Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Taelverbond. Jaargang 2 (1846)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Taelverbond. Jaargang 2
Afbeelding van Het Taelverbond. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Het Taelverbond. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.81 MB)

ebook (3.44 MB)

XML (1.24 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Taelverbond. Jaargang 2

(1846)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 506]
[p. 506]

Boekbeoordeeling.

Eenige bladzyden uit het boek der natuer, door Hendrik Conscience. Antwerpen, J.-E. Buschmann, 1846. bladz. 292 en XIV. in 8o met eene houtsnede.

Het bestaen eener vlaemsche letterkunde wordt door niemand meer geloochend; maer velen beweren nog, niet te weten waertoe de poogingen strekken die onze vaderlandsche schryvers sedert eenige jaren aenwenden, om de regten der nederduitsche tael te herkrygen, noch waertoe die letterkunde tot heden gediend heeft. Wanneer er van vlaemsche letterkunde spraek is, wordt er door die mannen wel eens gevraegd of de vlaemsche beweging wel iets anders is dan eene bloote letteroefening, of zy wel iets anders ten doel heeft dan de tael als tael beschouwd, - dan zeggen zy wel eens: ‘waer wilt gy met al uw geschryf en gewryf aenlanden?’ En als wy dan antwoorden dat wy werken om het vlaemsche volk door zyne eigene tael te beschaven, omdat zulks door eene vreemde onmogelyk is, gelyk ons de geschiedenis van alle landen leert, en omdat wy onze broeders tot geene eeuwige onwetendheid, tot geene eeuwige verworpenheid willen doemen, dan bezien zy ons wel soms met een medelydenden glimlach, die ons schynt te zeggen: ‘daer legt gy het niet al te best toe aen: uwe letterkunde, wy bekennen het, vermaekt het volk, maer wat doet zy voor de beschaving?......’ Dit gezegde heeft by den eersten aenblik nog al eenigen schyn van gewigt; doch indien men het van naby beschouwt, ziet men er weldra, door de bedriegelyke schors, die het omgeeft, de weinige innerlyke waerde van. Inderdaed, elke bestaende letterkunde levert dry tydvakken op, waervan de twee eerste weinig voor de eigenlyke beschaving kunnen medewerken.

Even als met den mensch die by den beurtelingschen voortgang zyner beschaving eerst zingt, zyn eigen hart uitstort, eer hy vertellen of leeren wil, ging het met onze letterkunde. Zoo begon zy, gelyk iedere andere opkomende literatuer, met verzen, en, gelyk het immer gebeurt by volkeren die zich op den leest van andere schoeijen kunnen, verhieven die verzen zich meestal boven het middelmatige niet: het waren kinderen

[pagina 507]
[p. 507]

der navolging en oefening; en weinige dier gezangen, bevatteden die krachtige of teedere poëzy des herten, die den waren dichter kenmerkt; maer die weinige verzen maekten het volk opmerkzaem naer de stem der zangers, en deden het eenigzins in zichzelve terugkeeren.

Daerna verschenen de romans: en hiermede begon het tweede tydvak. Dit letterkundig genre diende, tot heden, byna uitsluitelyk om den leeslust by den Vlaming te doen ontwaken. Niets kon beter den vlaemschen landaerd uit den sluimer des geestes schudden, waerin hy gedurende meer dan twee honderd jaren onder de gewetensdwingende regeringen der spaensche en oostenryksche besturen, slapender gedachtenis, was gedompeld geworden, dan het verhael der groote daden van het voorgeslacht. De oorzaek waerom in de schilderende romans van dit, het tweede letterkundig tydvak, weinige vraegpunten van hedendaegsch en onmiddelyk maetschappelyk belang zyn behandeld geworden, ligt daer in, dat onze schryvers gevoelden dat de verzwakte geest van het volk niet in staet was om zich op eens daeraen toe te wyden: het eenige punt waerop gewerkt kon en moest worden was de vaderlandsliefde. De twee eerste tydvakken onzer letterkunde waren dan hetgene zy noodzakelyk zyn moesten, daer het de gang is die door alle eeuwen heen, in het daerstellen eener literatuer, door den menschelyken geest is gevolgd geworden; verder gaen, ware zyne krachten overspannen, en zich in gevaer stellen, in plaets van tot stevigheid te gedyen, steeds magteloos te blyven. - Maer thands is het derde tydvak gekomen, de letterkunde mag niet bloot meer romancen, vaderlandsche dichtstukken en romans zonder hoofdgedachte of strekking opleveren: het volk leest vlaemsch, dus is het doel van het tweede tydvak bereikt. Men moet thands voor zyn stoffelyk en zedelyk geluk zorgen, en hy, die nu nog zou voortgaen met den lezer alleen te vermaken, zou de zending van vlaemschen schryver niet kennen.

