Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 26 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 26
Afbeelding van Tabu. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 26

(1996)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

Diftongen in enkele variëteiten van het Nederlands
Yvette van Eekelen, Ilke van den Ende, Rianne Huygens, Marc van Oostendorp en Anke StrangGa naar eind1.

0 Inleiding

Klinkerkwaliteit in het Nederlandse vokaalsysteem kan beschreven worden door de volgende kenmerken aan te nemen: [high], [low] en [lax] (Booij 1981, 1995, Van Oostendorp 1995). Wanneer we hiernaast uitgaan van de articulatieplaatsen coronaal, coronaal/labiaal, labiaal/dorsaal en dorsaalGa naar eind2. (Clements 1991), kan dit als volgt schematisch weergegeven worden (figuur 1):

Figuur 1 Het Nederlandse vokaalsysteem

cor cor/lab lab/dor dor
high/tense /i/ /y/ /u/  
midden/tense /e/ /ø/ /o/  
midden/lax /I/ /Y/ /O/  
low/lax /ɛ/ /▴/ /a/ /A/
low/tense       /a/Ga naar eind3.

Bij figuur 1 moet een aantal opmerkingen gemaakt worden. Binnen het Nederlandse klinkersysteem neemt de sjwa (/@/) een aparte positie in. Een uitgebreide toelichting over de bijzonderheden van de /@/ gaat echter het kader van dit artikel te buiten (zie ook: Kager en Zonneveld 1986, Kager 1989, Booij 1995, Van Oostendorp 1995). Verder wordt in bovenstaand schema de term ‘midden’ gebruikt voor [-high,-low], en de term ‘tense’ voor [-lax].

Naast de in figuur 1 beschreven vokalen kent het Standaard Nederlands bovendien drie klanken die als diftongen verwerkelijkt worden, namelijk [ɛi], [▴y] en [au].Ga naar eind4. Hoewel de segmenten /▴/ en /a/ geen deel uitmaken van het Nederlandse vokaalsysteemGa naar eind5., zijn ze in figuur 1 opgenomen in verband met de onderliggende representatie van deze diftongen.

Diftongen kunnen aan de hand van verschillende criteria gedefinieerd worden. Een algemeen geldend criterium is dat een diftong uit twee vokalen bestaat, V1 en V2, die in de nucleus van dezelfde lettergreep staan (zie Schane 1995 voor een algemene beschrijving van diftongen). In dit artikel gaan wij tevens uit van twee andere criteria die specifiek voor het Nederlands gelden, te weten: V1 en V2 hebben dezelfde plaats van articulatie, en V1 is [lax] (Booij 1995).

[pagina 18]
[p. 18]

In dit artikel zal een verklaring gegeven worden voor de representatie van diftongen, vanuit de aanname dat er een bepaalde combinatie van kenmerken ten grondslag ligt aan de uiteindelijke oppervlakterealisaties van diftongen. Wij illustreren dit met behulp van voorbeelden uit het Standaard Nederlands en uit de dialecten van Den Haag en Hellendoorn. Elk van deze dialecten is representatief voor een grotere groep variëteiten. Het Haags vertegenwoordigt een deel van de Hollandse dialecten en het Hellendoorns de dialecten van Oost-NederlandGa naar eind6..

Dit artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 1 wordt de onderliggende representatie van diftongen beschreven. Paragraaf 2 behandelt de realisaties van diftongen in de oppervlaktestructuur van enige variëteiten van het Nederlands. Met behulp van de Optimaliteitstheorie wordt vervolgens in paragraaf 3 een verklaring gegeven voor de gekozen oppervlakterealisaties van de respectievelijke variëteiten. In paragraaf 4 komen tenslotte enige punten van discussie aan bod, en in paragraaf 5 wordt een conclusie en samenvatting van het artikel gepresenteerd.

1 De onderliggende representatie van diftongen

Volgens het Nederlandse vokaalsysteem zoals beschreven in figuur 1, komen er in het Standaard Nederlands alleen vokalen voor die òf een van de kenmerken [high], [lax], of [low] hebben, òf de kenmerkencombinatie [low,lax]. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid dat geen van de bovengenoemde kenmerken aanwezig is, zoals het geval is bij de midden/tense-klinkers. Zoals uit het bovenstaande blijkt, komen vokalen met de tegenstrijdige-kenmerkencombinaties [high,low], [high,lax] en [high,low,lax] niet voor in de oppervlaktestructuur van het Nederlands.

