Tiecelijn. Jaarboek 11 (jaargang 31)
(2018)– [tijdschrift] Tiecelijn–
[pagina 65]
| |
Ysengrimus en Reynard the fox: Engels-Nederlandse contacten als context voor de Reynaerttraditie
| |
[pagina 66]
| |
grondig te herschrijven. Dat er maar één enkele expliciete verwijzing naar de Boerenopstand in Chaucers werk te vinden is, kan dus met recht opmerkelijk genoemd worden. Chaucer heeft echter gelijk dat er doelgerichte aanvallen op Vlaamse immigranten in Londen plaats hadden gevonden: een contemporaine kroniek beschrijft hoe ‘many fflemmynges loste here heedes at that tyme, and namely they that koude nat say Breede and Chese, But Case and Brode’ (‘veel Vlamingen verloren toen hun hoofd, namelijk diegenen die niet “bread” en “cheese” konden zeggen, maar “kaas” en “brood”’).Ga naar eind3 En het zal Chaucers Engelse publiek niet hebben verrast Vlamingen genoemd te zien worden in een vertelling over een sluwe vos - zoals we hieronder zullen betogen zijn contacten tussen Engels- en Nederlandssprekenden een belangrijke context voor de Reynaerttraditie, en deze context kan voor Chaucer best eens de reden zijn geweest aan deze specifieke anekdote uit de recente geschiedenis van Londen te refereren.Ga naar eind4
De Gouden Eeuw staat bekend als een periode van intensief contact tussen Engeland en de Nederlanden - van de laat-zestiende-eeuwse pogingen Elizabeth I als beschermvrouwe voor de opstandige Nederlanden te rekruteren, tot de ‘Glorious Revolution’, die in 1688 van stadhouder Willem III van Oranje, koning Willem III van Engeland maakte. De sterke politieke en culturele banden tussen Engelstaligen en Nederlandstaligen in die periode waren echter niet nieuw: de geschiedenis van de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd, van lang voor de Normandische verovering en tot lang na de Reformatie, wordt aan beide zijden gekarakteriseerd door voortdurend contact. Het project The Literary Heritage of Anglo-Dutch Relations, ondersteund door de Leverhulme Trust, is het eerste dat tot doel heeft de impact van zulke contacten, gedurende de periode van ca. 1050 tot ca. 1600, op de Nederlandse en Engelse literatuur uit die tijd te bestuderen.Ga naar eind5 Reynaert is een van de literaire figuren wiens wereld zich over twee zijden van de Noordzee uitstrekt, en er is dan ook bijzondere reden om binnen ons project aandacht aan de Reynaerttraditie te schenken: telkens wanneer de vos zijn snuit laat zien, volgen Engels-Nederlandse contacten in de staart. Omgekeerd leidt onze benadering tot nieuwe inzichten voor de studie van de Reynaerttraditie - inzichten die we hieronder zullen illustreren aan de hand van twee voorbeelden waaruit duidelijk wordt hoe het herlezen van teksten uit die traditie met aandacht voor de context van Engels-Nederlandse contacten kan leiden tot nieuwe inzichten. We doen dit aan de hand van het oudste Reynaertepos uit Vlaanderen, de Latijnse Ysengrimus, en de eerste | |
[pagina 67]
| |
Engelstalige druk van een Reynaerttekst, Caxtons The History of Reynard the Fox. Die laatste was een directe vertaling uit het Nederlands, en het is dan ook niet verbazingwekkend dat het in overweging nemen van die context tot beter begrip van de tekst leidt - maar ook voor Ysengrimus, de oudst overlevende Reynaerttekst, blijkt oog voor de Engels-Nederlandse context tot nieuwe inzichten te leiden. | |
