Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 25 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 25
Afbeelding van Tabu. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 25

(1995)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Morfo-syntaxis van het Westvlaamse bè-jaa-k-gie
Hans Smessaert

0 InleidingGa naar eind*

In dit artikel willen we de morfo-syntaxis van de partikels ja en nee in het Westvlaams van naderbij bekijken. Een belangrijk kenmerk van deze partikels is dat ze een persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm als suffix kunnen krijgen. In zijn Tabu-artikel van 1993 heeft Paardekooper een uitvoerig overzicht gegeven van de verspreiding van dit fenomeen in het hele Nederlandse taalgebied. Hoewel het systeem in het algemeen sterk in verval is, blijft het in het Westvlaams springlevend. In een eerste deel willen we, als achtergrond, een kort overzicht geven van het totale systeem van enclitische pronomina in het Westvlaams. In een tweede deel komt dan de uitdrukking uit de titel, bè-jaa-k-gie, uitvoerig aan bod. Met behulp van pragmatische functies uit de Functionele Grammatica van Dik stellen we een analyse voor van het prefix bè- en het suffix -gie. In deel drie, tenslotte, bespreken we een gebruik van de vervoegde polariteitspartikels dat een nauwe verwantschap vertoont met de zogenaamde tag-questions in het Engels.

1 Enclitische pronomina in het Westvlaams

1.1 De enclitische cluster

Het finiete werkwoord in een Westvlaamse mededelende zin kan fungeren als morfologische drager van een hele reeks enclitische pronominale elementen, zoals in (1) bijvoorbeeld:

(1) 0 1 2 3 4  
  K - è - n - t - er - ik - èm gistern zien upzètn
  ik-heb-INFL- het- er - ik - hem gisteren zien op-zetten
 
  ‘Ik heb het 'm er gisteren zien op zetten’  
  ‘Ik heb het er 'm gisteren zien op zetten’  
  ‘Ik heb er het 'm gisteren zien op zetten’  

In het Standaard Nederlands vertoont de volgorde van de onbeklemtoonde pronomina nogal wat variatie. In het Westvlaams daarentegen liggen de plaatsen van de verschillende types pronomina veel strikter vast. Positie 1 is voor het neutrale object -t-, en positie 2 voor de -er- die ondermeer (a) partitief, (b) voorzetselvoorwerp, of (c) deel van de niet-werkwoordelijke rest kan zijn, zoals hier in (1). Op positie 4 komen de niet-neutrale objecten, zowel directe als indirecteGa naar eind1.. Positie 3 bevat sterke nominatieve pronomina die overeenkomen met de zwakke subjectspronomina die als prefix op positie 0

[pagina 46]
[p. 46]

voorkomen. Het volledige paradigma met de overeenkomst tussen de posities 0 en 3 is gegeven in (2). Belangrijk daarbij is dat de sterke pronomina op positie 3 volledig optioneel zijn en alleen dienen tot benadrukking van de zwakke vormen op positie 0:

(2) 0   1 2 3 4  
  K -è -n -t -er -(ik) -èm zien upzètn ‘Ik heb...’
  J -è -(t) -t -er -(gie) -èm zien upzètn ‘Jij hebt...’
  N -è -(t) -t -er -(ie) -èm zien upzètn ‘Hij heeft...’
  Z -è -(t) -t -er -(zie) -èm zien upzètn ‘Zij heeft...’
  M -è -n -t -er -(wieder) -èm zien upzètn ‘Wij hebben...’
  J -è -(t) -t -er -(gieder) -èm zien upzètn ‘Jullie hebben...’
  Z -è -n -t -er -(zieder) -èm zien upzètn ‘Zij hebben...’

Bij inversie in vraagzinnen wordt het subjectsprefix op positie 0 een suffix dat aan alle andere suffixen voorafgaat, zoals in (3):

(3)   0 1 2 3 4  
  è -ŋ -k -t -er -(ik) -èm zien upzètn? ‘Heb ik...?’
  è - -je -t -er -(gie) -èm zien upzètn? ‘Heb jij...?’
  è -t -n -t -er -(ie) -èm zien upzètn? ‘Heeft hij...?’
  è -(t) -se -t -er -(zie) -èm zien upzètn? ‘Heeft zij...?’
  è -(n) -me -t -er -(wieder) -èm zien upzètn? ‘Hebben wij...?’
  è - -je -t -er -(gieder) -èm zien upzètn? ‘Hebben jullie...?’
  è -n -ze -t -er -(zieder) -èm zien upzètn? ‘Hebben zij...?’

Het verschil in (2) tussen de derde persoon vrouwelijk enkelvoud en de derde persoon meervoud zit niet in het pronominale prefix z- op zichzelf, maar wel in de combinatie met de verbale flexie, namelijk è(t) tegenover èn. Bij de inversie in (3) zorgt dit verschil trouwens voor het onderscheid tussen het stemloze -se in het enkelvoud tegenover het stemhebbende -ze in het meervoud. Wat de tweede persoon daarentegen betreft, is er noch bij het prefix j- in (2), noch bij het suffix -je in (3) enig formeel onderscheid tussen enkelvoud en meervoud in de verbale flexie. De getalsoppositie kan met andere woorden alleen gebeuren met behulp van de weliswaar sterke maar niettemin optionele pronomina -gie en -gieder op positie 3.

Zowel de optionaliteit van de sterke vormen op P3, als de inversierelaties met P0 wijzen er op dat de zwakke pronomina de syntactische functie van subject vervullen. De vraagt rijst dan natuurlijk welk statuut de sterke vormen op P3 hebben. De Government & Binding analyse van Liliane Haegeman (1990, 1993) onderscheidt twee subjecten: een subjectsclitic (onze P0) en een zogenaamd tonisch subjectspronomen (onze P3). De clitic wordt gegenereerd binnen de VP en krijgt daar zijn thematische rol van het werkwoord. Het optionele pronomen daarentegen wordt gegenereerd buiten de VP en heeft dus geen thematische rol. Het wordt dan ook beschouwd als een expletief pronomen zoals het of er.

