Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 83

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 83

(1967)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde

Vorige Volgende
[p. 108]

Lummel dat je bent

Het is niet gebruikelijk wetenschappelijke artikelen van een opdracht te voorzien en schrijver dezes zal zich zeker in dit artikel onthouden van een initiatief in deze richting, aangezien associaties tussen het in de titel uitgedrukte en de persoon van degene die de opdracht geldt ten enenmale ongewenst zijn.

Deze persoon zou anders dr. P.C. Paardekooper kunnen wezen, die in de N.Tg. LVI, p. 160 vv., een artikel publiceerde onder de titel Stommeling dat je bent. Hij beschrijft hierin verschillende eigenschappen van het titelsyntagma, en vergelijkt dit met het type een stommeling dat het is, welke twee ‘schijnbaar zoveel gemeen hebben, maar in werkelijkheid zo sterk verschillen’. Zo beschouwt P. dat in het tweede type als een onderschikkend voegwoord, maar in het syntagma dat de titel van zijn artikel vormt noemt hij dit verbindingswoord een ‘betr. vn.’. Hem hierin volgend heb ik het type stommeling dat je bent buiten beschouwing gelaten in mijn proefschrift, dat alleen handelt over conjuncties1).

Als dat in deze zin een relativum en geen conjunctie is, staan we voor het probleem dat P. formuleert als: ‘Maar waarom hebben we bij dat dan dat unieke geval dat een betr. vn geen genusaanduider zou zijn van z'n antecedent?’ (p. 162). Hij wijst op het voorkomen van het verbum zijn in dit syntagma, op ‘de grote voorkeur van groeperingen met het en dat + zijn’ (p. 162-3) (bv. in dat ben ik tegenover die ben ik), en concludeert dat dat in het titelzinnetje ‘niet - ww rest’ is en dus ‘betr.vn’ moet zijn. Bovendien is ‘met een eventueel vw - karakter ... in strijd dat dat hier die in z'n paradigma heeft’ (p. 162).

Naast deze grammaticale argumentering zou misschien een semantisch argument kunnen gelden. Evenals het relatieve is ook het demonstratieve pronomen normaliter ‘genusaanduider’. Het is echter al-

[p. 109]

gemeen bekend dat in combinatie met of ter aanduiding van een de-woord soms dat gebruikt wordt, met pejoratieve betekenis, bv. in dat mens (van een vrouw), dat heer; moet je dat zien! (gezegd van een persoon). Nu hebben de substantiva die in het paradigma van stommeling voorkomen voorzover ik zie meestal een negatief-affectieve betekenis. Weliswaar spreekt P. over ‘sterk affekt naar de goede of de slechte kant’ (p. 164) en geeft als voorbeeld van het eerste: ‘geluksvogel dat je bent’, maar hier is een negatief affect bij de spreker (nl. afgunst) denkbaar. Dit geldt bv. ook voor bolleboos dat je bent, dat me wel mogelijk lijkt, in tegenstelling tot lieveling dat je bent. Dat ik lieveling die je bent wel aanvaardbaar acht, zou een aanwijzing kunnen zijn dat dat zich verzet tegen combinering met een de-woord dat alleen positief te interpreteren is. Het gaat me te ver om door introspectie te proberen te achterhalen of een sarcastisch bedoeld lieveling wel met dat combineerbaar is; in het algemeen ben ik in afwijking van P. van mening, dat één idiolect een te wankele basis is voor taalbeschrijving, zeker in gevallen als deze, die betrekkelijk zeldzaam zijn, en waarin men zich bij nadere beschouwing te zeer verdiept om er nog spontaan op te reageren en objectief over te kunnen oordelen. Belangrijker lijkt me daarom dat ik bij mijn speurtocht naar voorbeelden van dit syntagma in de literatuur - afgezien van P.'s voorbeeld - uitsluitend negatief-affectieve substantiva heb gevonden. Een verband tussen deze voorkeur en het gebruik van dat lijkt me, gezien de analoge situatie bij de demonstrativa, geenszins uitgesloten.

