Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tabu. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tabu. Jaargang 37

(2008)– [tijdschrift] Tabu

Vorige Volgende
[p. 69]

Van + bijwoord van polariteit:
Een geval van verplichte PP-extrapositie?
Jack Hoeksema
Rijksuniversiteit Groningen

1. Het probleem

In een eerder artikel (Hoeksema 2006), heb ik verslag gedaan van een corpusonderzoek naar zinnen met performatief van gevolgd door een bijwoord van polariteit:

(1) a. Ik denk van wel.
  b. Ze hoopte van niet.
  c. Hij knikte van ja.
  d. Je zei toch van nee.

Een aspect dat daarbij niet aan de orde is gekomen is de syntactische plaatsing van de voorzetselgroep met van. Voorzetselgroepen, met uitzondering van predikatieve groepen, kunnen in het Nederlands in principe voorkomen in drie posities:

 

•Vooropgeplaatst: Van pindakaas zullen ze wel niet houden.
•In het middenveld: Ze zullen wel niet van pindakaas houden.
•In extrapositie: Ze zullen wel niet houden van pindakaas.

 

In ons geval kunnen we de eerste mogelijkheid meteen uitsluiten, afgaande op de volgende voorbeelden:

(2) a. *Van wel denk ik.
  b. *Van niet hoopte ze.
  c. *Van ja knikte hij.
  d. *Van nee zei je toch.

Niet alleen zijn deze zinnen niet acceptabel, ze komen ook in mijn materiaal (ruim 1000 zinnen) niet voor.

In dit opzicht gedragen deze vier uitdrukkingen en elliptische constructies met van zich eender, vgl.:

(3) A: Wie gaan ze tot voorzitter benoemen?
  B: Ik hoop van Piet! / Ik hoop Piet / Piet hoop ik / *Van Piet hoop ik.

[p. 70]

Positionering in het middenveld lijkt ook niet al te best, getuige het verschil in acceptabiliteit tussen (4a, 5a) enerzijds en (4b, 5b) anderzijds. Ook hier lijken de oordelen voldoende robuust te zijn.

(4) a. Ik neem aan van niet.
  b. *Ik neem van niet aan.
 
(5) a. Ik mag toch hopen van wel.
  b. *Ik mag toch van wel hopen.

Voor enkele gangbare theorieën van PP-plaatsing zijn deze observaties enigszins problematisch.

Zowel de extrapositietheorie van Koster (1973-1974) (die het achterin de zin plaatsen van voorzetselgroepen bedacht met de naam ‘PP-over-V’), als de intrapositietheorie van Barbiers (1995) gaan ervan uit dat de basispositie van voorzetselgroepen in het middenveld ligt. Bij Koster wordt extrapositie beregeld door een verplaatsing naar rechts van de PP, bij Barbiers door een verplaatsing naar links van de VP naar de specifier van PP (intrapositie). Optionaliteit is dan in beide gevallen terug te voeren op de optionaliteit van de verplaatsing. In geen geval is de verwachting bij een dergelijke analyse dat de basispositie in het middenveld feitelijk ongrammaticaal is (wat, althans voor de voorzetselgroepen die we hier aan het onderzoeken zijn, het geval lijkt te zijn).

2. Een oplossing?

Onder druk van de antisymmetrietheorie van R. Kayne (cf. Kayne 1994) is in een reeks artikelen een alternatief ontwikkeld voor extrapositie (Kaan 1992, Koster 1994, 1999, 2000, Rijkhoek 1996, De Vries 2002). Een extrapositietransformatie is niet verenigbaar met de theorie van Kayne omdat deze verplaatsing naar rechts uitsluit. De intrapositietheorie van Barbiers (1995) is ook lastig te verenigen met de theorie van Kayne, omdat Barbiers uitgaat van onderliggende SOV-volgorde, een woordvolgorde die Kayne uitsluit. Verplaatsing naar links vanuit een SVO-volgorde is wel denkbaar binnen het antisymmetrische kader (cf. Zwart 1993), maar stuit ook wel op enkele problemen in het geval van voorzetselgroepen. Met name de vraag wat een dergelijke verplaatsing zou motiveren, is lastig te beantwoorden. De Kaan-Koster-Rijkhoek-lijn is dan ook een andere. Ze gaan uit van basisgeneratie van PPs en bijzinnen in een soort van asyndetische nevenschikking, de Colon Phrase, oftewel de dubbelepuntsgroep, nauw verwant aan, of een variant op &P, de nevenschikkingsgroep. Een colon phrase levert nevenschikking zonder (zichtbare) nevenschikker op. Stel dat we eens aannamen dat de colonpositie in plaats van door

