sluit niet uit dat het mogelijk is om morfemen binnen woorden te verplaatsen. Wat mij betreft wordt Lexicale Integriteit niet geschonden zolang de morfologie-syntaxis grens niet overschreden wordtGa naar eind2..

Verder volgt het uit onze X-bar principes dat (12a) in de meeste gevallen gereduceerd kan worden tot (12b). Alle elementen met een bar-niveau lager dan nul, d.w.z. alle X-1,s en X-2,s, kunen alleen maar basisgegenereerd worden op posities waar ze gedomineerd worden door een X0 (cf. (4)) Dat houdt in dat, als zo'n morfeem wordt verplaatst van een positie buiten een woord naar een positie erbinnen, het altijd uit een X0 vandaan komt. Hetzelfde geldt natuurlijk voor X0,s die worden gegenereerd op een positie waar ze gedomineerd worden door een andere X0. Het is daarom voldoende om af te leiden dat het onmogelijk is om delen van X0,s naar posities buiten de X0 te verplaatsenGa naar eind2..

Hoe doen we dat? Baker (1988) stelt bijvoorbeeld het volgende filter voor:

(13) *[X0 ...t...]

Een X0 mag niet een spoor domineren, tenzij dat spoor het enige is dat de X0 domineert (want dan is het woord zelf immers verplaatst). Dit filter is ad hoc; het beschrijft slechts het fenomeen dat we proberen te verklaren. In feite moeten we het probleem weer verdelen in twee verdere deelproblemen, zoals opgemerkt door Lieber (1989). We moeten apart de verplaatsingsmogelijkheden van affixen en van vrije morfemen bekijken.

3.1 Woorden als eilanden voor affix-verplaatsing

Lieber stelt het volgende voor. Affixen kunnen in het geheel niet verplaatst worden, omdat in dat geval hun subcategorisatie-eisen geschonden zullen worden. Neem bijvoorbeeld het nominaliserende suffix -er. Dit suffix hecht aan V's en heeft dus het subcategorisatieframe [V --]. Als -er wordt verplaatst, zal deze subcategorisatie-eis geschonden worden, zelfs in het geval dat het wordt verplaatst naar een andere V. In dat laatste geval wordt subcategorisatie volgens Lieber geschonden omdat -er geen N maakt van de V waarnaar het verplaatst. Als het deze V wel in een N verandert, krijgen we een N als hoofd van een VP, wat ook niet kan.

[pagina 33]
[p. 33]

Lieber stelt dus dat -er alleen naar een positie verplaatst kan worden die in overeenstemming is met z'n subcategorisatieframe. Dit lijkt erg eigenaardig, vergeleken met hoofdverplaatsingen in de syntaxis. Als een hoofd op D-structuur wordt geïnserteerd in een positie die in overeenstemming is met z'n subcategorisatie-eisen, zal er na verplaatsing aan subcategorisatie worden voldaan via het spoor. De S-structuur positie van het verplaatste hoofd zelf heeft in het geheel niets te maken met subcategorisatie. Een transitief werkwoord dat V2 ondergaat komt in C terecht, waar het geen NP als zuster heeft. Maar zolang het werkwoord op D-structuur maar geïnserteerd wordt naast een NP is alles in orde. Vertaald naar ons morfologische geval, wil dit zeggen dat zolang -er maar naast een V geïnserteerd wordt op D-structuur, subcategorisatie helemaal niets verbiedt.

Ook wordt subcategorisatie niet geschonden als -er het woord waarnaar het verplaatst niet in een N verandert, zoals Lieber stelt. Dat
-er ‘N's maakt van V's’ wil slechts zeggen dat -er het N-2-hoofd is van een N-projectie en een V0 als zuster heeft. De structuur van bijvoorbeeld bakker is:

(14) [N[N-1 [V0 bak] [N-2 er]]]

Als het morfeem -er wordt verplaatst wil dit slechts zeggen dat een N-2 wordt verplaatst naar een andere positie, maar die N-2 verandert niet de categoriale kenmerken van de projectie waarnaar hij wordt verplaatst, netzomin als hij de categoriale kenmerken van bak in (14) verandert. Bakker is een nomen omdat het hoofd de categorie-kenmerken [+N,-V] heeft; dit heeft niets te maken met subcategorisatie of met het ‘veranderen van V's in N's’. Opnieuw kunnen we een vergelijking maken met de syntactische transformatie V2: het verplaatste werkwoord verandert de CP niet in een VP, maar niettemin wordt deze verplaatsing niet verboden door een veronderstelde schending van de subcategorisatie-kenmerken van het werkwoord. Subcategorisatie verbiedt derhalve niet de hypothetische verplaatsing van een affix uit een woord. Niettemin moet dit soort verplaatsingen uitgesloten worden. We zullen nu bekijken of het mogelijk is om dat met behulp van een syntactisch principe, namelijk de ECP, te doen.

