Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93 (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93

(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]

Het wel en niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datiefGa naar voetnoot*)

0. Inleiding

In dit artikel wordt de opvatting verdedigd dat er een andere dieptestruktuur toegekend moet worden aan zinnen met een ‘niet omschreven’ indirekt objekt dan aan zinnen met een indirekt objekt dat ‘met aan omschreven’ is. Deze herinterpretatie van de relatie tussen die twee typen van het indirekt objekt staat in nauwe samenhang met een nieuwe kijk op de relatie tussen het niet omschreven indirekt objekt en de zogenaamde possessieve datief. Het blijkt dat er een generalizatie wordt gemist wanneer er aan het niet omschreven indirekt objekt en aan de possessieve datief verschillende syntaktische funkties worden toegekend.

Wat de struktuur van het artikel betreft: sektie 1. zal de syntaktische status van het niet omschreven tegenover het met aan omschreven indirekt objekt behandelen, in sektie 2. wordt de syntaktische status van de possessieve datief onderzocht en in sektie 3. zal ik een voorstel doen voor een leksikale beschrijving van werkwoorden die met een indirekt objekt of een possessieve datief kunnen voorkomen.

1.0. Het indirekt objekt, niet omschreven en met aan omschreven

Er zijn twee in het oog springende verschillen tussen de oppervlaktestruktuur van zinnen met een niet omschreven en een met aan omschreven indirekt objekt. Het ene verschil is de aan- of afwezigheid van de omschrijving, het andere is dat het niet omschreven indirekt objekt gewoonlijk voorafgaat aan het direkt objekt en het met aan omschreven indirekt objekt erop volgt tenminste in zinnen met een direkt objekt in dezelfde clause. Alleen als het direkt objekt gevormd

[pagina 204]
[p. 204]

wordt door het, volgt het niet omschreven indirekt objekt op het direkt objekt, want het heeft klitische eigenschappenGa naar voetnoot1).

De vraag is of deze verschillen tussen de beide typen van het indirekt objekt een veranderlijkheid vormen van oppervlakkige aard. In par. 1.1. zal de veranderlijkheid van het indirekt objekt onderzocht worden. Aangetoond zal worden dat aan de ‘varianten’ een verschillende dieptestrukturele status toegekend zal moeten worden. In par. 1.2. worden nog andere argumenten naar voren gebracht tegen de opvatting dat het niet omschreven en het met aan omschreven indirekt objekt vrij oppervlakkige syntaktische varianten zijn.

1.1. De veranderlijkheid van het indirekt objekt

Chomsky's notie ‘superioriteit’ wordt door Daalder en Blom (1976) gebruikt om het principe te formuleren dat de distributie van refleksieve en reciproke pronomina, afgezien van algemenere beperkingen, onderworpen is aan de noodzakelijke voorwaarde dat het antecedent van een refleksief of reciprook pronomen superieur is aan het refleksieve of reciproke element op het niveau van de dieptestruktuur. Superioriteit wordt door Chomsky (1973: 246) als volgt gedefiniëerd:

the category A is ‘superior’ to the category B in the phrase marker if every major category dominating A dominates B as well but not conversely.

Nomen, Verbum, Adjektief, Prepositie en de kategorieën die hen domineren, worden beschouwd als ‘major categories’.

Met hun principe voorspellen Daalder en Blom dat de strukturele positie van het niet omschreven indirekt objekt superieur is aan de positie van het direkt objekt, maar, omgekeerd, dat de strukturele positie van het direkt objekt superieur is aan de positie van het met aan omschreven indirekt objekt. Dit kan worden toegelicht met achtereenvolgens de diagrammen (1-2):

[pagina 205]
[p. 205]


illustratie

Met deze verschillen in de strukturele relaties kan een verantwoording gegeven worden van de feiten die met de volgende zinnen kunnen worden toegelicht:

(3)a Peter heeft die mensen elkaar aanbevolen
b *Peter heeft elkaar die mensen aanbevolen
(4)a Peter heeft die mensen elkaars kinderen toevertrouwd
b *Peter heeft elkaar de kinderen van die mensen toevertrouwd
(5)a *Peter heeft elkaar aan die mensen aanbevolen
b Peter heeft die mensen aan elkaar aanbevolen
(6)a *Peter heeft elkaars kinderen aan de ouders toevertrouwd
b Peter heeft de kinderen aan elkaars ouders toevertrouwd

In (3-4) en (5-6) geven de gekursiveerde konstituenten achtereenvolgens het niet omschreven en het met aan omschreven indirekt

[pagina 206]
[p. 206]

objekt weer. Zoals uit de voorbeelden (3-4) blijkt, moet het niet omschreven indirekt objekt het antecedent zijn en het direkt objekt moet het reciproke element zijn of bevatten, terwijl in (5-6) het direkt objekt het antecedent moet zijn en het met aan omschreven indirekt objekt het reciproke element moet zijn of bevattenGa naar voetnoot2).

Aangenomen dat de relatie tussen het antecedent en het reciproke element op het niveau van de dieptestruktuur gedefiniëerd moet worden, dan vormt het bovenstaande een goede aanwijzing dat de veranderlijkheid van het indirekt objekt niet als een verschijnsel van het niveau van de oppervlaktestruktuur beschouwd zou moeten worden.

1.2. Verdere verschillen tussen de ‘varianten’ van het indirekt objekt

Met andere dan de in par. 1.1. genoemde data kunnen tekortkomingen van de veranderlijkheidsopvatting aan het licht gebracht worden, terwijl diezelfde data op een generalizerende manier behandeld kunnen worden door te postuleren dat het niet omschreven indirekt objekt een andere status in de dieptestruktuur heeft dan het met aan omschreven indirekt objekt (Janssen 1976a).

