Tiecelijn. Jaargang 11(1998)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] vertaling ■ J.-J. Reynaerts Dierenfabels, vrij naar Le Roman de Renart De vos, de haan en de leeuw Branche XVII, v. 1190-1397 (circa 1205) Toen Reynaert eens verslagen was Bij 't schaakspel - ai! hij vond 't zo kras, Door Isengrim, en had ronduit Verspeeld zijn have en zijn huid, Kreeg hij daarbij nog zoveel troef, Dat men hem, dood gewaand, begroef. Maar toen hij in zijn graf reeds lag, Ontwakend, plots zijn toestand zag, Heeft hij, al vluchtend, snel gevat De haan, ocharme, die daar bad. De koning kreeg een woedevlaag En zwoer bij hoog en ook bij laag: ‘Zijn straf krijgt hij, die valse vos!’ En liet op hem de honden los. Het werd vos Reynaert toch wat veel Toen hem een hond vloog naar de keel. ‘Vriend Cantecleer, ik laat je gaan, Ik heb je toch geen kwaad gedaan ...? Van hondenbeet werd hij gered Maar wel met koorden vastgezet. Voor Nobel werd hij dan gebracht. ‘Heer koning’, zei hij, ‘sire, wacht Om mij te hangen nog een tijd Tot ik mijn zonden echt belijd. Confiteor! 'k Heb toch zo'n spijt...’ Het was een zware foutenlast Waarop het hof dan werd vergast. Op 't einde, met een traan in 't oog: ‘U moet niet denken dat ik loog ...’ Dat klonk wel enigszins verdacht. ‘Wat ik, heer koning, wel verwacht: Dat u mij nu een vonnis gunt, Het heeft voor elke boef gekund.’ Hoe was het einde van 't verhaal? De uitspraak klonk, na veel kabaal: ‘Dat vos en haan in 't strijdperk gaan.’ De haan die zou de vos verslaan, Maar die had streken nog te leen. Een vos die strikt men niet meteen! [pagina 35] [p. 35] De vos, de haan, de das en de wouw Branche XVII, v. 1559-1628 (circa 1205) Van Reynaert volgt hier een verhaal Vertaald uit d'oude Franse taal. 't Gevecht met Cantecleer, de haan, Had hem veel schade aangedaan. Die vechthaan sprong hem op de rug En stiet met sporen steeds terug, Zijn snavel scheurde hem het vel: ‘Heer Reynaert, 't gaat voor jou niet wel! En wacht, bij 't einde van de strijd Ben jij je hele hachje kwijt!’ De vos die voelde zich in 't nauw En deed alsof hij dood was, gauw. Toen trad raaf Rohart op 't toneel Om hem te prikken, hard en veel, Maar Reynaert trok hem pluimen uit En droop dan af met zere huid. Dat kwam de koning aan het oor. In woede sprak hij: ‘Grimbeert, hoor! Als Reynaerts neef kom jij van pas: Die snoodaard, daag hem! Geef maar gas. Das Grimbeert nam wouw Huybrecht mee ... Vóór 't vossenhol: ‘In 's konings naam, Doe open!’ riepen zij te saam. Al klagend zei de vos: ‘Wie daar?’ ‘Ben jij het, neef? Ziek is je oom.’ ‘De koning daagt je!’ - ‘'k Ben zo loom! 'k Ben doodziek! Zeg Nobel dit: De vos is dood. Zijn vrouw die bidt. Begraven ligt hij onder 't kruis Vlak aan de meidoorn, dicht bij huis.’ Toen koning Nobel 't nieuws vernam, Dat hem zeer ongelegen kwam, Heeft hij het uitgebruld van spijt: ‘Ik ben mijn beste vrijheer kwijt...’ Zo ziet men, dat wie liegen kan Ook nog geloofd wordt, vrouw of man. Vorige Volgende