Ysengrimus (ca. 1148-1149)Voor ons project zijn een tweetal aspecten van de Ysengrimus, geschreven rond 1148-1149 in Vlaanderen, van bijzonder belang.Ga naar eind6 Er is eerder betoogd dat het waarschijnlijk de inspiratie bood voor een ander dierengedicht, het Speculum stultorum van Nigel de Longchamp in Canterbury (ca. 1170-1180), en dus een voorbeeld biedt van directe literaire invloed vanuit Vlaanderen op Engeland.Ga naar eind7 Maar de Ysengrimus zélf biedt ook belangrijke aanwijzingen voor Engels-Vlaamse betrekkingen in het midden van de twaalfde eeuw, met name in de vorm van de spot die gedreven wordt met Engelsen. Ysengrimus is een mid-twaalfde-eeuws gedicht, geschreven in het Latijn, en afkomstig uit Vlaanderen, waarschijnlijk de omgeving van Gent. Het is een epische vertelling over de wolf Isegrim en zijn aartsvijand Reynaert de vos, die samen met andere dieren een antropomorfe gemeenschap uitmaken. Dit dierencollectief is een satire op de contemporaine samenleving, waarin met name de adel en de geestelijkheid het doelwit zijn van de spot van de auteur. Wie de auteur was is niet zeker. De meest recente autoriteit, Jill Mann, die het gedicht heeft uitgegeven en vertaald, vermoedt dat de tekst waarschijnlijk het product is van een jonge klerk of monnik die op zoek was naar patronage van een bisschop of abt. Dat de auteur zeer geleerd was is onbestreden als we in aanmerking nemen dat de tekst - bestaande uit zeven boeken, elk van ongeveer 1000 regels in distichon - gebaseerd is op een imposante kennis van klassieke en vroegmiddeleeuwse bronnen. De tekst is ook rijk aan folkloristisch materiaal en contemporaine observaties. De Ysengrimus was zeker niet het eerste literaire werk met dieren als hoofdpersoon. Een aantal hoofstukken gaan indirect terug op de antieke verzameling van Aesopus, wiens stof her en der in de Latijnse poëzie van de Karolingische periode terug te vinden is.Ga naar eind8 De Ysengrimus volgt op de zogenaamde Ecbasis captivi, een tiende- of elfde-eeuwse Latijnse dierenroman, die echter veel minder satirisch is dan het Vlaamse gedicht.Ga naar eind9 De naam | |
[pagina 68]
| |
‘Ysengrimus’ was ook al eerder bekend als een bijnaam in Noord-Frankrijk, zoals we weten uit de autobiografie van abt Guibert of Nogent (ca. 1114). Daarin vertelt Guibert dat bisschop Walderik van Laon (1106-1112) in een profetische uitspraak een van zijn eventuele/uiteindelijke moordenaars beschrijft als een ‘Isegrim, omdat hij eruitzag als een wolf en deze naam door sommige mensen aan een wolf wordt gegeven’.Ga naar eind10 Dat Walderik als clericus enige tijd in Engeland gewerkt had is in de context van ons project een belangrijke aanwijzing voor de mogelijke verspreiding van de naam en connotatie van Isegrim als wolf en als literair motief aan beide zijden van het Engelse Kanaal en de Noordzee. Ysengrimus is een belangrijke, maar verwaarloosde bron voor Vlaamse opvattingen over de Engelsen, en de contemporaine situatie kan de satirische spot soms wel verklaren. In het midden van de twaalfde eeuw waren Engeland en Vlaanderen nauw met elkaar verbonden door politieke, culturele en handelsbetrekkingen.Ga naar eind11 Als Jill Mann gelijk heeft met haar datering van het gedicht tussen ca. 1148-1150,Ga naar eind12 dan gaat het om een periode waarin koning Stephen van Engeland (1135-1154), gehuwd met Mathilde van Boulogne (†1152), een goede buur was van Dirk van de Elzas, graaf van Vlaanderen (1128-1168).Ga naar eind13 In de voorafgaande jaren hadden Vlaamse huursoldaten zowel koning Stephen als zijn nicht en vijandin ‘keizerin’ Mathilde, die hem het recht op de Engelse troon bestreed, gesteund. Maar nadat Mathilde zich in 1148 had teruggetrokken in Normandië was de rust min of meer teruggekeerd in Engeland.Ga naar eind14 Stephens zoon Eustaas werd graaf van Boulogne, en de Vlaamse Willem van Ieper, die al sinds het begin van Stephens regering aanvoerder was van de huursoldaten in Engeland, hield zich koest.Ga naar eind15 Wat we ons wel moeten realiseren, en wat Eljas Oksanen helder heeft aangetoond, is dat die Vlaamse huursoldaten van een lager sociaal niveau waren dan het contingent van adellijke