[pagina 47]
[p. 47]

Het theoretische kader van Jerry Sadock's Autolexical Syntax (Sadock, 1-991) laat een andere aanpak toe. Het is een systeem dat aan een uitdrukking parallelle grammaticale representaties toekent voor syntaxis, morfologie, semantiek en eventueel nog andere modules. Daarbij is het best mogelijk dat er discrepanties bestaan tussen de rollen die een bepaald lexeem speelt in de verschillende representaties. Zo zijn er lexemen die in een bepaalde module helemaal geen rol spelen. Expletieve pronomina zoals het of er bijvoorbeeld spelen geen rol in de semantische module, maar wel in de syntactische. De Westvlaamse positie 3 pronomina zouden dan geen rol spelen in de syntactische of de semantische module, maar wel in de morfologische en de pragmatische modules. In deel twee zullen we proberen aan te tonen dat hetzelfde geldt voor de affixen bè- en -gie.

1.2 De verschillende morfologische dragers

Naast het finiete werkwoord kunnen nog een aantal andere lexemen fungeren als drager van de complexe enclitische cluster in het Westvlaams. Ze hebben allemaal min of meer het statuut van onderschikkend voegwoord. Een eerste type vormen de relatiefzinnen in (4):

(4) a de doze da - ŋ - k - der - (ik) - èm gistern è-n zien upzètn.
  ‘de doos die ik er 'm gisteren heb zien opzetten’
 
  b 't moment da - ŋ - k - t - er - (ik) - èm gistern è-n zien upzètn.
  ‘het moment waarop ik het er 'm gisteren heb zien opzetten’

Het betrekkelijke voornaamwoord da in (4a) fungeert als lijdend voorwerp bij upzètn, waardoor het neutrale -t- op positie 1 in voorbeelden (1-3) wegvalt. Bij het speciale type in (4b), met het temporele moment als antecedent (zie o.m. Paardekooper (s.d., 242-246)), daarentegen, heeft het voegwoord da een bijwoordelijke (want temporele) functie, waardoor de volledige enclitische cluster uit (1-3) weer kan verschijnen. In beide gevallen krijgt de da-vorm niet alleen de hele reeks pronomina als suffix maar ook het zelfde suffix -ŋ als de verbale inflectie voor de eerste persoon enkelvoud bij het finiete werkwoord è- ŋ in (3)Ga naar eind2.. Dezelfde suffigering krijgen we bij de voegwoorden dat en of in (5) die een objectszin inleiden:

(5) a ne-zei da - ŋ - k - t - er - (ik) - èm gistern è-n zien upzètn.
  ‘hij zei dat ik het er 'm gisteren heb zien opzetten’
 
  b ne-vroeg o - ŋ - k - t - er - (ik) - èm gistern è-n zien upzètn.
  ‘hij vroeg of ik het er 'm gisteren heb zien opzetten’

Ook een voegwoord dat een bijwoordelijke bijzin inleidt kan de enclitische cluster als suffix krijgen, zoals het voorwaardelijke als in (6):

[pagina 48]
[p. 48]

(6) a - ŋ - k - t - er - (ik) - èm vandage zien upzètn, toe go-ŋ-k.....
  ‘als ik het er 'm vandaag zie opzetten, dan zal ik.....’

Bij het finiete werkwoord en de verschillende types onderschikkend voegwoord kunnen pronomina met verschillende syntactische functies gecombineerd worden in de suffix cluster. Bij de polariteitspartikels ja en nee is dit echter niet het geval. Alleen het zwakke subjectspronomen op positie O kan worden gesuffigeerd, zoals blijkt in (7):

(7)   è- -je-t-er-(gie)-èm gistern zien upzètn?
  Jaa-k / *Jaa-k-ik Niŋ-k / *Niŋ-k-ik
  *Jaa-k-t / *Jaa-k-t-er *Niŋ-k-t / *Niŋ-k-t-er
  *Jaa-k-t-er-ik *Niŋ-k-t-er-ik
  *Jaa-k-t-er-ik-èm *Niŋ-k-t-er-ik-èm
 
  è-ŋ-k-t-er-(ik)-èm gistern zien upzètn? Jo:-je / Ni-je
  è- t-ŋ-t-er-(ie)-èm gistern zien upzètn? Jo:-ņ / Ni:-ņ
  è- -se-t-er-(zie)-èm gistern zien upzètn? Jo:-s / Ni:-s
 
  è- -je -t-er-(gieder)-èm gistern zien upzètn? Jo-m / Ni-m
  è-n-me-t-er-(wieder)-èm gistern zien upzètn? Jo:-je / Ni-je
  è-n-ze-t-er-(zieder)-èm gistern zien upzètn? Jõ:-s / Nĩ:-s

