Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.69 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 15

(1896)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 239]
[p. 239]

Kussen.

Een bloedverwant van den wortel van ons woord ‘kussen’, to kiss, is noch in sanskriet, noch in latijn of grieksch te vinden. Hoe verleidelijk het homerische: ϰύσσε δέ μιν ϰεφαλήν τε ϰαὶ ἄμφω φάεα ϰαλά ook klinkt, naar dien Sirenenzang mag niet geluisterd worden. En ‘kussen’ te vereenzelvigen met skr. jush enz., zooals Benfey aan de hand doet, is gewaagd. Even problematisch is ook eene gelijkstelling van ϰυ of ϰυσ van ϰύσσε met den skrietschen wortel kus of kuç, die met de beteekenis van omhelzen (samçleshaṇe) wordt opgegeven in den Dhātupāṭha (26, 109), maar slechts daar, nog niet in eenig litterarisch product wordt gevonden, zelfs niet in het singuliere-vormenlievend Bhaṭṭikāvyam. Niet onbelangrijk schijnt mij eene beschouwing der sanskrietsche woorden, die in beteekenis met ons woord ‘kussen’ overeenkomen, daar zij licht kan werpen op de genesis van het begrip door dat woord uitgedrukt, op de voorstellingen die, door de herhaalde handeling opgewekt, ten slotte het door den wortel uitgedrukte begrip vormden.

Er zijn in 't sanskriet voornamelijk twee woorden die in de lexica met ‘kussen’ worden vertaald. Daarvan komt cumbati (w. cumb) in beteekenis geheel met kussen overeen: het is een aanraken met de lippen, met den mond. Het andere woord: jighrati, van den wortel ghrā, en al zijne samenstellingen, kan slechts gemakshalve door kussen worden vertaald, daar het inderdaad eene met den neus (ghrāṇa) verrichte liefkoozing uitdrukt, een ruiken, een wrijven met den neus op het hoofd van den geliefkoosde, eene liefkoozing die in Indië oudtijds in zwang was en nog is. Het verschil tusschen cumbati en jighrati is dit, dat het laatste eene pieuse liefdesbetuiging uitdrukt, gewoonlijk van een vader of eene moeder aan een kind. Bij de vele voorbeelden in het P.W. sub voce ghrā voeg ik er nog twee:

[pagina 240]
[p. 240]

Buddhacarita III, 7 Atha Narendrah sutam āgatāçruḥ çirasyupāghrāya ciram nirīkshya / Gacchehi cājñāpayati sma vācā snehānna cainam manasā mumoca d.i. ‘Met tranen in de oogen zijn zoon op het hoofd ruikende (kussende) en hem lang beschouwend gaf de koning hem verlof om te gaan met zijne stem, maar met zijn hart liet hij hem door liefde niet los.’ En Jātakamālā p. 61 Tayā dṛshṭāv upāghrātau’ d.i. ‘door haar (hunne moeder) gezien en beroken’. Gewoonlijk drukt cumbati eene uiting uit van zinnelijke liefde, van szerelem zou een Hongaar zeggen, terwijl jighrati eene uiting is van szeretet, alle liefde behalve sexueele. In het bovengenoemde Bhaṭṭikāvyam 14, 12 (in welken sarga alle werkwoorden in 't perfect. staan) wordt van uittrekkende krijgers gezegd dat zij hunne vrouwen omhelsden en hunne kinderen op het hoofd roken en kusten: ālilinguç ca yoshitaḥ/ ājaghrur mūrdhni bālānç ca cucumbuç ca sutapriyāh. Hier staan de twee vormen dus naast elkaar. Cumbati is in gebruik gebleven in de Prākrits, Pāli enz.; ook in het Zigeuner dialect is het gebleven, zoowel in dat der Tsiganen in Turkije als der Gypsies in Engeland. Jighrati of zijne samenstellingen heb ik daarentegen in die eigenaardige beteekenis niet aangetroffen in Pali (ghāyitvā staat Jātaka V, 293); wel het synoniem çinghati, dat in den Dhātup. staat āghrāṇe ‘ruiken’ en, met upa verbonden, geheel in den zin van upaghrā voorkomt in Bhaṭṭik. 14, 52, dus ook in 't perfectum, en 17, 95; in beide gevallen verbonden met murdhani (çirasi). In den zin van beruiken, niet als liefdesbetuiging, staat de pālivorm upasimghitvā en upasimghantassa in het verhaal van den Brahmaan met den fijnen neus bij Fausbøll Jātaka 126 (Vol. I p. 455). Het is curieus dat de in 't Skriet schaarsch gebruikte wortel çingh ook in 't Zigeunerdialect bewaard is als sung, reuk, sungāv, ik ruik.