 

In het ABN kunnen in dit syntagma na het substantief dat en die gebruikt worden. Er schijnt wel een voorkeur voor dat te bestaan: van de vijf nederlandisten die ik hierover ondervroeg prefereerden er vier dat, terwijl ze die mogelijk achtten; de vijfde onthield zich van een oordeel. De bedoeling van dit artikel is nu na te gaan welke verbindingswoorden (waarbij ik in het midden laat of die altijd relativa genoemd kunnen worden) in de Nederlandse dialecten en het Fries voorkomen, waarbij tevens voorzover mogelijk aandacht besteed wordt aan oudere taalperioden. Voor de toestand buiten het hedendaagse ABN beschikte ik over vraag 7 van de Vragenlijst no. 12 (1943)

[p. 110]

van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen in Amsterdam, waarin voorkwamen: Lummel dat je bent en Luiaards dat jullie zijn. Deze lijst geeft uiteraard alleen inlichtingen over de Noordnederlandse en Friese dialecten. Bij het literatuuronderzoek voor mijn proefschrift, waarbij ik ook op dit zinstype heb gelet, vond ik alleen een nader te noemen vermelding bij Ter Laan. Voor het Fries kreeg ik waardevolle inlichtingen van dr. Y. Poortinga, adjunct-directeur van de Fryske Akademy, terwijl aan het W.N.T. het een en ander ontleend kon worden over oudere taalperioden. Aanvullende gegevens kreeg ik nog van dr. C. Kruyskamp.

De genoemde vragenlijst bevatte een grote rijkdom aan vormen, die bij het invullen van de hierbij afgedrukte kaart2) zoveel mogelijk tot een beperkt aantal hoofdtypen werden teruggebracht. Aangezien het hier niet slechts om verschillende spellingen, maar dikwijls ook om minder doorzichtige vormvarianten gaat, is een verantwoording van de hierbij gevolgde werkwijze niet overbodig.

In het algemeen kan opgemerkt worden dat meervoudige opgaven van dezelfde vorm voor één plaats (op verschillende lijsten) slechts éénmaal zijn ingetekend. Als de invullers het ABN-voorbeeld wel in hun dialect weergaven, maar niet door middel van eenzelfde zinstype (bv. luiaards dat jullie zijn = o jullie luiwammesen; of lummel dat je bent = je bent een grote lummel - overigens geen juiste ‘vertaling’, omdat dit laatste geen aanspreking is -), dan zijn deze opgaven niet op de kaart vermeld. De conclusie dat de ABN-syntagma's in de betrokken dialecten zouden ontbreken, lijkt me nl. nogal twijfelachtig, vandaar dat ik er van afgezien heb deze ‘negatieve opgaven’ te noteren. Het aantal van deze gevallen is betrekkelijk gering en ze komen over het hele taalgebied verspreid voor; er zal hier eerder sprake zijn van idiolect- dan van dialectverschil.

De zgn. congruerende verbindingswoorden (in het Fries, Gronings en Limburgs bv. diest bist, daste biste; in het Hollands bv. datte jullie benne) zijn niet apart vermeld. Voor een samenvattende be-

[p. 111]
spreking van en literatuur over dit verschijnsel verwijs ik naar A. Weijnen: Nederlandse Dialectkunde, Assen, 1958, p. 224. Op de kaart zijn

illustratie
Lummel dat je bent (a)
Luiaards dat jullie zijn (b)
(Vragenlijst no 12 (1943) Dialectenbureau Amsterdam, vr. 7)


[p. 112]

in dit geval dezelfde tekens gebruikt als voor de niet-congruerende vormen.

Als toelichting bij de op de kaart vermelde vormen diene verder het volgende:

 