De aanname dat syntactische principes zonder onderscheid zowel boven als onder woordniveau gelden, impliceert dat ook de sporen van verplaatste morfemen aan de ECP moeten voldoen. Ik zal hier de niet disjunctieve versie van de ECP overnemen zoals geformuleerd in Rizzi (1990). Rizzi geeft de volgende definitie:

(15) ECP: A nonpronominal empty category must be
  (i) properly head-governed
  (ii) antecedent-governed or Theta-govemed

In (15i) is ‘properly’ gedefinieerd als ‘binnen de eerste projectie van het hoofd’. Rizzi past de definitie van de ECP in (15) verder aan, omdat hij in

[pagina 34]
[p. 34]

feite nog niet echt conjunctief is (de tweede eis bevat nog steeds een conceptueel gezien onwenselijke disjunctie) en omdat de noties hoofdrectie en Theta-rectie elkaar gedeeltelijk overlappen. Hij stelt daarom voor om Theta-rectie geheel overboord te zetten. We zullen dit voorstel hier zonder verdere discussie overnemen (vgl. ook Aoun et al. 1987). In plaats van gebruik te maken van de notie Theta-rectie, verantwoordt Rizzi asymmetrieën tussen argumenten en adjuncten wat betreft extraheerbaarheid uit wh-eilanden en dergelijke, door te beargumenteren dat alleen nonreferentiële elementen aan de tweede eis in (15), d.w.z. antecedent-rectie, moeten voldoen. De relatie tussen het spoor van een referentieel element en z'n antecedent kan op een andere manier gelegd worden, namelijk via binding. Binding is, in tegenstelling tot antecedent-rectie, mogelijk over barrières heen. We hebben zo geen mechanisme nodig zoals dat van Lasnik & Saito (1984; te versch.), dat de tussenliggende sporen van argumenten deleert tussen S-structuur en LF (waar de ECP wordt gecontroleerd), omdat er in het geval van referentiële elementen eenvoudigweg geen tussenliggende sporen hoeven te zijn. Adjuncten echter, die nu eenmaal de nonreferentiële elementen zijn die ze zijn, kunnen alleen over een barrière heen verplaatst worden door er eerst aan te adjungeren (cf. Chomsky 1986). De tussenliggende sporen van dit soort verplaatsing van nonreferentiële elementen moeten uiteraard weer aan (15) voldoen. De definities van hoofdrectie en antecedentrectie zijn als volgt (Rizzi 1990:25).

(16) Head Government: X head governs Y iff
  (i) a X is a head
  b X m-commands Y
  (ii)   X ∊ {[±V ±N, Agr, T}
  (iii) a no barrier intervenes
  b Relativized Minimality is respected
 
(17) Antecedent Government:
  X W-antecedent governs Y (W ∊ {A, A', X0})Ga naar eind4. iff
  (i) a X is in a W-position
  b X c-commands Y
  (ii)   X and Y are coindexed
  (iii) a no barrier intervenes
  b Relativized Minimality is respected

Beschouw nu de verplaatsing van een morfologisch hoofd X-2 uit zijn X0 naar een syntactische positie (het soort schending van Lexicale Integriteit dat we in deze paragraaf willen uitsluiten). Vanwege de eis van structuurbehoud kan een X-2 alleen adjungeren aan (of substitueren voor) een andere X-2. Dit levert een structuur op als (18a) of (18b).

[pagina 35]
[p. 35]
(18)

illustratie

Een affix is geen referentieel element, dus het spoor ervan moet aan beide onderdelen van de ECP voldoen. Antecedentrectie is alleen mogelijk (ruwweg) als het antecedent het spoor c-commandeert en er geen barrière is tussen antecedent en spoor (zie (17)). Echter, de verplaatste X-2 c-commandeert zijn spoor noch in (18a) noch in (18b), gegeven de definitie van c-commanderen uit Chomsky (1986:8).

(19) α c-commands β iff α does not dominate β and every Ͻ that dominates α dominates β

Dat betekent dat het tweede onderdeel van de ECP geschonden wordt.

Het eerste onderdeel, de eis op hoofdrectie, wordt ook geschonden. We zullen nu bekijken waarom. Om in overeenstemming te zijn met het geünificeerde morfosyntactische model dat we hier verdedigen, moet morfologische hoofdrectie parallel zijn aan syntactische. Dat wil echter nog in het geheel niet zeggen dat syntactische hoofden in staat zouden moeten zijn om morfologische elementen te hoofdregeren of vice versa. We brengen daarom een variabele in de definitie van hoofdrectie, om deze notie ook van toepassing te laten zijn op elementen onder X0-niveau. Merk echter op dat we het principe op geen enkele manier compliceren: het werkt in de morfologie exact hetzelfde als in de syntaxis en dat is (zoals we hierboven al stelden) cruciaal.

