Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49

(1930)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

Nog een verwant van Klaasje Zevenster.

In den kring dezer verwanten, achtereenvolgens door mij en Boekenoogen gevonden en aangewezenGa naar voetnoot1), komt aan een der naaste nog wel een plaatsje toe: immers een zusje (of broertje), in zooverre zij eenzelfden geestelijken vader hebben: Mr. J. van Lennep. Zijn ‘conte-à-tiroirs’ (in den trant van Chaucer's Canterbury Tales), ‘De Reisgenooten’, dat het 5de deel van ‘Onze Voorouders’ vormt, wordt besloten met het - als altijd, breed, smakelijk en genoeglijk voorgedragen - verhaal, van Jonker Duco HermanaGa naar voetnoot2): hoe deze, met zijn neef Eelco als studenten te Padua samenwonende, 's avonds op weg om Vastelavond te vieren, in een stille straat zich door een vrouw, naar hij meent met zijn voornaam, hoort aanroepen, en zich door deze plotseling een pakje op den arm gelegd ziet, dat, losgemaakt, blijkt een levend, pasgeboren kind te bevatten, hetwelk hij dan naar zijn kamer medeneemt en - na beraad met zijn neef en contubernaal tot de overtuiging gekomen, dat zij beide slechte voedstervaders voor een zuigeling zouden zijn - aan de zorgen zijner hospita toevertrouwt.

Het verdere verhaal: hoe hij later, in diezelfde straat teruggekeerd, een welgekleed man tegen aanranders bijstaat, en vervolgens daaromtrent een dame in onmacht ziet vallen, die, ook naar zijne hospita medegenomen, daar het kind als het hare herkent, en die de zuster blijkt van een graaf Milani, tegen diens zin in 't geheim gehuwd met een koopman, met

[pagina 317]
[p. 317]

wien zij nu had willen vluchten, ware zij niet door hare bevalling overvallen; waarna het kind aan een getrouwen dienaar Luca - wiens naam in Duco's ooren als de zijne geklonken had - was toevertrouwd enz.: dat alles komt slechts zeer in 't algemeen of op enkele punten met dat van Klaasje Zevenster overeen. Maar die kenmerkende trekken: een pasgeboren kind van aanzienlijke afkomst, op den avond vóór een feest aan studenten in handen gespeeld en door hen aan een voedstervrouw toevertrouwd, zijn toch zeker wel niet toevallig dezelfde; zij wijzen op een gemeenschappelijke herkomst, zoowel met Van Lennep's ‘Klaasje Zevenster’ en met Le Franck van Berkhey's ‘De Braadpan’ (waar het geval beide malen te Leiden speelt), als met de verhalen van Poirters en van ‘De Klugtige Tyd-verdryver’ (waar het tooneel telkens te Leuven is). Zou misschien - evenals de universiteit van Padua de veel oudere zuster, min of meer voorgangster en voorbeeld, is geweest voor die van Leuven en van Leiden - dit, zeker wel ouder en oorspronkelijker, Italiaansche (door Van Lennep misschien in een of andere Fransche verzameling van novellen gelezen?) verhaal, zoo al niet de rechtstreeksche of middellijke bron, dan toch een oudere vorm zijn der twee - onderling telkens nader aan elkaar verwante - paren van Leuvensche en Leidsche verhalen? Dit nader onderzoek gaarne overlatende aan wie er tijd en lust toe heeft, merk ik alleen nog op dat het 5de deel van ‘Onze Voorouders’ in 1845 verschenen is, drie jaar vóórdat V.L. zijn ‘modernen’ roman op 't getouw zetteGa naar voetnoot1); waarbij dus mogelijk (halfbewuste) herinneringen zoowel aan zijn eigen, kortgeleden geschreven, vanwaar ook ontleend, verhaal als aan Berkhey's Akademi-

[pagina 318]
[p. 318]

sche Vertelling - en aan Aug. Lafontaine's roman?Ga naar voetnoot1) - ineengevloeid zijnGa naar voetnoot2).