die - Als spellingvarianten van die zijn te beschouwen: dy en di. In het Fries wordt die, evenals andere subordinerende verbindingswoorden, vaak gevolgd door een partikel 't (hierover nader in mijn proefschrift, p. 110-116). In noordoostelijke dialecten is het relatieve pronomen vaak dee of dei (spellingvarianten: de, dej, dèè, deij, dij). Evenals bij de hieronder te noemen vormen is de initiale d, als die door assimilatie stemloos is geworden, wel eens als t gespeld.
dat - Behalve dat bestaan dot en det (spellingvariant dhet), welke drie vormen ook zonder t voorkomen (spellingvarianten daa, dao, dae). De geografische spreiding komt overeen met die van de gelijkluidende conjuncties, vermeld in mijn dissertatie op p. 16. In Maastricht Q 95 wordt driemaal tot opgegeven. Deze vorm wordt als subordinerende conjunctie (= ABN dat) genoemd door P.H.M. Shepherd (Van Toal naar Taal, Maastricht, 1946, p. 79)3). Dezelfde auteur vermeldt op p. 53 wat als relatief pronomen bij een de-woord als antecedent (voorbeeld: ‘de krach wat zoeget heet - de kracht die zoiets heeft’). Dit wat wordt in de vragenlijsten niet opgegeven voor Maastricht, maar wel voor drie andere Zuidlimburgse plaatsen, nl. Meersen Q 99, Meer Q 196 en Eis Q 202 (steeds in de congruerende vorm was). Wat is evenals tot op de kaart beschouwd als variant van dat, maar zou dus, gezien de vermelding van Shepherd, evenzeer als die-variant kunnen gelden.
daar - Genoteerd werden allereerst de vormen: daar, da:r, daer, deer, der, daor, doar, doär, door, dor, dòr, die ten dele als vorm-, ten dele als spellingvarianten te beschouwen zijn, maar in ieder
[p. 113]
geval zeker tot de daar-groep behoren. Een overzicht van de geografische spreiding van deze vormen zou me in dit artikel te ver voeren.
In het type dat in de legenda vermeld is als dat/die je d'r bent, dat/die jullie d'r zijn, stond op de plaats van d'r soms ook een van de zojuist genoemde vormen, maar vaker een reductievariant, nl. d'r, dr, dər, dër of dûr.
Moeilijker zijn de gevallen waar de r ontbreekt, vanwege de grote overeenkomst met de dat-vormen. Een van de twee invullers voor Aagtekerke I 63 geeft in zin (a) de vorm dae op, met de toevoeging: ‘van: daar’. Inderdaad geeft Ghijsen als ‘bw. v. pl. daar’ op: ‘dae(r), (dè, dì) ... m.m. Z. eil.’ en: ‘dao(r): Z.V.W.; L.v.H.; Wdo’. In een aantekening zegt ze uitdrukkelijk: ‘Uitgangs-r wordt Z. eil.; Z.V.W.; L.v.Ax. verwaarloosd, tenzij als verbinding m.e. volg. wrd.’. Onder dat wordt vermeld: ‘meest m. verwaarlozing van de laatste lett. (sic.): dà’4). Vandaar dat in Aagtekerke I 63 en Biggekerke I 64a de vorm dae, in Kamperland I 67c däe (alle in zin (a)), en in Aagtekerke di (in zin (b)) als varianten van daar beschouwd zijn. De vorm di (opvallend door zijn spelling) kwam ook nog in de functie ‘d'r’ voor in de opgaven ‘die’ resp. ‘a jullie d'r zijn’ voor Heinkenszand I 87 en Oudelande I 113. Dao in deze functie werd vermeld voor Boskapelle I 139.
De opgave deist da voor Hellum C 120 zal ook wel als die je daar (bent) geïnterpreteerd moeten worden, maar is, wegens het ontbreken van nadere gegevens en vergelijkingsmateriaal in dit gebied, niet als zodanig ingetekend.
In Midden-Limburg verschijnt daar dikwijls in de vorm dao (varianten: doa, dò, do). Dat hier een variant van daar en niet van dat in het spel is, moge mede blijken uit het feit dat dit laatste woord op de desbetreffende lijsten meest als de(t), een enkele keer als da(t) wordt opgegeven. Bovendien vinden we
[p. 114]