(20) X α-hoofdregeert Y desda
  (i) a X is een α-hoofd
  b X m-commandeert Y
  (ii) a α = a. morfologisch b. syntactisch
  b X ∊ {[±V, ±N], Agr, T}
  (iii) a er is geen α-barrière tussen X en Y
  b gerelativiseerde Minimaliteit wordt niet geschonden

Een morfologisch element moet (juist) worden geregeerd door een morfologisch hoofd en een syntactisch element door een syntactisch hoofd.

[pagina 36]
[p. 36]

Nogmaals, met de termen ‘morfologisch’ en ‘syntactisch’ wordt hier niet gedoeld op twee verschillende regelsystemen. De termen worden puur structureel gebruikt. Om wat preciezer te zijn, kunnen we de definitie in (21) gebruiken.

(21) a Een element er is morfologisch desda er een β is, zodanig dat
  (i) β is een X0
  (ii) α wordt niet geëxcludeerd door β
  (iii) α is niet β
  b Een element is syntactisch als het niet morfologisch is

Bekijk bijvoorbeeld de volgende adjunctiestructuur.

(22)

illustratie

In (22) gelden beide segmenten van Y0 als syntactisch. X0 is daarentegen morfologisch, aangezien deze knoop niet wordt geëxcludeerd door Y0.

Met het bovenstaande in gedachten, zien we nu dat in (18a) en (18b) het spoor van X-2 niet wordt hoofd-geregeerd door een morfologisch hoofd, aangezien Y-2 deze positie niet m-commandeert: de morfologisch maximale projectie Y0 domineert Y-2, maar niet het spoor. (Uiteraard moeten we de notie m-commanderen, die gebruikt wordt in de definitie van hoofdrectie, eveneens relativiseren met betrekking tot morfologische resp. syntactische maximale projecties). Als we de eis van juiste hoofdrectie in de syntaxis opleggen aan de sporen van verplaatste hoofden, leiden we af dat een hoofd alleen kan verplaatsen naar een ander hoofd dat de maximale projectie van het verplaatste hoofd regeert (de bekende Head Movement Constraint), met (23) als resultaat.

(23)

illustratie

Hier wordt ti syntactisch juist hoofd-geregeerd door Y0 Deze knoop hoofd-regeert het spoor volgens de definitie in (16) en doet dat binnen z'n eerste

[pagina 37]
[p. 37]

projectie. Voor de morfologie houdt dit in dat een X-2 alleen verplaatst kan worden naar een Y-2 die de X0 waarvan X-2 het hoofd was juist regeert:

(24)

illustratie

We voorspellen dat deze ‘affix-naar affix’ verplaatsing mogelijk moet zijn. Mogelijk bestaat het verschil tussen talen met fuserende en talen met agglutinerende inflectie uit de aan- versus afwezigheid van dit soort verplaatsing. In fuserende talen zouden de inflectionele affixen (waarvan ik aanneem dat ze onder woordniveau gegenereerd worden, niet in de syntaxis) dan deze affix-naar-affix verplaatsing ondergaan, op die manier een amalgaam vormend waarvoor in principe één allomorf geïnserteerd kan worden. In agglutinerende talen zouden de affixen allemaal in hun basispositie blijven staan. Hoe dit ook zij, het cruciale is hier dat (24), de enig mogelijke verplaatsing voor een affix, duidelijk niet Lexicale Integriteit schendt. Zodra we een affix uit een woord proberen te verplaatsen, krijgen we een dubbele schending van de ECP, resulterend in sterke ongrammaticaliteit.

3.2 Woorden als eilanden voor verplaatsing van vrije morfemen

Wat blokkeert verplaatsing van een X0 uit een andere X0? Met andere woorden, hoe kunnen we een representatie als in (25) voorkomen?

(25)

illustratie

[pagina 38]
[p. 38]

Het is juist voor deze configuratie dat Baker (1988) het ad hoc filter in (13) introduceert.

De sporen van vrije morfemen moeten net als de sporen van affixen aan de ECP voldoen. Laten we eerst de noodzaak van antecedentrectie van de sporen van vrije morfemen bekijken. Het is een bekend feit dat delen van samenstellingen, zoals bijvoorbeeld hout in houthakker, generiek geïnterpreteerd moeten worden (zie bv. Roeper 1988). Ze kunnen niet referentieel geïnterpreteerd worden. Veel auteurs stellen zelfs dat delen van woorden nooit een referentiële index van zichzelf kunnen hebben (cf. Di Sciullo & Williams 1987). Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, is deze aanname te sterk. Niettemin zijn delen van woorden bijna altijd nonreferentieel. Ik beschouw dit niet als een intrinsieke eigenschap van de morfologie; het is eenvoudigweg een consequentie van het feit dat determinatoren niet onder woordniveau gegenereerd kunnen wordenGa naar eind5., terwijl de referentialiteit van een NP als het hout bepaald wordt door de determinator. Het gevolg van de nonreferentialiteit van morfologische elementen is dat hun sporen niet alleen hoofd-geregeerd moeten worden, maar ook antecedent-geregeerd, ongeacht of we met morfologische argumenten of met morfologische adjuncten te maken hebbenGa naar eind6.,Ga naar eind7..