Dit is dan het antwoord op de daer straks gedane vraeg: wat doet de letterkunde voor de beschaving, - en strekke ten bewyze dat onze vlaemsche schryvers beter het menschelyk hert kenden, wanneer zy besloten langzaem, maer zeker, op de baen der letterkunde voort te wandelen, dan diegene onzer beschavingsbazen welke zouden willen, dat men de maeg van het vlaemsche volk door al te sterk voedsel op eens onmagtig maekte om voortaen iets te verteren.

Dat wy wezenlyk het derde tydvak onzer letterkunde genaderd zyn, getuigt de ernstige strekking die in de thands uitkomende werken, het zy romans of anderzins, heerscht, alsook het algemeen verlangen naer werken over de wetenschappen in de moedertael geschreven, en het beantwoorden aen dit verlangen door het uitgeven der Natuerkundige Lessen van doctor Matthyssens, de Bladzyden uit het boek der natuer, en een werk over de Werktuigkunde door een Gentsch professor.

[pagina 508]
[p. 508]

De heer Conscience, over wiens Bladzyden wy hier alleen te spreken hebben, heeft beurtelings de dry tydvakken onzer letterkunde doorloopen: hy trad eenigzins laet in de verzen-periode, en gelukte hem daerin alles niet, zoo gelooven wy toch dat met een weinig oefening en een weinig meer inschikkelykheid voor den klemtoon, hy een niet onaenzienlyk dichter zou geworden zyn. Dan, hy deed beter voor den voortgang der vlaemsche zaek: hy werd de eerste romanschryver en opende aldus het tweede tydvak onzer letterkunde. Hy werd weldra gewaer door het plaetsen van eenige dichterlyke wetenschappelyke brokken in tydschriften, dat de boom des volks ryp was om er de vrucht der wetenschappen op te enten: hy besloot dat hy ook het zyne zou bybrengen om het volk te onderrigten, en opende het derde tydvak met het uitgeven zyner Bladzyden. Doch hy begreep al te wel dat de overgang van de bloot schilderende tot de ernstige, wysgeerige, wetenschappelyke letterkunde niet plotseling en zonder voorbereiding geschieden mogt: hy zou beginnen de baen met bloemen te bestrooijen. Wanneer dan de wandelaer eenige mylen op den weg der wetenschappen zou afgelegd hebben, om er reeds al het nuttige van te kunnen gevoelen, zou hy er van zelven opgebleven zyn, voort op den blooten, hobbeligen grond gewandeld hebben, en uit zyne moeijelyke reize zulke voordeelen getrokken hebben, dat hy de andere tot dezelfde reize zou uitlokken: ‘de studie van den gang der onderwyzende letterkunde, by andere natiën, zegt de heer C., had my geleerd dat de lust tot wetenschap zich onder het volk niet dan allengskens verspreiden laet en dan slechts nog onder eenen schilderachtigen vorm. Dit is te zeggen, dat de menigte de wetenschap om haer zelve niet zoekt, maer ze met blydschap ontvangt telkens dat zy haer onder aengename vormen wordt voorgedragen. Eens dat aldus de weetlust is opgewekt in eenen denkenden mensch, welke zyn stand in de maetschappy ook zy, zoekt deze ernstiger voedsel en hy grypt dan van zelven naer zuiver wetenschappelyke boeken, wier nuttigheid hy nu beseft en wier ingewikkelde uitleggingen hy zonder zwaren arbeid heeft leeren verstaen. Hy past de daeruit aengewonnen kennissen op zyne nyverheid of zyn ambacht toe, verbetert daerdoor zyn stoffelyk lot en veredelt zynen geest door de uitzetting zyner denkingskracht.’

Hoe kwam de heer C. nu op de gedachte zyne Eenige bladzyden uit het Boek der Natuer te schryven. Laten wy hem dit zelve uitleggen:

‘Van myne kinderjaren af leefde ik immer in de velden te midden eener schoone en blyde natuer. Ook van dan af werd de beschouwing van het geschapene myne geliefkoosde uitspanning, en heden nog wyde ik aen haer al myne ledige stonden toe. Ofschoon ik by myne navorschingen en het doorlezen van allerlei boeken over deze stoffe slechts myn eigen ver-

[pagina 509]
[p. 509]

maek voor doel had, bleef my echter daeruit eene genoegzame oppervlakkige kennis van alles, om te durven hopen dat ik met behulp van de beste schriften der hedendaegsche geleerden, niet gansch onbekwaem zou zyn tot het dichterlyk beschryven der schepping.’