[p. 71]

een leeg element ook door het performatieve van zou kunnen worden bezet, levert dat automatisch een gewenst resultaaat op: verplichte extrapositie. Uitgaande van nevenschikking op het niveau van de VP levert een dergelijke analyse voor de zin Ik hoop van niet een minimalistische boomstructuur als de volgende op:

 

(6)



illustratie

Deze analyse kunnen we ook gebruiken voor directe rede. In Hoeksema (2006) en Foolen et al. (2006) is gewezen op de nauwe relatie tussen de constructie met van en directe-rede-constructies. De Vries (2006) stelt voor om zinnen met directe rede waarbij de directe rede niet vooropstaat precies deze structuur te geven. (De Vries stelt een andere analyse voor als de directe rede vooropstaat, zoals in ‘Ga weg of ik bel de politie!’ beet ze hem toe.) Daarmee laat zich ook op eenvoudige wijze verklaren waarom directe rede meestal niet in het middenveld voorkomt:

(7) a. Piet heeft gezegd: ‘Ik verlaat je nooit.’
  b. ??Piet heeft ‘Ik verlaat je nooit’ gezegd.

Om het feit te verantwoorden dat directe-rede de rol van argument bij een werkwoord lijkt te spelen, neemt De Vries de suggestie van Koster (1999) over om de achtergeplaatste zin op te vatten als specificatie bij een leeg object:

[p. 72]

(8) Piet heeft [e] gezegd: ‘Ik verlaat je nooit.’

Op deze manier krijgt zin (7) een structuur die geheel analoog is aan die van zinnen als:

(9) a. Piet heeft Marie gekust en Johanna.
  b. Marie heeft Piet gekust: een charmante heer.

Een belangrijk element in deze analyse is Koster's beginsel in (10):

(10) Parallel construal equivalence under Pied Piping
  ...[...[β...α...] [ω δ]] = ...[...[α [ω δ]]] where:
  (i) α, β, and δ are XPs
  (ii) ω is a Boolean operator (and, :, etc.)
  (iii)     β is the Spec of ω
  (iv) the minimal CP containing β contains δ

Dit beginsel legt een verband tussen element in extrapositie (aangeduid met δ) en een positie binnen de specifier van de nevenschikker ω. Van belang is het om op te merken dat hier sprake is van een Pied Piping-configuratie: niet de specifier van de nevenschikker en zijn complement dienen gelijkwaardig te zijn, maar een element van de specifier. De term Boolean operator is in dit verband overigens misleidend, omdat ook andere dan boolese vormen van nevenschikker mogelijk worden geacht. In het bijzonder specificerende nevenschikking met de dubbele punt ‘:’ hoort expliciet tot de mogelijkheden, zoals geïllustreerd in zin (9b) hierboven.

Passen we bovenstaande gedachten op onze van-constructie toe, dan dienen we nog iets toe te voegen aan de boomstructuur in (6): een lege positie corresponderend met het object van hopen, waarvan de elliptische structuur (van) niet een specificatie vormt. Zie de boomstructuur in (13) hieronder. Dit lijkt een gewenst resultaat, omdat er selectierestricties zijn op combinaties van matrixwerkwoorden en van wel-van niet (cf. Hoeksema 2006). Zo zijn performatieve werkwoorden uitgesloten:

(11) a. *Rik betreurde van niet.
  b. *Penelope wist van wel.
  c. *Anita besefte van niet.

evenals werkwoorden die een infinitiefcomplement nemen maar geen finiete dat-zin:

[p. 73]

(12) a. *Jaap probeerde van wel.
  b. *Elly deed haar best van niet.