De Standaard-Nederlandse diftongen [ɛi], [▴y] en [au] vertonen echter een opvallende eigenschap. Deze diftongen worden namelijk gekenmerkt door de combinatie van een vokaal V1 die de kenmerken [low,lax] heeft (/ɛ/, /▴/, /a/), met een vokaal V2 die het kenmerk [high] heeft (/i/, /y/, /u/). Met andere woorden, zodra V1 en V2 samengevoegd worden in de nucleus van een lettergreep, bevatten ze als diftong een kenmerkencombinatie die elders in het Nederlandse klinkersysteem niet voorkomt. Wanneer we nu echter ervan uitgaan dat elke onderliggende combinatie van kenmerken mogelijk is als input voor de realisatie in de oppervlaktestructuur (cf. Archangeli en Pulleyblank 1994), kunnen we de tegenstrijdige-kenmerkencombinatie [high,low] wel als mogelijke onderliggende representatie van diftongen aannemen. Zoals in paragraaf 3 betoogd zal worden, kunnen we met behulp van de Optimaliteitstheorie vervolgens verklaren welke verschillende strategieën de respectievelijke variëteiten van het Nederlands hanteren om te voorkomen dat de onderliggende kenmerkencombinatie [high,low] uiteindelijk in de oppervlaktestructuur verschijnt.

Op basis van deze onderliggende representatie [high,low] kunnen vijf verschillende strategieën gevolgd worden om vokalen te verwerkelijken in de oppervlaktestructuur. In alle gevallen gebeurt dit door een of meer kenmerken uit de onderliggende representatie te deleren of door een extra positie in de nucleus te

[pagina 19]
[p. 19]

inserteren, zoals getoond wordt in figuur 2. Ter illustratie gebruiken we de plaatskenmerken coronaal, coronaal/labiaal en labiaal/dorsaal om de verwachte verschijningsvormen weer te geven.

Figuur 2 Mogelijke realisaties als vokalen en diftongen op basis van de onderliggende kenmerken [high/low]

[high,low]
 
[high] [low] [high][low] [low][high] [ ]
 
cor [i] cor [ɛ] cor [iɛ] cor [ɛi] cor [e,I]
 
cor cor cor cor cor
lab [y] lab [▴] lab [y▴] lab [▴y] lab [ø,Y]
 
lab lab lab lab lab
dor [u] dor [a] dor [ua] dor [au] dor [o,O]

De vijf mogelijke strategieën waardoor een vokaal met de onderliggende representatie [high,low] en een van de plaatskenmerken coronaal, coronaal/labiaal of labiaal/dorsaal aan de oppervlakte verwerkelijkt wordt, worden hieronder kort toegelicht.

Bij de eerste strategie wordt het kenmerk [low] verwijderd en blijft alleen het kenmerk [high] behouden. Aangezien er bij het kenmerk [high] in het klinkersysteem alleen high/tense-vokalen voorkomen, worden deze als defaultwaarden ingevoegd. Hierdoor worden de [high]-monoftongen /i/, /y/ of /u/ gerealiseerd, afhankelijk van de plaatskenmerken. In de volgende voorbeelden gebruiken we alleen het plaatskenmerk coronaal, omwille van de overzichtelijkheid. De verschijningsvormen bij de overige plaatskenmerken zijn af te lezen uit figuur 2.

1) [high,low], cor → [high], tense, cor: [i]

Volgens de tweede mogelijkheid verdwijnt het kenmerk [high] en blijft alleen het kenmerk [low] behouden. Aangezien er alleen [low/lax]-vokalen voorkomen in

[pagina 20]
[p. 20]

het Nederlandse vokaalsysteem wordt het kenmerk [lax] als defaultwaarde ingevoegd, behalve bij de tense-klinker /a/Ga naar eind7.. Op deze manier wordt een [low,lax] monoftong zoals de /ɛ/, /▴/ of /a/ gerealiseerd, afhankelijk van het plaatskenmerk.

2) [high,low], cor → [low,lax], cor: [ɛ]

Bij de derde en de vierde strategie blijven de beide onderliggende kenmerken [high] en [low] behouden, maar wordt tevens een nieuwe positie geïnserteerd in de nucleus. Op deze wijze kunnen de tegenstrijdige kenmerken zich op twee manieren over twee segmenten verdelen en ontstaat er een diftong, waarbij de beide segmenten hetzelfde plaatskenmerk hebben.

 

Volgens de derde strategie is het op deze wijze mogelijk de diftongen [iɛ], [y▴] en [ua] te vormen.

3) [high,low], cor → [high] + [low]: [iɛ]
  tense   [lax]
  cor   cor

Volgens de vierde strategie kunnen de diftongen [ɛi], [▴y] en [au] gerealiseerd worden.

4) [high,low], cor → [low] + [high]: [ɛi]
  [lax]   tense
  cor   cor

De laatste mogelijkheid is het verwijderen van alle tegenstrijdige kenmerken zodat een middenklinker gerealiseerd wordt, die noch [high], noch [low] is. Dit kan een tense-klinker worden, zoals de /e/, /ø/ of /o/, afhankelijk van het plaatskenmerk, of een [lax]-klinker, zoals de /I/, /Y/ of /O/, eveneens afhankelijk van het plaatskenmerk. Bij de laatstgenoemde variant moet bovendien het kenmerk [lax] geïnserteerd worden.

5a) [high,low], cor → cor: [e]
b) [high,low], cor → [lax], cor: [I]

In de volgende paragraaf wordt beschreven welke van deze vijf strategieën door verschillende Nederlandse variëteiten feitelijk gekozen worden om diftongen in de oppervlaktestructuur te verwerkelijken.

