Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62 (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 62

(1943)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

Buchanan en Vondel's Joannes de Boetgezant

De Gentse, niet LeuvenseGa naar voetnoot1) oud-hoogleeraar en Leidse hoogleeraar, J.M. SchrantGa naar voetnoot2), Van LennepGa naar voetnoot3) en de W.B. IX, 687 vlg. trachtten op goede gronden de gewijde en profane schrijvers aan te geven, onder wier invloed Vondel in zijn heldendicht Joannes de Boetgezant, bewust of onbewust werkte. De W.B. IX, 980 merkt van Schrant op: ‘Zijn uitvoerige aantekeningen hebben vooral waarde door het opgeven van vele plaatsen uit de H. Schrift ter verklaring van het gedicht.’ Die aantekeningen werden door de W.B. dan ook alle overgenomen. Verder wijst de W.B. t.a.p. nog op invloed van G. Buchanan: ‘Ook herinneringen aan Buchanan's Joannes zijn in Vondel's Boetgezant te vinden.’ Die herinneringen heeft Schrant genoteerd, maar ze werden in de W.B. weggelaten.

De verhouding van Vondel tot Buchanan in het algemeen en in het bizonder tot diens Jephthes heeft Dr. A.J. de Jong in zijn kort geleden verschenen uitgave van Vondel's Jeptha, uitvoerig en inzichtelijk uiteengedaanGa naar voetnoot4). We zouden daaraan nog kunnen toevoegen, dat Vondel in het Berecht van de Salmoneus zich tegenover de tegenstanders van bijbelspelen o.a. beriep op het voorbeeld van Buchanan. Eveneens dat Vondel al vóór 1640 nagenoeg het hele laatste toneel van Buchanan's Jephthes vertaalde met het opschrift: Uit Buchanan's Jephta. Dr. W. de Vreese drukte heel die vertaling met de oorspronkelijke tekst van Buchanan af achter zijn artikel over het Petersburgse hs. van Vondel's Tasso-vertaling in Med VA, 1911, blz. 113-152Ga naar voetnoot5). Prof. Molkenboer wees er nog op, dat Vondel de naam van zijn held weer Jeptha spelde naar het voorbeeld van

[pagina 146]
[p. 146]

de Engelse humanistGa naar voetnoot1). Ook nog is Vondel bij Buchanan in de leer gegaan voor de Horatiaanse versmaten van zijn HarpzangenGa naar voetnoot2).

Wat nu de verhouding van Vondel's Boetgezant tot Buchanan's Baptistes betreft, Vondel vermeldde dit treurspel van de Schotse schrijver in zijn Berecht van Salmoneus naar diens Jephthes. Voorzover mij bekend heeft Schrant in zijn uitgave van de Boetgezant er het eerst op gewezen, dat Vondel Buchanan's treurspel heeft benutGa naar voetnoot3). In zijn verklaringen heeft hij een paar malen het heldendicht met het schooldrama vergelekenGa naar voetnoot4).

Om met zekerheid de verhouding van Vondel's episch gedicht tot Buchanan's drama te bepalen is het nodig meteen te onderzoeken of en in hoeverre Vondel de Nederlandse bewerking benut heeft, die Jeremias de Decker van Buchanan's stuk heeft gemaakt. Schrant heeft een enkele maal Vondel's werk met het stuk van De Decker vergeleken (V, 597), maar is verder op de verhouding van Vondel tot Buchanan en/of De Decker niet ingegaan. De Decker's vertaling dateert van 1652, en werd in 1656 door J. Kolom uitgegeven; in 1659 verscheen er een tweede editie van. Vondel was met het werk van De Decker bekend. Hij noemde hem, vertelt Brandt, een dichter ‘van een cierlijke netheit.’ Vondel's Klinkdicht voor de keuze van zijne Heiligheid Alexander VII (1655) is een reactie op De Decker's Op de keuze van syne Heyligheyd Alexander den SevendenGa naar voetnoot5).