Vlamingen dat zich sinds 1066 als landeigenaren in Engeland gevestigd had, rijk geworden van de landgoederen die Willem de Veroveraar hen als beloning voor hun hulp gegeven had.Ga naar eind16 Hoe dan reageert de auteur van de Ysengrimus op zijn Engelse buren? Ten eerste is er een aanwijzing dat sommige Engelsen als sociaal minderwaardig gezien worden dan Vlamingen. In Boek VII, gewijd aan de dood van Isegrim en zijn begrafenis, speelt een zekere Baltero een aanzienlijke rol. Beschreven als Anglicus ybris (VII, 121), een hybride Engelsman, wordt hij gekenmerkt als big uit een Engels-Vlaamse toom. Deze opmerking is een belangrijke aanwijzing voor seksueel contact tussen Engelsen en Vlamingen, dat gezien de aanwezigheid van Vlaamse immigranten en huursoldaten in Engeland geen | |
[pagina 69]
| |
verrassing kan zijn. Toch is dit een onderwerp dat weinig aandacht van historici of literatuurwetenschappers heeft genoten.Ga naar eind17 Lambert van Ardres maakt er rond 1200 geen geheim van dat gedurende de vorige eeuw Vlamingen die geregeld naar Engeland reisden daar kinderen verwekten bij Engelse vrouwen. Zo had graaf Arnold de Oude (1098-1138) van Ardres in Engeland drie zonen bij drie verschillende vrouwen.Ga naar eind18 Of Baltero in soortgelijke omstandigheden geboren was weten we niet. De dichter plaatst hem in een gezelschap waarvan vervolgens gezegd wordt dat het liturgisch gezang bij de begrafenis niet dat van Engelsen is (VII, 111: ‘Nec, si forte roges, comitamur cantibus Anglos’). Een etnische onderscheiding die voor ons vooralsnog mysterieus blijft, alhoewel hij duidt op culturele overzeese spanningen tussen Vlaanderen en Engeland.Ga naar eind19 Veel beter bekend is de spot die de dichter drijft met Engelsen als mannen die een staart hebben. In Boek V, regels 1041-1042, verwijst hij naar een ‘Engelsman met een staart’, die ook nog roodharig is, en in Boek III, regel 659, naar een Engelsman die ‘Isengrimus’ heet - overigens niet dezelfde als de eponymische held.Ga naar eind20 Mann suggereert dat cauda (‘staart’) etymologisch verklaard kan worden uit caudatus (‘lafhartig’) en dat dus de betekenis verwijst naar een karaktertrek.Ga naar eind21 In Boek I, regels 49-50, beschrijft de dichter een ontmoeting tussen Isegrim en Reynaert. Isegrim zegt verontwaardigd tegen Reynaert dat hij net zo wild was als een Brabander, en net zo timide (of ‘laf’) als een Engelsman.Ga naar eind22 Deze typering van de buren overzee was zeker niet origineel, maar het is belangrijk dat de bestaande typering kennelijk nog steeds in Vlaanderen van pas geacht werd. Naar beide groepen toe is de auteur van de Ysengrimus uiterst vergenoegd met zijn eigen gevoel van Vlaamse superioriteit. De mogelijke verklaring van lafheid lijkt ons heel aannemelijk, met name als we ons herinneren dat een cauda (‘staart’) niet alleen de fysieke dierenstaart is maar ook een verwijzing kan zijn naar de menselijke haarstijl van een ‘paardenstaart’. Het lijkt ons zeer aannemelijk dat ‘lafhartig’ geassocieerd werd met lang haar als ‘onmannelijk’ en ‘krachteloos’. Het was alom bekend, en is heel duidelijk op het zogenaamde Tapijt van Bayeux, het borduurwerk over de Normandische verovering van Engeland, dat de Engelsen hun haar veel langer droegen dan hun continentale tijdgenoten.Ga naar eind23 Willem van Poitiers, de biograaf van Willem de Veroveraar, vertelt ons dat toen Willem op zijn terugkeer naar Normandië hof hield in Fécamp, de Normandiërs en Fransen met verbazing keken naar de Engelse gijzelaars die hij uit Engeland had meegenomen.Ga naar eind24 Deze adellijke Engelse mannen droegen hun haar lang. Later, rond de eeuwwisseling, werd Willem Rufus aan de tand | |
[pagina 70]
| |