De heer C. is zeker hier al te zedig: iedereen weet dat zyne kennis in de natuerwetenschappen verre van oppervlakkig te wezen, grondig is; immers wanneer zich een vernuft als het zyne gedurende eenige jaren op de studie van zeker, en dit nog wel zyn geliefkoosd, voorwerp toelegt, kunnen de vruchten, die deze studie onfeilbaer moet opleveren, niet gering zyn. Wat het dichterlyke beschryven der Schepping aengaet, zoo moet het aen niemand, die des heeren C. vroegere werken las, en uit oorzaek zelve van het ryke, weelderige penseel des schryvers bewonderde, twyfelachtig voorkomen, dat hy zich meesterlyk uit den slag zou getrokken hebben. Wanneer het dichterlyke schildering geldt, munt de heer C. toch boven al onze schryvers uit.

Omtrent het boek zelf moeten wy luidop verklaren, dat het ten volle het door den heer C. voorgestelde doel zal bereiken. Het vlaemsche volk zal den schryver dank weten, de droogste stof, waeraen men anders met de grootste moeite den geest boeit, met zulkdanig schilderachtig, betooverend kleed omhangen te hebben, als dat de belangwekkende gesprekken tusschen den leerenden gryzaerd en den jongeling van den beginne tot het einde, met het grootst genoegen zullen kunnen gelezen worden, iets dat nimmer het geval is met een wetenschappelyk werk. Het is waerlyk verwonderlyk te zien op welke wyze de heer C., uit de nietigste ondeelen, uit de kleinste kerfdieren, uit de geringste stofjes, eenen overvloedigen stroom van leerryke poëzy heeft kunnen doen vloeijen; hoe hy met zaken, die de gewoone mensch steeds zyne aendacht onwaerdig acht, en onverschillig met den trotschen voet vertreedt, de treffendste tafereelen, de heerlykste en prachtigste beschryvingen samenstelt; hoe verbazend grootsch, in een woord alles den lezer voorkomt, als het door den verrukkelyken tooverstaf van het talent des heeren C. is aengeraekt geworden - en hoe boven de glansryke Schepping, Gods almagt in al hare majesteit prykt met eenen luister die alles verdooft en vernietigt, en den mensch tot aenbidding van den oorsprong van al het geschapene dwingt! - Men sla het boek open waer men wil, men leze welkdanig hoofdstuk, welkdanige bladzyde, om hiervan overtuigd te wezen: overal zal men den scheppenden dichtgeest des heeren C. bewonderen.

De bladzyden bevatten eene algemeene beschouwing over de oneindigheid der werken van den Schepper, de uitleggingen der luchtverschynselen, beschouwingen over de dieren, planten en byzonderheden over de kerfdieren, zonder dat de schryver, en dit te regte, om den lezer niet te

[pagina 510]
[p. 510]

vermoeijen, geloofd heeft, het eene met het andere al niet eens te mogen ondereenmengen. Gelyk men weet zal het heele werk van den heer C. uit meer dan dit éen boekdeel bestaen: indien het aenmoediging by het publiek vindt, is hy voornemens het voort te zetten. Nu - die aenmoediging kan den schryver niet ontbreken: zy zal zyn voortreffelyk werk ruimschoots ten deele vallen.

Op het einde des boeks bevindt zich een overzicht der drie natuerryken: het dieren-, planten- en delfstoffenryk. Die verdeelingstafels zyn allerbelangrykst: zy bewyzen klaerblykelyk hoezeer onze tael, meer dan welkdanige andere die hare wortels in zich zelve niet vindt, maer aen doode talen moet ontleenen, geschikt is tot het onderwys der wetenschappen. Het moet den schryver veel moeite gekost hebben, om al die barbaersche latynsch-grieksche en, God weet wat al andere aerdige namen, waervan de franschman zich al zwetsend bedient, in onze duidelyke moederspraek over te brengen: doch hy achte geenszins den tyd verloren dien hy er aen besteed heeft: die vertaling van voor den oningewyde onverstaenbare kunstwoorden, pleit duizendmael meer dan eene redevoering in het voordeel der moedertael, en toont zonder mogelyke tegenspraek hare voortreffelykheid op het fransch.

De tael van den heer C. wordt meer en meer zuiver; nogtans mist hy hier en daer nog wel eens tegen de geslachten, en sluipt er nog al een eerste geval voor een vierde, en omgekeerd, en eene fout tegen de vervoeging der werkwoorden in.

Mogte het eerste boekdeel van dit onder alle opzichten verdienstelyk en den heere Conscience ten volle waerdig, werk, onder het vlaemsche volk tot deszelfs onderrigting verspreid en binnen kort door de andere deelen op hetzelfde onderwerp gevolgd worden.

 

Gent 20 April 1847.

 

J.F.J. Heremans.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Eenige bladzijden uit het boek der natuur


auteurs

  • Jacob Frans Johan Heremans


datums

  • 20 april 1847