Het positieve partikel krijgt vier verschillende fonetische realisaties: (1) een lange open aa in de eerste persoon enkelvoud Jaa-k, (2) een korte o in de eerste persoon meervoud Jo-m, (3) een lange, genasaliseerde õ: in de derde persoon meervoud Jõ:-s, en (4) een lange, maar niet genasaliseerde o: in alle andere vormen. De klinker bij het negative partikel is (1) een korte i in de eerste en tweede persoon, zowel enkelvoud als meervoud, (2) een lange i: in de derde persoon enkelvoud, en (3) een lange, genasaliseerde ĩ: in de derde persoon meervoud. De suffixen van de verbale inflectie, namelijk -n en -t, zijn in de meeste gevallen door assimilatie onzichtbaar geworden. Toch kan het verschil tussen de niet-genasaliseerde derde persoon vrouwelijk enkelvoud Jo:s/Ni:-s en de genasaliseerde derde persoon meervoud Jõ:-s/Nĩ:-s toegeschreven worden aan het verschil tussen de verbale enkelvoudsinflectie -t in het eerste en de verbale meervoudsinflectie -n in het tweede geval. Het subjects-suffix -n van de derde persoon mannelijk enkelvoud ondergaat echter, waarschijnlijk omwille van zijn syllabisch statuut, geen assimilatie. Zoals al bleek bij het hulpwerkwoord hebben in (3) is er ook bij de polariteitspartikels in (7) geen enkel fonetisch verschil tussen de tweede persoon enkelvoud en meervoud. In het paradigma van (7) ontbreekt nog één paar vormen, namelijk de derde persoon neutraal enkelvoud Jo:-t/Nin-t. We nemen deze vormen even apart omdat ze antwoord kunnen zijn op vragen met verschillende types subjecten, zoals in (8):

[pagina 49]
[p. 49]

(8) a è-t-mésje ol étn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Heeft het meisje al gegeten? Ja/nee.’
 
  b è-t ol èrint? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Heeft het al geregend? Ja/Nee.’
 
  c sto:-t-er ètwien butn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Staat er iemand buiten? Ja/Nee.’
 
  d sto:-t-er zukk-è stoel butn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Staat er zo'n stoel buiten? Ja/Nee.’
 
  e sto-n-der stoeln butn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Staan er stoelen buiten? Ja/Nee.’
 
  f sto-n-der drie/genoeg stoeln butn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Staan er drie/genoeg stoelen buiten? Ja/Nee.’
 
  g sto-n-der zukk-è stoeln butn? Jo:-t / Nin-t.
  ‘Staan er zulke stoelen buiten? Ja/Nee.’

In (8a) is het subject een definiete nominaalgroep waarvan het nomen meisje onzijdig is. In (8b) hebben we het expletieve subject bij regenen. In (8c) en (8d) zijn de subjecten, resp. iemand en zo'n stoel, indefiniet enkelvoud. In de laatste drie voorbeelden, tenslotte, is het subject een indefiniet meervoud, ofwel zonder lidwoord in (8e), ofwel met hoeveelheidsaanduiders zoals drie of genoeg in (8f), ofwel met het aanwijzende zulke in (8g). Bij de voorbeelden (8c) tot en met (8g) kan het verschijnen van het -t suffix in het antwoord verklaard worden door de alternantie in (9):

(9) a t-sto-d ètwien butn. / sto:-t-er ètwien butn? (=8c)
  ‘Er staat iemand buiten / Staat er iemand buiten?’
 
  b t-sto-n (drie) stoeln butn. / sto-n-der (drie) stoeln butn? (= 8e/f)
  ‘Er staan (drie) stoelen buiten. / Staan er (drie) stoelen buiten?’
 
  c t-sto sukk-è stoel butn / wukk-è stoel sto:-t-er butn? (8d)
  ‘Er staat zo'n stoel buiten / Welke stoel staat er buiten?’
 
  d t-sto-n zukk-è stoeln butn / wukk-è stoeln sto-n-der butn? (8g)
  ‘Er staan zulke stoelen buiten / Welke stoelen staan er buiten?’

Het standaard-Nederlandse expletieve er in existentiële constructies heeft twee tegenhangers in het Westvlaams. Een er dat (in mededelende zinnen) vóór het finiete werkwoord staat komt overeen met het prefix t- in het Westvlaams. Een er dat (in vraagzinnnen) ná het werkwoord staat, daarentegen, komt

[pagina 50]
[p. 50]

overeen met het Westvlaamse suffix -(d)er. Dat suffix verschijnt als er (of ter) na een werkwoord in de derde persoon enkelvoud (9a/c), maar als der na de - n van een werkwoord in de derde persoon meervoud (9b/d). Bovendien komt het suffix, net als het standaard-Nederlandse er, zowel voor in ja/nee-vragen met het werkwoord op de eerste zinsplaats (9a-b), als in w-vragen met de vragende constituent op de eerste zinsplaats (9c-d). Kenmerkend voor de Westvlaamse antwoorden in (8c-g) is dan dat het prefix t- uit de mededelende zinnen in (9) verschijnt als suffix -t op de partikels ja en neen. De grote verscheidenheid van types subjecten die een antwoord met het suffix -t krijgen in (8) kan misschien verklaren waarom precies deze vorm (samen met de eerste persoon enkelvoud Jaa-k/Niŋ-k) bewaard blijft in die regio's waarvan Paardekooper heeft aangetoond dat het systeem in verval is.

2 De pragmatische affixen ‘bè-’ en ‘-gie’

2.1 Het paradigma

In (7) hebben we gezien dat de polariteitspartikels behalve het zwakke subjectspronomen geen verdere pronominale suffixen met een syntactische functie toelaten. Dat betekent echter niet dat er geen verdere morfologische operaties meer mogelijk zijn. Paardekooper (1993: 147v) vermeldt een aantal vormen die allemaal min of meer overeenkomen met het standaard- Nederlandse welja/welnee, zoals beljaat/ belneent/beljaak/belneenik in Zuid-Holland en belofjaet/ belofneent/belofneenik in Zeeland. Ook het Westvlaams kent dit wel- prefix maar dan in de vorm bè-, dus zonder de l. Dat bè- kan bovendien nog een extra prefix krijgen, wat resulteert in de vormen mo-bè, een kombinatie van mo- (maar) en bè- (wel), of è-bè, een kombinatie van è- (en) en bè- (wel):