Om Vondel's verhouding tot Buchanan en/of De Decker te bepalen is het nodig De Decker's vertaling met het origineel te vergelijken en daarna Vondel's Boetgezant met beideGa naar voetnoot6).

[pagina 147]
[p. 147]

Het stuk van Buchanan begint met een proloog en heeft verder de volgende inhoud:

I.Het opent met een gesprek tussen de Farizese Rabijn Malchus en de eerwaardige Jood Gamaliël. De eerste valt Joannes aan, de tweede springt voor hem in de bres. Malchus zal Joannes uit de weg trachten te ruimen, en roept daartoe de hulp van Herodes in. Het koor zingt over de schijndeugd der mensen.
II.De koningin poogt Herodes tegen Joannes op te zetten, maar Herodes wil daar niet van weten. Alleen brengt hij Joannes onder het oog, wat de Joden tegen hem hebben en zijn eigen grief, dat hij zijn huwelijk met Herodias afkeurt. Het verwijt van Joannes aan hem zelf zou hij kunnen laten passeren, maar wat het volk tegen hem heeft, is erger. Joannes verdedigt zich en wijkt niet. Dan besluit Herodes hem te verwijderen, omdat hij hem zijn huwelijk verweet. Het koor bidt tot God om redding.
III.Joannes is gevangen gezet en het goed gezinde volk lijdt met hem mee. Malchus tracht Joannes te bepraten, maar deze verwijt hem en de Farizeën hun hebzucht. Malchus noemt Joannes een fortuinzoeker en zweert zijn dood. Koor: de zieke is bang voor het geneesmiddel, het geweten van de huichelaar knaagt; zalig de zuiveren van harte.
IV.Malchus wantrouwt de koning. - Neemt het volk de dood van Joannes slecht op, dan zal de koning de schuld op Malchus werpen, anders neemt hij die voor eigen rekening. Daarom zet hij de koningin nog meer op. Het koor zingt: Joannes zal sterk staan in de strijd.
V.Het koor stelt Joannes op de hoogte van het gevaar, maar Joannes is onverschrokken en hij zingt een loflied op de dood. Het koor zingt daarna over de dood van goeden en bozen, en dat het zelf van het lichaam wenst ontslagen te worden.
VI.Herodias heeft haar dochter overgehaald de dood van Joannes te vorderen als loon voor haar dans. De dochter vraagt om het hoofd. Na een redetwist geeft de koning toe en schuift alle verantwoording op de koningin. Het koor klaagt over de verwording van Israël, voorziet overweldiging van vreemden.
VII.Een bode deelt mee, dat de dochter het hoofd van Joannes
[pagina 148]
[p. 148]
heeft meegenomen. Hij weent niet, maar juicht om zulk een luisterrijke dood. Het koor: wij mensen zijn ten onrechte bang voor de dood.

De Decker bracht de volgende wijzigingen aan:

Om het drama de meer klassieke vorm van 5 bedrijven te geven en om de dans aan het gastmaal en het hoofd ter tafel meer te laten uitkomen, zoals van het einde der 16e eeuw af in beeldende kunst en literatuur gebruikelijk werdGa naar voetnoot1), heeft hij de proloog laten vervallen en de bouw van het stuk veranderd, te beginnen na de dialoog van IV. Maar wat voor ons vooral van belang is, behalve een paar kleine fragmenten, één in het tweede bedrijf, waarin gesproken wordt van het a.s. geboortefeest van Herodes, en één midden in het vierde, waarin Malchus de koningin aanspoort haar dochter het hoofd van Joannes te doen vragen, heeft hij er drie grote stukken ingevoegd: 1. Een klacht van Gamaliël over de samenzwering van Malchus en de koningin, midden in het vierde bedrijf, 2. In het begin van het vijfde bedrijf een gesprek van Gamaliël met de Rey, waarin G. klaagt over het kwaad, dat de dronkenschap meebrengt, en het verhaal doet van de dans, 3. Vóór het verhaal van de Bode (Buchanan VII) laat hij de dochter de schotel met het hoofd van Joannes ter tafel brengen. Zij jubelt over haar werk en verhaalt er verder, dat Joannes opgetogen stierf en de ballingschap van Herodes en de koningin voorspelde.

