Tiecelijn. Jaargang 11
(1998)– [tijdschrift] Tiecelijn–
[pagina 154]
| |||||||||||||||||
artikel■ Ria Smuts
| |||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||
![]()
Afb. 3. De strandjutter
![]()
Afb. 4. De gevlekte hyena
meer agressieve, aasvretende, gevlekte hyena met ronde oren, ook bekend als de ‘tierwolf’ (tijgerwolf) en soms, ‘weerwolf’ (afb. 4). Onze jakhals en wolf lijken minder op elkaar en zijn niet zo nauw verwant als het Europese tweemanschap. Kinderboekillustraties beelden echter zo dikwijls de Europese wolf uit, dat mensen die de wolf slechts als karakter uit een boek hebben leren kennen, waarschijnlijk een afbeelding van de Europese wolf in gedachte hebben. Binnen de mondelinge overlevering is dit echter anders. Hoewel de jakhals-en-wolf-verhalen beginnen met de (Europese) wolf tegenover de jakhals, heeft de hyena al vlug de rol van de tegenspeler van de jakhals in onze volksvertellingen overgenomen (Grobbelaar, 1981, p. 650). Er bestaat een oud bijgeloof dat de hyena tweeslachtig is, klaarblijkelijk gegrond op de eigenaardige overeenkomst tussen de uitwendige geslachtsorganen van het mannetje en het wijfje. Hoewel Aristoteles (348-322 v.C.) reeds geprotesteerd heeft tegen de opvatting dat de hyena zowel mannelijk als vrouwelijk zou zijn (Curley, 1979, p. 87), heeft de Physiologus, een van de populairste en meest gelezen boeken uit de Middeleeuwen, waarschijnlijk geholpen dat bijgeloof te laten voortduren. Daarin staat: Dit dier is een arenotelicon, d.w.z. het wisselt tussen mannelijk en vrouwelijk. Het ene ogenblik is het een mannelijk dier, en dan weer een vrouwelijk dier, en het is onrein omdat het een dubbele aard heeft (Curley, 1979, p. 53). De hyena leent er zich dus kennelijk toe om een verhaalpersonage te zijn. Lang niet alle Zuid-Afrikaanse luisteraars van verhalen over de jakhals en de wolf zullen geloof gehecht hebben aan dat bijgeloof, maar in de mondeling overgeleverde jakhals-en-wolf-verhalen speelt de hyena ongetwijfeld de rol van de wolf. Het laatste dier dat hier vermeld moet worden is de das. Voor de Europeaan is hij een roofdier dat behoort tot de mustelidae. Hij is verwant aan onze ‘ratel’ (melivora capensis) (afb. 5) en omdat hij ook een pluimveedief kan zijn en een beetje op een vos lijkt, is het begrijpelijk dat Reynaert zijn oom genoemd wordt. Zijn uiterlijk is echter helemaal anders dan dat van onze ‘das’ of ‘dassie’ (procavia capensis) en zijn ‘persoonlijkheid’ ook: hij is een onschadelijk plantenetend zoogdiertje zonder staart, dat kwiek kan klauteren en in een rotsachtige omgeving woont (afb. 6)Ga naar eind1. Bij het overbrengen van Reynaert naar Afrikaanse bodem heeft de das voor problemen gezorgd. De vroegste plaatselijke Reynaert die ik kon opsporen, is van J.P. Botha uit 1905 als een serie begonnen in De Unie - een tijdschrift voor leraren. Dit tijdschrift is in ‘Vereenvoudigde Nederlands’ verschenen. Dat was een vorm van het Nederlands | |||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||