gevoeld door contemporaine kroniekschrijvers die de spot dreven met zijn hovelingen die hun haar lang droegen en zich prots kleedden met vrouwelijke kledij en puntschoenen.Ga naar eind25 De karakterisering van Engelse (en Normandische) jongemannen met vrouwelijk gedrag en uiterlijk werd veroordeeld als feminien, onmannelijk en moreel verwerpelijk. Het is interessant om ons te realiseren dat in het midden van de twaalfde eeuw deze stereotiepe aantijging tegen de Engelsen (rond 1150 vermengd met de Franse immigranten) nog steeds in de ogen van de Vlaamse dichter zijn kracht niet verloren had. | |
Caxtons The History of Reynard the Fox (1481)The History of Reynard the Fox, in 1481 gedrukt door William Caxton in zijn drukkerij in Westminster, is zowel voor de literaire als voor de sociale en taalkundige geschiedenis een document van groot belang.Ga naar eind26 Voor de geschiedenis van de literatuur is de publicatie van Reynard het moment waarop de schriftelijke overlevering van de Reynaerttraditie in Engeland stevig op poten gezet is. Natuurlijk zijn er vóór 1481 sporen van het Reynaertepos in Engeland te vinden, en alles wijst erop dat verhalen over de gewiekste vos erg geliefd waren.Ga naar eind27 In handschriften en in houtsnijwerk komen we scenes uit het epos veelvuldig tegen,Ga naar eind28 en zowel in de dertiende als de veertiende eeuw is het aantoonbaar dat predikers Reynaert gebruikten in hun sermoenen.Ga naar eind29 Maar het is opmerkelijk dat er vóór Caxton maar twee Engelse Reynaertteksten bekend zijn: The Fox and the Wolf (ca. 1220) en Chaucers Nun's Priest's Tale (ca. 1390) uit The Canterbury Tales. Wilde het Engelstalige publiek niet van Reynaert weten? Men heeft vroeger wel gedacht dat de Engelsen in de middeleeuwen te nuchter waren om van Reynaert of van fabels (waarvan er ook maar weinig in het Engels zijn overgeleverd) te genieten, maar een plausibelere verklaring, door William Calin en anderen al gegeven, is dat het geletterde publiek in middeleeuws Engeland, dat sowieso al klein was, nog lange tijd, tot ver in de veertiende eeuw, tevreden was literatuur voor vermaak in het Frans te consumeren.Ga naar eind30 Het is dan ook niet verbazingwekkend dat The Fox and the Wolf en Chaucers Nun's Priest's Tale beide op Franstalige bronnen zijn gebaseerd: The Fox and the Wolf gaat terug op de vierde branche van de Roman de Renart, en Chaucers Nun's Priest's Tale op de tweede branche. Chaucers Canterbury Tales waren razend populair, maar het moet gezegd worden dat Chaucer in de Nun's Priest's Tale afstand neemt | |
[pagina 71]
| |
van zijn bron(nen) door de vos een andere naam te geven (niet Reynard, maar Russell).Ga naar eind31 The Fox and the Wolf is maar in een enkel manuscript overgeleverd. Dit manuscript, Oxford, Bodleian Library, MS Digby 86, is geschreven in het westen van Engeland, maar het gedicht komt oorspronkelijk uit het zuiden. De spelling, bijvoorbeeld vox voor ‘fox’, en het gebruik van /ε/ in plaats van /i/ in klinkers die afstammen van /y/ in het Oudengels,Ga naar eind32 is typerend voor het zuidoosten, en specifiek voor Kent.Ga naar eind33 We komen op het Kentse dialect nog terug. Pas met de publicatie van Caxton komt het Reynaertepos in een stroomversnelling van uitgaven terecht.Ga naar eind34 Caxton had vóór 1481 al een hoop Bourgondische ridderromans uit het Frans vertaald en gedrukt, maar in louter commerciële zin waren die geflopt, terwijl Reynard een geweldige triomf was: Caxton heeft het werk niet alleen zelf herhaaldelijk herdrukt en ook geredigeerd voor een tweede editie (1489), maar na Caxton hebben generaties van drukkers ervoor gezorgd dat de tekst beschikbaar bleef in nieuwe edities: Richard Pynson (ca. 1494), Wynkyn de Worde (ca. 1515) en Thomas Gaultier (1550). Caxtons Reynard onderscheidt zich ook om andere