 

1. Er kan, om te beginnen, opgemerkt worden dat er een asymmetrie bestaat tussen aan de ene kant de opvatting over de relatie tussen het niet omschreven en het met aan omschreven indirekt objekt en aan de andere kant de opvatting over de relatie tussen het niet omschreven indirekt objekt en een prepositioneel komplement van een werkwoord. Want het Nederlands kent semantisch verwante zinsparen waar het voorzetsel van het prepositioneel komplement niet aan is, zoals in (7)b, maar bij voorbeeld tegen, van en naar:

(7)a Peter geeft Fred de krant
b Peter geeft de krant aan Fred
(8)a Peter geeft de deur een trap
b Peter geeft een trap tegen de deur

[pagina 207]
[p. 207]

(9)a Peter neemt Fred de krant af
b Peter neemt de krant van Fred af
(10)a Peter slingert Fred de krant toe
b Peter slingert de krant naar Fred toe

Aan Fred wordt traditioneel echter ontleed als indirekt objekt, tegen de deur, van Fred en naar Fred daarentegen als een bepaling van plaats of richtingGa naar voetnoot3). Maar distributioneel gezien mist zo'n onderscheid alle grond.

 

2. Als de opvatting die in par. 2.1. beargumenteerd zal worden, dat het niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datief dezelfde syntaktische kategorie vormen, juist is, dan steunt de ongrammatikaliteit van, bij voorbeeld, (11)b de opvatting dat het niet omschreven en het met aan omschreven indirekt objekt verschillende syntaktische kategorieën zijn:

(11)a Peter geeft Fred de krant in de hand
b *Peter geeft de krant aan Fred in de hand

[pagina 208]
[p. 208]

3. Er zijn tal van gevallen waarin een zin met een niet omschreven indirekt objekt geen akseptabele pendant heeft met een met aan omschreven indirekt objekt, bij voorbeeld:

(12)a Peter geeft de fles een glazen stop
b ?Peter geeft een glazen stop aan de fles
(13)a Peter geeft de zieke een andere plek
b ?Peter geeft een andere plek aan de zieke

Anders dan voor de a-zinnen is er voor de b-zinnen nauwelijks een geschikte interpretatie voorstelbaar.

 

4. In het algemeen geldt de regel dat ‘zware’ N"-s ertoe neigen zich aan het eind van de zin te nestelen. Dit wordt verantwoord met de transformatie Heavy N"-Shift. Vaak wordt gesteld dat deze transformatie in geval van het indirekt objekt de vorm aanneemt van Indirect Object Movement, waarin beregeld wordt dat het niet omschreven indirekt objekt verplaatst wordt naar de positie achter het direkt objekt met toevoeging van aan. Maar zinnen waarin een ‘zwaar’ niet omschreven indirekt objekt niet is verplaatst, hoeven absoluut niet onakseptabel te zijn en gewone Heavy N"-Shift, dat wil zeggen zonder toevoeging van aan, zou zo'n zin ongrammatikaal maken. Er is althans in geval van indirekte objekten geen sprake van verplaatsing van ‘zware’ N"-s. Integendeel, de voorwaarde waaronder een indirekt objekt in de positie links van het direkt objekt voorkomt, staat volkomen los van de ‘zwaarte’ van de betrokken N", zoals door het volgende zinnenpaar geïllustreerd wordt:

(14)a Peter gaf de oude ongelukkige stakker, die zo strompelde dat hij elk moment dreigde te vallen, een wandelstok
b Peter gaf een wandelstok aan de oude ongelukkige stakker, die zo strompelde dat hij elk moment dreigde te vallen

De ‘varianten’ hebben verschillende betekenissen: in de a-zin wordt geïmpliceerd dat Peter de wandelstok aan de oude man gaf omdat deze het wandelen zonder verdere steun moeilijk afging, maar in de b-zin lijkt het erop dat het een coincidentie was dat Peter aan een strompelende

[pagina 209]
[p. 209]

man een wandelstok gaf. Met andere woorden, de a-zin drukt uit dat de handeling de oude man regardeert, de b-zin drukt uitsluitend uit waar de wandelstok terecht komt.

 

5. Blijkens (14) is er een semantisch onderscheid tussen zinnen met een niet omschreven en zinnen met een wel omschreven indirekt objekt. Vergelijk ook de volgende zinnenparen:

(15)a de koning gaf de lakei de paraplu
b de koning gaf de paraplu aan de lakei
(16) de lakei gaf de koning een kadoo
b de lakei gaf een kadoo aan de koning

In de b-zinnen wordt uitgedrukt waar de paraplu en het kadoo zijn terecht gekomen, maar de a-zinnen drukken meer uit. In (15)a is geïmpliceerd dat de lakei de paraplu mag houden of voor zichzelf mag gebruikenGa naar voetnoot4). In (16)a ligt de interpretatie voor de hand dat het kadoo een kadoo is van de lakei zelf, al sluit de b-zin dit niet uit. Illustratief voor het semantisch verschil is verder voorbeeld (8). De a-zin impliceert dat de deur open of dicht gaat als gevolg van de trap. Als de deur dicht is en niet open hoeft, dan kan alleen de b-zin worden gebruikt. Zo'n verschil blijkt ook uit het volgende voorbeeld, waarin de b-zin heel normaal klinkt, maar de a-zin allerminst, tenzij bekend

[pagina 210]
[p. 210]

is dat de muur wankel is en als gevolg van de trap kan omvallen:

(17)a Peter geeft de muur een trap
b Peter geeft een trap tegen de muur

Een abstrakter geval om de betekenis van het indirekt objekt te markeren is te vinden in de a-zinnen van (12-13). (12)a, en mutatis mutandis (13)a, drukt niet eens zozeer uit dat Peter een glazen stop op de fles doet, als wel dat de stop van nu af als een vast attribuut bij de fles hoortGa naar voetnoot5).

Het is welhaast overbodig op te merken dat de termen ‘niet omschreven’ en ‘met aan omschreven indirekt objekt’ in de hierboven gegeven zienswijze onhoudbaar zijn. Ik zou de voorkeur geven aan achtereenvolgens de termen indirekt objekt en bepaling van plaats. Voor het gemak zal ik in het vervolg van de uiteenzetting evenwel gebruik blijven maken van het eerste termenpaar.