steun in enkele gegevens uit de literatuur, zij het dan dat die voor Zuidlimburgse dialecten gelden. Endepols vermeldt voor daar: ‘dao (soms: daor)’5); Roukens geeft voor Kerkrade Q 121: doë, voor Bleierheide Q 121c: do6). De r-loze daar-vormen komen voor in de plaatsen: Heithuizen L 292, Roggel L 293, Baarlo L 295, Kessel L 298, Stramprooi L 318, Halen L 322, Heel L 328, Stevensweerd L 378, Pei L 38Ib, Buchten L 426 en Stein Q 15. Ook voor het Brabantse (maar tot het Limburgse dialectgebied behorende) Budel L 285 en het Zuidlimburgse Vijlen Q 208 werden deze vormen opgegeven. Ook het voor Linne L 376 vermelde dois (congruerende vorm in zin (a)) zal wel als variant van dit type beschouwd kunnen worden, maar is voorzichtigheidshalve niet als zodanig ingetekend.
In vier dicht bij elkaar gelegen plaatsen, nl. Stevensweerd L 378, Pei L 381b, Buchten L 426 en Stein Q 15 wordt de situatie gecompliceerd door het voorkomen van een t aan het eind van de in zin (b) opgegeven vormen (in zin (a) vinden we hier steeds congruerende vormen op -s). Toch lijkt het me het beste ook hier varianten van daar en niet van dat aan te nemen. De invuller voor Pei spelt doa't, wat er op wijst dat de t als losstaand element gevoeld wordt. De t is misschien ook een congruentieuitgang, of wellicht een subordinerend partikel als in het Fries. De naast elkaar voorkomende vormen wen en went (waarover nader in mijn proefschrift, p. 47) kunnen wel een analoog geval zijn.
waar - In Zuid-Limburg maken de daar-opgaven plaats voor vormen die aan ABN waar beantwoorden. Het zijn: woa (Geul Q 18 en Kerkrade Q 121), woo (Wiler Q 201), woe (Amby Q 102, Heerlen Q 113, Wiler Q 201, Eis Q 202 en Vijlen Q 208) en oe (Meer Q 196). Voor Amby werd op één van de drie aanwezige lijsten in zin (b) de vorm woet opgegeven; vgl. voor de -t het in de vorige alinea gezegde. In al deze gevallen kon, door
[p. 115]
vergelijking met andere gegevens uit de desbetreffende lijsten, worden uitgemaakt dat de dialectvorm het ABN waar weergaf.
a(t) - Dit verbindingswoord, dat op de kaart zelfstandig en in combinatie met dat of die voorkomt, wordt opgegeven in de vormen: a, à, aa, ô, at en an (deze laatste vorm is congruerend). In één geval kwam de combinatie daor a voor, nl. in Aksel I 140; op de kaart is hier het teken voor daar je bent geplaatst.
Moeilijk te interpreteren was de vorm d'ai, in zin (a) genoteerd voor Sint Maartensdijk I 73. Gezien de spelling lijkt het me waarschijnlijk dat ook hier een a(t)-element aanwezig is: da-a-je (bent). De vorm is niet ingetekend.
Op deze a(t)-vormen, die ook in allerlei andere verbindende functies voorkomen, kan ik in het kader van dit artikel niet verder ingaan. Ik moge nogmaals verwijzen naar mijn proefschrift, met name p. 170-173 en kaart VII.
met ander verbum - In opgaven voor zes plaatsen werd niet een vorm van zijn maar van een ander verbum gebruikt, nl.:
dao ge stao (Heusden K 135),
dè ge daor staat ('s-Hertogenbos K 150),
daor ge staot (Meerveldhoven L 225a),
daj dr loopt (Lochem G 246),
(kuuken), daj doar rondloopt (Heelweg ten Westen M 4a en Heelweg ten Oosten M 4b).
andere opgaven - De volgende opgaven zijn niet op de kaart ingetekend, omdat ze moeilijk te interpreteren waren of ‘hapax legomena’ betroffen:
as (Balk F 34);
ast(e) (verbindingswoord + pronomen; De Broek onder Akkerwoude B 29b, Warga B 93 en Midwolde C 105): onder deze opgaven kunnen zowel as als congruerend a(t) schuilgaan;
die da (Domburg I 60);
dada (Biervliet I 134): dat a(t) of dat dat?
daoragge dao (Boskapelle I 139): een typische ‘stapelvorm’, die als daar a(t) ge daar getranscribeerd kan worden;
[p. 116]
wa(jje) (Ede F 193): waarschijnlijk een gewoon geval van wat als relatief i.p.v. dat (vgl. de Limburgse wat-vormen, hierboven vermeld onder dat);
dĕns (Oldenzaal G 207): onduidelijk.