De oorspronkelijke beteekenis van ghrā is gelukkig te vinden. De wortel ghrā is dezelfde als de proteusachtige grieksche wortel in de woorden χραϜω, χραύω, χρίω, χρώς, χρῆσϑαι en heeft de beteekenis van ‘zacht aanraken, effleureeren, wrijven’. Dit

[pagina 241]
[p. 241]

is de algemeene beteekenis, waaruit in 't sanskriet de speciale van ‘wrijven met den neus, beruiken (kussen)’ zeer natuurlijk is gevolgd. En het is waarschijnlijk dat cumb ook in 't algemeen ‘aanraken’ beduidde, als er waarde mag gehecht worden aan de in den Dhātup. (32, 91) vermelde beteekenis van cumbayati, kwetsen (hiṃsāyām); een ‘hard aanraken’ dus, met dezelfde nuance in beteekenis als in strijken en to strike. Misschien is çingh = ϰιγχ of ϰιχ in ϰιγχάνω, ϰιχάνω, bereiken (evenals bijv. skriet çap, vloeken = ϰοπ, slaan) en beteekent het dus oorspronkelijk ook ‘aanraken, raken.’ (Is ons ruiken, rieken verwant met reiken, raken?).

De beteekenis van ‘aanraken’, 't zij harder of zachter, schijnt eveneens de oorspronkelijke te zijn van een derden wortel ‘niksh’, die volgens den Dhātup. (17, 7 cumbane) ook kussen beteekent. Een tekst waarin niksh in dien zin voorkomt is nog niet bekend. De imperatief niksha staat Atharvaveda 19, 29, een tooverlied evenals 28 en 30, waarin een kruid of plant (darbha) iemand als amulet, maṇi (vgl. latijnsch monile) wordt aangebonden onder allerlei bezweringen. Niksha staat daar naast allerlei imperatieven, die allen het begrip ‘slaan, treffen, raken, wrijven’ in verschillende schakeeringen uitdrukken, zooals: tṛndhi, rundhi, mṛṇa, mantha, piṇdhi (van pish) en jahi (van han). In 't PW. wordt het vertaald door bohren evenals in AV. 9, 8, 15 (eene bezwering tot verdrijving van hoofdpijn en andere pijnen) anunikshanti en vinikshe en viniksha in 8, 24 en 25, een huiveringwekkend krachtig tooverlied, waarin Agni's hulp tegen de booze geesten wordt ingeroepen, om hen met zijn scherpe hoorns te doorboren. Een vrij harde aanraking dus! In Bhaṭṭikāvyam 9, 106 staat nog de samenstelling praṇikshishyati, dat zoowel Jayamangala als Bharatamallaka verklaren door: hij zal genieten of eten, en afleiden van niksh (cumbane). Evenals bijv. ἐπαυρεῖν, aanraken beteekent en daarna genieten, zoo schijnt ook niksh te beteekenen ‘aanraken’ in 't algemeen en speciaal ‘met den mond.’

[pagina 242]
[p. 242]

Nog blijft de wortel niṁs over. Bhaṭṭikāvy. 5, 19 staat hij geheel in den zin van cumb. Nāsyam paçyati yas tasyā niṁste dantacchadam na vā, dat is: wie haar (Sītà's) gezicht niet ziet en haar lippen niet kust. Het wordt dan ook door beide commentatoren verklaard door cumbati. Verder komt het woord voor in 6 Rigvedateksten (1, 144, 1; 8, 43, 10; 9, 85, 3; 10, 74, 2; 10, 92, 2; 10, 94, 9) die mij niet alle even duidelijk zijn. Soms kan het overdrachtelijk door kussen vertaald worden, maar eerder schijnt het te beteekenen: eerbiedig aanraken. Als niṁs van nam komt, gelijk hims van han, zou men het door huldigen kunnen vertalen. Bhaṭṭik. 9, 106 gebruikt een samengest. adjectief pariṇimsakah, dat beide commentatoren afleiden van niṁs (cumbane) en verklaren door ‘eter, verteerder’. Is niṁs verwant met ons nemen en beteekentparinim̅saka dus de rondom nemende, verterende, evenals περινέμεσϑαι door Plutarchus Dion 56 van 't verterende vuur wordt gezegd? In alle geval is nims ook een schakeering van aanraken en verklaren zich zoo de verschillende beteekenissen. Misschien zal kussen ook nog eens blijken oorspronkelijk ‘aanraken’ in 't algemeen te hebben beteekend.

 

s.j. warren.

 

Post scriptum heb ik jighrati enz. toch nog gevonden in Pāli met de beteekenis van ‘beruiken, kussen’ in Jātaka 532, waar eene moeder haren na eene afwezigheid van 7 dagen, 7 maanden, 7 jaren teruggekeerden jongsten zoon op het hoofd ruikt en kust. De vormen zijn (Fausbøll Vol. V p. 328) upagghāyitum, upagghātum en ghāyitvā (sīsē en muddhani).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • S.J. Warren


taalkunde

  • Historische taalkunde

  • Etymologie

  • Vormen (morfologie)