2.0. Het niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datief

Traditioneel worden de syntaktische funkties van bij voorbeeld Fred in (18-19) als syntaktisch verschillend beoordeeld, omdat, naar aangenomen wordt, zinnen als (18) semantisch gerelateerd kunnen worden aan zinnen met een genitief in plaats van een possessieve datief zoals zin (20) met de genitief Freds:

(18) Peter slingert Fred de krant naar het hoofd
(19) Peter slingert Fred de krant toe
(20) Peter slingert de krant naar Freds hoofd

In par. 2.1. zal ik niet alleen een argument naar voren brengen voor de opvatting dat de syntaktische status van de possessieve datief en het niet omschreven indirekt objekt dezelfde is, maar ook argumenten tegen de opvatting dat zinnen als (18) en (20) dezelfde dieptestruktuur zouden bezitten.

In par. 2.2. wil ik een verantwoording geven van het welbekende

[pagina 211]
[p. 211]

verschijnsel dat bij voorbeeld met het hoofd in zin (18) Freds hoofd genoemd wordt, wat de grond is voor de aanvechtbare veronderstelling dat aan de zinnen (18) en (20) dezelfde dieptestruktuur toegekend zou moeten worden.

2.1. De syntaktische status van de possessieve datief

Naast de distributionele overeenkomst tussen Fred in (18-19) is er een semantisch argument voor de zienswijze dat de possessieve datief en het niet omschreven indirekt objekt dezelfde syntaktische status hebben. Zowel (18) als (19) korresponderen semantisch met zinnen die een krijgen-konstruktie bevatten, zoals:

(21) Fred krijgt de krant door Peter naar het hoofd geslingerd
(22) Fred krijgt de krant door Peter toegeslingerd

Hoe nauw (21-22) verwant zijn aan (18-19), kan gedemonstreerd worden met zinnen als de volgende, die een idiomatische uitdrukking bevatten:

(23)a Peter werpt Fred deze beschuldiging voor de voeten
b Fred krijgt deze beschuldiging door Peter voor de voeten geworpen
(24)a Peter zet Fred die belediging betaald
b Fred krijgt die belediging door Peter betaald gezet

Zelfs in deze gevallen is zowel de zin met een possessieve datief, (23)a, als de zin met een niet omschreven indirekt objekt, (24)a, synoniem met achtereenvolgens (23)b en (24)b. Dit is te meer opmerkelijk omdat zin (25), die formeel korrespondeert met (20): de genitief Freds in plaats van het niet omschreven indirekt objekt Fred, een rare zin is, alsof hij zijn ‘overdrachtelijke’ betekenis verloren heeft:

(25) Peter werpt deze beschuldiging voor Freds voeten

Als deze syntaktische en semantische overeenkomsten tussen de possessieve datief en het niet omschreven indirekt objekt in aanmerking worden genomen, dan is de veronderstelling dat de possessieve datief in de dieptestruktuur als een genitief voorkomt, niet

[pagina 212]
[p. 212]

plausibel omdat er voor het niet omschreven indirekt objekt in zinnen als (19) geen vergelijkbare genitiefbron is.

De opvatting dat zinnen als (18) niet van zinnen als (20) moeten worden afgeleid, wordt gesteund door de volgende data.

 

1. Als de possessieve datief zou moeten stammen uit een prepositie-konstituent als naar Freds hoofd in (20), dan zou de betrokken ver-plaatsingstransformatie het A-over-A-principe schendenGa naar voetnoot6).

 

2. Er is een aanzienlijk semantisch verschil tussen (26-27):

(26) Peter brengt Fred een kop koffie op de kamer
(27) Peter brengt een kop koffie op Freds kamer

Er is reden genoeg om Fred in (26) een possessieve datief te noemen, want met de kamer wordt Freds kamer genoemd (ik denk hier aan de lezing waarin op de kamer een prepositioneel komplement van het werkwoord is, Peter begint de handeling dan buiten de kamer). Zin (26) drukt uit dat Fred een kop koffie krijgt, maar zin (27) drukt alleen uit dat er een kop koffie in Freds kamer komt, maar niet dat dit Fred aangaat.

Dat het verschil tussen de zinnen (18) en (20) minder opvalt dan het verschil tussen de zinnen (26-27), is niet verrassend, want, praktisch gesproken, is het noodzakelijk dat Fred is waar zijn hoofd is, maar niet waar zijn kamer isGa naar voetnoot7). Dit onderscheid is echter extra-linguïstisch

[pagina 213]
[p. 213]

en mag geen reden zijn om tussen de zinnen (18) en (26) een syntaktisch verschil te postulerenGa naar voetnoot8).

Het semantisch verschil tussen de versie met de possessieve datief en de genitiefversie kan ook met de volgende voorbeelden worden verhelderd:

(28)a het zweet staat Fred op zijn gezicht
b.i *Mary ziet Fred het zweet op zijn gezicht staan
ii *Mary ziet het zweet Fred op zijn gezicht staan
(29)a het zweet staat op Freds gezicht
b Mary ziet het zweet op Freds gezicht staan

De zinnen van (28) bevatten de possessieve datief Fred, de zinnen van (29) bevatten de genitief Freds. Maar alleen van (29) is de b-zin grammatikaal.

Zoals De Geest (1970: 54-55) uiteenzet, kan het werkwoord zien alleen met een infinitiefkomplement gekombineerd worden als de toestand, het gebeuren of de handeling genoemd door het komplement voorwerp is van zuiver visueel waarnemen. Als we zouden mogen aannemen dat de betrokkenheid van het denotatum van de possessieve datief bij de toestand etc. waarnaar met de zin verwezen wordt, niet zonder meer visueel waarneembaar isGa naar voetnoot9), dan is hiermee een verant-

[pagina 214]
[p. 214]

woording gegeven van de ongrammatikaliteit van de b-zinnen van (28).

In het volgende voorbeeld kan worden waargenomen dat ook zinnen zonder een possessieve datief kennelijk op dezelfde semantische grond geblokkeerd zijn:

(30)a Fred heeft het zweet op zijn gezicht
b *Mary ziet Fred het zweet op zijn gezicht hebben

Zin (30)a is synoniem met (28)a, wat dan ook de ongrammatikaliteit van (30)b zal verklaren.