[pagina 21]
[p. 21]

2 De realisatie van diftongen in de oppervlaktestructuur van enige varieteiten van het Nederlands

Uitgaande van de onderliggende kenmerkencombinatie [high,low], kiezen het Standaard Nederlands en de door ons onderzochte Nederlandse variëteiten verschillende mogelijkheden uit de bovenstaande strategieën om diftongen vorm te geven in de oppervlaktestructuur.

Het Standaard Nederlands kiest de vierde strategie om diftongen te realiseren: de kenmerken [high] en [low] worden verdeeld over twee verschillende segmenten. Hierbij is het eerste segment steeds [low,lax] en het tweede [high].

[ɛi] zoals in [ɛis], ijs
[▴y] zoals in [h▴ys], huis
[au] zoals in [zaut], zout

In het Haags (De Reus 1991) verschijnen de Standaard-Nederlandse diftongen volgens de tweede strategie als [low,lax]-monoftongen in de oppervlaktestructuur. Alleen het kenmerk [low] met de bijbehorende plaatskenmerken blijft behouden en het kenmerk [high] wordt gedeleerd en [lax] wordt toegevoegd.

[ɛ:]Ga naar eind8. zoals in [ɛ.s], ijs
[▴:] zoals in [d▴.n], duin
[a:] zoals in [ka.], kou

In het Hellendoorns (Nijen Twilhaar 1990) komen de realisatie van de Standaard-Nederlandse [ɛi] en de meest frequente realisatie van de Standaard-Nederlandse [▴y] overeen met de eerste strategie in figuur 2. Het Hellendoorns kiest dus voor verwerkelijking van een [high]-monoftong door het kenmerk [high] te behouden en het kenmerk [low] te deleren. Voor de realisatie van de [au] kiest het Hellendoorns daarentegen voor strategie vier, net zoals het Standaard Nederlands.

[i:] zoals in [di:k], dijk
[y:]Ga naar eind9. zoals in [dy:v@l], duivel
[au] zoals in [blau], blauw

3 De Optimaliteitstheorie als verklaring voor de gekozen strategieën van de verschillende variëteiten

Zoals uit paragraaf 2 blijkt, worden er in Nederlandse variëteiten maar drie van de vijf mogelijke strategieën gebruikt om de realisatie [high,low] te voorkomen in de oppervlaktestructuur. Bij het plaatskenmerk coronaal kiest het Standaard Nederlands voor de diftong [ɛi], het Hellendoorns realiseert een [i.] en het Haags een [ɛ.]. Er zijn ons geen dialecten bekend die een van de andere strategieën kiezen bij het kenmerk coronaal. Het feit dat alleen [i.], [ɛ.] en [ɛi] in de oppervlaktestructuur voorkomen, kunnen we binnen de Optimaliteitstheorie (cf. Prince

[pagina 22]
[p. 22]

en Smolensky 1993) verklaren, door de voor het Nederlands geldende condities op verschillende manieren ten opzichte van elkaar te ordenen, en daarna in deze volgordes toe te passen op de bovengenoemde vijf strategieën. De condities die van kracht zijn, luiden als volgt:

A: Behoud het kenmerk [high] (McCarthy en Prince 1995)
B: Behoud het kenmerk [low] (McCarthy en Prince 1995)
C: Geen lange vokalen (VV) in de nucleus (Prince en Smolensky 1993)

Afhankelijk van de onderlinge ordeningen van deze drie voor het Nederlands cruciale condities kiezen de onderscheidenlijke variëteiten een van de vijf strategieën om diftongen te realiseren. Ook de drie volgende condities zijn hierbij van belang:

D: Het hoofd V1 in een vertakkende nucleus is [lax] (Van Oostendorp 1995)

Conditie D werkt slechts op strategieën waarbij een diftong gerealiseerd wordt. De consequentie van deze conditie is dat de realisaties /iɛ/, /y▴/ en /ua/ afvallen en alleen de diftongen /ɛi/, /▴y/ en /au/ aan de oppervlakte verschijnen. De positie van conditie D in de hiërarchie ten opzichte van de condities A, B en C levert altijd hetzelfde resultaat op omdat zij nooit in direct conflict is met deze drie condities, en is daarom dan ook irrelevant.

E: Een [low]-vokaal, in combinatie met cor, cor/lab of lab/dor, is altijd [lax]Ga naar eind7.
 
F: Geen insertie van het kenmerk [lax] (McCarthy en Prince 1995)

In het Nederlandse vokaalsysteem heeft conditie E voorrang boven conditie F: insertie van het kenmerk [lax] heeft prioriteit ten opzichte van het behoud van een [low]-vokaal die niet [lax] is. Deze mogelijkheid komt immers, behalve als dorsaal, niet in het Nederlandse klinkersysteem voor. Conditie E veroorzaakt het feit dat een [low]-klinker in het Nederlands automatisch het kenmerk [lax] genereert. Conditie F verhindert een realisatie van bijvoorbeeld een onderliggende /e/, /ø/ of /o/ als /I/, /Y/ of /O/. Ook hier geldt weer dat, zolang conditie E voor conditie F geordend is, de positie van deze condities ten overstaan van overige condities niet ter zake doet.