We gaan uit van de configuratie in (26).

(25)

illustratie

Stel dat we Y0 in (26) direct verplaatsen naar een positie buiten X0. Een ECP-schending is het gevolg. De X0 fungeert namelijk als barrière. We zullen hier de volgende definitie voor barrière hanteren, uit Lasnik & Saito (te versch.).

(27) α is a barrier for β iff
  (i) α is a maximal projection
  (ii) α is not L-marked
  (iii) α dominates β

X0 in (26) is een morfologisch maximale projectie (vgl. X-bar schema (4)) en domineert Y0. Verder is het geen (syntactisch of morfologisch) complement of specificator, aangezien het de top-X0 van een woord betreft. Deze constituent kan daarom niet worden Θ-gemarkeerd en derhalve ook niet worden L-gemarkeerd. Dit betekent dat X0 volgens (27) een morfologische barrière is voor Y0 en dat aan de eis van antecedentrectie tussen het

[pagina 39]
[p. 39]

verplaatste morfeem en z'n spoor niet voldaan kan worden als we Y0 direct naar een syntactische positie verplaatsen (onderdeel (iiia) van de definitie van antecedentrectie in (17) zal geschonden worden).

We zullen daarom Y0 eerst aan X0 moeten adjungeren, wat (28) geeft.

(28)

illustratie

Deze structuur is volkomen grammaticaal: ti wordt morfologisch juist hoofdgeregeerd door X-2 en antecedent-geregeerd door Y0Ga naar eind8.. Stel nu dat Y0 nog verder wordt verplaatst, naar het volgende hoofd. Dit levert de cruciale structuur van (25) op, die we, gezien het feit dat Lexicale Integriteit geschonden wordt, willen uitsluiten. Beschouw het gedeelte van die structuur in (29).

(29)

illustratie

In (29) is ti het spoor van een morfologisch element (vgl. (21) en (22)) en moet het daarom juist worden geregeerd door een morfologisch hoofd. (Bedenk dat we hier cruciaal niet hebben aangenomen dat de tussenliggende sporen van een verplaatst argument gedeleerd kunnen worden). Het spoor wordt wel hoofd-geregeerd door X-2, maar niet juist, aangezien het niet binnen de eerste projectie van X-2 zit. Verder kan het ook niet morfologisch hoofd-geregeerd worden van buitenaf, want daarvoor zou een soort configuratie nodig zijn als de volgende.

(29)

illustratie

[pagina 40]
[p. 40]

Dit is onmogelijk; we kunnen niet een Z-2 genereren als dochter van een X1, volgens de X-bar principes die we hier aannemen. De enig mogelijke verdere verplaatsing van Y0 betreft noodzakelijkerwijs een verplaatsing binnen de morfologie en zal dus opnieuw niet Lexicale Integriteit schenden, zie (31).

(29)

illustratie

Hier wordt het tussenliggende spoor morfologisch juist hoofd-geregeerd door Z-2. Maar zodra we de grens tussen morfologie en syntaxis proberen te overschrijden, krijgen we een schending van de ECP - en dat is precies wat we wilden.

De atomiciteit van woorden wat verplaatsing betreft kan derhalve afgeleid worden met behulp van een algemeen syntactisch principe, een gewenst resultaat. Het enige probleem dat nog overblijft betreft de mogelijk referentiële elementen onder woordniveau, aangezien de sporen daarvan in principe niet antecedent-geregeerd zouden hoeven worden. Dat er inderdaad morfologische elementen zijn met een referentiële index van zichzelf, m.a.w. dat de atomiciteit van woorden wat referentialiteit betreft niet opgaat, is het onderwerp van de volgende paragraaf.

4 Sublexicale binding en coreferentie

We hebben nu gezien hoe sommige bekende syntactische principes in de morfologie werken. Als onze aanname juist is dat morfologie syntaxis onder woordniveau is, verwachten we dat ook de Bindtheorie onder woordniveau werkzaam is.

Aan de hand van zinnen als in (32) concluderen bv. Lieber (1989) en Neeleman & Weerman (1990) dat binding onder woordniveau inderdaad voorkomt.

[pagina 41]
[p. 41]

(32) a Reaganiites no longer believe in himi
  b *Hei no longer believes in Reaganiites
  c Deze Wagnerifan heeft niet eens een plaat van hemi

Lieber verklaart deze feiten als volgt. In (32a) is him vrij in zijn Regerende Categorie, wat vereist wordt door principe B van de Bindtheorie. Reagani kan dit pronomen niet binden, aangezien er geen c-commandeer relatie tussen de twee bestaat: Reagan wordt gedomineerd door de N0 Reaganites, die niet him domineert. Vandaar het contrast met (33), waar Reagan het pronomen wel c-commandeert.