Ik neem aan dat de possessieve datief en het niet omschreven indirekt objekt in de basis gegenereerd worden en dat zij een en dezelfde syntaktische kategorie vormen. Voor de duidelijkheid van de verdere uiteenzetting zal de term possessieve datief niettemin gebruikt blijven worden.

2.2. De possessieve datief en een gepresupponeerde nauwe betrekking

In de zinnen (18) en (26) worden met het hoofd en de kamer achtereenvolgens Freds hoofd en Freds kamer genoemd. De vraag rijst hoe dit kan worden verantwoord binnen de opvatting dat de possessieve datief en het niet omschreven indirekt objekt dezelfde syntaktische status hebben.

Met behulp van de gebruikelijke tests kan aangetoond worden dat er geen possessieve relatie tussen Fred aan de ene kant en het hoofd of de kamer aan de andere kant geasserteerd wordt met de zinnen (18)

[pagina 215]
[p. 215]

en (26), maar dat zo'n relatie feitelijk gepresupponeerd wordt bij het gebruik van deze zinnen. Bij voorbeeld:

(31) Peter slingert Fred de krant niet naar het hoofd.
(32) Slingert Peter Fred de krant naar het hoofd?

In beide gevallen, een negatieve zin en een vragende zin, blijft de presuppositie behouden dat met het hoofd Freds hoofd genoemd wordt.

Ik neem aan dat zinnen met een possessieve datief onderworpen zijn aan een pragmatische bruikbaarheidskonditie die als volgt kan worden geformuleerd:

(33) In het kader van de uiting wordt aangenomen dat de toegesprokene weet wat de nauwe betrekking is tussen het denotatum van de possessieve datief en iets anders dat in de zin genoemd wordtGa naar voetnoot10).

Er is een reeks andere konstrukties waarin de bekend veronderstelde nauwe betrekking naar alle waarschijnlijkheid een belangrijke funktie vervultGa naar voetnoot11).

 

1. Allereerst kunnen genitiefkonstrukties en daaraan verwante konstrukties ter sprake worden gebracht. Bij voorbeeldGa naar voetnoot12):

(34) Er zat mij een stier achterna en er zat Jan een stier achterna. Mijn stier was woester dan Jans stier.

Jans stier kan hier geparafraseerd worden als ‘de stier die Jan achterna zat’ en zo moeten we Jans stier in deze kontekst inderdaad ook interpreteren. Maar de parafrase mag niet beschouwd worden als de be-

[pagina 216]
[p. 216]

tekenis van Jans stier noch als de dieptestruktuur waarvan Jans stier transformationeel moet worden afgeleid.

Deze zienswijze kan verduidelijkt worden door tekst (34) met de volgende te vergelijken:

(35) Er zat Jan een stier achterna. De stier was woest.

Ook in deze kontekst kan de stier geparafraseerd worden als ‘de stier die Jan achterna zat’. Maar ook al is dit de juiste interpretatie, niemand zal het als de betekenis of de dieptestruktuur van de stier opvatten. Het enige dat met de possessieve konstruktie A-s B wordt uitgedrukt, is dat B in een nauwe betrekking staat tot A. Het antwoord op de vraag welke nauwe betrekking van toepassing is, behoort tot de presuppositie die geassociëerd is met de zin die de A-s B-konstruktie bevat. Naar mijn mening geldt voor alle A-s B- en B van A-konstrukties en de hiermee verwante konstrukties met een possessief pronomen dat ze niet getransformeerd dienen te worden uit dieptestrukturen waarin A bijvoorbeeld subjekt of objekt is. Ik neem daarentegen aan dat deze konstrukties direkt in de basis gegenereerd worden (zie Horn 1975 en Schachter 1976). Het verschil tussen de volgende voorbeelden ondersteunt deze opvatting, want ze laten zien dat er met een possessieve konstruktie niet noodzakelijk een subjekt-predikaatrelatie of objekt-predikaatrelatie hoeft te korresponderen:

(36)a het vergaderen van de vakgroep
b de vakgroep vergaderde
(37)a het vergaderen van gisteren
b *gisteren vergaderde

Het kan dan als een toevallig feit beschouwd worden dat (36)b semantisch korrespondeert met (36)a.

De betekenis van een A-s B-konstruktie zou weergegeven kunnen worden als ‘B staat in een nauwe betrekking tot A’. Het is dan een pragmatische aangelegenheid om zo'n A-s B-konstruktie in de geschikte kontekst toe te passen, dat wil zeggen een kontekst waarin van de toegesprokene mag worden aangenomen dat hij weet of kan rekonstrueren welke nauwe betrekking tussen A en B in het geding is.

[pagina 217]
[p. 217]

Deze benadering kan al de A-s B-konstrukties op een generalizerende manier behandelen.

 

2. Andere konstrukties waarin de bekend veronderstelde nauwe betrekking een rol speelt, zijn te vinden in de volgende voorbeelden:

(38) Fred heeft het zweet op het gezicht
(39) bij Fred staat het zweet op het gezicht
(40) Fred komt de wachtkamer binnen met het zweet op het gezicht
(41) Fred komt de wachtkamer binnen het zweet op het gezicht

In al deze zinnen met syntaktisch verschillende, maar semantisch verwante konstrukties wordt met het gezicht Freds gezicht genoemd.

Er moeten verschillende subtypes van de bekend veronderstelde nauwe betrekking onderscheiden worden, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden:

(42)a ik heb 20 meisjes in de klas
b wij hebben 20 meisjes in de klas
(43)a ik heb 20 leerjongens op de fabriek
b wij hebben 20 leerjongens op de fabriek

Deze zinnen verschillen onder meer hierin dat het gebruik van de a-zinnen min of meer is voorbehouden aan de onderwijzer van de klas en resp. aan degene die in de direktie van de fabriek zit. Zo maar een leerling van de klas en een gewone arbeider van de fabriek zullen de voorkeur geven aan het gebruik van de b-zinnen. In hun mond zou de a-zin pretentieus klinken.