met vereenvoudigde spelling en vermindering van vormregels, die door voorstanders van Nederlands als ambtelijke taal naast het Engels (dus niet Afrikaans) gepropageerd werd. De bewerking van Botha is in 1910 gepubliceerd als Reinaert, de jakhals. Botha noemt de das ‘Stompstert’ (Stompstaart). Hij maakt dus van hem het Afrikaanse ‘dassie’ die er geenszins aanspraak op kan maken dat de jakhals zijn oom is. (Ons ‘dassie’ is, terloops vermeld, naaste familie van de olifant!). Veertien van de illustraties die in Botha's Reinaert, de jakhals gebruikt worden, komen uit Reintje de vos van dr. E. Laurillard, en twee zijn, zoals in de inleiding vermeld, ‘speciaal getekend door de heer Symington’. Symingtons tekeningen tonen een Afrikaans landschap waarin verschillende dieren uit Afrika - onder andere de giraffe en de koedoe - verschijnen, alsook de (on-Afrikaanse) bever, maar hij vermijdt de das. In de andere illustraties verschijnt de Europese das. Deze tegenstrijdigheid tussen naam en uiterlijk schiep dus een probleem voor de lezer. De eerste Afrikaanse Reynaertweergave, nl. van P.A.M. Brink (1922) met de titel Jakkalsstreke, herdoopt Grimbeert tot ‘Das Vuilbaard’. Hoewel de Afrikaanse lezer hoogst waarschijnlijk de lokale das(sie) in gedachte kan hebben, draagt Brink door zijn benaming niet tot de verwarring bij, maar hij schept een nieuw probleem: ‘Vuilbaard’ is in het Afrikaans een traditionele naam voor de leeuw. De illustraties van G. Wildschut zijn klaarblijkelijk overgenomen uit Reinaart de vos: naverteld door Hermanna, een Meulenhoff-uitgave uit 1919 (vgl. Goossens 1988, p. 141). Tekeningen van de das zijn echter (discreet) niet opgenomen en het oomschap van Jakhals wordt maar lichtjes gehanteerd. De grootste tegenstrijdigheid komt echter bij de Afrikaanse verwerking uit 1928 door mevrouw J.J. Jordaan (‘mevrouw’ omdat op het titelblad nadrukkelijk staat: ‘Oorgesit in Afrikaans deur mev. J.J. Jordaan’). Zij tracht het genealogische probleem te beredderen door van de Europese das een Afrikaanse ratel te maken, maar schept dan een veel grotere tegenstrijdigheid door hem ‘Stompstert, die Ratel’ te noemen. De complicatie wordt vergroot door de illustraties van W. Frank Calderon: zijn das is ‘Diets’ en heeft een keurige staart! Eitemal (schuilnaam van W.J. du P. Erlank) (1981) bestempelt zijn weergave, Reinaard, die jakkals, als ‘'n Afrikaanse diere-epos’. Hij noemt de das Grimbeert, maar maakt van hem een echte Afrikaanse das met een stompe staart. Eitemals bewerking van de Reynaertgeschiedenis behelst niet alleen een bewerking van episoden die teruggaan tot de traditionele Reinaert I of Reinaert II of andere overgeleverde vos-en-wolf-verhalen, maar hij schept nieuwe avonturen en creëert een heel nieuw referentiekader. Eén van de wijzigingen is dat Reinaard als peetoom bij Grimbeerts doop optrad, maar: Daar was so 'n bietjie skinderpraat
Want Grim het 'n roesrooi snor gehad (p. 55).
Hiermee krijgt de verwantschap tussen deze twee een komische wending die in de tekst verder uitgebouwd wordt. Grimbeert vindt het namelijk moeilijk om verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de opvoeding van Reinaards zoon. Hij weet dat hij die zoon moet leren om - net zoals zijn vader - zijn sporen achter zich uit te vegen. En zijn probleem is: Dis moeilik vir my om dit voor te doen,
Want ek het van agter 'n ander fatsoen (p. 61).