(10) (mo-/è-)bè-jaa-k-gie (mo-/è-)bè-niŋ-k-gie
  (mo-/è-)bè-jo:-je-gie (mo-/è-)bè-ni-je-gie
  (mo-/è-)bè-jo:-ņ-gie (mo-/è-)bè-ni:-ņ-gie
  (mo-/è-)bè-jo:-s-gie (mo-/è-)bè-ni:-s-gie
  (mo-/è-)bè-jo:-t-gie (mo-/è-)bè-nin-t-gie
  (mo-/è-)bè-jo-m-gie (mo-/è-)bè-ni-m-gie
  (mo-/è-)bè-jo:-je-gie(der) (mo-/è-)bè-ni-je-gie(der)
  (mo-/è-)bè-jõ:-s-gie (mo-/è-)bè-nĩ:-s-gie

De precieze betekenis van de prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè- is niet zo gemakkelijk vast te leggen. De eerste twee, bè- en è-bè-, kunnen misschien vertaald worden als natuurlijk, en krijgen vaak een extra dimensie van verontwaardiging, in de zin van wat een domme vraag is dit. De combinatie mo-bè-, daarentegen, heeft eerder een geruststellende betekenis, in de zin van maak je maar geen zorgen. Wat al deze parafrases gemeen hebben is dat ze verwijzen

[pagina 51]
[p. 51]

naar de attitude van de spreker tegenover de polariteitsvraag of het polariteitsantwoord.

Het suffix -gie in (10) lijkt op het eerste gezicht identiek met de tweede persoon enkelvoud van het sterke nominatiefpronomen op positie 3 in de enclitische cluster, zoals in (2) en (3). Een eerste grote verschilpunt is echter dat -gie in (10) niet hoeft te corresponderen met het zwakke subjectspronomen. Het kan immers zowel met de eerste als met de derde persoonssubjecten voorkomen, zowel in het enkelvoud als in het meervoud. In deze gevallen verwijst -gie zeker niet naar het subject maar wel naar de aangesprokene, met name de persoon die de polariteitsvraag heeft gesteld. Een tweede belangrijk verschil is dat het -gie(der) suffix in (10) absoluut niet accentueerbaar is, terwijl de positie 3 suffixen in (2) en (3) bijna per definitie beklemtoond zijn.

In de tweede persoon vallen subject en aangesprokene natuurlijk samen, waardoor het paradigma van de polariteitspartikels lijkt te overlappen met het complexe pronominale paradigma. Bij de polariteitspartikels in (10) kunnen de zwakke vorm -je en de sterke vorm -gie(der) echter niet van elkaar gescheiden worden door de pronominale suffixen -t of -er zoals in (2) of (3). Alleen bij deze tweede persoon, waar als dusdanig geen formeel getalsonderscheid is, kan zowel het enkelvoudige -gie als het meervoudige -gieder suffix voorkomen, waarbij die laatste vorm expliciet verwijst naar méér dan één aangesprokene. Die verwijzing naar deelnemers aan de gesprekssituatie, eerder dan naar de syntactische subjecten, kan misschien een ander licht werpen op een aantal vormen die door hun beklemtoonbaarheid niet echt goed in de analyse van Paardekooper passen, zoals jaajullie/ninjullie in het Tessels (1993: 146), joajunder/nijunder in het hedendaagse Oostends (1993: 152), of jaochiender in het oudere Oostends (1993: 156). De verschillende distributionele mogelijkheden van de prefixcombinaties mo-bè- of è-bè- en het suffix -gie zijn weergegeven in (11):

(11) a jaa-k/niŋ-k a' ??jaa-k-gie/?niŋ-k-gie
  b bè-jaa-k/bè-niŋ-k b' bè-jaa-k-gie/bè-niŋ-k-gie
  c ??è-jaa-k/??è-niŋ-k c' ??è-jaa-k-gie/??è-niŋ-k-gie
  ??mo-jaa-k/?mo-niŋ-k   ??mo-jaa-k-gie/?mo-niŋ-k-gie
  d è-bè-jaa-k/è-bè-niŋ-k d' è-bè-jaa-k-gie/è-bè-niŋ-k-gie
  mo-bè-jaa-k/mo-bè-niŋ-k   mo-bè-jaa-k-gie/mo-bè-niŋ-k-gie

Uit (11b) en (11d) blijkt dat de prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè- ook zonder het suffix -gie kunnen voorkomen. Andersom wijst het verschil tussen (11a') en (11b') erop dat het suffix -gie veel moeilijker zonder het prefix bè-kan voorkomen. Het verschil tussen (11c) en (11d) illustreert dan weer dat de prefixen è- en mo- de aanwezigheid van het prefix bè- sterk verkiezen. De vormen in (11c') combineren dan het probleem van (11a'), namelijk -gie zonder bè-, met dat van (11c), namelijk è- of mo- zonder bè-. Beide problemen zijn echter opgelost bij de meest complexe vormen in (11d'). De band tussen het prefix bè- en de kern jaa-k in (11b) is met andere woorden sterker dan de band tussen diezelfde kern en het suffix -gie in (11a') of die tussen de

[pagina 52]
[p. 52]

prefixen è- en mo- in (11c) en de kern jaa-k. Nog anders geformuleerd is het voorkomen zowel van de prefixen è- en mo- als van het suffix -gie afhankelijk van de aanwezigheid van het prefix bè-.

2.2 Pragmatische functies in de theorie van Simon Dik

Ondertussen is duidelijk geworden dat de affixen bè- en -gie zich niet situeren in het grensgebied van morfologie enerzijds en syntaxis of semantiek anderzijds, maar wel in het grensgebied van morfologie en pragmatiek. Om de pragmatiek van de polariteitsantwoorden te beschrijven kunnen we de pragmatische functies die gedefinieerd zijn in de Functionele Grammatica van Simon Dik (Dik, 1979, 1989; Siewierska, 1991) als uitgangspunt nemen. Dik (1979: 19/130) maakt een onderscheid tussen zinsinterne en zinsexterne pragmatische functies. De zinsinterne functies Topic en Focus zijn gegeven in (12):

(12) Topic de entiteit waarover de predicatie informatie verschaft in een gegeven situatie.
 