redenen: dit is niet een vertaling van een Franse tekst (zoals ook bij Caxton gewoonlijk het geval was), maar zijn bron is een Middelnederlandse versie van de Reynaertsage. Indirect gaat Caxtons Reynard terug op de parel van de Middelnederlandse dichtkunst, Willems Van den vos Reynaerde (ca. 1250). Zoals bekend, werd Willems gedicht in de veertiende of vijftiende eeuw uitgewerkt in een langer gedicht, Reynaerts historie. Deze tekst werd in proza omgezet en daarna door Gerard Leeu in Gouda gedrukt (1479). Het is de druk van Leeu die Caxton al vrij snel kon bemachtigen, waarna hij aan zijn vertaling uit het Nederlands begon. Er is nog een ander werk dat Caxton uit het Nederlands heeft vertaald: Caxtons Dialogues in French and English (ca. 1483), een taalboekje waarin alledaagse woorden in het kader van een levendig gesprek worden geïntroduceerd, is waarschijnlijk zijn eigen vertaling van een Nederlands-Frans schoolboekje dat als het Livre des mestiers (ontstaan in Brugge ca. 1340) bekend staat.Ga naar eind35 Op het eerste gezicht lijkt dat uitzonderlijk. Hoeveel Engelsen konden Nederlands begrijpen, en hoeveel waren in staat een Nederlands boek in het Engels te vertalen? Eigenlijk zijn dat twee verschillende vragen, en als we wat nauwkeuriger naar Caxton en zijn vertaling kijken, kunnen we constateren dat Caxtons Reynard niet zo'n vreemd fenomeen is als de literatuurkritiek doet voorkomen. Het is een tekst die zijn verklaring vindt in de intense relaties tussen Engelstaligen en Nederlandstaligen in de late middeleeuwen. | |
[pagina 72]
| |
In deze context verdient vooral Caxtons levensgeschiedenis aandacht. Wat wij van zijn jeugd weten, hebben we aan Caxton zelf te danken. In de preambule van zijn eerst gedrukte werk, The Receuyell of the Historyes of Troye, een vertaling uit het Frans, vraagt Caxton om de goedwillendheid van zijn lezers. Zijn Engels en zijn Frans zijn maar krakkemikkig vanwege de ‘symplenes and vnperfightnes that I had in bothe langages, that is to wete in frenshe and in englissh. For in france was I never and was born and lerned myn englissh in kent in the weeld where I doubt not is spoken as brode and rude englissh as in ony place of englond, & have contynued by the space of .XXX. yere for the most part in the contres of Braband, flandres, holand, and zeland’ (‘de eenvoudigheid en onvolmaaktheid waarin ik mij in allebei de talen - namelijk Frans en Engels - uitdruk. Want ik ben nooit in Frankrijk geweest, en ik werd geboren en heb mijn Engels geleerd in Kent, in de Weald, waar ongetwijfeld het platste en grofste Engels gesproken wordt van heel Engeland. Daarna leefde ik dertig jaar lang voornamelijk in Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland’).Ga naar eind36 The ‘weeld’ (Weald) in Kent was een streek die in de tweede helft van de veertiende eeuw veel Nederlandstalige migranten aantrok.Ga naar eind37 Koning Edward III was namelijk zó onder de indruk van de welstand van de steden in Brabant en Vlaanderen dat hij een opendeurbeleid instelde ten aanzien van de wevers en textielhandelaren uit die streken,Ga naar eind38 en velen van hen vestigden zich in deze regio. De Weald was ook de streek waar later in de zestiende eeuw veel protestantse vluchtelingen uit de Lage Landen heen gingen.Ga naar eind39 Ongetwijfeld was een belangrijke overweging daartoe het feit dat eerdere generaties van landgenoten zich daar ook al gevestigd hadden. Gezien zijn geboorteplaats mogen we aannemen dat Caxton al in zijn jeugd met de textielhandel en met de Nederlandse taal in aanraking is gekomen.Ga naar eind40 Uit zijn prologen en vertalingen kunnen we opmaken dat de Vlaamse en de Engelse taal in die tijd nog dicht bij elkaar stonden, en dat sprekers van deze talen zich wellicht net