| |||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
![]()
Afb. 5. De ratel
![]()
Afb. 6. Dassie (klipdas)
Om nu de das-kwestie samen te vatten: de bewerkers J.P. Botha en J.J. Jordaan zitten vast in het probleem van de naam en het uiterlijk van de Afrikaanse das, P.A.M. Brink is het das-probleem lichtjes ontlopen, maar heeft een nieuw probleem geschapen. Eitemal verwerkt de identiteitskwestie vernuftig tot een organisch deel van zijn tekst. | |||||||||||||||||
2De vroege bewerking van J.P. Botha van Reinaert, de jakhals (1905) is niet de eerste die de naam van de vos in een titel van een boek in Zuid-Afrikaanse context vermeldt. W.H.I. Bleek publiceerde in 1864 Reynard the fox in South Africa; or, Hottentot fables and tales chiefly translated from original manuscripts in the library of His Excellency Sir George Grey, K.C.B. In zijn woord vooraf, dat gericht wordt tot ‘My Dear Sir George’, verduidelijkt hij dat de sprookjes, verhalen, fabels, liederen en raadsels opgetekend zijn door eerw. G. Krönlein, Rijnse zendeling in Namakwaland, in Hottentots (Koi) en Duits. Hoewel Bleek geen uitsluitsel geeft over de kwestie van de oorspronkelijkheid, houdt hij het voor mogelijk dat de verhalen door contact met de blanken verspreid zijn en in het doorvertellen uitgebreid en gewijzigd werden. Bleek zelf bedient zich van wijzigingen: To make these Hottentot Fables readable for the general public, a few slight omissions and alterations of what would otherwise have been too naked for the English eye were necessary ... (Bleek, 1864, p. xxiii). Het werk bevat onder meer dertien verhaaltjes met de jakhals in de hoofdrol en hoewel er aanpassingen onder de dierenbevolking voorkomen (de struisvogel en de eland van zuidelijk Afrika zijn er bijvoorbeeld ook bij), is het verband met Van den vos Reynaerde en andere Europese dierenfabels en -sprookjes duidelijk herkenbaar. De dieren hebben echter geen namen - er wordt slechts verwezen naar ‘the Jackal’, ‘the Lion’, ‘the Hyena’. Let wel, hyena, niet wolf. Bleek heeft met deze bundel een bijdrage geleverd tot het documenteren van de aanpassing en de verwerking die het Europese dierenverhaal in het proces van mondelinge overlevering op Zuid-Afrikaanse bodem zou ondergaan. De grootste vroege bron op het terrein van het dierenverhaal in het Afrikaans is G.R. von Wieligh, een landmeter in dienst van de Zuid-Afrikaanse Republiek, met zijn vier bundels Diere Stories, die aan het begin van deze eeuw opgetekend werden, maar die eerst in de periode 1917-1922 verschenen zijn (hoewel hij reeds in 1906 een bundel voor publicatie voorbereid had). Zij zijn opgetekend uit de mond | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
van Hottentotten en Bosjesmannen (vandaag Koikoi en Koisan genoemd). In het tijdschrift Ons Klyntji (1896-1906) zijn ook heel wat dierenverhalen gepubliceerd. Verder moeten de bundel Ou Hendrik z'n stories (1910) van K.L. en A.O. Vaughan en de in het Engels opgetekende Outa Karel's stories (1914) door Sanni Metelerkamp vermeld worden. In haar inleiding betreurt zij het feit dat ze in het Engels weergegeven worden: I greatly regret that they appear here in what is, to them, a foreign tongue. No one who has not heard them in the Taal - that quaint, expressive language of the people - can have any idea of what they lose through translation. Ook in de bundel Jakkals se strooptogte (1932) van C.J. Grové krijgen wij een weergave van verhalen die uit de mond van een verteller opgetekend zijn, met de typische aanpassingen, bewerkingen en uitweidingen die het betrokken individu kenmerken. Bij het neerschrijven ervan vond uiteraard nog een verder proces van selectie, aanpassing en herschepping plaats. De ontwikkelingsgang van het dierenverhaal in het Afrikaans doet verder niet direct ter zake. Deze evolutie gaat nog steeds voort. Belangrijk voor dit betoog is dat de jakhals zo'n prominente figuur in het Afrikaanse volksverhaal is. Volgens een gezaghebbende studie (Grobbelaar, 1981, p. 643) bestaat 50 procent van de totale Afrikaanse sprookjesschat uit dierenverhalen en in ongeveer de helft hiervan figureert Jakhals als hoofdkarakter. De precieze rol die Van den vos Reynaerde binnen de Afrikaanse volksvertelling gespeeld