Maar zonder pretentieus te lijken kan een leerling wel op de geëigende manier gebruik maken van de singularis mij in de volgende zin:

(44) bij mij zitten 20 meisjes in de klas

Het komt me voor dat het moeilijk zo niet onmogelijk is om het gebruiksverschil tussen de zinnen van (42-43) te verklaren zonder gebruikmaking van de notie ‘bekend veronderstelde nauwe betrekking’.

Andere verschillen blijken uit de volgende voorbeelden:

[pagina 218]
[p. 218]

(45)a deze plant heeft de bessen op de grond liggen
b bij deze plant liggen de bessen op de grond
(46)a Fred heeft de kostbare boeken op de vloer liggen
b bij Fred liggen de kostbare boeken op de vloer

In (45)a bestaat de nauwe betrekking tussen de bessen en de plant hierin dat de bessen organisch met de plant verbonden zijn: ze hangen op de grond. In de situatie van (45)b hoeft dit niet het geval te zijn: de bessen kunnen los van de plant in zijn onmiddellijke omgeving liggen, ze kunnen zelfs van een andere plant zijn afgevallen. In (46) is een soortgelijk verschil tussen de a- en de b-zin, maar de betrekking tussen de boeken en Fred in (46)a bestaat erin dat de boeken Freds bezit zijn of zich onder zijn hoede bevinden. In de situatie van de b-zin is het voldoende dat de boeken zich in Freds onmiddellijke omgeving bevinden. De gegevens wijzen erop dat bij gebruik van hebben bekend verondersteld wordt dat het denotatum van het subjekt kognitief gezien hiërarchisch superieur is aan de zaak die er een nauwe betrekking mee onderhoudt.

 

3. De bekend veronderstelde nauwe betrekking lijkt een sleutelbegrip te vormen voor de analyse van nominale composita. Als we ons op het standpunt stellen dat nominale composita niet transformationeel van onderliggende zinnen worden afgeleid, kunnen we een verklaring geven van het opmerkelijke feit dat kinderen rond een jaar of drie vaak van nominale composita gebruik maken, terwijl zij een korresponderende sententiële uitdrukking dan nog niet kennen. Bij voorbeeld:

(47) Mama, kijk. De duivenmevrouw komt eraan.

Hier wordt met de duivenmevrouw de vrouw bedoeld die zich er bijna elke morgen mee vermaakt om de duiven graankorrels van haar hand te laten pikken.

De zogenaamde specializering van de betekenis van produktief gevormde samenstellingen kan dan op rekening gebracht worden van de bekend veronderstelde nauwe betrekking tussen de denotata van de samenstellende delen van de nominale composita. De specializering

[pagina 219]
[p. 219]

betreft dan, naar ik aanneem, een specializering van denotatie eerder dan van betekenis in de grammatikale zin van het woordGa naar voetnoot13).

3.0. Leksikale deskriptie van verba met een indirekt objekt

Nu we een nauwkeuriger beeld hebben van de syntaktische status van het niet omschreven indirekt objekt en van de possessieve datief, resteren er een paar deskriptieve kwesties:

(48)i Dat een kategorie werkwoordenGa naar voetnoot14) zowel gekombineerd kan worden met een niet omschreven indirekt objekt als met een omschreven indirekt objekt, moet generalizerend worden beschreven.
ii Als een clause een niet omschreven indirekt objekt bevat, dan bevat deze niet tevens een omschreven indirekt objekt.
iii Als een clause een niet omschreven indirekt objekt bevat, dan bevat deze niet tevens een prepositioneel komplement in de funktie van plaats- of richtingsbepaling waarin de N" kodenotatief is met het niet omschreven indirekt objekt.
iv De eigenschap van zinnen met een possessieve datief dat er een bekend veronderstelde nauwe betrekking is tussen het denotatum van de possessieve datief en iets anders genoemd in de zin, moet deskriptief geïntegreerd worden zonder verlies van de syntaktische identiteit van de possessieve datief met het niet omschreven indirekt objekt (zie konditie 33).

Zoals uit het volgende zal blijken, vormen (48)i-iv een geheel van nauw met elkaar verweven problemen; i-iii worden in par. 3.1. behandeld en iv in par. 3.2.

[pagina 220]
[p. 220]

3.1. Verba met een niet omschreven indirekt objekt

Jackendoff (1975) beschrijft de klassen van verba die zowel transitief als intransitief gebruikt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld breken, op een generalizerende manier door gebruikmaking van het leksikon. Hij wijst aan zulke verba twee verschillende lemmata toe die via morfologische en semantische redundantieregels aan elkaar gerelateerd zijn. Hetzelfde kan worden gedaan met de klasse van verba die gekombineerd kunnen worden zowel met een niet als met een wel omschreven indirekt objekt (zie ook Oehrle 1976).

Neem aan dat de zinnen (49-50) achtereenvolgens de dieptestrukturen (51-52) hebben:

(49) Peter geeft de krant aan Fred
(50) Peter geeft Fred de krant
(51)

illustratie

 
(52)

illustratie

[pagina 221]
[p. 221]
Aan het werkwoord geven kunnen dan de volgende gescheiden lemmata worden toegekend, respektievelijk:

illustratie

Deze twee lemmata kunnen via de volgende morfologische (sub a) en semantische (sub b) redundantieregel aan elkaar gerelateerd worden:

illustratie

De tweezijdig gepunte pijl wil de symmetrische relatie ‘is leksikaal gerelateerd aan’ uitdrukken. De lemmata (53-54) moeten een verwijzing bevatten naar de redundantieregel (55).

Het bovenstaande voorstel met inbegrip van dieptestruktuur (52), waarin P" is ø, is erg profijtelijk omdat niet alleen (48)i ermee verantwoord wordt, maar ook (48)ii en iii.