zo begrijpelijk konden maken als sprekers van verschillende Engelse dialecten. Sprekers van middeleeuws Kents moeten daarbij een voordeel hebben gehad. Zoals we al gezien hebben, werd in dit dialect de letter f als een stemhebbende medeklinker uitgesproken (dus vox in plaats van fox), net als in het Nederlands. Ook op andere gebieden lijkt het Kents wat op het Nederlands: s werd soms ook stemhebbend uitgesproken en de Oudengelse plofklank [γ] werd gehandhaafd, met het gevolg dat, in plaats van bijvoorbeeld sayen (Nederlands zeggen) we in het Kents seghen tegenkomen; het tegenwoordig deelwoord eindigt niet op -ing maar op -inde (vgl. Nederlands -ende); de lange e die in het Middelengels overwegend als <e> of <ee> geschre- | |
[pagina 73]
| |
ven staat, komt in Kents geregeld als <ie>, <ye> voor (dus ‘deep’ = diep, net als in het Nederlands); en omdat het gewoonlijke achtervoegsel voor de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd (-eth) in dit dialect verkort werd tot t komen we in Kent vormen tegen die voor moderne Engelsen moeilijk zijn maar voor een Nederlandstalige lezer juist heel gemakkelijk, zoals bijvoorbeeld vorbiet for ‘forbedeth’ (‘forbids’, Nederlands verbiedt). Deze gelijkenissen hebben een grote rol gespeeld in de controverse over het lyrische fragment Hebben olla vogala (ca. 1075) in Oxford, Bodleian Library, MS Bodley 340. De algemene consensus is dat we te maken hebben met een regeltje uit het oudst overgeleverde liefdesgedicht in de Nederlandse taal, een probatio pennae opgeschreven door een Vlaamse monnik die in Rochester Abbey (Kent) was beland,Ga naar eind41 maar men heeft ook beweerd dat we niet met Nederlands maar met Kents te maken hebben.Ga naar eind42 Omdat de stijl van het handschrift continentaal en niet Engels is, heeft deze theorie geen terrein gewonnen, maar het feit dat de bezwaren van critici over deze theorie van paleografische en niet van taalkundige aard zijn,Ga naar eind43 spreekt boekdelen over de nauwe verwantschap tussen de twee talen. In de taal die Caxton in zijn boeken gebruikt, zijn die regionale eigenschappen meestal niet zo duidelijk te zien, maar zoals we zullen constateren komen ze juist in zijn vertalingen uit het Nederlands sterk naar voren. Wat Caxton zelf zegt over de lange tijd die hij in de Lage Landen heeft doorgebracht, kan door zijn biografische gegevens worden bevestigd.Ga naar eind44 Als oudere tiener was hij in Londen in de leer bij Robert Large, burgemeester van Londen en prominent lid van het gilde van de lakenwevers. Na de dood van zijn leermeester in 1441 vestigde Caxton zich in Brugge, in het graafschap van Vlaanderen, en hij werd daar ‘Gouverneur van de Engelse natie’, dat wil zeggen de voorman van het Engelstalig koopmansgezelschap, de ‘Merchant Adventurers’, die in Brugge, het commerciële centrum van de lakenhandel, hun hoofdkantoor hadden. Hij was een tijdje in Keulen (waar hij ca. 1472 voor het eerst meewerkte aan de productie van een druk, namelijk van de Latijnse encyclopedie De Proprietatibus Rerum van Bartholomaeus Anglicus). Voor bedrijfszaken reisde hij ook naar Antwerpen, Middelburg en Utrecht, waar hij rond 1465 ongeveer een jaar heeft gewoond. Zijn eerste Engelse boek, The Receuyell of the Historyes of Troye (ca. 1473), drukte hij waarschijnlijk in Gent; waarna hij doorging als boekdrukker in Brugge (1474-1475). Pas rond 1476 keerde hij terug naar Engeland, waar hij naast Westminster Abbey zijn drukkerijtje begon, de eerste drukpers in Engeland. | |
[pagina 74]
| |