heeft, is niet bepaalbaar. Het merendeel van de verhaaltjes in het Vlaamse epos is goed in het Afrikaans bekend, maar het is niet mogelijk om vast te stellen of ze uit Van den vos Reynaerde of uit de algemene volksoverlevering van het stamland afkomstig zijn (Grobbelaar, 1981, p. 652). Het is mogelijk dat er van die verhalen ook langs andere wegen om, vanuit het Oosten naar ons gekomen zijn. Het is echter een onomstotelijk feit dat de jakhals onze Afrikaanssprekende vertellers uit het volk (wit en bruin) geboeid heeft en aanleiding gegeven heeft tot het bijwerken en variëren van oude Europese verhalen (en van hun Oosterse voorgangers) en het scheppen van nieuwe in Afrika-context. Het dierenverhaal waarin de jakhals ook optreedt in de talen van de zwarte mensen uit Afrika, is op zichzelf een fascinerend onderwerp, dat echter te complex is om door één vorser bestudeerd te worden. Ook het beeldverhaal (de ‘comic strip’) in het Afrikaans kent Reynaert. Jakkals en Wolf van T.O. Honiball, spotprenttekenaar van de Afrikaanse krant Die Burger, verschijnt voor de eerste keer in het tijdschrift voor de jeugd Die Jongspan van 16 januari 1942. Dit loopt tot in maart 1969. Van 1963 tot 1986 verschijnen veertien verzamelingen van Honiballs beeldverhalen in boekvorm. De aansluiting bij Van den vos Reynaerde valt sterk op, maar geleidelijk evolueert de reeks en worden de middeleeuwse karakters moderne figuren (afbeeldingen 7-8). De tijden veranderen, maar de aard van de vos blijft dezelfde. | |||||||||||||||||
3Laat ons nu terugkeren naar de bundels die bewust als bewerking van Van den vos Reynaerde aan de Zuid-Afrikaanse lezers aangeboden werden. We willen nog in het kort nagaan welke aanpassingen de bewerkers gemaakt hebben om de vos op Afrikaanse bodem los te laten. | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
![]() ![]() ![]()
Afb. 7. Jakkals en wolf, T.O. Honiballs beeldverhaal.
| |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
![]()
Afb. 8. Idem. Die jongspan, vrijdag 22 mei 1942.
De uitgaven van Botha, Brink en Jordaan zijn voor kinderen bedoeld. Botha heeft blijkbaar wel met Reynaert I gewerkt, maar hij heeft zich ook sterk laten inspireren door de bestaande Nederlandse bewerkingen van Reynaert II. Zijn bewerking in vereenvoudigd Nederlands, dat hier en daar Afrikaans wordt, is nooit voltooid, en toen het boek in 1910 verscheen, is het abrupt vervolledigd met een deel uit een schoolleesboek, Longmans' leesboek vii (1905) waarin een uiterst beknopte samenvatting voorkwam. De illustraties die we kunnen identificeren komen uit Reintje de vos van Laurillard, maar dat betekent niet dat dit de enige bron van Botha was. Zijn tekst lijkt hier en daar veel op de bewerking van Andriessen, De allervermakelijkste geschiedenis van Reintje den vos, die ongedateerd is, maar volgens de bibliografie van Goossens (1988), circa 1900 verschenen is. Maar andere Nederlandse bewerkingen waren toen ook al beschikbaar en het lijkt weinig zinvol om te proberen te bepalen welke de bronnen van onze kinderboekbewerkers waren. Het soort aanpassingen die zij gemaakt hebben ten bate van de jeugdige lezers betreft hoofdzakelijk het toegankelijk maken van de taal, de herbenaming en wijziging van de karakters, het inlassen van plaatselijke flora en fauna en het zuiveren van de tekst. Vooral wreedheid, sadisme, oneerbiedigheid tegenover geestelijken en het scabreuze werden geweerd. De traditionele probleemsituatie rondom de naakte priester, vrouwe Julocke en Tibeert is door Botha in De Unie (2(5), p. 135-136) tamelijk dapper vertaald: De paap verliet de zachte veren waarin hij gedoken lag, greep in de haast de spinrok van mevrouw. En van de aanval van de kat wordt gezegd dat: Steekbaard, in wanhoop tegen hem aan vloog, en hem met tanden en klauwen op een gevoelige plaats beetpakte. | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