(33) *Reagani no longer believes in himi

Vervangen we het pronomen him door de anafoor himself, dan worden de bindingsmogelijkheden omgedraaid, zoals verwacht.

(34) a *Reaganiites no longer believe in himselfi
  b Reagani no longer believes in himselfi

De ongrammaticaliteit van (32b) wordt verklaard door principe C van de Bindtheorie, aangezien he hier de R-expressie Reagan bindt.

Het probleem met feiten als in (32) is dat daar, zoals hieronder zal blijken, in feite geen sprake is van binding, maar van pragmatische coreferentie. In Reinhart (1986) wordt overtuigend beredeneerd dat de essentie van een syntactische bindtheorie niet het beregelen van coreferentie op zich, maar het beregelen van de (on-)mogelijkheden tot het binden van variabelen moet zijn. Meestal wordt aangenomen dat alleen wh-sporen, sporen van QP's en anaforen zich als gebonden variabelen gedragen. Reinhart laat echter zien dat ook pronomina als zodanig kunnen optreden, met een definiete NP als antecedent. Wat dat betreft gedragen definiete NP's zich dus niet anders dan QP's, zoals meestal wordt verondersteld. Ook definiete NP's kunnen dienen als antecedent van een variabele, een pronomen in dit geval. Binding is alleen mogelijk als het antecedent de variabele c-commandeert. Condities A en B van de Bindtheorie moeten betrekking hebben op dit binden van variabelen, niet op coreferentie als zodanig. Volgens Reinhart worden de mogelijkheden wat dit laatste betreft geheel bepaald door pragmatische condities.

Dat er tussen een R-expressie en een pronomen in feite twee verschillende relaties mogelijk zijn, namelijk grammaticale binding (met de R-expressie als antecedent en het pronomen als variabele) en pragmatische coreferentie, toont Reinhart aan door erop te wijzen dat een zin als (35) in feite ambigu is.

(35) Isai geeft haari planten water

[pagina 42]
[p. 42]

Die ambiguïteit kan aan de hand van (35) op zich niet duidelijk worden gemaakt, omdat de beide interpretaties in dit geval samenvallen. Voegen we echter een nevengeschikte zin toe waarvan de VP is gedeleerd, dan blijkt dat die VP op twee manieren kan worden geïnterpreteerd:

(36) Isai geeft haari planten water en Esmé ook

Het rechter conjunct kan hier inhouden dat Esmé de planten van Isa water geeft, maar ook dat Esmé haar eigen planten water geeft. In het eerste geval hebben we te maken met pragmatische coreferentie: haar wordt opgevat als coreferent met Isa. In het tweede geval wordt haar als gebonden variabele opgevat, met in het linker conjunct Isa als antecedent en in het rechter conjunct Esmé als antecedent. Met andere woorden, de VP kan in dit geval worden gerepresenteerd door het predicaat λx[x geeft x's planten water] (‘je eigen planten water geven’), waarvan in het linker conjunct Isa als argument wordt opgevat en in het rechter conjunct Esmé. In het geval van de ‘pragmatische coreferentie’-interpretatie van (36) wordt de VP gerepresenteerd door het predicaat λx[x geeft Isa's planten water].

Dat het antecedent het pronomen moet c-commanderen om de ‘gebonden variabele’-interpretatie te verkrijgen wordt duidelijk aan de hand van (37).

(37) De planten van Isai bezorgen haari veel werk en de planten van Esmé ook

Hier is uitsluitend pragmatische coreferentie mogelijk, wat blijkt uit het feit dat het rechter conjunct alleen kan inhouden dat de planten van Esmé veel werk aan Isa bezorgen, niet dat de planten van Esmé veel werk aan Esmé bezorgen.

Gezien het doel van dit artikel moeten we nu bekijken of de principes die de mogelijkheden qua grammaticale binding beregelen (principes A en B van de Bindtheorie plus de c-commandeer eis) en de principes die de mogelijkheden qua pragmatische coreferentie beregelen onder woordniveau hetzelfde werken als erboven.