Vondels Boetgezant heeft de volgende reminiscenties aan fragmenten en situaties, die tegelijk bij Buchanan en De Decker voorkomen.

1.Bij BuchananGa naar voetnoot2) en De DeckerGa naar voetnoot3), wordt van de godsdienstige toestand onder het Joodse volk gesproken: Vondel opent met een verslag van de godsdienstige gesteldheid van het Joodse land I, 59-66.
2.De Farizeër Malchus, die bij Buchanan en De Decker Joannes uit de weg wil ruimen, is bij Vondel een tempelknaap, overigens in dezelfde functie. Bij Buchanan (l.c. 30) en De Decker
[pagina 149]
[p. 149]
(l.c. 37) gaat Malchus naar de koningin om haar nog meer tegen Joannes op te zetten. Bij Vondel wordt Malchus met hetzelfde doel naar Herodias gezonden (V; 201-19). In Baptista (Buch. l.c. 30, De Decker 39) wordt Malchus door de koningin in vertrouwen genomen: in Vondels Boetgezant (V, 516-519) eveneens. Deze Malchus is blijkbaar ontleend aan Joes 18, 10, waar hij vermeld staat als de dienstknecht van de Hogepriesters, die Christus mee gevangen kwam nemen.
3.Evenals bij Buchanan (l.c. 31-32) en De Decker (l.c. 51-52) komt er bij Vondel een lofrede voor op de dood, hoewel korter en anders (V, 568-587).
4.Op het einde van het derde bedrijf bij Buchanan en De Decker, zingt het koor, dat de zieke bang is voor het geneesmiddel. Zij gebruiken dit beeld om aan te duiden, dat de Farizeën bang zijn om de waarheid uit Joannes' mond te horen. Vondel heeft hetzelfde beeld (V, 1-8) toegepast op Herodias.
Er zijn bij Vondel nog een paar reminiscenties aan beide voorgangers, waarmee hij evenwel nauwer bij De Decker dan bij Buchanan schijnt aan te sluiten.
5.Bij Buchanan schildert de koningin in het begin van het tweede bedrijf een volksoproer aldus (l.c. 25):
 
Fingi fieri, quod fore
 
Tandem necesse est, concitari mobile
 
Ad arma vulgus, cuncta passim lugubri
 
Ardere bello, vasta linqui praedia
 
Urbes cremari, virgines per vim rapi.

De Decker vertaalde dat als volgt (l.c. 17):
 
Maer als ghy 't woeste graeu, (want dit wil toch 't besluyt
 
Noch worden van dit spel) door sijn' doortrapte treken
 
In wapen siet alom, alom uw Rijck ontsteken
 
Van 't vier des droeven krijgs, verlaten 't platte land,
 
De Dochteren geschend, de Steên in lichten brand.

Vondel tekent de opstandelingen na Joannes' preek aldus (III, 157-159):
[pagina 150]
[p. 150]
 
Soldaeten, afgerecht op moedtwil en gewelt,
 
Brantstichters, rovers in de steden, en op 't velt,
 
En vrouweschenders staen verbijstert, en verlaeten.

Bij alle drie is er sprake van steden, brandstichten, roven. Bij Buchanan van maagden ontvoeren, bij De Decker èn Vondel woordelijk van vrouwen-schenden; bij De Decker en Vondel ook nog van ‘'t platte land’ of ‘'t velt’.
6.In de Boetgezant als in Baptistes en de vertaling prikkelt de koningin Herodes tot de moord op Joannes. Bij Buchanan (l.c. 33) aldus:
 
Tantine sanguis hujus erit homunculi,
 
Ut tu diebus sollicitus ac noctibus
 
Non conquiescas?

De Decker vertaalt (l.c. 43):
 
Hoe? sal een hand vol bloed,
 
U kostelijcker zijn als een gerust gemoed?

Bij Vondel heet het in dezelfde situatie (V, 38):
 
Ontzietge met een hantvol bloets mijn' moedt te koelen?