Wie zal weten of het Botha zelf of de uitgevers waren die verantwoordelijk zijn voor de verandering die aangetroffen wordt in de uitgave van 1910? De paap wordt een dominee (en zij mogen (moeten?) vrouwen hebben), maar nu staat er dat de kat: Zijn Eerwaarde... met tand en klauw op gevoelvolle wijze beetpakte (p. 44). De uitgave van P.A.M. Brink en die van mevrouw Jordaan vermijden steeds bloed. Brink laat Snor in de strik van een boer belanden en een goed pak slaag krijgen. Mevrouw Jordaan houdt het wel bij een priester, maar hij stormt zonder een vrouw op het beest af. De kater: krap hom op so 'n woeste manier dat die arme man in 'n floute neerval (p. 18). Botha past zich aan de plaatselijke omstandigheden aan op een vernuftige en soms heel komische manier. De klachten van de wolf dat Reynaert zijn vrouw verleid heeft, worden bij Botha: hij (heeft) mijn vrouw mishandeld door haar paljas en doepa in te geven, zodat ze nu met me niets meer te doen wil hebben (p. 2). Paljas is in het Afrikaans een tovermiddel en doepa is reukwerk dat door de Maleiers gebrand werd. Volgens het bijgeloof dient dit ook als seksstimulant. Het verknoeien door Jakhals van het intieme leven van Wolf is dus wel minder kras dan in het oorspronkelijke verhaal, maar Botha's weergave is niet zonder ironie. Je hoopt maar dat de kindertjes in 1910 dat niet snapten. Het blind worden van de kinderen van de wolf vertelt Botha zo: Mijn arme kinders heeft hij ongenadig toegetakeld, door ze baviaansnuif in de ogen te strooien (p. 2). ‘Bobbejaansnuif’ is een zwam die een bruin poeder afgeeft. Gemengd met vet is dit vroeger door de vrouwen van de Nama's (Hottentotten of Koikoi) op de huid gebruikt, maar zij hebben het nooit rond hun ogen gesmeerd omdat zij vast geloofden dat het blindheid veroorzaakte. Botha laat Kortjas de Hond zijn aanklacht ‘... in 't Engels’ leveren - wat destijds in zekere Afrikaanse kringen snobwaarde had. Opvallend is ook de manier waarop de haas bij Reinaert wilde leren hoe hij predikant kon worden: Beiden begonnen eerst hardop te spellen, daarna te lezen en weldra 't volkslied te zingen (p. 5). Het volkslied is altijd met grote piëteit bejegend. Leuke en slimme aanpassingen aan de plaatselijke omstandigheden en gebruiken van toen komen veelvuldig voor. De afkomst van ‘Ludolf metten crommen vingheren’ wordt nu bijvoorbeeld: Hij was geboortig uit de Transvaal, en zoon van de overleden oude Hugo Krombeen, die getrouwd was met een nooi Okkert, | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
die, zoals men weet, mooie lantaarns uit beestehorens kon maken (p. 28). Wanneer de zenuwachtige kater een kraai ziet vliegen, roept hij: Kraai! Kraai! Hiervandaan naar Mosselbaai! Vlieg me rechts, niet links voorbij! (p. 37). Dit is een verwijzing naar een oud versje dat in het Afrikaans luidt: Aai, aai, die witborskraai,
hiervandaan na Mosselbaai,
hoog gevlieg en laag geswaai,
by die groot see omgedraai!
Dit inlassen van een bekend liedje gold misschien als voorbeeld van wat Eitemal 70 jaar later ook zou doen. Eén wijziging is bijzonder problematisch. Bij het aanstormen van de dorpelingen naar de gevangen beer noemt Botha personen van wie de namen een vertaling of vervorming zijn van de namen in de Middelnederlandse tekst, onder andere Lotter Langvoet, Juffrouw Vermaak, Abel Kwak. Eén naam past hier echter niet: Sequah. Deze figuur kwam ook niet in de tijdschriftvariant voor. Navraag bij kenners van Koi en Afrika-talen hebben tot het besluit geleid dat dit waarschijnlijk het Sesothowoord Sekoa is (blijkbaar verkeerd gespeld). Het betekent ‘die kranklike’ (de ziekelijke), ‘die swakke’, een typische roepnaam bij de Sotho's. Botha's Reinaert bevat dus diverse Afrika-verwijzingen. Het is jammer dat hij zijn bewerking zelf niet voltooid heeft. Ten slotte, Eitemals Reinaard, die jakkals (1981). In zijn woord vooraf zegt de schrijver dat hij begonnen was met een herwerking, maar toen overgegaan is tot een vrije schepping. Deze ‘bewerking’ is inderdaad in zoveel opzichten anders dan die van de middeleeuwse voorzaten, dat men gemakkelijk een soort catalogus van wijzigingen kan opstellen. Zelfs een lijst van types van wijzigingen zal te lang worden voor dit betoogGa naar eind2. De bewerking van Eitemal gaat tal van richtingen uit. De auteur put ook uit andere middeleeuwse teksten die vóór Van den vos Reynaerde zijn geschreven en hij verruimt zijn verhaal ook met latere teksten. In een episode waar Reinaard op Bruins rug rijdt, prevelt hij bijvoorbeeld: Ek is Roland, die ridderheld,
Van ouds in lied en roman vermeld (p. 39).