The History of Reynard the Fox, uitgegeven in 1481, is dus in Engeland uitgekomen. Alhoewel het meteen een ‘bestseller’ geworden is, heeft de literatuurkritiek zich niet bepaald lovend over de kwaliteit van de vertaling uitgesproken,Ga naar eind45 en als we eens naar een zinnetje van Reynard kijken is dat wel begrijpelijk: ‘Yf the fox will telle how it byfel, I wyl gyve hym the fordele thereof, for I can not telle it so wel but he shal beryspe me.’Ga naar eind46 Nederlandstalige lezers zullen met de twee cursieve woorden minder problemen hebben dan Engelstaligen, want we hebben te maken met twee van de vele Nederlandse woorden die Caxton in het Engels overgenomen heeft.Ga naar eind47 Beryspe komt direct uit Caxtons brontekst, waar op dezelfde plek berispen staat.Ga naar eind48 Fordele is een leenwoord gebaseerd op het Middelnederlandse voredeel. De Middle English Dictionary s.v. fore-del geeft aan dat het woord al eerder te vinden is in de Mystery Plays uit York (ca. 1450), en daarna in de correspondentie van de Pastons uit Norfolk, een regio waar de immigratie van Nederlandstaligen heel intensief is geweest.Ga naar eind49 Omdat het woord in de Nederlandse versie voorwaerde is, hier in de zin van ‘voorrecht’,Ga naar eind50 beschouwt Norman Blake, de meest recente editeur van The History of Reynard, dit niet als één van Caxtons Nederlandse leenwoorden,Ga naar eind51 maar hij heeft het woord toch zeker uit het Nederlands overgenomen. In het middeleeuws Engels is namelijk de betekenis ‘voorrecht, privilege’ waarmee wij hier te doen hebben, niet bekend (die is later wel in het Schots te vinden).Ga naar eind52 In het Middelnederlands had ‘voredeel’ echter wel die betekenis, en dat moet Caxton geweten hebben. En dat komt niet omdat hij Reynaerts historie nauwkeurig gelezen had - want het woord (in de spelling vordel) komt hier alleen voor in de gangbare zin ‘profijt’ - maar gewoon omdat hij de Nederlandse taal beheerste. Wij zijn het daarom eens met Rita Schluseman (zie n. 45) dat het beeld dat van Caxton geschetst wordt - een vertaler die haast had en geen tijd wilde nemen om Nederlandse woorden in goed Engels te vertalen - genuanceerd moet worden. Ten eerste moet erkend worden dat Caxton meertalig was, en woordkeuzes die op het eerste gezicht lijken te duiden op gemakzucht van de vertaler kunnen ook verklaard worden als taaluitwisselingen die te verwachten zijn in de geschreven en gesproken taal van de ‘Engelse kolonie’ in Brugge. Zo staan er in Caxtons The History of Reynard diverse woorden die Caxton eerder of later ook nog gebruikte, zoals ‘afterdele’, een leenwoord uit het Nederlands, dat echter niet in Reynaerts historie voorkomt, en dus deel uitmaakte van Caxtons actieve woordenschat, en ‘bedwynge’, dat Caxton gebruikt als vertaling voor dwinghen (‘bedwingen’), maar ook al eerder had gebruikt in een vertaling uit | |
[pagina 75]
| |
het Frans, en dus een uiting is van zijn door tweetaligheid beïnvloede Engelse woordenschat.Ga naar eind53 De lange lijst van Nederlandse leenwoorden in Caxtons Reynard wekt de indruk dat de Engelse vertaling het Nederlands slaafs nabootst. Die indruk is niet helemaal onjuist, maar ze gaat voorbij aan de Engels-Nederlandse tweetaligheid zoals die bij Caxton een rol speelt. Om de invloed van tweetaligheid terdege te kunnen beoordelen, moeten we ook letten op Nederlandse woorden die hij in zijn vertalingen uit het Frans gebruikt. Daar zijn er een hoop van, zoals butter (valsspeler < Middelnederlands botter) uit The Game and Play of The Chesse (uitgegeven in Brugge in 1474); spynroke uit zijn Book of the Knight of the Tower (1484), en spyncop (van het Vlaamse woord spinnekop, ‘spin’), een woord dat in niet minder dan drie boeken van Caxton te vinden is.Ga naar eind54 In de linguïstiek worden het soort taaluitwisselingen dat bij tweetaligheid normaliter voorkomt als interferentie bestempeld. Hoe meer de talen op elkaar lijken, hoe makkelijker en hoe vaker interferentie optreedt.Ga naar eind55 Deze