 

Overzien we nu de voornaamste typen die op de kaart voorkomen, dan constateren we het volgende. De verbindingswoorden die en dat zijn over heel Nederland verspreid. De dat-vormen, die ook in de ABN-voorbeelden voorkwamen, zijn daarbij in de meerderheid. Dat er voor zoveel plaatsen die werd opgegeven, ondanks de suggestie van het voorbeeld, zou trouwens door de schriftelijke beantwoording van de vragen veroorzaakt kunnen zijn. Veel invullers zullen misschien geaarzeld hebben na een de-woord dat te schrijven. Dit wil niet zeggen dat de die-opgaven onjuist zouden zijn: die zal ook wel voorkomen, maar ik heb de indruk dat dat in natuurlijk gesproken taal normaler is. In het type dat/die je d'r bent zijn de dat-vormen nog veel duidelijker in de meerderheid.

Daar je bent komt in een duidelijke concentratie voor in Limburg - met het nauw verwante waar in het zuiden -, wat minder duidelijk in Oost-Noord-Brabant. Verder verspreid in Zeeland, Zuid-Holland en Groningen; daarbuiten slechts op drie plaatsen. Ter Laan noemt daar voor Groningen7); dr. C. Kruyskamp schreef mij het wel gehoord te hebben van iemand die in 1866 geboren was in Brielle. Verder viel mijn oog op een voorbeeld bij Antoon Coolen, nl. ‘lelijken gemenen dief daar ge bent...’8). Deze drie gegevens zijn dus in overeenstemming met het kaartbeeld.

Dat/die je d'r bent is veel meer dan het vorige type over heel Nederland verspreid, al toont het een vrij duidelijke concentratie in een centraal gedeelte, dat zo ongeveer Zuid-Holland, Utrecht, het groterivierengebied en de Achterhoek omvat.

 

Het is interessant met de tot nu toe geschetste hedendaagse situatie

[p. 117]

in ABN, dialect en Fries die in oudere taalperioden te vergelijken. Over het Fries kan ik, dank zij de inlichtingen van dr. Y Poortinga, het volgende mededelen. Allereerst wordt het beeld van onze kaart door deze inlichtingen volkomen bevestigd: de constructies met de verbindingswoorden dat, die (dy't), a(t) en as zijn alle nog hedendaags Fries, het type daar je bent ontbreekt. Dit type heeft echter ook in het Fries vroeger wel bestaan. We hebben hier te maken met het relatieve pronomen der, dat bij Gysbert Japicx vrij normaal was, en zich, althans in de schrijftaal, nog tot in de 19e eeuw uitstrekte, zoals blijkt uit het materiaal van het in bewerking zijnde Friese Woordenboek. Hierin komt het zinstype dat het onderwerp van dit artikel vormt weliswaar niet voor, maar dit wordt wel genoemd in enkele Friese grammatica's. Sipma9) en Fokkema10) vermelden Rakkert, dêrste biste! resp. Stjonkert derste biste als nog bestaand, Sytstra en Hof zeggen over der in het algemeen: ‘Dit afzonderlijk betrekkelijk voornaamwoord, dat in de spreektaal nergens meer voorkomt, geraakt thans meer en meer in onbruik’11).

Dr. Poortinga voegt hieraan toe: ‘Kenners van het hedendaags gesproken Fries, die wij ondervraagd hebben, verzekerden ons dat zij een vorm als “rakkert, derste biste” niet meer uit de volksmond hebben opgevangen’, en concludeert ‘dat deze vorm [nl. het pron. rel. der] tot in de 19e eeuw, althans in de schrijftaal, heeft voortbestaan, misschien zelfs in de zinsvorm die U speciaal onderzoekt een ietwat langer leven heeft gehad ..., maar thans is uitgestorven’.

Het lijkt me niet te gewaagd de Groningse daar-opgaven als Friese relicten te beschouwen, die buiten Friesland bewaard gebleven zijn. Het type daar je bent komt immers in de andere ‘Saksische’ dialecten nergens voor, en Ter Laan zegt in zijn Spraakkunst, p. 56: ‘Dit doar is een oud woord, dat alleen in deze vorm nog voortleeft’. Deze formulering wijst er wel op, dat de auteur daar niet als het gewone

[p. 118]

locale adverbium opvat. Aangezien de kaart ook in Noord-Holland geen enkele daar-vorm te zien geeft, zal de Tesselse opgave (Oosterend A 6) ook wel als Fries relict te verklaren zijn.