Naast het oproepen van de ridderorden uit het verre verleden, wordt ook verwezen naar eigentijdse Zuid-Afrikaanse zaken (1981). Let bijvoorbeeld op deze verwijzing naar de zeer rechtse Afrikaner-Weerstandsbeweging (AWB), waarvan de leden graag in kaki-uniformen verschijnen en opvallend ruig bebaard zijn: Soos 'n lid van die Orde, Wilde Moestas,
Stap hy stadig, statig aan (p. 45).
| |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
Hier en daar verschuift Eitemal tonelen en soms vervangt hij een episode door een ander bekend jakkals-en-wolf-verhaal. Er wordt geen ham gestolen, wel een stuk schapenvlees - wat heel typisch voor Zuid-Afrika. Er zijn kleine toevoegingen, zoals bij de relikwieën waarnaar Isengrijn verwijst, waar nu bovendien sprake is van een ‘toonnael van die heilige Petrus’ (p. 16). Er worden ook nieuwe episoden toegevoegd. Eén van de meest pikante is het ontvlooiingsproces dat Reinaard ondergaat. Het is gebaseerd op een waar gebeurd feit: een bericht van een schaapherder die er getuige van was dat een jakhals zijn vlooien verdronk door een plukje wol in zijn bek te houden terwijl hij geleidelijk wegzakte in het water. De vlooien vluchtten naar het hoogste punt en toen ze allemaal op het plukje wol zaten, liet hij het los zodat het wegdreef. Dit is hoe Eitemal dat weergeeft: So voet vir voetjie - Rein was slim,
hy wis dat vlooie al hoër klim -
loop hy dieper in die heilige water
tot eindelik net sy neus en snater
bo uitsteek met die klossie wol.
Hy duik toe weg en laat die bol
met al die vlooie van sy lyf
op 'n vlot in die rivier afdryf (p. 45).
Tijd en afstand worden overbrugd. Zoals zijn voorgangers laat Eitemal zijn Reinaard in Zuid-Afrika optreden. De traditionele Reynaertgeschiedenis blijft, maar wordt in een Afrikaanse werkelijkheid geplaatst: het landschap, de planten en de dieren. Er groeien jakkalsbessiebomen, dorenbomen en maroelabomen en er zijn bavianen, springhazen, aardvarkens en een jachtluipaard. De dieren worden bijzonder natuurgetrouw getekend. Zo bijvoorbeeld beschrijft Jakhals de vreetpartij van Isegrim en zijn hongerig gezin (het zijn onze lawaaierige hyena's die vlees én benen vreten): Dit byt, dit skeur, dit ruk en pluk,
Dit knor, dit knars, dit kou en sluk. (p. 84)
Er zijn verwijzingen naar de geschiedenis, de politiek, sociale kwesties, de academische wereld, de rechtspraak, de literatuur en de godsdienst. Typisch Afrikaanse cultuurgebruiken (vooral uit de vorige eeuw) komen aan bod, bijvoorbeeld heldendag-toespraken. ‘Helde(n)dag’ was een Afrikaner-feestdag met sterke patriottische ondertonen (p. 17 en 70). Er wordt gespot met politieke vergaderingen die bovendien met een gebed geopend worden (p. 29). Er zijn toespelingen (en kritiek) op apartheid (p. 18) en nationalisme (p. 60) en het begaan zijn met ras en kleur (p. 78). Er is onder andere ook een terloopse verwijzing naar George Rex, een nazaat van het Britse koningshuis die in Zuid-Afrika een nageslacht van gemengde kleur voortgebracht heeft. Hij wordt hier Jors King genoemd (p. 42). Er is zelfs een subtiele toespeling op een strijd in de Stellenbosse Theologische Hogeschool betreffende de persoon van professor Johannes du Plessis. Hij was in 1932 in een kerkzaak met de Nederlands Gereformeerde Kerk verwikkeld omdat hij als ketter werd bestempeld vanwege zijn visie op de bijbel (p. 64). Voorts zijn er verwijzingen naar de rol van de diplomaat (p. 36), de censorraad (p. 50) en de Voortrekkerbeweging (p. 92) - het Afrikaanse equivalent van de Boy Scouts en de Girl Guides. Intertekstuele verwijzingen naar bekende Afrikaanse gedichten komen | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
ook in de tekst voor. In het deel waar Reinaard vertelt over de door zijn vader geplande opstand tegen koning Nobel duikt er zelfs een cryptische verwijzing naar een collega uit Stellenbos op. We lezen hoe lijsten van namen ingezameld zijn in Katwijk, Duinkerken, Luik, en: Uit die wilde Kempiese gebied
Was daar ystervarke⋆ wat gifpenne skiet (93).