‘Het bloed van dat mensje hier’ bij Buchanan is bij Vondel als bij De Decker ‘een handvol bloed’. Het WNT V, 2025 verwijst naar deze uitdrukking bij Vondel en rangschikt ‘handvol’ in dit verband onder de ‘niet door het gebruik geijkte toepassingen’.
De volgende twee plaatsen in de Boetgezant herinneren aan twee van de drie bovengenoemde grotere stukken, die De Decker in zijn bewerking invoegde.
7.Bij De Decker klagen in het begin van het vijfde bedrijf Gamaliël en de Rey over de rampzalige gevolgen van de dronkenschap (blz. 46-48). Ook bij Vondel uiten de leerlingen daarover hun klachten (V, 597 vgl.).
8.Tegen het einde van het vijfde bedrijf van De Decker (blz. 56) vertelt de dochter, dat Joannes de ballingschap van Herodes en de koningin voorspelde:
[pagina 151]
[p. 151]
 
't Is waer, hij neemt mij 't hoofd: maer God sal hem 't besit
 
Eens nemen van sijn rijck, sijn kroon een' ander geven,
 
En hem in ballingschap ellendig om doen sweven.

Vondel laat Jesus dezelfde voorspelling doen (VI, 242-4):
 
Wy zien Areta noch zijn schoonzoons hof bevechten,
 
En vorst Herodes, met Herodias de boel,
 
Van Rome in ballingschap geschupt uit zijnen stoel.

Deze ballingschap wordt verhaald door Flavius JosephusGa naar voetnoot1) en wellicht nog in andere geschriften, maar opmerkelijk is dat Vondel evenals De Decker de ballingschap laat voorspellen.

Dat Vondel evenals De Decker het verhaal opstuwt naar het noodlottige gastmaal, kan gebeurd zijn in afhankelijkheid van De Decker, maar vindt voldoende verklaring in het tijdsverschijnsel, waarvan we boven spraken. Hiertoe beperkt zich, voorzover ik heb kunnen nagaan, de invloed, die Vondel's Boetgezant van Buchanan en De Decker onderging.

Twee plaatsen (7 en 8) kunnen slechts teruggaan op de bewerking van De Decker, twee andere (5 en 6) schijnen nauwer bij De Decker aan te sluiten, de andere vier (1-4) kunnen evengoed tot de Decker als tot Buchanan worden teruggebracht. Hieruit volgt, dat Vondel zeker De Decker, maar niet zeker Buchanan heeft benut; alle reminiscenties zijn tot De Decker terug te brengen, niet alle tot Buchanan.

 

Naar aanleiding van herinneringen van Vondel aan De Decker rijst de vraag of een paar teksten niet anders moeten verklaard worden dan tot nu toe gebruikelijk is.

a) Boetg. Bk. V, vs. 38:

 
Ontzietge met een hantvol bloets mijn' moedt te koelen?

De W.B. verklaart: ‘mijn' moedt: mijn gemoed, mijn wraaklust.’ De Decker heeft daar, zo we zagen (no. 6):

 
Hoe? sal een hand vol bloed,
 
U kostelijcker sijn als een gerust gemoed?
[pagina 152]
[p. 152]

Herodias beroept zich op haar liefde. Zij vraagt de wond in haar hart te genezen (vs. 27):

 
Gy weet hoe diep een wonde ick in mijn harte draegh.

Uit de volgende verzen blijkt, dat Joannes haar die wonde heeft toegebracht door haar bloedschande te verwijten. En dan: Herodes moest gevoelen, zegt ze, wat dat betekent! Dat is dus niet haar wraaklust, maar de smart om het verwijt, haar hevige verstoordheid, haar verbolgenheid, haar gloeiende gramschap. Die zal verdwijnen als gij, Herodes, de verwijten uit de weg ruimt. (Vgl. WNT VII, 4940: zijn moed koelen.) Even verder (vs. 83) zegt Herodes dan ook, dat hij al haar ‘leedt’ aan deze woestijnier zal wreken.

b) De klacht over de ellendige nasleep der dronkenschap in het treurspel van De Decker heeft haar parallel bij Vondel, Boetg. Bk. V, vs. 597: ‘wat werckt een droncken toren!’