Ten eerste pragmatische coreferentie. Beschouw (38), waar de gebondenvariabele interpretatie uitgesloten is (het mogelijke antecedent c-commandeert het pronomen niet). Hoe de pragmatische principes ook precies mogen luiden, ze moeten in ieder geval kunnen verklaren dat Topicalisatie van invloed kan zijn op mogelijke coreferentieGa naar eind9.:

(38) a *Hiji ontwikkelde de wetten van Newtoni na lang nadenken
  a' De wetten van Newtoni ontwikkelde hiji na lang nadenken
  b *Hiji speelde op het vorige concert van Hammilli de zaal plat
  b' Op het vorige concert van Hammilli speelde hiji de zaal plat

Voor pragmatische coreferentie onder woordniveau blijkt precies hetzelfde te gelden:

[pagina 43]
[p. 43]

(39) a *Hiji ontwikkelde de Newtoniwetten na lang nadenken
  a' De Newtoniwetten ontwikkelde hiji na lang nadenken
  b *Hiji speelde op het vorige Hammilliconcert de zaal plat
  b' Op het vorige Hammilliconcert speelde hiji de zaal plat

In (40) is er echter sprake van een contrast tussen morfologie en syntaxis:

(40) a Reaganiites no longer believe in himi (= (32a))
  b *Reagani no longer believes in himi (= (33))

Gezien conditie B is een gebonden-variabele interpretatie van (40b) uitgesloten. Zoals Reinhart opmerkt sluit dit echter nog niet de mogelijkheid van pragmatische coreferentie uit. De pragmatische condities moeten (40b) dus uitsluiten, maar niet (40a). Reinhart stelt de volgende spreker/hoorderstrategieën voor:

(41) a Speaker's strategy: When a syntactic structure you are using allows bound-anaphora interpretation, then use it if you intend your expressions to corefer, unless you have some reasons to avoid bound-anaphora
  b Hearer's strategy: If the speaker avoids the bound anaphora options provided by the structure he is using, then, unless he has reasons to avoid bound-anaphora, he didn't intend his expressions to corefer

De syntactische structuur in (40b) maakt een gebonden variabele-interpretatie mogelijk, namelijk als het reflexieve himself in plaats van him wordt gebruikt (zie (34b)). Als de spreker geen gebruik maakt van die mogelijkheid zullen de gebruikte expressies volgens (41) als niet coreferent opgevat moeten worden. Dit sluit (40b) dus uit.

Merk nu op dat een gebonden-variabele interpretatie voor een constructie als (40a) nooit mogelijk is, niet als we him door himself vervangen (zie (34a)) en ook niet als we de NP's omwisselen (*himites is onwelgevormd om onafhankelijke redenen, zie Lieber 1989). R-expressie en pronomen kunnen in (40a) derhalve wel als coreferent beschouwd worden. We zien dat de welgevormdheid van (40a) uit dezelfde principes volgt als de onwelgevormdheid van (40b).

Nu de gevallen van ‘echte’ binding, dat wil zeggen de gevallen waarin het pronomen als gebonden variabele fungeert. Hoewel er wat binding betreft een opvallend contrast is tussen morfologie en syntaxis, zal dit contrast blijken te volgen uit de hierboven al genoemde algemene condities op binding. Het contrast bestaat hieruit dat binding tussen een R-expressie onder woordniveau en een pronomen onmogelijk is. Beschouw bijvoorbeeld (42).

[pagina 44]
[p. 44]

(42) De Hermansibiografe leest zijni boeken en de Mulischbiografe ook

Het rechter conjunct in (42) kan alleen inhouden dat de Mulischbiografe de boeken van Hermans leest, niet dat de Mulischbiografe de boeken van Mulisch leest. Dit contrasteert met (43), die wel ambigu is:

(43) Hermansi leest zijni boeken en Mulisch ook

Toch wijst ook dit contrast niet op het principiële karakter van Lexicale Integriteit; het kan weer verklaard worden uit een syntactisch principe. Het verschil tussen (42) en (43) volgt direct uit de algemene eis dat het antecedent het pronomen moet c-commanderen wil er van binding sprake kunnen zijn. In (42) is dat niet het geval, daar Hermans zich daar onder een N0 bevindt, waar het pronomen buiten staat (vgl. Lieber's verklaring van (32a) hierboven).

Dit betekent dat, als het mogelijk is om juist het element dat als gebonden variabele kan fungeren onder woordniveau te plaatsen, met het antecedent in een c-commanderende positie, we voorspellen dat sublexicale binding dan wel degelijk mogelijk is. Dat blijkt te kloppen. Het woord tussen haakjes in (44) ziet er op het eerste gezicht misschien eigenaardig uit, maar niettemin lijkt het me volkomen grammaticaal. Het bevat een element dat altijd als gebonden variabele moet optreden, namelijk de anafoor hemzelf.

(44) een [bewondering-voor-hemzelf-achtig] gevoel

Deze sublexicale anafoor kan inderdaad gebonden wordenGa naar eind10.:

(45) Lemondi heeft een bewondering-voor-hemzelfi-achtig gevoel

Binding van deze anafoor op een positie onder woordniveau is, precies zoals binding van anaforen op posities in de syntaxis (boven woordniveau), onderhevig aan principe A van de Bindtheorie, zie (46), en aan de eis dat het antecedent de anafoor moet c-commanderen, zie (47).