De situatie in het Nederlands van vroegere perioden kan ik slechts - zeer ten dele - reconstrueren met behulp van de gegevens uit het W.N.T. Nader onderzoek naar het hier besproken zinstype in het materiaal van het Woordenboek leverde geen resultaat op.

Een duidelijk verschil tussen het oudere en het moderne Nederlands is, dat het verbindingswoord als vroeger heel gebruikelijk moet zijn geweest. Het W.N.T. vermeldt s.v. als, kol. 245, voorbeelden van Van Heemskerk (‘Arme wurmen als ghy zijt’), De Decker (‘loshooft als ick ben’) en Bilderdijk (‘ellendige als gy zijt’). Dit als komt in het moderne Nederlands (zowel ABN als dialect) niet meer voor, tenzij men de a(t)-vormen of de ast-vorm van Midwolde C 105 (zie hierboven onder andere opgaven) als zodanig wil beschouwen. In het Fries werd éénmaal as opgegeven (Balk F 34), terwijl er twee ast(e)-opgaven (as of a(t)) voorkwamen (De Broek onder Akkerwoude B 29b en Warga B 93).

Het W.N.T. vermeldt overigens in dezelfde kolom citaten die niet het hier besproken zinstype bevatten, bv. ‘Daar zit hij nu, en schudt het diepgebogen hoofd ...: Ondankbare als hij is!’ (Staring). In dit laatste geval immers hebben we niet met een aanspreking te maken; in constructies van dit type zou ook het moderne ABN als gebruiken.

Het Supplement van het W.N.T. (kol. 976) vermeldt nog als-citaten van Cats en Coornhert, en merkt daarna op: ‘thans zegt men meestal daar je bent’. Hieruit krijgt men de indruk dat dit laatste type het normale zou zijn in hedendaags ABN. De bewerker, dr. C. Kruyskamp, schreef mij echter in zijn reeds eerder aangehaalde brief, dat deze zinsvorm ook naar zijn mening ‘niet meer gangbaar is in het ABN, althans niet gewoon meer is’.

S.v. daar (kol. 2190) vinden we in het W.N.T. (het deel is van 1916, bewerkt door Knuttel) de voorbeelden: ‘Ik, los schepzel, daar ik ben, Leev. 8,31’ en: ‘Scheer je weg, kwajongen, daar je bent!’ (zonder nadere toevoeging).

Mede op grond van het W.N.T. mogen we dus aannemen dat het

[p. 119]

verbindingswoord als in het Nederlands verouderd is, terwijl voor daar in het ABN hetzelfde geldt, dit laatste min of meer ondanks het W.N.T.

Als ik tot slot een poging mag doen tot verklaring van de verschillende zinsvormen die we in het bovenstaande ontmoet hebben, dan biedt het meest voorkomende type, met die of dat, de minste moeilijkheden. We hebben hier te maken met - in de woorden van Paardekooper (l.c., p. 164) - ‘een emfatische uitbreiding’ van de aanspreking. Dat bij de substantivische kern hiervan behalve een gewoon relatief die (bij de-woorden) ook dat gebruikt kan worden, is aan het begin van dit artikel al verklaard. Hier kan nog gewezen worden op de overeenkomst met het type een stommeling dat je bent! Het verschil tussen dit type en het titelsyntagma van dit artikel is onmiskenbaar, maar er is ook veel overeenkomst: beide zijn emfatische, ‘gebroken’ constructies. (Met de term ‘gebroken constructie’ duid ik hier een zinsvorm aan die in de emfatische en emotionele sfeer vaker voorkomt, bv. Een stommeling, dàt ben je en Het is Jan, die dat gedaan heeft.) Het verbindingswoord dat kan dus ook wel uit een stommeling dat je bent! - een type dat tot een veel grotere groep behoort12) - in het daarop zo gelijkende stommeling die/dat je bent zijn doorgedrongen. Er is trouwens nog een punt van overeenkomst tussen deze twee zinstypen: in het eerste kan nog steeds - zij het in mindere mate dan dat - het verbindingswoord als gebruikt worden12); in het tweede kon dit vroeger in het Nederlands ook, en kan het in het Fries nog wel.

Over de a(t)-vormen op de kaart, waarvoor ik al eerder naar mijn dissertatie verwees, wil ik hier slechts opmerken dat deze in het algemeen zowel als als dat-functies vervullen.