Hieronder wordt in figuur 3 weergegeven in hoeverre de verschillende strategieën de voor het Nederlands cruciale condities A, B en C schenden. Deze drie condities kunnen op zes verschillende manieren geordend worden ten opzichte van elkaar.

[pagina 23]
[p. 23]

Figuur 3 Schendingen van de vijf strategieën m.b.t. mogelijke ordeningen van de voor het Nederlands cruciale condities

A B C A C B B A C B C A C A B C B A
1 /i/ .*!. ..* *!.. *!.. ..* .*!.
2 /ɛ/ *!.. *!.. .*!. ..* .*!. ..*
3 /iɛ/ ..* .*!. ..* .*!. *!.. *!..
4 /ɛi/ ..* .*!. ..* .*!. *!.. *!..
5 /e/ *!*. *!.* *!*. *!.* .*!* .*!*
  /ɛi,iɛ/ /i/ /ɛi,iɛ/ /ɛ/ /i/ /ɛ/

Uit figuur 3 blijkt dat er drie realisatiemogelijkheden resteren na toepassing van de Optimaliteitstheorie op de vijf strategieën. Het Standaard Nederlands, het Haags en het Hellendoorns kiezen systematisch voor een van deze drie opties.

Het Standaard Nederlands realiseert de diftong /ɛi/ en ordent de condities A en B voor C, met als mogelijke varianten ABC en BAC. Een schending van conditie A of B door weglating van het kenmerk [high] of [low] is dus doorslaggevender dan het schenden van conditie C. De volgorde van A en B ten opzichte van elkaar is niet bepalend aangezien deze condities onafhankelijk van elkaar werken: de voor het Standaard Nederlands mogelijke ordeningen voldoen in alle gevallen zowel aan conditie A als B. Conditie D bepaalt vervolgens de uiteindelijke keuze voor /ɛi/, waarvan de eerste vokaal [low,lax] is, en voorkomt daarmee de eventuele realisatie /iɛ/. Volgens conditie D moet het hoofd van een vertakkende nucleus immers altijd het kenmerk [lax] bevatten. De uiteindelijke positie van conditie D in de hiërarchie ten opzichte van A, B en C is niet van betekenis aangezien deze conditie niet concurreert met de overige condities.

Het Hellendoorns ordent conditie A en C voor B en realiseert de [high]-monoftong /i/. De mogelijke onderlinge combinaties van de geldende condities zijn in dit geval ACB of CAB, waarbij de volgorde van conditie A en C ten opzichte van elkaar niet ter zake doet. Het schenden van conditie A door weglating van het kenmerk [high] is even beslissend als het schenden van conditie C.

Het Haags tenslotte, kiest voor weergave van een [low,lax]-monoftong in de oppervlaktestructuur en ordent de condities B en C voor conditie A. De resterende mogelijke ordeningen zijn hierbij dus BCA en CBA. Conditie E veroorzaakt vervolgens de uiteindelijke keuze voor een [low,lax]-monoftong doordat het kenmerk [lax] automatisch geïnserteerd wordt bij realisatie van een [low]-klinker. Deze conditie heeft dan ook prioriteit boven conditie F.

Voor zover ons bekend is, bestaan er geen Nederlandse variëteiten die systematisch een van de twee overige strategieën kiezen. Realisatie van een diftong waarvan het eerste segment [high] is en het tweede [low], komt niet voor in de oppervlaktestructuur van het Nederlands doordat hierbij conditie D geschonden

[pagina 24]
[p. 24]

wordt. Verwijdering van de beide kenmerken [high] en [low], met andere woorden verwerkelijking van de midden/tense-vokaal /e/ volgens de vijfde strategie, komt eveneens nooit voor als alternatief voor de Standaard-Nederlandse diftong, aangezien in dit geval zowel conditie A als conditie B onvermijdelijk geschonden worden. Een realisatie als /I/ komt tenslotte nooit voor aangezien dit door de werking van conditie F verhinderd wordt.

4 Discussie: [high,lax] en [high,low,lax] als onderliggende kenmerkencombinaties van diftongen

Uitgaande van de drie kenmerken [high], [low] en [lax] zijn er in totaal acht onderliggende kenmerkencombinaties mogelijk om vokalen te realiseren. Hiervan komen er drie niet in de oppervlaktestructuur van het Nederlands voor, zoals blijkt uit figuur 4.