We kunnen dergelijke restricties nu zien als eisen op het object dat gespecificeerd wordt door de van-uitdrukking.

 

(13)



illustratie

Door de van-constructie op te vatten als een type nevenschikking, kunnen we de robuuste observaties in (2) hierboven meteen verklaren. Voorzetselgroepen laten zich doorgaans gemakkelijk topicaliseren, maar het tweede lid in een nevenschikking niet, evenmin als bijvoorbeeld bijstellingen:

(14) a. Piet heeft Marie en Johanna gekust.
  b. Piet heeft Marie gekust en Johanna.
  c. *En Johanna heeft Piet Marie gekust.
 
(15) a. Marie heeft Piet of Herman gekust.
  b. Marie heeft Piet gekust of Herman.
  c. *Of Herman heeft Marie Piet gekust.

[p. 74]

(16) a. Marie heeft Piet, een charmante heer, gekust.
  b. Marie heeft Piet gekust, een charmante heer.
  c. *Een charmante heer heeft Marie Piet gekust.

3. Nieuwe problemen

Specificatie-op-afstand lijkt een mogelijke analyse voor onze van-constructie, maar lost niet alle problemen op. Zo blijft de vraag bestaan waarom positionering in het middenveld uitgesloten lijkt. Immers, als de woordgroep van niet in (13) betrekking heeft op het lege object van hopen, dan is de vraag gewettigd waarom die specificatie niet locaal kan geschieden in een structuur als (17):

(17) Ik mag [[e]:[van niet]] hopen.

We zouden een structuur als (17) kunnen verbieden door te eisen dat een nevenschikking altijd betrekking heeft op een niet-lege woordgroep. Combinaties van [e] met van niet worden daarmee uitgesloten. Een dergelijke verklaring is niet al te stipulatief, gezien het feit dat een dergelijke eis bij gewone nevenschikking ook opgeld doet:

(18) a. Dat vind ik ook.
  b. [e] vind ik ook.
  c. Dat en nog veel meer vind ik ook.
  d. *[e] en nog veel meer vind ik ook.

Zoals (18b) laat zien, mag een voorkomen van dat in zinsinitiële positie mag worden weggelaten, en (18d) dat dit niet mogelijk is bij nevenschikking. Echter, ook al kiezen we deze uitweg om (17) uit te sluiten, dan blijft er nog een ander punt dat we thans onder ogen moeten zien: de hardheid van de oordelen. Tot dusver heb ik me steeds met opzet ietwat vaag uitgedrukt, door te schrijven dat positionering in het middenveld uitgesloten ‘lijkt.’ De oordelen over (4a) en (5b) zijn wat mij betreft hard, maar als ik kijk in mijn corpusmateriaal, valt op dat de gewraakte volgorde weliswaar zeldzaam is, maar wel degelijk voorkomt, zowel in oudere als in (tamelijk) recente teksten. In (19) geef ik enkele voorbeelden:

(19) a. dat Meester Jan Arends [..] daar op van ja tot antwoord bekoomen had1
  b. Deze vergenoegde zich met van neen te schudden.2
  c. Zij had bedeesd van neen geknikt.3
  d. Wat doet het er toe, of de zoölogen verontwaardigd van neen schudden!4
  e. Philips gelooft van wel en ergert zich aan Spitz die van nee gelooft.5
  f. Ze kon alleen maar van ja knikken.6

[p. 75]

Opmerkelijk aan deze voorbeelden is dat ze allemaal voorkomens van de directe rede-vormen van ja/van neen betreffen. Voorkomens van de indirecte-rede-vormen van wel/van niet heb ik niet aangetroffen in het corpusmateriaal. Of dit een kwestie is van een grammaticaal verschil, van toeval, of eerder moet worden toegeschreven aan een historische verandering in woordvolgordemogelijkheden (de directe-redevormen zijn door de bank genomen ouder dan de indirecte-rede-vormen - zie Hoeksema 2006), kan zonder nadere statistische analyse niet worden vastgesteld. Ik kom hier zo dadelijk op terug.