Binnen het geschetste kader is een generalizerende en dus een verklarende benadering mogelijk van een bepaalde klasse van scheidbaar

[pagina 222]
[p. 222]

samengestelde werkwoorden, die vaak als idiosynkratisch worden opgevat. We kunnen zo bijvoorbeeld het subkategorizatiekenmerk (57) toekennen aan het lemma van het scheidbaar samengesteld werkwoord aangeven in de volgende zin:

(56) Peter geeft Fred de krant aan
(57) + s[N"1 v"[N"3 v'[N"2 P"[Prep[aan] (N"3)ø] - ]]]

Omdat er in (57) van uitgegaan wordt dat het partikel aan een ‘overblijfsel’ van een P" isGa naar voetnoot15), moet de informatie dat N"3 in de dieptestruktuur een deel van P" vormt, onafhankelijk gemotiveerd worden. Bezie hiervoor de volgende feiten:

 

1. Het Nederlands kent het volgende doeblet:

(58)a Fred heeft de schijn tegen zich
b Fred heeft de schijn tegen

Beide zinnen hebben dezelfde betekenis; dit en de vormelijke overeenkomst van beide zinnen pleiten voor een verwante oorsprong van de P" tegen zich en het partikel tegen.

 

2. Het Nederlands heeft doebletten als de volgende:

(59)a Fred krijgt de krant naar zich toegeslingerd
b Fred krijgt de krant toegeslingerd

Hier hebben we te maken met de varianten naar zich toe en toe. Zoals we kunnen zien, mist de b-versie dus niet alleen het pronomen maar ook een deel van de samengestelde prepositie naar/toeGa naar voetnoot16). Deze laatste benadering is waarschijnlijk ook vereist in de volgende gevallen met mee, dat als een deel van de samengestelde prepositie met/mee kan worden opgevat.

 

3. Er is een vormelijk verschil tussen de volgende Engelse en Nederlandse zinnen:

[pagina 223]
[p. 223]

(60) Fred has the wind with him / behind him / against him
(61)a *Fred heeft de wind met zich mee / achter zich/tegen zich
b Fred heeft de wind mee / achter / tegen

Het Nederlands mist een pronomen waar het Engels him heeft. Andere vergelijkbare doebletten zijn:

(62)a Peter brings the letter with him
b Peter brengt de brief mee
(63)a Peter takes the letter with him
b Peter neemt de brief mee

4. Nederlandse zinnen als (64)a met de prepositie bij hebben een dialektische variant zoals (64)b:

(64)a Fred heeft de brief bij zich
b Fred heeft de brief bij

Ook hier ontbreekt in de b-versie een pronomen.

 

5. Nederlandse met-konstrukties zoals (65)a, (66)a en (67)a hebben een dialektische variant zoals (65)b, (66)b en (67)b:

(65)a een asbak met wat peuken erin
b een asbak met wat peuken in
(66)a een bordje met verboden toegang erop
b een bordje met verboden toegang op
(67)a ogen met wallen eronder
b ogen met wallen onder

De b-versies missen het pronomen er. In de a-versies zijn er en achtereenvolgens een asbak, een bordje en ogen kodenotatief.

De gevallen van (58-67) hebben een eigenschap gemeen die hoe dan ook verantwoord moet worden. Het betreft het feit dat het refleksieve pronomen zich in de zinnen (58)a, (59)a en (64)a niet de vorm zichzelf kan aannemen. Deze vorm kan elders gebruikt worden om kontrast uit te drukken, bij voorbeeld:

(68)a Peter scheert zich
b Peter scheert zichzelf

[pagina 224]
[p. 224]

(69)a *Peter scheert geen ander dan zich
b Peter scheert geen ander dan zichzelf

Zoals uit (68) blijkt, zijn zowel zich als zichzelf mogelijk, maar in geval van kontrast als in (69) is de a-versie ongrammatikaal. Vervolgens moet bovendien worden opgemerkt dat de Engelse zinnen en konstrukties die met (58-67) korresponderen, geen refleksief pronomen bevatten waar het Nederlands het reflexivum zich (en het nietrefleksieve er) heeft. Het substandaard-Nederlands heeft in de ekwivalenten van (58)a, (59)a en (64)a eveneens geen reflexiva: het heeft de niet-refleksieve vorm hem in plaats van zich, terwijl de refleksieve vorm in substandaard-Nederlands z'n eigen is. Deze met elkaar verweven feiten vereisen hoe dan ook een koherente en waarschijnlijk leksikale verantwoordingGa naar voetnoot17).

Zowel in de zinnen (50) en (56) als in de b-zinnen van (58-67) is de N" die in de oppervlaktestruktuur ø moet zijn, kodenotatief (als deze term in geval van dieptestruktuur gebruikt mag worden) met een andere N" in dezelfde clause: in de zinnen (50) en (56) is hij kodenotatief met het niet omschreven indirekt objekt, in de b-zinnen van (58-64) met het subjekt en in de b-konstrukties van (65-67) met hun kern. In al deze gevallen lijkt het mij de meest plausibele beschrijving om aan de a- en b-versies dezelfde dieptestruktuur toe te kennen (tot

[pagina 225]
[p. 225]

en met de preterminale reeks). Het verschil tussen de versies moet dan verantwoord worden in het leksikonGa naar voetnoot18).

3.2. Verba met een possessieve datief

We zullen ons nu bezig houden met de kwestie genoemd onder (48)iv: een zin met een zogenaamde possessieve datief moet beschreven worden op een manier die overeenkomt met de beschrijving van een zin met een niet omschreven indirekt objekt.

Laten we eens bekijken wat de beschrijving van het werkwoord zou kunnen zijn in een zin met een possessieve datief zoals bijvoorbeeld (70):

(70) Peter geeft Fred de krant in de hand

De vraag rijst hier hoe de relatie tussen de possessieve datief Fred en de hand op een bevredigende manier behandeld kan worden. We kunnen ons van deze relatie niet afmaken alsof ze een zuiver pragmatisch verschijnsel zou zijn, want op z'n minst zou verantwoord moeten worden waarom de hand in (70) Freds hand noemt en niet Peters hand.

[pagina 226]
[p. 226]

Als het juist is dat niet alleen pragmatische maar ook semantische presupposities bestaansrecht hebben, dan kan aan elk van beide types een verschillende taak worden toegekend. In funktie van de grammatikale semantiek zou de semantische presuppositie, voor zover het om konstrukties met een possessieve datief gaat, als taak kunnen hebben vast te leggen dat er in abstracto een nauwe betrekking bestaat tussen konstituenten als Fred en de hand in (70). Het is verder een kwestie van pragmatische presuppositie om te determineren welke nauwe betrekking in het geding is: een deel-geheelrelatie als tussen de hand en Fred in (70) of een ‘gebruikt ding-gebruiker’-relatie als tussen de kamer en Fred in (26) (precies als tussen de denotata van den Hut en mir in zin (i) van noot 7; of een nog andere relatie als tussen de personen genoemd met Marie-Claire en lui in het voorbeeld van noot 10).