(46) Breukinki beweert dat Lemondj een bewondering-voor-hemzelf*i/j-achtig gevoel heeft
(47) *De vrouw van Lemondi heeft een bewondering-voor-hemzelfi-achtig gevoel

Kortom, net als andere syntactische principes, werken ook de principes die coreferentie en binding beregelen zonder onderscheid onder en boven woordniveau.

[pagina 45]
[p. 45]

5 Conclusie

We mogen concluderen dat het inderdaad op z'n minst mogelijk is om morfologie als syntaxis onder woordniveau te beschouwen, iets wat, zoals we in de inleiding stelden, conceptueel aantrekkelijk is. Het belangrijkste fenomeen dat de onhoudbaarheid van zo'n visie leek aan te tonen, Lexicale Integriteit, kon verklaard worden door juist van die visie uit te gaan. Dit lijkt paradoxaal: we verklaarden dat woorden zich als syntactische atomen gedragen door aan te nemen dat ze het niet zijn. Maar tenslotte zijn dingen nooit wat ze op het eerste gezicht lijkenGa naar eind11..

[pagina 47]
[p. 47]

Bibliografie

Abney, S. (1987) The English Noun Phrase in its Sentential Aspect. diss. MIT.
Ackema, P. (1990), Deelwoorden en woorddelen, ms. Utrecht.
Aoun, J., N. Hornstein, D. Lightfoot & A. Weinberg (1987) ‘Two Types of Locality’, Linguistic Inquiry 18, 537-577.
Baker, M. (1988) Incorporation. Chicago University Press, Chicago.
Borer, H. (1990) ‘Derived Nominals and the Causative-Inchoative Alternation: two case studies in Parallel Morphology’, ms. van lezing te Jeruzalem.
Chomsky, N. (1970) ‘Remarks on Nominalization’, in: R. Jacobs & P.
Rosenbaum (eds.), Readings in English Transformational Grammar. Ginn, Waltham, 184-221.
Chomsky, N. (1986) Barriers. MIT Press, Cambridge, Mass.
Di Sciullo, A.M. & E. Williams (1987) On the Definition of Word. MIT Press, Cambridge, Mass.
Everaert, M. (1991) ‘The Lexical Representation of Idioms and the Morphology-Syntax Interface’, ms. Utrecht.
Haas, W. de (1989) ‘A Discussion of Lieber's “Deconstructing Morphology”’, ms. van lezing te Nijmegen.
Hoeksema, J. (1988) ‘Head-Types in Morpho-Syntax’, in: G. Booij & J. van Marie (eds.), Yearbook of Morphology 1988. Foris, Dordrecht, 123-137.
Koopman, H. (1984) The Syntax of Verbs. Foris, Dordrecht.
Koster, J. (1988) ‘The Residual SOV Structure of English’, ms. Groningen.
Lapointe, S. (1979) A Theory of Grammatical Agreement. diss. Amherst.
Lasnik, H. & M. Saito (1984) ‘On the Nature of Proper Government’, Linguistic Inquiry 15, 235-289.
Lasnik, H. & M. Saito (te verschijnen) Move.
Lieber, R. (1989) Deconstructing Morphology. ms. Durham.
Neeleman, A. & F. Weerman (1990) ‘Lexical Integrity and the Dual Nature of Particles’, ms. Utrecht.
Pesetsky, D. (1985) ‘Morphology and Logical Form’, Linguistic Inquiry 16, 193-246.
Reinhart, T. (1986) ‘Center and Periphery in the Grammar of Anaphora’, in: B. Lust (ed.), Studies in the Acquisition of Anaphora. Reidel, Dordrecht, 123-150.
Rizzi, L. (1990) Relativized Minimality. MIT Press, Cambridge, Mass.
Roeper, T. (1988) ‘Compound Syntax and Head Movement’, in G. Booij & J. van Marie (eds.), Yearbook of Morphology 1988. Foris, Dordrecht, 187-228.
Selkirk, E. (1982) The Syntax of Words. MIT Press, Cambridge, Mass.
Sproat, R. (1985) On Deriving the Lexicon. diss. MIT.
Travis, L. (1984) Parameters and Effects of Word Order Variation. diss. MIT.
Weerman, F. (1989) The V2 Conspiracy. Foris, Dordrecht.
eind0.
Dit artikel is een herziene en ingekorte versie van een hoofdstuk uit mijn doctoraalscriptie (Ackema 1990). Voor commentaar op die scriptie en op latere versies van dit stuk ben ik dank verschuldigd aan Jan Don, Frank Drijkoningen, Arnold Evers, Wim de Haas, Johan Kerstens, Ad Neeleman en Fred Weerman.

eind1.
Voor voorbeelden van de positie van verschillende derivationele en inflectionele affixen binnen dergelijke structuren en hun interactie met toekenning verwijs ik naar Ackema 1990.