De W.B. geeft ter plaatse geen verklaring. P. Zey S.J. in de Torentrans-editie VI, 528 vat dit zo op: ‘Wat kan een dronken mensch in zijn toorn al niet bewerken!’ Schrant verklaarde het al in dezelfde zin: toren is vertoorndheid, toorn, droncken is een adjectief. Bij De Decker staat evenwel, dat de dronken mens zo veel leed en ellende veroorzaakt (zie no. 7). Nu blijkt ‘toren’ bij Vondel niet enkel vertoorndheid te betekenen. Dr. Michels tekende bij Herscheppinge V, 644 aan: ‘toren: verontwaardigde smart’Ga naar voetnoot1). En Prof. De Vooys bij Hippolytus vs. 345 (Dat dartel blinckend wicht vol toren): ‘vol toren: verwekker van leed’Ga naar voetnoot2). Bovendien, ware droncken een adj., dan zou Vondel, die zich levenslang er op toelegde om geslachten en naamvallen te onderscheiden en daarvoor de n van adjectieven op en en van sterke participia te laten vervallen ook in de onderwerp-functie bij mannelijke woordenGa naar voetnoot3), eer droncke geschreven hebben. Als voorbeeld moge dienen Eneas XI, vs. 170: ‘De goedertiere vorst vergunt het hun met recht’; - Jos. in Egypte vs. 191: ‘En komt verbode lust nog boven?’

De onderhavige plaats schijnt dus te betekenen: Wat veroorzaakt een dronkene een leed.

P. Maximilianus O.F.M. Cap.

voetnoot1)
WB. IX, blz 980.
voetnoot2)
Joannes de Boetgezant, Leiden, 1840.
voetnoot3)
De Werken van Vondel, X, 21 vgl.
voetnoot4)
Vondel's Jeptha, Pantheon-serie [1940], blz. 8 vlg.
voetnoot5)
Zie Sterck, Oorkonden over Vondel en zijn Kring, Bussum, 1918, blz. 92.
voetnoot1)
Vondelkroniek, 1941 (12) blz. 116. In de latere edities van Buchanan, in die De Jong en in die ik zelf gebruikte (resp. van 1609 en 1715) is de spelling echter Jephthes.
voetnoot2)
Ibid. 1932 (3) blz. 179-180; - W.B. VIII, blz. 980.
voetnoot3)
t.a.p. blz. XV.
voetnoot4)
Bij Boek V, vs 84, 207 en 518.
voetnoot5)
Vondelkr. 1933 (4) 35.
voetnoot6)
Dr. Karsemeyer heeft in zijn dissertatie De Dichter Jeremias de Decker Amsterdam 1934, blz. 109-118 een onderzoek ingesteld naar de verhouding van het werk van De Decker met dat van Buchanan. Hij heeft daarin hoofdzakelijk de verandering in bouw aangewezen. Voor ons doel is een gedetailleerde vergelijking van de tekst nodig.
voetnoot1)
Knipping, De Iconografie van de Contrareformatie in de Nederlanden, I, 180-181, Hilversum, 1939.
voetnoot2)
Ed. Edinburgh 1715, blz. 23, 24, 28, 34.
voetnoot3)
Gedichten 1656 blz. 12, 14, 30, 31, 45.
voetnoot1)
Joodse Oudh. 18, 7.
voetnoot1)
W.B. VII, 575.
voetnoot2)
W.B. III, 212. - Dr. L.C. Michels maakte mij daarop opmerkzaam.
voetnoot3)
Zie Van Helten, Vondel's Taal, Groningen 1838, ยง 100, en De Vooys, Gesch. van de Ndl. Taal, Groningen, 1931, no. 52.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Joannes de boetgezant. Begrepen in zes boecken


auteurs

  • P. Maximilianus O.F.M. Cap.