  Focus het belangrijkste of meest saillante stuk informatie in een gegeven situatie.

De zinsinterne pragmatische functies betreffen het statuut van de zinsconstituenten met betrekking tot de pragmatische informatie van de spreker en de toehoorder. Die informatie speelt een centrale rol in vraag-antwoord combinaties. Als algemene regel geldt: de constituent in het antwoord die coreferent is met een constituent in de vraag, fungeert als Topic. Bij de Westvlaamse polariteitsantwoorden is de Topic duidelijk het subjectspronomen, dat inderdaad verwijst naar de entiteit waarover de predicatie informatie verschaft. De Focus-functie wordt in de regel toegekend aan die constituent in het antwoord die de informatie verschaft waarnaar de vraag op zoek was. Bij polariteitsvragen is het belangrijkste stuk informatie vanzelfsprekend het polariteitspartikel in het antwoord. Wat de zinsexterne pragmatische functies betreft maakt Dik een onderscheid tussen Theme en Tail, gedefinieerd in (13):

(13) Theme specifieert het gespreksdomein waarbinnen de erop volgende predicatie relevant is.
  Tail biedt als commentaar achteraf informatie die de predicatie moet verhelderen of nuanceren

De functie van Theme wordt meestal geassocieerd met de zogenaamde aanloopconstituenten, en die van Tail met de zogenaamde uitloopconstituenten. Respectieve voorbeelden zijn gegeven in (14):

[pagina 53]
[p. 53]

(14) a Wat de studenten betreft, zij zullen niet geholpen worden.
  b Hij is gisteren nog bij me geweest, je broer.

Zowel Theme als Tail in (14) hebben een coreferent pronomen in de eigenlijke zin. Toch kan worden aangetoond dat de relevantierelatie tussen Theme en predicatie minder sterk is dan de modificatierelatie tussen predicatie en TailGa naar eind3.. Hoe dan ook, de functies Theme en Tail hebben nog duidelijk betrekking op de objectieve beschrijving van een bepaalde stand van zaken. De Westvlaamse affixen bè- en -gie daarentegen lijken toch van een andere pragmatische orde te zijn, in die zin dat ze direct of indirect in de talige uitdrukking zelf verwijzen naar de deelnemers aan de gesprekssituatie. We stellen daarom voor om twee nieuwe pragmatische functies aan het systeem toe te voegen, namelijk Spreker en Aangesprokene. Die functies zouden dan ondermeer ook een analyse mogelijk maken van bepaalde zinsadverbia of vraagvormende constructies zoals in (15):

(15) a Ze hebben het gelukkig op tijd ontdekt. (Spreker)
  b Hij heeft het toch gelezen, of niet soms? (Aangesprokene)

De modificerende rol van de Tail-functie zou dan ook gelden voor de Spreker-functie, terwijl het concept van relevantie zowel bij de functie van Theme als bij die van Aangesprokene van toepassing is. Die mogelijke verwantschap tussen Spreker en Tail en tussen Aangesprokene en Theme blijkt ook uit het feit dat Spreker en Tail een sterkere band hebben met de predicatie dan Aangesprokene en Theme. Zoals bleek in (11) is het prefix bè met de Spreker-functie immers sterker verbonden met de predicatie jaa-k dan het suffix - gie met de Aangesprokene-functie. De graad van verbondenheid tussen de verschillende types pragmatische functies is samengevat in (16):

(16) [Topic / Focus] < [Spreker / Tail] < [Aangesprokene / Theme]
  redicatie   Modificatie   Relevantie

De pragmatische structuur van een polariteitsantwoord zoals bè-jaa-k-gie is voorgesteld in (17)



illustratie

[pagina 54]
[p. 54]

2.3 Affixatie bij polariteitspartikels zonder subjectssuffix

In de structuur in (17) combineert het Spreker-prefix bè- met een predicatie die zowel een Focus- als een Topic-constituent bevat. Het is echter ook mogelijk dat de predicatie alleen uit het polariteitspartikel met de Focus-functie bestaat:

(18) a ja / ni: a' ja-gie / ni:-gie
  b bè-ja / bè-ni: b' bè-ja-gie / bè-ni:-gie
  c ?è-ja /?è-ni: c' ??è-ja-gie /??è-ni:-gie
  mo-ja / mo-ni:   mo-ja-gie / mo-ni:-gie
  d è-bè-ja / è-bè-ni: d' è-bè-ja-gie / è-bè-ni:-gie
  mo-bè-ja / mo-bè-ni:   mo-bè-ja-gie / mo-bè-ni:-gie

In vergelijking met de voorbeelden in (11) vertonen deze onvervoegde partikels heelwat minder sterke beperkingen op de distributionele combinaties. Een laatste vorm die nog terloops kan worden vermeld is mo-gie, waarbij zowel het prefix bè- als het polariteitspartikel zelf zijn weggevallen. Deze vorm fungeert dan ook niet meer als antwoord op een polariteitsvraag, maar drukt de verbazing van de Spreker uit.

3 Vraagzinnen in het Engels en het Westvlaams

In het laatste deel van dit artikel gaan we even in op een gebruik van de Westvlaamse polariteitspartikels dat een zekere verwantschap vertoont met de zogenaamde tag-questions in het Engels. Het Engelse systeem is beknopt weergegeven in (19):

(19) a You have had an accident, haven't you?
  b You haven't had an accident, have you?
  c You have had an accident, have you?
  d ??You haven't had an accident, haven't you?