Figuur 4 Onderliggende kenmerkencombinaties op basis van [high], [low] en [lax]

1 [high, -,-] : high/tense-klinkers /i/,/y/,/u/
2 [-,-,-] : midden/tense-klinkers /e/,/ø/,/o/
3 [-,-,lax] : midden/lax-klinkers /I/,/Y/,/O/
4 [-,low,lax] : low/lax-klinkers /ɛ/,/▴/,/a/,/A/
5 [-,low,-] : low/tense-klinker /a/
6 [high,low, -] : ϕ
7 [high,-,lax] : ϕ
8 [high,low,lax] : ϕ

In dit artikel gaan wij uit van de onderliggende kenmerkencombinatie [high,low] om de verschijningsvormen van diftongen in Nederlandse variëteiten te verklaren. In deze paragraaf zal beschreven worden in hoeverre de oppervlakterealisatie van diftongen eventueel verklaard kan worden door allereerst de kenmerkencombinatie [high,lax] en daarna [high,low,lax] als onderliggende representatie aan te nemen.

De aanname dat de kenmerkencombinatie [high,lax] onderliggend is aan diftongen leidt tot de volgende voorspellingen van de mogelijkheden tot weergave in de oppervlaktestructuur:

 

1Deletie van het kenmerk [lax], zodat een vokaal met het kenmerk [high] wordt gerealiseerd.
2Deletie van het kenmerk [high], zodat een vokaal met het kenmerk [lax] gerealiseerd wordt.
[pagina 25]
[p. 25]
3Verdeling van de kenmerken [high] en [lax] over twee segmenten, zodat een diftong verwerkelijkt wordt waarbij het eerste segment steeds [high] is, en het tweede segment [lax].
4Verdeling van de kenmerken [high] en [lax] over twee segmenten, zodat een diftong gerealiseerd wordt waarbij het eerste segment steeds [lax] is, en het tweede segment [high].
5Deletie van zowel het kenmerk [lax] als het kenmerk [high], waarbij een midden/tense-klinker in de oppervlaktestructuur verschijnt.

 

Deze aanname van [high,lax] als onderliggende kenmerkencombinatie voorspelt dus de volgende mogelijkheden tot realisatie van diftongen bij het plaatskenmerk coronaal: /i/, /I/, /iI/, /Ii/, /e/. Bij coronaal/labiaal als plaatskenmerken zijn de mogelijkheden /y/, /Y/, /yY/, /Yy/, /ø/ en bij labiaal/dorsaal /u/, /O/, /uO/, /Ou/, /o/.

De bovengenoemde voorspellingen komen echter nauwelijks overeen met de data uit de verschillende onderzochte Nederlandse variëteiten (zie paragraaf 2). Hiernaast geeft de representatie [high,lax] geen verklaring voor insertie van het kenmerk [low] bij [lax]-segmenten, zoals bijvoorbeeld /ɛ/. Zo'n extra insertie is dan ook moeilijk te beargumenteren, aangezien [lax]-klinkers zonder het kenmerk [low] wel degelijk in het Nederlands voorkomen. Uitgaande van de kenmerkencombinatie [high,low] als onderliggende representatie van diftongen moet weliswaar een extra kenmerk [lax] geïnserteerd worden, maar dit wordt verklaard door het feit dat het in de oppervlaktestructuur van het Nederlands onmogelijk is een [low]-segment te genereren dat niet tevens [lax] isGa naar eind7..

Concluderend kunnen we stellen dat de aanname dat de kenmerkencombinatie [high,low] onderliggend is aan diftongen betere voorspellingen doet dan de aanname dat de kenmerkcombinatie [high,lax] onderliggend is. Bovendien hoeft dit model geen aparte verklaring te geven voor insertie van het kenmerk [low] bij [lax]-segmenten in het Standaard Nederlands en het Haags.

De aanname dat de kenmerkencombinatie [high,low,lax] de onderliggende representatie is van diftongen doet legio voorspellingen voor mogelijke oppervlakterealisaties. Deze mogelijkheden kunnen samengevat worden in de volgende vijf basisstrategieën:

 

1Eén kenmerk wordt verwijderd. Dit leidt tot de drie kenmerkencombinaties [high,lax], [high,low] en [low,lax], waarvan alleen de laatste ook daadwerkelijk voorkomt als oppervlakterealisatie. Aangezien de eerste twee mogelijkheden beide een tegenstrijdige-kenmerkencombinatie bevatten, leiden ze allebei tot vijf mogelijkheden die respectievelijk in deze paragraaf en in paragraaf 1 reeds beschreven zijn.
2Deletie van twee kenmerken. Dit leidt eveneens tot drie mogelijke verschijningsvormen, namelijk [high], [low] en [lax].
[pagina 26]
[p. 26]
3Deletie van de drie kenmerken. Dit levert één realisatiemogelijkheid op, namelijk die waarbij een midden/tense-klinker gerealiseerd wordt.
4De drie kenmerken [high], [low] en [lax] worden verdeeld over twee segmenten. Op deze wijze worden de volgende zes realisatiemogelijkheden gevormd:

[high] [low,lax]
[low,lax] [high]
[low] [high,lax]
[high,lax] [low]
[lax] [high,low]
[high,low] [lax]

Binnen de vier mogelijkheden die hierboven het laatst genoemd zijn, bevat telkens één segment tegenstrijdige kenmerken. Elk van deze vier varianten kent dus nog vijf mogelijke realisaties, die reeds eerder vermeld zijn.

