Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.46 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 11

(1892)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 225]
[p. 225]

Kabeljauw.

Reeds in de Middeleeuwen komt het woord kabeljauw in het Nederlandsch en het Nederduitsch voor. Verdam (Mnl. Wdb. III, 1091) geeft de vormen cabeliau, cabbeliau, cabaliau, cabelliau, cabbelau en cablau en bij Schiller-Lübben (Mnd. Wtb. II, 414) vinden wij kabelow, kabbelouw, kaplawe. Dat kabeljauw in het midden der veertiende eeuw een partijnaam werd, bewijst overtuigend, dat dit woord reeds toen in Holland algemeen bekend was. Ook later bleef kabeljauw de gewone benaming van den Asellus; zoo lezen wij bij Le Maire (Spieghel der Australische Navigatie, in Nieuwe Werelt, Amsterdam 1622) op blz. 19: ‘t' Savonts quamen de Boots weder van de rotsighe Eylandekens, brengende de zoode van diversche Visschen: als Cabeljau, Gullekens, en Schelvisch’ en op blz. 26: ‘Onsen Opper-Stierman heeft voor de passagie een Cabbeljau gevangen.’ Ook Zorgdrager (Groenlandsche Visschery, 's Gravenhage 1727, blz. 118, 119, 124 enz.) gebruikt kabbeljau, kabeljau als den gewonen naam van dezen visch. Uit het Nederduitsch kwam kabeljauw eerst in jongeren tijd in 't Hoogduitsch, waar men het in de vormen kabliau, kabeljau, kabelau aantreft (Grimm, Wtb. V, 10), nadat het reeds in de Middeleeuwen van de Nederlanden uit zijn weg naar Frankrijk had gevonden (cabliau, cabillaud bij Darmesteter-Hatzfeld; zie ook Godefroy I, 764). Thans vindt men het woord ook in het Zweedsch en Deensch (Kluge, Etym. Wtb.).

Al deze feiten heb ik alleen om deze reden hier bijeen geplaatst om duidelijk te toonen, dat het woord kabeljauw reeds lang aan de Noordzee bekend was eer onze voorvaderen zich met de vaart op Groenland begonnen bezig te houden. De eersten, die de kabeljauwvisscherij tot een belangrijken tak van bestaan hebben gemaakt, waren de Basken, hetzij die van Bayonne en Capbreton, zooals Cleirac (Us et coustumes de la mer, 1661, p. 140, 141, 147, aangeh. bij Michel, Le Pays

[pagina 226]
[p. 226]

Basque, p. 188) ons mededeelt, hetzij die van Vizcaya, zooals men wellicht uit eene plaats bij Zorgdrager (blz. 384) mag opmaken. Wij lezen daar namelijk: ‘De voornaamste en bequaamste die met deeze Bakkeljaau Visschery weeten om te gaan, zijn de Biskajers’, waar men echter in ‘Biskajers’ wel eerder een algemeene benaming voor de Basken moet zoeken. Reeds omstreeks 1400 bereikten de Baskische visschers het verre Groenland (Michel, p. 188) en in de zestiende en zeventiende eeuw voorzagen zij een groot deel van Europa van walvischtraan, balein en stokvisch. Of de Basken een eigen woord voor ‘kabeljauw’, ‘stokvisch’ hebben gehad, is mij niet bekend, daar hunne taal eerst sedert het midden der zestiende eeuw en dan nog gebrekkig is overgeleverd, doch bij Larramendi vinden wij als zoodanig bacallaua, d.i. bakallao + het lidwoord a. Dit bakallao, dat door de Spanjaarden (als bacalao, bacallao; zie Diez5, 536) en de Italianen (als bachalaio, zie Franck, Etym. Wdb. 408) werd overgenomen, is buiten twijfel ook in het Baskisch niet inheemsch en, ware het niet, dat het vroegtijdig voorkomen van kabeljauw in de Nederduitsche tongvallen ons dit verbood, zoo zoude men geneigd zijn te meenen, dat de Basken het woord uit eene taal van het verre Westen (in het Eskimoosch b.v. is kakluk een woord voor ‘visch’; zie Petitot, Vocabulaire Français-Esquimau, Paris 1876, p. 55) hadden ontleend. Nemen wij echter in aanmerking dat kabeljauw reeds in de veertiende eeuw een gewoon woord was, zoowel ten onzent als in Oost-Friesland, en dat de Franschen het zeker van ons leerden kennen, zoo wordt het waarschijnlijk, dat ook de Basken hun bakallao, hetzij onmiddellijk van Nederlanders of Nederduitschers, hetzij door bemiddeling van 't Fransch, hebben overgenomen. Dat zij van *kaballao met metathesis bakallao maakten, kan ons in een vreemd woord niet verwonderen, vooral daar eene dergelijke omzetting ook bij echt-Baskische woorden veelvuldig voorkomt: ‘Les exemples de transposition de lettres sont trèsfréquents en basque: gabe et bage; igaro et irago; irudi et