Om te zien of er diachrone verschuivingen in het materiaal vielen waar te nemen, heb ik het opgedeeld in een aantal perioden en de positie in de zin geturfd. De resultaten zijn te vinden in Tabel 1 hieronder. Wegens de grotere hoeveelheid gegevens van recente herkomst, zijn de recente periodes korter dan de minder recente. Verder moet worden opgemerkt dat het merendeel van de zinnen geen uitsluitsel biedt over de positie omdat het hoofdzinnen betreft als Ik vrees van wel. Alleen in bijzinnen en in hoofdzinnen met een hulpwerkwoord of een partikelwerkwoord valt met zekerheid te zeggen of een voorzetselgroep in het middenveld of in extrapositie voorkomt. De resterende gevallen zijn dan ook in Tabel 1 onder het hoofdje Ambigu te vinden. Verder valt nog te melden dat deze tabel op iets meer materiaal (1137 zinnen) is gebaseerd dan de tabellen in Hoeksema (2006).

Tabel 1: Positionering van+bijwoord van polariteit

Periode Middenveld % Extrapositie % Ambigu %
1500-1700 - - 8 35% 15 65%
1700-1800 1 2% 20 33% 47 69%
1800-1900 4 4% 15 14% 87 82%
1900-1950 3 2% 19 12% 138 86%
1950-2000 2 0,5% 50 11% 390 88%
2000-2009 1 0,3% 59 18% 278 82%

Kijken we naar Tabel 1, dan lijkt er sprake te zijn van een geleidelijke afname van positionering in het middenveld. Die afname blijkt echter te correleren met een andere afname, namelijk die van directe vormen bij werkwoorden anders dan knikken en schudden, de werkwoorden van hoofdbeweging die een status aparte hebben (cf. Hoeksema 2006). In Tabel 2 zijn directe-rede-constructies en indirecterede-constructies gesplitst. We zien dat het percentage voorkomens in het middenveld (aangeduid met ‘+mv’) niet afneemt bij directe-rede-constructies, ook al is het daar ook niet groot. (Bij de groep -mv heb ik voor het gemak ook de ambigue gevallen meegerekend.)

[p. 76]

Tabel 2: Positionering in middenveld van+bijwoord van polariteit, Directe versus indirecte rede

Periode Direct %+mv Indirect %+mv
-mv +mv -mv +mv
1500-1700 23 - - - - -
1700-1800 66 1 1,5% 1 - -
1800-1900 86 4 4% 16 - -
1900-1950 69 3 4% 88 - -
1950-2000 48 2 4% 392 - -
2000-2009 14 1 7% 323 - -

De verschillen tussen directe en indirecte rede zijn significant (Fisher's Exact test 2-tailed, p < 0.0001).

Voor de positie van gewone gevallen van directe rede, dus zonder aanhalend van, dan zou men een vergelijkbare distributie mogen verwachten. Extrapositie is daar het meest gangbaar, maar zoals De Vries (2006, noot 5) al opmerkt, plaatsing in het middenveld is niet uitgesloten:

(20) a. Fred riep ons toe: ‘Kom mee!’
  b. Fred is dus de man die ‘Kom mee!’ riep.

Ook het bekende gezang Grote God wij loven u (Gezang 444 Liedboek der kerken, vers 2) bevat een voorbeeld van dit type, al kan hier de factor rijmdwang ook een rol hebben gespeeld:

(21) Alle englen, die U dienen,
  roepen U nooit lovensmoe:
  ‘Heilig, heilig, heilig’ toe!

Ik heb geen corpusgegevens om de plaatsingsvoorkeuren voor directe rede te kunnen vaststellen, maar deze en dergelijke voorbeelden lijken erop te wijzen dat we onze theoretische opties niet te sterk moeten inbinden. We zullen dus moeten leven met een theorie, welke dan ook, die plaatsing in het middenveld van van+ bijwoord van polariteit en van directe rede toestaat (hoe zeldzaam dit fenomeen op het moment ook moge zijn).