taalkundige benadering biedt een vollediger verklaring voor Caxtons taalgebruik dan het idee dat hij een nalatige vertaler was. Interferentie biedt bovendien een bredere blik op de processen die we in Caxtons Reynard tegenkomen. Het wetenschappelijk onderzoek heeft voorheen vooral aandacht gehad voor Nederlandse woorden en constructies, maar als we met interferentie te maken hebben, zouden wij dat ook verwachten op microscopisch taalniveau. Kleine details in Caxtons orthografie, die wellicht zijn uitspraak weerspiegelen, laten een schrijver zien die soms in het Nederlands aan het denken is. Dat zien we bijvoorbeeld aan de manier waarop hij de Engelse lange e spelt. Normaliter doet hij dat met <e> or <ee>,Ga naar eind56 maar soms zien we bij Caxton Nederlandsachtige spellingen met <ie> of <ye>, zoals diere, hier, hyer fore, etc.Ga naar eind57 Zoals eerder gemeld komen deze spellingen ook sporadisch in het Kentse dialect voor, en de overeenstemming van de Nederlandse taal en de regionale taal kan deze orthografische/fonemische interferentie hebben aangemoedigd. Het woord faldore (valdeur) komt direct uit het Nederlands, zoals Norman Blake al heeft opgemerkt,Ga naar eind58 maar het is net zo interessant dat Caxton het ook met een <v> heeft gespeld (valdore).Ga naar eind59 Voor een schrijver in Kent is deze spelling minder vreemd omdat in deze streek /f/ soms als /v/ werd uitgesproken. De lange o, die meestal weergegeven wordt door <o> or <oo>, wordt ook door Nederlandse invloed soms met <oe> gespeld. Naast het ongemarkeerde mood (gemoed) zien we dus ook de rare spelling moed.Ga naar eind60 Natuurlijk is het mogelijk deze verschijnselen af te doen als onachtzaamheid, maar ook in dit geval komen we ze | |
[pagina 76]
| |
tegen in andere werken van Caxton, waar we met vertalingen uit het Frans te maken hebben. In The History of Jason (1477) gaat Caxton een aantal keren van fleece over op vliese.Ga naar eind61 In The Receuyell of the Historyes of Troye schrijft hij opeens styfemoder (‘stiefmoeder’) in plaats van stepmoder, en behoeffyd (‘behoeft’) in plaats van behoved.Ga naar eind62 Hier is /v/ tot /f/ geworden, onder invloed van de fonologische regel dat in het Nederlands stemhebbende medeklinkers stemloos worden als ze door een stemloze medeklinker gevolgd worden. In de Receuyll grijpt Caxton een paar keer terug naar de suffix -nd voor het tegenwoordig deelwoord (drawynd, lyckende).Ga naar eind63 Volgens Helmut Wiencke valt Caxton hier terug op archaïsch Kents volkstaalgebruik,Ga naar eind64 maar de Receuyll werd in Vlaanderen geschreven en de spelling in lyckende is duidelijk door het Nederlands beïnvloed. De interferentie uit zich dus niet alleen op lexicaal maar ook op grammaticaal, orthografisch en fonologisch niveau. | |
Engels-Nederlandse literatuurDe hier besproken Reynaertteksten kunnen met recht bestempeld worden als Engels-Nederlandse literatuur. Ze stammen elk uit milieus die gekleurd werden door contacten tussen Nederlands- en Engelssprekenden. In de Ysengrimus, een Latijns gedicht uit twaalfde-eeuws Vlaanderen, drukken zulke contacten een stempel op karakteriseringen in de tekst (terwijl de tekst zelf mogelijk later de Noordzee overstak en daar verdere literaire productie inspireerde). Caxtons vertaling van Reynaerts historie blijkt, wanneer gezien vanuit het perspectief van tweetaligheid, veel minder slaafs te zijn dan voorheen vaak werd verondersteld. Beide getuigen van een literaire cultuur die zich gedurende een lange tijd rond de Noordzee heeft gevormd, waarin beide talen herhaaldelijk met elkaar in contact staan en op elkaar reageren - en waarbij de contacten tussen Nederlands- en Engelstaligen ook steeds opnieuw onderwerp van de literaire teksten zelf worden gemaakt. |
|