De gebruikelijke procedure in het Engels is die waarbij de polariteit van de hoofdzin en die van de tag verschillen. In (19a) is de hoofdzin positief en de tag negatief, terwijl in (19b) de hoofdzin negatief is en de tag positief. Heelwat minder frequent zijn de gevallen zoals (19c) waarbij zowel de hoofdzin als de tag positief zijn. Ze hebben niet echt meer de waarde van een vraag, maar weerspiegelen eerder het feit dat de spreker door gevolgtrekking een bepaalde conclusie heeft bereikt. Vaak gaat dat gepaard met een ironische of zelfs sarcastische toon. De negatieve tegenhanger van dit marginale type, namelijk (19d), komt volgens de grammatica van Quirk (1985: 813) helemaal niet voor in het concrete taalgebruik.

[pagina 55]
[p. 55]

Bij de buitenbouw van de polariteitspartikels vermeldt Paardekooper (1993: 143) als eerste (en duidelijk meest frequente) type dat waarbij ze onmiddelijk volgen op een vragende wijs. In de meeste gevallen wordt het antwoord gegeven door iemand anders als de vraagsteller. Het Westvlaams laat echter ook constructies toe waarbij zowel de vraag als het daaropvolgende polariteitspartikel door dezelfde spreker worden geformuleerd, zoals in (20) en (21):

(20) è-je-t-èzien, jo:-je? ‘heb je/hebben jullie het gezien, ja?’
  è-t-ņ-t-èzien, jo:-ņ? ‘heeft hij het gezien, ja?’
  è-se-t-èzien, jo:-s? ‘heeft ze het gezien, ja?’
  è-n-ze-t-èzien, jõ:-s? ‘hebben ze het gezien, ja?’
  is-t-do wére, jo:-t? ‘is het daar weer, ja?’
 
(21) è-je-t-nie-èzien, ni-je? ‘hebben jullie het niet gezien, nee?’
  è-t-ņ-t-nie-èzien, ni:-ņ? ‘heeft hij het niet gezien, nee?’
  è-se-t-nie-èzien, ni:-s? ‘heeft ze het niet gezien, nee?’
  è-n-ze-t-nie-èzien, nņ:-s? ‘hebben ze het niet gezien, nee?’
  is-t-do nog nie, nin-t? ‘is het daar nog niet, nee?’

Een eerste fundamenteel verschil tussen het Engels en het Westvlaams is dat de combinaties met verschillende polariteit in de hoofdzin en de tag, zoals in (22), compleet uitgesloten zijn in het Westvlaams. Hetzelfde geldt trouwens voor de Standaard-Nederlandse tegenhangers, weliswaar zonder subjectssuffix bij het partikel:

(22) * è-t-ņ-t-èzien, ni:-ņ? ‘* heeft hij het gezien, nee?’
  * è-t-ņ-t-nie-èzien, jo:-ņ? ‘* heeft hij het niet gezien, ja?’

Een tweede verschilpunt is dat de Westvlaamse constructies in (21) waarbij zowel de hoofdzin als de tag negatief zijn perfect normaal zijn, terwijl de tegenhangers in het Engels, zoals (19d), zo goed als uitgesloten zijn. Ten derde verschillen het Engels en het Westvlaams ook wat het zinstype van de hoofdzin betreft. In de Engelse voorbeelden in (19) staat het onderwerp op de eerste en het finiete werkwoord op de tweede zinsplaats (de gewone volgorde bij een mededelende zin). Bij de Westvlaamse constructies in (20) en (21), daarentegen, gaat het finiete werkwoord aan het onderwerp vooraf. Deze volgorde, die wel typisch is voor vraagzinnen maar er zeker niet toe beperkt blijft, is onmogelijk in het Engels:

(23) a * Have you had an accident, haven't you?
  b * haven't you had an accident, have you?
  c * Have you had an accident, have you?
  d * Haven't you had an accident, haven't you?

[pagina 56]
[p. 56]

Opmerkelijk is echter dat het Westvlaams, naast de volgorde uit (20) en (21), met het onderwerp op de tweede plaats, toch ook nog de Engelse volgorde uit (19) kent, dus met het onderwerp op de eerste zinsplaats:

(24) j-è-t-èzien, jo:-je? ‘je hebt / jullie hebben het gezien, ja?’
  n-è-t-èzien, jo:-ņ? ‘hij heeft het gezien, ja?’
  z-è-t-èzien, jo:-s? ‘ze heeft het gezien, ja?’
  z-è-n-t-èzien, jõ:-s? ‘ze hebben het gezien, ja?’
  t-is-do wére, jo:-t? ‘het is daar weer, ja?’
 
(25) j-è-t-nie-èzien, ni-je? ‘je hebt het niet gezien, nee?’
  n-è-t-nie-èzien, ni:-ņ? ‘hij heeft het niet gezien, nee?’
  z-è-t-nie-èzien, ni:-s? ‘ze heeft het niet gezien, nee?’
  z-è-n-t-nie-èzien, nĩ:-s? ‘ze hebben het niet gezien, nee?’
  t-is-do nog nie, nin-t ‘het is daar nog niet, nee?’

We kunnen dus besluiten dat het Engels maar één hoofdzinsvolgorde kent, namelijk die met het onderwerp vóór het finiete werkwoord, maar twee types relaties tussen hoofdzin en tag, namelijk verschillende of zelfde polariteit. Het Westvlaams daarentegen heeft twee hoofdzinsvolgordes, met het onderwerp vóór of ná het werkwoord, maar slechts één type relatie tussen hoofdzin en tag, meer bepaald die met dezelfde polariteit. De vier mogelijke combinaties in het Westvlaams zijn samengebracht in (26):

(26) a è-t-ņ-t-èzien, jo:-ņ? ‘heeft hij het gezien, ja?’
  b è-t-ņ-t-nie-èzien, ni:-ņ? ‘heeft hij het niet gezien, nee?’
  c n-è-t-èzien, jo:-ņ? ‘hij heeft het gezien, ja?’
  d n-è-t-nie-èzien, ni:-ņ? ‘hij heeft het niet gezien, nee?’