eind2.
Ook Di Sciullo & Williams (1987), die een lexicalistische theorie voorstaan, lijken deze visie te hebben, getuige hun bespreking van het voorstel uit Pesetsky (1985) om QR ook op affixen toe te passen. Dit voorstel wordt door Di Sciullo & Williams afgewezen omdat een affix naar een positie buiten het betreffende woord kan worden verplaatst, niet vanwege de mogelijkheid tot het verplaatsen van affixen op zich. Zij stellen expliciet dat dit laatste niet uitgesloten hoeft te worden geacht.
eind2.
Wat uiteraard mogelijk blijft is het verplaatsen van een complete X0 (die niet meer wordt gedomineerd door een andere X0, maar de dochter van een X1 is) naar een andere X0 (de bekende hoofd-naar-hoofd verplaatsing). Dat zo'n complete X0 niet op een positie binnen de X0 waarnaar hij wordt verplaatst terecht kan komen, volgt direct uit de Head Movement Constraint (cf. Travis 1984), waarvan in Baker (1988) is aangetoond dat hij tot de ECP reduceert, omdat in dat geval de verplaatste X0 zijn spoor niet c-commandeert en dus ook niet kan antecedentregeren (vgl. par. 3.1 en 3.2).

eind4.
We moeten hier ook X-2 aan toevoegen voor het geval van affix-verplaatsing.

eind5.
We moeten iets preciezer zijn: een DP (cf. Abney 1987) kan niet op zich het linkerdeel van een samenstelling vormen, maar wel in een grotere constituent onder woordniveau ingebed zitten; zie Hoeksema (1988) voor discussie. Niet mogelijk is dus *de-man-verkiezing, wel mogelijk is man-van-het-jaar-verkiezing. Cruciaal is dat in dit laatste geval man van het jaar weer generiek geïnterpreteerd moet worden.
eind6.
De elementen die niet noodzakelijkerwijs generiek geïnterpreteerd worden onder woordniveau, maar referentieel kunnen zijn (vooral eigennamen, zie par. 4), blijven wat dat betreft echter problematisch. Hiervoor heb ik vooralsnog geen oplossing.
eind7.
Ook in de syntaxis komen elementen voor die op argumentposities kunnen staan, maar desalniettemin noodzakelijk nonreferentieel zijn, te weten delen van idiomen; cf. Everaert (1991). Het blijkt dat de sporen van die delen van idiomen die op zich wel verplaatst kunnen worden, inderdaad ook aan antecedentrectie moeten voldoen, zie de voorbeelden in Rizzi (1990) (pp. 79-80).
eind8.
In Ackema 1990 wordt beredeneerd dat het linkerdeel van samengestelde werkwoorden als houthakken en pianospelen dit soort adjunctie kan ondergaan.

eind9.
Merk op dat de (a)-zinnen niet worden uitgesloten door principe C in Reinhart's model. Principe C bestaat op zich niet; de effecten ervan moeten geheel afleidbaar zijn uit de pragmatische principes die coreferentie beregelen.
eind10.
In Sproat (1985) en Lieber (1989) wordt eveneens onderzocht of er sublexicale anaforen bestaan; zij beargumenteren dat het element zelf in woorden als zelfvernietiging een mogelijk geval zou kunnen zijn.
eind11.
Uiteraard heeft de claim dat morfologie in feite syntaxis onder woordniveau is nog veel meer consequenties, maar daar kunnen we hier niet verder op ingaan. Om er slechts één te noemen: de Righthand Head Rule kan niet langer een onafhankelijk principe van de grammatica zijn. In plaats daarvan verwachten we dat de theorieën die de positie van hoofden in de syntaxis bepalen (-theorie en/of Casustheorie, zie o.a. Koopman 1984 en Weerman 1989 voor discussie) dat ook doen in de morfologie. We verwachten dus dat er parallellen zijn tussen de positie van syntactische hoofden en de positie van morfologische hoofden in een gegeven taal. Dit punt wordt uitvoerig besproken voor een aantal talen in Lieber (1989). Het belangrijkste probleem wordt gevormd door Engelse synthetische composita als thirst-quencher, waar de VO-volgorde van de Engelse syntaxis is omgedraaid; zie De Haas (1989) voor een discussie over Lieber's analyse van deze gevallen. Mogelijk biedt de hypothese van Koster (1988) dat het Engels, tenminste wat NP-complementen betreft, onderliggend nog steeds een OV-taal is, een oplossing. We laten dit hier verder rusten.
Verder is de bewering dat morfologie syntaxis onder woordniveau is eigenlijk maar de helft van het verhaal. Sommige eigenschappen van morfologische elementen, bijvoorbeeld het feit dat affixen klemtoonaantrekkend of klemtoonneutraal kunnen zijn, kunnen niet verklaard worden door syntactische principes. Als we geheel en al van specifiek morfologische principes af willen, zal de fonologie ook een deel van die taak op zich moeten nemen; cf. Sproat (1985) voor enige voorstellen in die richting.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Peter Ackema


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Vormen (morfologie)

  • Zinnen (syntaxis)