 

5De drie kenmerken worden opgesplitst in drie segmenten. Op deze wijze komen eveneens zes mogelijke weergaves tot stand:

[high] [low] [lax]
[high] [lax] [low]
[low] [high] [lax]
[low] [lax] [high]
[lax] [high] [low]
[lax] [low] [high]

Zoals uit de bovenstaande opsomming volgt, overlapt een groot aantal van de genoemde realisatiemogelijkheden elkaar. Door gebruik te maken van een conditie die extra lange vokalen (VVV) in de nucleus verbiedt (Kenstowicz 1994), kan een aanzienlijke reductie bewerkstelligd worden. Na deze beperking resteren vooralsnog de volgende dertien mogelijkheden:

[-]
[high]
[low]
[lax]
[low,lax]
[high][low]
[low][high]
[high][lax]
[lax][high]
[lax][low]
[low][lax]
[high][low,lax]
[low,lax][high]

[pagina 27]
[p. 27]

Vervolgens kunnen op de bovengenoemde mogelijkheden vier voor het Nederlands cruciale condities van de Optimaliteitstheorie (zie paragraaf 3) toegepast worden:

A: Behoud het kenmerk [high]
 
B: Behoud het kenmerk [low]
 
C: Geen lange vokalen (VV) in de nucleus
 
D: In een gesloten lettergreep is het hoofd V1 lax

Aangezien in dit model uitgegaan wordt van (een combinatie van) [high], [low] en [lax] als onderliggende kenmerken, is nu vanzelfsprekend ook de volgende additionele conditie van kracht:

G: Behoud het kenmerk [lax]

Wanneer we nu alle 120 mogelijke onderlinge ordeningen van deze vijf condities volgens de Optimaliteitstheorie op de dertien resterende realisatiemogelijkheden toepassen, levert elke ordening een optimale kandidaat op. Welke dit is, kunnen we nagaan door ons te beperken tot het bekijken van de laatstgeordende conditie. Als er immers een realisatiemogelijkheid is waarbij alleen deze laatstgenoemde conditie geschonden wordt, dan is de ordening van de andere condities onbelangrijk en zal deze mogelijkheid verwerkelijkt worden.

Als er geen realisatiemogelijkheden zijn waarbij alleen de laatstgeordende conditie geschonden wordt, dan wordt gekeken naar realisatiemogelijkheden waarbij buiten de laatste conditie ook een eerdere conditie geschonden wordt. In dit geval wordt niet alleen gekeken naar de laatstgeordende geschonden conditie maar ook naar de daarvoor laatstgeordende geschonden conditie.

Op deze wijze zijn alle mogelijke ordeningen van condities na te gaan:

 

1Bij de aanname dat conditie G het laatst geordend is, komt er geen verschijningsvorm voor waarbij alleen deze conditie geschonden wordt. Er zijn evenwel drie mogelijke ordeningen waarbij slechts één andere conditie geschonden wordt:
aBij een keuze voor conditie B als voorlaatste in deze ordening wordt een [high]-segment gerealiseerd.
bBij een ordening van conditie A als laatste voor conditie G wordt een [low,lax]-segment gerealiseerd.
cBij een ordening van conditie C als laatste voor conditie G wordt voor de realisatiemogelijkheid [low,lax][high] gekozen.
2Bij de aanname dat conditie A het laatst geordend is, wordt de mogelijkheid waarbij alleen conditie A wordt geschonden, een [low,lax]-segment, verwerkelijkt.
[pagina 28]
[p. 28]
3Bij de aanname dat conditie B het laatst geordend is, bestaat er geen realisatiemogelijkheid waarbij alleen deze conditie geschonden wordt. Er zijn wederom drie ordeningen mogelijk waarbij slechts één andere conditie geschonden wordt:
aBij een ordening van conditie A als laatste voor conditie B wordt een [low,lax]-segment gerealiseerd.
bBij een ordening van conditie G als laatste voor conditie B wordt een [high]-segment gerealiseerd.
cBij een ordening van conditie C als laatste voor conditie B wordt voor de realisatiemogelijkheid [low,lax][high] gekozen.
4Als we aannemen dat conditie C het laatst geordend is, wordt voor de realisatiemogelijkheid gekozen waarbij alleen conditie C geschonden wordt, namelijk [low,lax][high].
5Tenslotte, onder de aanname dat conditie D het laatst geordend is, bestaat er geen realisatiemogelijkheid waarbij alleen D geschonden wordt. Er zijn twee mogelijke ordeningen waarbij slechts één andere conditie geschonden wordt:
aBij een ordening van conditie A als laatste voor conditie D wordt een [low,lax]-segment gerealiseerd.
bBij een ordening van conditie C als laatste voor conditie D wordt voor de realisatiemogelijkheid [low,lax][high] gekozen.