In het geval van (70) lijken me goede gronden aanwezig om het volgende lemma voor geven voor te stellen:

illustratie

Maar (71) voldoet niet aan de eis van (48)iv omdat het lemma van geven met een niet omschreven indirekt objekt de semantische konditie: ‘waar N"3 in een nauwe betrekking staat tot N"4’ mist. Voor zover het gaat om het niet omschreven indirekt objekt en de possessieve datief, kan het verschil tussen (54) en (71) echter geëlimineerd worden door een herformulering van de eerste:

illustratie

[pagina 227]
[p. 227]

De semantische konditie in (72) impliceert dat de relatie van kodenotatie een subtype is van de nauwe betrekking als in (71). Deze zienswijze wordt gesteund door het volgende.

 

1. Vergelijk de zinnen van (73-76):

(73)a Peter zet Fred een pet op het hoofd
b Peter zet Fred een pet op
(74)a Peter zet Fred een bril op de neus
b Peter zet Fred een bril op
(75)a Peter doet Fred een das om de nek
b Peter doet Fred een das om
(76)a Peter doet Fred een ring om de vinger
b Peter doet Fred een ring om

De gewone interpretatie van de b-zinnen wordt weergegeven door de nogal omslachtige en allerminst gebruikelijke a-zinnen.

Nu kunnen we de b-zinnen op een generalizerende manier beschrijven omdat de manier waarop het lemma geherformuleerd is, toestaat om deze b-zinnen in verband te brengen met de b-zinnen en b-konstrukties van (58-67). Want in de opvatting waarin de nauwe betrekking de betrekking van kodenotatie insluit, doet het er niet toe of de N"3 die in de oppervlaktestruktuur ontbreekt, het geheel of een deel aanduidt van wat door N"4 wordt aangeduid.

Bovendien is het vanuit kognitief standpunt niet onmogelijk om bij voorbeeld zich of zichzelf in de zinnen van (68) op te vatten als slechts partiëel kodenotatief met Peter.

2. Hebben-konstrukties laten zien dat kodenotatie berust op een betrekking die verwant is aan de nauwe betrekking in kwestie:

(77)a Fred heeft een kind in Australië
b Fred heeft een kind bij zich
(78)a Fred heeft een boek op de vloer liggen
b Fred heeft een boek bij zich

Met een kind in (77)a, en m.m. met een boek in (78)a, wordt een kind van Fred genoemd, of in geval van kontrast het (enige) kind van Fred en niet iets anders van hem, bij voorbeeld een oom. In de b-

[pagina 228]
[p. 228]

zinnen is het allerminst noodzakelijk dat een kind of een boek van Fred genoemd wordt met een kind of een boek. Ik interpreteer deze feiten zo, dat de kodenotatie van zich en Fred in de b-zinnen van (77-78) een alternatief is voor de nauwe betrekking van een kind en een boek met Fred in de a-zinnen.

Maar hebben-konstrukties kennen nog een ander alternatief, zoals blijkt uit de volgende zinnen:

(79) Fred heeft een kind
(80) Fred heeft een boek

In deze gevallen is echter een betrekking tussen Fred en een kind of een boek uitgedrukt en niet gepresupponeerd. Het is dus onmogelijk om de nauwe betrekkking in de oppervlaktestruktuur van deze zinnen te lokaliseren.

Maar volkomen konform het voorgaande zouden we voor hebben in zinnen als (79-80) lemma (81) kunnen postuleren:

illustratie

De synonymie van paren zinnen als de volgende steunt de gedachte dat een P" deel uitmaakt van de dieptestruktuur van zinnen als (79-80):

(82)a the box has a lock
b the box has a lock on it / to it
(83)a the tree has red flowers
b the tree has red flowers on it

En hier kunnen aan toegevoegd worden de synonieme ‘happenstance’ zinnen van (84) (zie Menn 1972):

(84)a I had Marge's car break down
b I had Marge's car break down on me

[pagina 229]
[p. 229]

Afgezien van het punt dat de betrekking waar kodenotatie op berust, een subtype van de nauwe betrekking in kwestie zou zijn, lijkt het mij toe dat de leksikale beschrijving van hebben in (81) met een P" die als ø geleksikaliseerd moet worden, ons onafhankelijke steun verschaft voor zo'n P" in (54) of (72).

 

Theo A.J.M. Janssen

Vakgroep Nederlands der R.U.G.