[pagina 227]
[p. 227]

iduri; eriden et ediren, etc.’ (Van Eys, Gramm. Comp. 21).

Prof. De Vries heeft in De Taal- en Letterbode (I, 274 vv.) in het licht gesteld, dat de Basken de leermeesters der Nederlanders in de kabeljauwvisscherij zijn geweest en dat het daaraan moet worden toegeschreven, dat de Baskische naam bakallao ook bij onze Groenlandvaarders in gebruik kwam. Dat het woord kabeljauw echter reeds lang ten onzent bekend was, heb ik hierboven reeds aangetoond. Ten overvloede blijkt dit uit het getuigenis van Zorgdrager (blz. 378): ‘Wat de Bakkeljaau-Visch aangaat, dezelve heeft deezen naam van de Basques ontfangen, doordien men die anders Kabbeljau noemen zoude.’ Kabeljauw was dus ook voor Zorgdrager het van ouds bekende woord, dat onder de Groenlandvaarders door den Baskischen vorm bakkeljaau was verdrongen. Een weinig ouder nog is 't getuigenis van Winschooten (Seeman, p. 98) uit het jaar 1681; ‘Kabbelauw, of Kabbeljaauw op sijn Amsterdams, een bekende Vis alhier: en is bij naa de selve, als die op de Terraneufse banken werd gevangen, en Bakkelauw genaamd werd.’

Vatten wij het voorgaande kortelijk samen, zoo komen wij tot de volgende conclusies:

1o.Kabeljauw was reeds in de veertiende eeuw over de Noordzeekusten verspreid.
2o.De Franschen namen het woord in dien tijd van de Nederlanders over.
3o.De Basken namen het eveneens over, doch vervormden het tot bakallao.
4o.Het Baskische bakallao werd in later tijd door onze Groenlandvaarders als bakkeljauw ontleend.

Thans hebben wij dus een vasten grondslag om den oorsprong van kabeljauw te kunnen opsporen. Men brengt het, zekerlijk niet ten onrechte, met kablen in verband, dat o.a. ook dezelfde beteekenis heeft als bolch (Grimm, Wtb. V, 10; zie ook II, 229), en ook ons kibbeling mag men wel met Grimm aan kabeljauw verwant achten. Dat kabeljauw (mnd.

[pagina 228]
[p. 228]

kabelow), hd. kablen (waaruit poolsch kablion) en nl. kibbeling geen Germaansche woorden kunnen zijn, spreekt van zelf en de vorm kabelow maakt het waarschijnlijk, dat wij met eene Slavische maagschap te maken hebben. Werkelijk meen ik eene zoodanige te kunnen aanwijzen, waaruit de Nederduitsche groep zich in vorm en beteekenis ongedwongen laat verklaren. In het Russisch namelijk zijn kobél, kobl, kobljúch gewone woorden voor ‘staak’, ‘paal’, waarbij het adjectief koblóvyj (in vrouwelijken vorm koblóvaja) behoort. Denken wij nu aan ons woord stokvisch en nemen wij in aanmerking, dat het Russische treská zoowel ‘stok’ als ‘kabeljauw’ beteekent, dan wordt het zeer aannemelijk, dat men dezen visch ook kobl of koblóvaja (nl. ryba, visch) noemde, waaruit dan kablen en kabeljauw door de Nederduitschers werden ontleend. De geschiedenis pleit eerder vóór dan tegen deze meening, daar de Russen van Groot-Novgorod in de Middeleeuwen een levendigen handel met West-Europa dreven en de naam van een handelsartikel dus licht van het Ilmenmeer naar Nederduitschland kon worden overgebracht.

 

Leiden.

c.c. uhlenbeck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C.C. Uhlenbeck


taalkunde

  • Etymologie

  • Historische taalkunde

  • Woorden (lexicografie)