Ondanks de volgorde van de hoofdzin in (26a-b) heeft de spreker niet echt de bedoeling om een vraag naar informatie te stellen. Hij wil eerder nagaan of hij het voorafgaande (met name dan de polariteit) goed begrepen heeft, of hij de juiste conclusie heeft getrokken. Dat gaat meestal gepaard met een zekere verbazing of verwondering. Met de hoofdzinsvolgorde in (26c-d) wil de spreker echter wel degelijk een polariteitsvraag stellen. De positieve vorm in (26c) kan worden geparafraseerd als Hij heeft het toch wel degelijk gezien, ja?, terwijl de negatieve vorm in (26d) kan worden geparafraseerd als Hij heeft het toch soms toevallig niet gezien, nee? Wat de constructies met subjecten in de eerste persoon betreft krijgen we de te verwachten pragmatische problemen. De voorbeelden in (27a) en (27b) met een onderwerp in de eerste persoon enkelvoud zijn een stuk moeilijker dan die in de eerste persoon meervoud in (28a) en (28b)Ga naar eind4.. Verbazing over jezelf als spreker is blijkbaar iets minder evident dan verbazing over de groep waartoe je behoort:

(27) a ? è-ŋ-k-t-èzien, jaa-k? ‘? heb ik het gezien, ja?’
  b ? è-ŋ-k-t-nie-èzien, ni-ŋ-k? ‘? heb ik het niet gezien, nee?’

[pagina 57]
[p. 57]

  c ??k-è-n-t-èzien, jaa-k? ‘?? ik heb het gezien, ja?’
  d ??k-è-n-t-nie-èzien, ni-ŋ-k? ‘?? ik heb het niet gezien, nee?’
 
(28) a è-me-t-èzien, jo-m? ‘hebben we het gezien, ja?’
  b è-me-t-nie-èzien, ni-m? ‘hebben we het niet gezien, nee?’
  c ??m-è-n-t-èzien, jo-m? ‘?? we hebben het gezien, ja?’
  d ??m-è-n-t-nie-èzien, ni-m? ‘?? we hebben het niet gezien, nee?’

Zowel de zinnen met een eerste persoon enkelvoud in (27c-d) als die met een eerste persoon meervoud in (28c-d) zijn problematischer. Tenminste wanneer een stijgend intonatiepatroon erop wijst dat er wel degelijk een vraag wordt gesteld. Met een dalend (of zinsfinaal) intonatiepatroon zijn die constructies echter perfect mogelijk, zoals in (29):

(29) a k-è-n-t-èzien, jaa-k. ‘ik heb het gezien, ja.’
  b k-è-n-t-nie-èzien, ni-ŋ-k. ‘ik heb het niet gezien, nee.’
  c m-è-n-t-èzien, jo-m. ‘we hebben het gezien, ja.’
  d m-è-n-t-nie-èzien, ni-m. ‘we hebben het niet gezien, nee.’

Het polariteitspartikel krijgt hier dan ongeveer de betekenis van inderdaad. Dit gebruik van het polariteitspartikel is bovendien niet beperkt tot subjecten in de eerste persoon. De constructies in (24) en (25) kunnen met andere woorden ook twee verschillende intonatiepatronen en corresponderende interpretaties krijgen. Tot slot dient nog te worden vermeld dat de pragmatische affixen bè- en -gie, die uitvoerig aan bod kwamen in deel twee, volledig uitgesloten zijn in de constructies van deel drie waarbij de hoofdzin en het stuk met het polariteitspartikel door dezelfde spreker worden gezegd.

4 Besluit

De bedoeling van dit artikel was de analyse van de polariteitspartikels in de Nederlandse dialecten, beschreven in Paardekooper (1993), in een aantal opzichten aan te vullen, met name wat betreft het Westvlaams, het dialect waarin dit verschijnsel nog alomtegenwoordig is. Drie aspecten werden toegelicht, namelijk (a) de plaats van de suffigering van het subjectspronomen binnen de morfologie van de Westvlaamse pronomina in het algemeen, (b) verdere morfologische processen waaraan de combinatie partikel-subject kan worden onderworpen, en (c) een extra buitenbouw-mogelijkheid die interessante verschilpunten aan het licht brengt tussen de syntaxis van het Westvlaams en het Engels.

In een eerste deel hebben we een beknopt overzicht gegeven van de verschillende enclitische pronomina in het Westvlaams. Binnen de enclitische cluster heeft elk type pronomen zijn vaste plaats: P0 voor de zwakke subjectsvorm, P1 voor het neutrale object -t-, P2 voor de verschillende types -er, P3 voor de sterke subjectsvorm en P4 voor niet-neutrale objecten of ingebedde

[pagina 58]
[p. 58]

subjecten (1.1.). Naast het finiete werkwoord kunnen ook het betrekkelijk voornaamwoord en de voegwoorden dat, of en als fungeren als morfologische drager van de volledige enclitische cluster. Bij de polariteitspartikels ja en neen kan alleen het zwakke subjectspronomen (P0) uit de cluster als suffix verschijnen (1.2.).

In deel twee kwamen de pragmatische prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè en het suffix -gie(der) aan bod (2.1.), en werd een analyse voorgesteld gebaseerd op de pragmatische functies uit de Functionele Grammatica van Simon Dik (2.2.). Deel drie, tenslotte, ging in op een gebruik van de West-vlaamse polariteitspartikels dat een sterke verwantschap vertoont met de zogenaamde tag-questions in het Engels. De twee talen verschillen echter fundamenteel wat betreft (a) de mogelijke volgorde van het subject en het finiete werkwoord in de hoofdzin, en (b) de mogelijke polariteitscombinaties tussen de hoofdzin en de tag.