(⋆ Ystervarke = stekelvarkens)
Eitemal was hoogleraar in het departement Afrikaans en Nederlands en zijn soms zeer stekelige collega, prof. Willem Kempen, werd Kempie genoemd. Er is humor, ironie, schunnigheid, spot. Eitemal gebruikt zoals in de Middelnederlandse tekst ook het boertige idioom, bijvoorbeeld waar Jakhals verduidelijkt dat iets wat je opraapt, je eigendom wordt: En Vader - hy was wys, en wis
Alle optelgoed is jakkalspis.
Het beruchte Tibeert-toneel luidt als volgt: Maar Tibeert seil met bek en klou
So reg van voor in sy mikstok in
Om daar te sterwe of oorwin (p. 54).
De beschrijving is komisch en aards (‘mikstok’ krijgt een secundaire betekenis). Terloops verwijst hij naar de mond-en-klauwzeer-epidemieën in Zuid-Afrika en hij roept ook echo's van twee liederen op: ‘Die lied van jong Suid-Afrika (‘Die stryd wat ons vaders begin het, sal woed tot ons sterf of gewin het) en na ‘Oranje-Blanje-Blou’ (‘Ons gaan saam die donker toekoms in, om as een te sneuwel of oorwin’) uit de Afrikaanse volkszangbundel van 1937 - beide teksten geschreven door Eitemal zelf! Als je de persoonlijke geschiedenis van W.J.du P. Erlank/Eitemal kent, besef je dat een zeer groot deel van de verwijzingen ook op hem persoonlijk van toepassing zijn. Erlank was een vurige vaderlander, nationalist, politicus, heldendagredenaar, dichter, academicus, censor en, in zijn laatste jaren als cultureel attaché in Nederland, diplomaat. In zekere zin was Eitemal een metafoor van ‘die Afrikaner’. In de middeleeuwse Van den vos Reynaerde is de schrijver aanwezig in de tekst. (Of Willem die Madocke maecte werkelijk de enige auteur is, is niet van belang voor dit argument.) Zoals Willem, noemt Eitemal zichzelf bij naam in zijn tekst. In het begin spreekt Nobel zijn volgelingen toe ‘met die gloed en die vuur van 'n Eitemal’ (p. 48). Maar wat er in deze bewerking bij komt, is dat de verteller die door de verwijzingen en toespelingen herkenbaar wordt - de persoon W.J.du P. Erlank - als metafoor deel van de tekst wordt. Daardoor wordt het metafictionele aspect van de oorspronkelijke Reynaert in de Afrikaanse Reinaard op een subtiele wijze uitgebreid. Eitemals Reinaard, die jakkals heeft zeer veel kenmerken van zijn doorluchtige voorganger: het is ruig, satirisch, oneerbiedig en zeer vernuftig. Het is ook een conglomeraat van overlevering en nieuwe schepping. En bovendien is de naam van de schrijver ook Willem. Zoals het ‘Willem die Madocke maecte’ | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
...vernoyde so haerde
Dat die avonture van Reynaerde
In dietsche onghemaket bleven
wilde ook onze plaatselijke Willem een epos in de volkstaal optekenen. Zijn weergave eindigt zo: Reinaard en syne het verhuis
Na 'n land vér onder die Suiderkruis.
Maar buite aan sy vlagpaaltop
Hang 'n vars gevrete haas se kop.
Terwijl de dierengemeenschap nog helemaal aangeslagen is door de dood van Cuwaard, heeft de jakhals alweer toegeslagen. De Europese vos is dus levend en wel op Afrikaanse bodem. Hij bijt nog. | |||||||||||||||||
IllustratiesDe afbeeldingen 1-6 zijn afkomstig uit Die Soogdiere van die Suider-Afrikaanse substreek deur Reay H.N. Smithers, illustraties van Clare Abbott. | |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
|
|