 

Na toepassing van de vijf bovengenoemde condities op de eerder overgebleven realisatiemogelijkheden resteren kortom dus precies die drie mogelijkheden die ook in werkelijkheid in de oppervlaktestructuur gerealiseerd worden, namelijk [high], [low,lax] en [low,lax][high].

Samenvattend kunnen we concluderen dat de aanname dat de kenmerkencombinatie [high,low,lax] de onderliggende representatie van diftongen weergeeft, uiteindelijk precies dezelfde voorspellingen oplevert als de aanname dat de kenmerkencombinatie [high,low] onderliggend is. Bij de kenmerkencombinatie [high,low,lax] moet echter een extra conditie toegevoegd worden, die voorkomt dat de kenmerken over drie segmenten verdeeld worden. Bovendien is in tegenstelling tot de realisaties volgens de kenmerkencombinatie [high,low] vanzelfsprekend ook de conditie ‘behoud [lax]’ nodig. Bij een representatie als [high,low,lax] zijn er evenwel geen extra condities nodig om het kenmerk [lax] toe te voegen aan [low]-segmenten. Bij de keuze voor [high,low] als onderliggende representatie is dit wel het geval, aangezien in de Nederlandse oppervlaktestructuur geen [low]-vokalen voorkomen zonder het kenmerk [lax]Ga naar eind7.. Concluderend kunnen we stellen dat op grond van de bovenstaande constateringen een specifieke keuze voor één van beide modellen moeilijk te maken is.

[pagina 29]
[p. 29]

5 Samenvatting en conclusie

In dit artikel is een verklaring gegeven voor de onderliggende representatie van diftongen, door aan te nemen dat de tegenstrijdige-kenmerkencombinatie [high,low], die niet in de oppervlaktestructuur van het Nederlandse klinkersysteem voorkomt, ten grondslag ligt aan de uiteindelijke oppervlakterealisaties van diftongen in enkele variëteiten van het Nederlands. Wij hebben dit geïllustreerd met behulp van voorbeelden uit het Standaard Nederlands en uit de dialecten van Den Haag en Hellendoorn. Door deletie van kenmerken uit de tegenstrijdige onderliggende representatie [high,low] of het inserteren van een extra positie in de nucleus, kunnen er vijf verschillende strategieën gevolgd worden die voorkomen dat de combinatie [high,low] aan de oppervlakte verschijnt. Naast het Standaard Nederlands zijn de dialecten van Den Haag en Hellendoorn gekozen omdat zij ieder een andere mogelijkheid tot realisatie vertegenwoordigen, en omdat deze drie verschillende realisatiemogelijkheden samen voor zover ons bekend de enige mogelijkheden zijn die ook daadwerkelijk voorkomen in de verschillende variëteiten van het Nederlands.

Met behulp van de Optimaliteitstheorie is een verklaring gegeven voor de drie gekozen oppervlakterealisaties van deze respectievelijke variëteiten om de onderliggende kenmerkencombinatie [high,low] in de oppervlaktestructuur te voorkomen. Dit is gedaan door voor het Nederlands cruciale condities op verschillende manieren ten opzichte van elkaar te ordenen en daarna in deze volgordes toe te passen op de vijf mogelijke realisatiestrategie ën bij de aanname van [high,low] als onderliggende representatie. De onderlinge ordening van de drie condities: behoud het kenmerk [high], behoud het kenmerk [low], geen lange vokalen (VV) in de nucleus, blijkt precies die verschijningsvormen op te leveren die ook in werkelijkheid in de oppervlaktestructuur van diftongen in de verschillende varieteiten van het Nederlands voorkomen.

[pagina 30]
[p. 30]

Literatuur

Archangeli, D. en D. Pulleyblank (1994) Grounded Phonology, MIT Press, Cambridge, Mass.
Booij, G. (1981) Generatieve fonologie van het Nederlands, Spectrum, Utrecht/Antwerpen.
Booij, G. (1995) The Phonology of Dutch, Oxford, Oxford University Press.
Clements, N. (1991) ‘Place of Articulation in Consonants and Vowels: A Unified Theory’, in Working Papers of the Cornell Phonetics Laboratory 5:77-123. Cornell University, Ithaca.
Kager, R. (1989) A Metrical Theory of Stress and Destressing in English and Dutch, Dordrecht, Foris.
Kager, R. en W. Zonneveld (1986) ‘Schwa, Syllables and Extrametricality in Dutch’, The Linguistic Review 5:197-221.
Kenstowicz, M. (1994) Phonology in Generative Grammar, Londen, Basil Blackwell.
McCarthy, J. en A. Prince (1995) ‘Faithfulness and Reduplicative Identity’, in J. Beckman, L. Walsh-Dickey & S. Urbanczyk, eds., University of Massachusetts Occasional Papers in Linguistics 18, GLSA, Amherst.
[pagina 31]
[p. 31]
Nijen Twilhaar, J. (1990) Generatieve Fonologie en de Studie van Oostneder landse Dialecten, Proefschrift, Rijksuniversiteit Utrecht. Verschenen in Publikaties van het P.J. Meertensinstituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. P.J. Meertensinstituut, Amsterdam. Deel 13.
Oostendorp, M. van (1995) Vowel Quality and Phonological Projection, Proefschrift, KUB.
Prince, A. en P. Smolensky (1993) Optimality Theory, ms., Rutgers and Colorado.
Reus, A. de (1991) ‘Diftongen in het Delfts dialect’, Taal en Tongval 43:137-158.
Schane, S. (1995) ‘Diphthongization in Particle Phonology’, in J. Goldsmit, ed., The Handbook of Phonological Theory, Oxford, Basil Blackwell.
Weijnen, A. (1991) Vergelijkende Klankleer der Nederlandse Dialecten, Den Haag, Staatsuitgeverij. Aan het Woord 5.
eind1.
Dit artikel is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd binnen de onderzoeksgroep Fonologische Theorie aan de Faculteit der Letteren aan de KUB. Naast de bovengenoemde auteurs namen Clemens Bennink en Riet Batist aanvankelijk ook deel aan deze onderzoeksgroep. We bedanken de anonieme reviewer voor het commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
eind2.
De articulatieplaatsen coronaal, coronaal/labiaal, labiaal/dorsaal en dorsaal zijn ook bekend als respectievelijk -back, -back/+round, +back/+round en +back.