[pagina 59]
[p. 59]

Bibliografie

Dik, S. (1979), Functional Grammar, North-Holland Publishing Company, Dordrecht
Dik, S. (1989), The Theory of Functional Grammar: Part I, Foris Publications, Dordrecht.
Haegeman, L. (1990), ‘Subject pronouns and subject clitics in West Flemish’, The Linguistic Review 7/4, 333-363.
Haegeman, L. (1993), ‘The morphology and distribution of object clitics in West Flemish’, Studia Linguistica 47/1, 57-94.
Paardekooper, P.C. (s.d.), Beknopte ABN-syntaksis, Zesde druk, Uitgave in eigen beheer, Eindhoven.
Paardekooper, P.C. (1993), ‘Jaak/Neenik enz’, Tabu 23/3, 143-170.
Quirk, R. et al. (1985), A Comprehensive Grammar of the English Language, Longman, London/New York.
Sadock, J. (1991), Autolexical Syntax. A theory of Parallel Grammatical Repre sentations, The University of Chicago Press, Chicago & London.
Siewierska, A. (1991), Functional Grammar, Routledge, London/New York.
[pagina 60]
[p. 60]
Smessaert, H. (ter perse), ‘Pronominal Cliticization in West Flemish’, in E. Schiller & E. Steinberg (eds.), Autolexical Syntax: Ideas and Methods, Mouton, Berlin.

 

Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (België) & K.U. Leuven

eind*
Dit artikel is een herziene versie van de lezing (met dezelfde titel) op de Morfologiedag van vrijdag 2 september 1994 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Naast de deelnemers aan die workshop, wil ik ook P.C. Paardekooper en K. Van den Eynde van harte bedanken voor hun kritische kanttekeningen bij een eerste versie van dit stuk. Uit intensieve discussies met K. Van den Eynde is trouwens ook gebleken dat de analyse onder meer op fonetisch en morfofonologisch vlak nog heelwat verfijning behoeft, maar dat aspect valt buiten het beperkte bereik van deze bijdrage.

eind1.
Het complexe voorbeeld in (1), dat de valentiestructuren van het (hulp)werkwoord zien en het (hoofd)werkwoord (iets) op (iets) zetten combineert, is gekozen omdat het ons toelaat de maximale expansie van de enclitische cluster te illustreren. Simplexe voorbeelden zijn:
(i) O 1 2 3 4
K - è - n - ik - èm gistern èzien
‘Ik heb 'm gisteren gezien’
(ii) O 1 2 3 4
K - è - n - t - ik - èm gistern ègévn
‘Ik heb 't 'm gisteren gegeven’
(iii) O 1 2 3 4
K - è - n - t - er - ik gistern upèzèt
‘Ik heb het er gisteren op gezet’

 

In (ii) en (iii) fungeert het neutrale -t op P1 als direct object bij geven en op zetten, terwijl het in (1) niet zozeer fungeert als object bij zien maar wel als object bij op zetten. Het nietneutrale -em op P4 is direct object bij zien in (i) en indirect object bij geven in (ii). In (1) daarentegen is het niet zozeer object van zien als wel subject bij de ingebedde infinitief op zetten.

eind2.
In de eerste persoon enkelvoud wordt de verbale inflexie -n alleen velaar gerealiseerd als -ŋ wanneer het pronomen -k er onmiddelijk op volgt. Net zoals in (2-3) verschijnt de inflectionele -n ook in de eerste persoon meervoud da-(n)-me... è-n, waar assimilatie met de bilabiaal van -me optreedt, en in de derde persoon meervoud da-n-ze... è-n. Bij die laatste vorm zorgt de verbale inflexie -n voor het stemhebbende -ze. terwijl de verbale inflexie -t van de derde persoon vrouwelijk enkelvoud zorgt voor het stemloze -se en de verdere assimilatie in da-(t)-se... è-t. Dit verschil loopt natuurlijk parallel met dat tussen het vrouwelijk enkelvoud è-(t)-se en het meervoud è-n-ze in (3). Een formele analyse van dit type discontinue verbale morfologie is gegeven in Sadock (1991: 143ff).

eind3.
Het verschil in syntactisch statuut tussen Theme/aanloop en Tail/uitloop kan mooi worden geïllustreerd met behulp van het voorzetselvoorwerp:
(i) Met je broer / je broer, daar heb ik gisteren nog mee gepraat.
(ii) Ik heb er gisteren nog mee gepraat, * je broer / met je broer.

 

In de aanloop is het voorzetsel met weglaatbaar, maar in de uitloop niet (zie ook Paardekooper, s.d., 174/397). Bij de aanloop is de verwijzing naar de syntactische functie van de referent je broer met andere woorden optioneel, terwijl die bij de uitloop verplicht is. Syntactisch gesproken is de band van de uitloop met de zin dus sterker dan die van de aanloop. Dit structurele verschil wordt echter geneutraliseerd bij het syntactisch ongemarkeerde onderwerp of lijdend voorwerp.

eind4.
Bij het werkwoord zien is het polariteisonderscheid wel/niet doorgaans vrij duidelijk. Bij gemodificeerde werkwoorden, zoals goed zien, of werkwoorden zoals begrijpen, waarvan de feitelijke polariteit veel minder evident is, worden de voorbeelden in (27a-b) met een eerste persoon enkelvoud heel gewoon:
(i) è-ŋ-k-t goed èzien, jaa-k? ‘heb ik het goed gezien, ja?’
è-ŋ-k-t nie-goed èzien, ni-ŋ-k? ‘heb ik het niet goed gezien, nee?’
(ii) è-ŋ-k-t versto:n, jaa-k? ‘heb ik het begrepen, ja?’
è-ŋ-k-t nie versto:n, ni-ŋ-k? ‘heb ik het niet begrepen, nee?’

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hans Smessaert


datums

  • 2 september 1994


taalkunde

  • Vormen (morfologie)

  • Zinnen (syntaxis)

  • Dialectologie