 

Oestgeest, Juni 1930.

j.w. muller.

voetnoot1)
Taal en Lett. XVI (1906) 321-40; Tschr. XXXV (1916) 50-2.
voetnoot2)
Van Lennep, Rom. Werken (ed. Wijt, Rotterdam, 1859 (‘blauwe bandjes’) XIII 357-68.
voetnoot1)
M.F. van Lennep, Het Leven van Mr. Jacob van Lennep, I 246, II 230(-59). - Verg. ten slotte ook nog, uit de verte, V. Lennep's ‘De Roos van Dekama’ (verschenen in 1836) I (Rom. W. V) 37, waar eveneens sprake is van twee bij een jongen Veroneeschen edelman thuisbezorgde vondelingen (die trouwens in 't algemeen, zooals bekend, tot de vaste requisieten der romantiek, ook bij V.L., behooren).
voetnoot1)
Zie Taal en Lett. XVI 322 (K. Zev. I 73).
voetnoot2)
Ik maak van deze gelegenheid gebruik voor een kleine nalezing op mijn vroeger opstel in Taal en Lett. XVI 321-40. Ook hier moge ik nog eens - zie reeds Hand. Lett. 1906/7, 73 - de aandacht vestigen op een in 1868 verschenen en aan Van Lennep opgedragen roman der Zuidnederlandsche schrijfster Mevr. Courtmans-Berchmans, getiteld: ‘Nicolette. Lotgevallen eener vondeling’, een soort van navolging van ‘Klaasje Zevenster’. - Over de Leidsche ‘Tandemia’ (zie Taal en Lett. XVI 326 en 331) verg. ook het nagenoeg te gelijk met mijn opstel in De Gids 1906, I 54-6 verschenen ‘Tafelkout’ van *** (S.A. Naber) (zeker waarheid en verdichting?); alsmede Kneppelhout, Studentenleven (3de druk, Sijthoff, Leiden, z.j.) 239-40, waar ook deze schrijver, vóór Beets, maar denkelijk na Leendertz (zie Taal en Lett. XVI 323, noot 4), verwijst naar Berkhey's Braadpan, ‘waaruit later Klaasje Zevenster ontstond’. - Dat Berkhey's Akad. Vertellingen in Van Lennep's Leidschen-studententijd nog bekend waren (a.w. 330) mag men misschien ook wel uit Hildebrands weinig jongere Camera Obscura, 14de dr., blz. 60, afleiden. - Dat Berkhey De Brune's Jok en Ernst kende en waardeerde (a.w. 331, noot 1) blijkt ook duidelijk uit den titel van nog een ander zijner overtalrijke geschriften: ‘Jok en Ernst, of de onaangenaamheden van het onvoorzigtig Hekeldicht enz.’, aangehaald in Jonckbloet, Gesch.3 V 183. - Dat de beruchte episode uit Klaasje Zevenster's later leven: hoe zij, haars ondanks, in een bordeel belandt, slechts toevallig eenige gelijkenis vertoont met, maar zeker wel niet door Van Lennep ontleend is aan het verhaal in den Mnl. roman der Lorreinen, hoe de prinses Judith door booze listen in een bordeel gebracht wordt, heeft reeds Ten Brink, Gesch. d. Noordnederl. lett. in de XIXde eeuw, I 178 betoogd, en had hij nog nader kunnen aandringen door een verwijzing naar den karakteristieken brief van Van Lennep, door hem zelf even te voren, blz. 155-6, afgedrukt (zie ook M.F. van Lennep, a.w. I 132, noot, alsmede De Tijdspiegel 1912 III 36-38). Neen: de achttiendeeuwsch-classieke ‘romanticus’ Van Lennep was wel zeer belezen, geheel thuis in de oudvaderlandsche kronieken, de geschiedenissen van land en volk, van adellijke stamhuizen en steden, in de 16de, 17de en 18de eeuw uitgegeven; maar hij wist niets - en wilde ook niets weten - van de eigenlijk middeleeuwsche, ‘Middelnederlandsche’ literatuur, welker opdelving en ‘herboorte’ hij mede beleefde, maar waarvoor hij geenerlei sympathie gevoelde! - Over V.L.'s ‘roof en diefstal’ vgl. ook Staverman in De nieuwe Taalgids XIX (1925) 26; maar men gedenke daarbij ook Vondel's befaamde uitspraak in zijne ‘Aenleidinge’ (zie Tschr. XLIX 170)! - En zie ten slotte over het oude vraagstuk der polygenesis van dergelijke verhalen o.a. Kalff in Hand. Lett. 1921/2, 53-4; alsmede mijne aant. op Corn. Everaert XXXIII 101-10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio

  • over De lotgevallen van Klaasje Zevenster


auteurs

  • J.W. Muller


datums

  • juni 1930