eind3.
In de bovenstaande schematische weergave van het Nederlandse klinkersysteem hebben de low-lax /A/ en de low-tense /a/ een aparte status. Een uitgebreide toelichting valt echter buiten het bestek van dit artikel maar is te vinden in Van Oostendorp 1995.
eind4.
In dit artikel hebben wij ervoor gekozen de Standaard-Nederlandse diftongen weer te geven als [ɛi], [▴y] en [au]. In de literatuur wordt echter in plaats van [▴y] ook wel [Yy] gebruikt, aangezien de uitspraak van het eerste segment van de /▴y/ tussen de [lax]-klinker /Y/ en de [low/lax]-klinker /▴/ in ligt. Ook voor weergave van de /au/ worden in de literatuur twee varianten gebruikt, namelijk [au] en [Ou]. Bij de /au/ ligt de uitspraak van het eerste segment tussen de [lax]-klinker /O/ en de [low/lax]-klinker /a/ in. Het feit dat de articulatieplaats van het eerste segment van de beide diftongen [▴y] en [au] inderdaad iets boven de /▴/ en /a/ gelegen is, is fonetisch te verklaren: het plaatskenmerk labiaal gaat niet goed samen met het kenmerk [low]. Naar analogie van de weergave van de [low/lax]-klinker /ɛ/ in [ɛi] zijn wij echter ervan uitgegaan dat de eerste segmenten van de diftongen [▴y] en [au] ook als [low/lax]-klinkers weergegeven dienen te worden.
eind5.
De /▴/ en de /a/ komen bij de door ons onderzochte variëteiten alleen in het Haags voor als betekenisonderscheidende fonemen (Weijnen 1991).
eind6.
Overigens bestaan er voor onze benadering problematische dialecten, zoals bijvoorbeeld het Rotterdams. In het Rotterdams worden diftongen op dezelfde manier gerealiseerd als in het Standaard Nederlands, maar ondergaan ze bovendien overdiftongisering. Overdiftongisering is een fonetisch proces waarbij het contrast tussen de beide segmenten van de diftong vergroot wordt. In het Rotterdams gebeurt dit, doordat het [low]-segment van V1 in de diftongen /ɛi/, /▴y/ en /au/, extra verlaagd wordt tot een [a]. Het tweede segment van deze diftongen kan geen contrastverhogende verandering ondergaan, aangezien er geen enkel foneem in het klinkersysteem voorkomt dat hoger is dan /i/, /y/ of /u/. De realisatie van diftongen in het Rotterdams is na het bovengenoemde proces van overdiftongisering als volgt: [ai], [ay] en [au] (zie ook: Van Oostendorp 1995).

eind7.
Voor de aparte status van de low-tense /a/ zie Van Oostendorp 1995.
eind8.
Een probleem voor onze theorie is dat de Haagse [ɛ.], [▴.] en [a.] lang zijn. Ook in het Hellendoorns corresponderen verlengde klinkers met diftongen, namelijk [i:] en [y:] (zie Nijen Twilhaar 1990). Een specifieke verklaring voor de genoemde verlengingsverschijnselen valt echter buiten het bereik van dit artikel.
eind9.
Soms wordt ook een [u] gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld in [brun], bruin op basis van een andere onderliggende vorm die lijkt op het Duits, vgl. het Duitse [braun] bruin.

eind7.
Voor de aparte status van de low-tense /a/ zie Van Oostendorp 1995.

eind7.
Voor de aparte status van de low-tense /a/ zie Van Oostendorp 1995.
eind7.
Voor de aparte status van de low-tense /a/ zie Van Oostendorp 1995.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Yvette van Eekelen

  • Marc van Oostendorp

  • Ilke van den Ende

  • Rianne Huygens

  • Anke Strang


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Dialectologie