Conclusies

Er bestaat een sterke voorkeur voor extrapositie bij van wel/van niet-groepen met een bijwoord van polariteit. De meeste bestaande theorieën van PP-plaatsing gaan

[p. 77]

doorgaans uit van optionaliteit van PP-extrapositie. Bij van wel/van niet is die optionaliteit zo goed als afwezig. Een alternatief van Koster dat gebruik maakt van een gegeneraliseerde nevenschikking, waaronder zgn. specificerende nevenschikking valt, lijkt geschikt om de plaatsing in extrapositie te verklaren, evenals de onmogelijkheid van topicalisatie van dergelijke woordgroepen, maar deze analyse kan plaatsing in het middenveld evenmin principieel uitsluiten.

De vraag is opgeworpen of een absoluut verbod op zo'n plaatsing wel wenselijk is. Materiaal uit diverse perioden laat een (zij het zeer spaarzaam) voorkomen van van+bijwoord van polariteit zien in het middenveld, maar bij het beoordelen van deze zeldzame gevallen dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat veruit de meeste voorkomens ambigu zijn, en niet eenduidig kunnen worden toegewezen aan een syntactische positie. De theoretische mogelijkheid dat er onder de ambigue gevallen nog menig voorbeeld van plaatsing in het middenveld schuilt kan niet worden uitgesloten.

In hoeverre er sprake is van een afname in het gebruik van van wel/van niet in het middenveld, valt op basis van het huidige materiaal niet te zeggen. Er lijkt inderdaad sprake van afname, maar de getallen zijn te klein om er statistisch betrouwbare conclusies op te baseren. Hoogstwaarschijnlijk is dit echter een neveneffect van een ander fenomeen, waarvoor we hier geen verklaring hebben, dat we ook niet hadden verwacht voordat we de data gingen analyseren, maar dat interessant genoeg is: directe-redevormen laten intrapositievolgorde toe, indirecte-redevormen hebben we alleen met extrapositie aangetroffen. Gezien de sterke trend in de richting van indirecte-redevormen die we in Hoeksema (2006) hebben kunnen constateren, ligt een afname van intrapositiegevallen in de lijn der verwachting.

[p. 78]

Bibliografie

Barbiers, Sjef
1995
The syntax of interpretation. Proefschrift Universiteit van Leiden. HAG, Den Haag.
Foolen, Ad, Ingrid van Alphen, Eric Hoekstra, Henk Lammers, Harrie Mazeland & Esther Pascual
2006
‘Het quotatieve van. Vorm, functie en sociolinguïstische variatie.’ Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, no. 76.
Hoeksema, Jack
2006
‘Hij zei van niet, maar knikte van ja: Distributie en diachronie van bijwoorden van polariteit ingeleid door van,’ Tabu 35, 3-4, 135-158.
Kaan, Edith
1992
A minimalist approach to extraposition. Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Groningen.
Kayne, Richard S.
1994
The antisymmetry of syntax. MIT-Press, Cambridge, MA.
Koster, Jan
1973-4
‘Het werkwoord als spiegelcentrum.’ In: Spektator 3, 601-618.
1994 ‘Predicate Incorporation and the Word Order of Dutch,’ in Guglielmo Cinque, Jan Koster, Jean-Yves Pollock, Luigi Rizzi and Raffaella Zanuttini, (red.), Paths towards Universal Grammar. Studies in Honor of Richard Kayne, Georgetown University Press, Washington DC.
1999 ‘Empty objects in Dutch.’ Ongepubliceerd, Rijksuniversiteit Groningen.
2000 ‘Extraposition as parallel construal.’ Ongepubliceerd, Rijksuniversiteit Groningen.
Rijkhoek, Paulien
1996
On Degree Phrases and Result Clauses. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.
de Vries, Mark
2002
The Syntax of Relativization. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam. Verschenen bij LOT, Utrecht.
2006 ‘Reported Direct Speech in Dutch.’ In: Jeroen van de Weijer en Bettelou Los, red., Linguistics in the Netherlands 2006, John Benjamins, Amsterdam/Philadelphia, blz. 212-223.
Zwart, Jan-Wouter
1993
Dutch Syntax. A Minimalist Approach. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.