De daar-opgaven in het noorden (Tessel en Groningen) heb ik als Friese relicten opgevat. Daar is dan zoals gezegd een oud relatief pronomen, zodat het met die en dat gelijkgesteld kan worden.

[p. 120]

Met het type daar je bent in de rest van Nederland is het anders gesteld. Er is mij althans uit niets gebleken dat daar ooit in het Nederlands de functies van een relatief pronomen zou hebben vervuld, en Friese invloed op bv. het Limburgs is toch wel zeer onwaarschijnlijk. De ‘oplossing’ van het W.N.T. lijkt me wat te gemakkelijk. S.v. daar, kol. 2190, vóór de al geciteerde voorbeelden, wordt nl. opgemerkt: ‘In zinnen als de aangehaalde, vervangt daar ook een betr. vnw. in den eersten naamval’. ‘Ook’ slaat natuurlijk op het gebruik van daar(...) van, daar(...)aan enz., die als ‘betr.vnw. in de tweede, resp. derde naamval’ worden geïnterpreteerd. Er schijnt echter wel geen enkele reden te zijn waarom daar alleen in dit zinstype zo gebruikt wordt.

De sleutel tot de oplossing vinden we misschien in de enkele opgaven met een ander verbum dan zijn, nl. het Brabantse type daar ge staat en het Achterhoekse dat je daar (rond)loopt. In deze gevallen is daar duidelijk locaal en doet zich als voegwoordelijk bijwoord alleen door zijn d als formeel relict in het moderne Nederlands herkennen - de Zuidlimburgse waar-vormen zijn dan gemoderniseerd -. Daar gij staat wordt ook in het W.N.T. vermeld (s.v. daar, kol. 2190), nl. als ‘eene versterkende toevoeging, ongeveer met de kracht van: door en door, geheel en al, in optima forma’, met een voorbeeld van Bilderdijk: ‘...babok daar gij staat’. Als deze twee zinsvormen daar je staat en dat je daar loopt beschouwd mogen worden als de oorsprong van daar je bent en dat je d(aa)r bent, zal invloed van het synonieme type dat/die je bent wel als de voornaamste oorzaak van de vervanging van staan en lopen door zijn beschouwd kunnen worden. Er heeft dan dus contaminatie plaats gehad.

Een ander probleem is overigens het verbindingswoord dat in dat je daar loopt. Hoe moeten we dit grammaticaal en semantisch omschrijven? Een ‘vertaling’ door zoals past hier wel het beste. Dat een dergelijke functie voor dat niet geheel onmogelijk is, moge blijken uit mijn proefschrift, p. 25 en 22.

Het type daar je bent verschijnt vooral aan de periferie van het Nederlandse taalgebied, waar oude en afwijkende vormen zich het langst heten te handhaven; in dit geval in Limburg en in mindere mate in Oost-Noord-Brabant. Elders komt dit type slechts verspreid voor.

[p. 121]

Dat je d'r bent weet zich kennelijk in een groter verscheidenheid van taalmilieus te handhaven. Onverklaarbaar is dit niet, gezien het feit dat de reductievorm d'r in zoveel verschillende moeilijk omschrijfbare, maar idiomatisch vaststaande functies voorkomt. Wordt deze uitdrukking misschien mede in stand gehouden door een theoretisch Stommeling, dat (= zoals) je er een bent? In Limburg is de positie van dit er zwakker dan in de rest van Nederland13). Is dit misschien de oorzaak van het ontbreken van dat je d'r bent in Limburg, waar daar je bent juist zo sterk staat?

Tenslotte moge opgemerkt worden dat het verleidelijk is het kaartbeeld te interpreteren als een driedeling: een zuidelijk stuk met een daar je bent-concentratie, een middenmoot met een vrij hoge frequentie van het type dat je d'r bent en een noordelijk deel waar beide typen niet of nauwelijks voorkomen (waarbij afgezien wordt van de oorspronkelijk Friese daar-gevallen). Wegens gebrek aan meer, vooral Belgisch-Nederlands en historisch materiaal, kan deze interpretatie - voorzover het geen hinein-interpretatie is - echter niet nader worden uitgewerkt.

 

Uppsala, maart 1966

J. de Rooy