Grote Kruisstraat 21, Groningen

November 1977

Bibliografie

Bendix, E.H. 1966.
Componential analysis of general vocabulary: the semantic structure of a set of verbs in English, Hindi, and Japanese, Den Haag.
Brame, M.K. 1976.
Conjectures and refutations in syntax and semantics, New York/Amsterdam.
Chomsky, N. 1973.
‘Conditions on transformations’, in: S.R. Anderson en P. Kiparsky (eds.), A Festschrift for Morris Halle, New York, p. 232-86.
Daalder, S. en A. Blom 1976.
‘De structurele positie van reflexieve en reciproke pronomina’, in: Spektator 5 (1975-76), p. 397-414.
De Geest, W. 1970.
‘Infinitiefconstructies bij verba sentiendi’, in: Studia Neerlandica no. 3, p. 33-59.
Emonds, J. 1972.
‘Evidence that Indirect Object Movement is a structure-preserving rule’, in: Foundations of language 8, p. 546-61.
Horn, G.M. 1975.
‘On the nonsentential nature of the POSS-ING construction’, in: Linguistic Analysis 1, p. 323-87.
Huybregts, M.A.C. 1976.
‘Vragende(r)wijs: progressieve taalkunde’, in: G. Koefoed en A. Evers (eds.), Lijnen van taaltheoretisch onderzoek, Groningen, p. 303-66.
Jackendoff, R. 1975.
‘Morphological and semantic regularities in the lexicon’, in: Language 51, p. 639-71.
Janssen, Th.A.J.M. 1976a.
Hebben-konstrukties en indirekt-objektskonstrukties, Utrecht [diss. Nijmegen].
Janssen, Th.A.J.M. 1976b.
‘De volgorde S-IO-DO naast de volgorde IO-S’, in: TABU 7 (1976-77), p. 1-17.
[pagina 230]
[p. 230]
Kayne, R.S. 1975.
French syntax; the transformational cycle, Cambridge, Mass./London.
Kruisinga, E. en P.A. Erades 1947.
An English grammar. Vol. I, Accidence and syntax, Groningen/Batavia.
Lévy-Bruhl, L. 1914.
‘L'expression de la possession dans les langues mélanésiennes’, in: Mémoires de la Société de Linguistique de Paris 19, p. 96-104.
Menn, L. 1972.
‘On me’, in: Linguistic Inquiry 3, p. 228-33.
Oehrle, R. 1976.
The grammatical status of the English Dative Alternation, [diss. M.I.T.] (ongepubl.).
Platt, J.T. 1971.
Grammatical form and meaning; a tagmemic view of Fillmore's deep structure case concepts, Amsterdam/London.
Schachter, P. 1976.
‘A non-transformational account of gerundive nominals in English’, in: Linguistic Inquiry 7, p. 205-41.
Uhlenbeck, C.C. 1917.
‘Het identificeerend karakter der possessieve flexie in talen van Noord-Amerika’, in: Versl. en meded. der K.A. van Wet. V, 2, p. 345-71.
Van Riemsdijk, H. 1974.
‘De relatie tussen postposities en partikels’, in: Spektator 3 (1973-74), p. 447-62.
Von Polenz, P. 1969.
‘Der Pertinenzdativ und seine Satzbaupläne’, in: Festschrift für Hugo Moser. Düsseldorf, p. 146-71.
voetnoot*)
Bij het schrijven van dit werk heb ik veel profijt gehad van gesprekken met Frans Zwarts. Doordat het voor een belangrijk deel berust op materiaal uit mijn proefschrift, ben ik ook dank verschuldigd aan diegenen die me bij dat werk geadviseerd hebben, in het bijzonder dr. Pieter A.M. Seuren.

voetnoot1)
Vergelijk met betrekking tot het klitisch karakter van het als direkt objekt de volgende zinnen:
(i)a Mary hoorde Peter het wachtwoord zeggen
b *Mary hoorde het wachtwoord Peter zeggen
(ii)a. ?Mary hoorde Peter het zeggen
b Mary hoorde het Peter zeggen

 


Zie verder voor de klitische eigenschappen van het Janssen (1976b: 5-6, 12-13).
Voor sommigen is de volgorde mogelijk zoals in (iii), waar het als direkt objekt fungeert:
(iii) Mary gaf ze het

 


Dat het hier toch op het niet omschreven indirekt objekt kan volgen, zou aan het klitisch karakter van ze toegeschreven kunnen worden blijkens bij voorbeeld de ongrammatikaliteit van (iv)b:
(iv)a Mary gaf ze er een klap mee
b *Mary gaf er ze een klap mee
(v)a Mary gaf haar er een klap mee
b Mary gaf er haar een klap mee

 

voetnoot2)
In ditzelfde kader kan het verschil tussen de volgende zinnen verklaard worden:
(i) Peter gaf de hond z'n eten
(ii) Peter gaf z'n eten aan de hond

 


In zin (i) kan z'n betrekking hebben op de hond, maar dit is in (ii) uitgesloten.

voetnoot3)
Als we aan Fred geen plaatsbepaling zouden willen noemen, maar liever bij voorbeeld een ‘bezitsbepaling’, dan zou er alle reden zijn zoiets m.m. ook te doen met betrekking tot van Fred in (9)b, want in de situatie van (9)b is de krant in Freds bezit geweest. Dit zou evenwel weer leiden tot een diskrepantie met de benoeming van van de tafel in (i):
(i) Peter neemt de krant van de tafel af

 


Hier is de krant immers geen bezit van de tafel geweest, de tafel duidt alleen de plaats aan waar de krant zich bevonden heeft. De waarde van onderscheiden benamingen voor prepositionele komplementen van verba lijkt overigens beperkt en in sommige gevallen misleidend, bij voorbeeld:
(ii) Margje stapt in Assen in de trein
(iii)a Bregje is op 5 september jarig
b Bregjes verjaardag valt op 5 september

 


In geval van (ii) wordt zowel in Assen als in de trein een plaatsbepaling genoemd, in geval van (iii) wordt op 5 september zowel in de a- als de b-zin veelal een bepaling van tijd genoemd, zodat belangrijke syntaktische verschillen zowel tussen beide plaatsbepalingen als tussen beide tijdsbepalingen hierdoor geen reliëf krijgen en dus evenmin de syntaktische verwantschap van de plaatsbepaling in de trein in (ii) met de tijdsbepaling op 5 september in (iii)b.
voetnoot4)
Kruisinga en Erades (1947: 30) merken in betrekking tot de volgende zinnen op:
(i) John sent his uncle a telegram
(ii) John sent a telegram to his uncle

 


The difference in grammatical construction corresponds to a difference in meaning; the indirect object denotes the person affected by or interested in the proceedings, in other words, a construction with an indirect object is subjective, whereas the construction with a local adjunct is objective...
It will now be clear why the construction with a to-adjunct is sometimes the only one possible, even though the leading verb can be constructed with two objects...Has anyone given my shoes to the servant-girl? The construction with an indirect object would be impossible here, as it would that the servant girl was affected by or interested in the giving of the shoes. whereas the to-adjunct...has a purely local meaning.
voetnoot5)
Zie voor een uitvoeriger bespreking van het semantisch verschil tussen het niet en wel omschreven indirekt objekt Janssen (1976a: 86-99).

voetnoot6)
Vergelijk ook Kayne (1975: 142-45 en 163-64). Hij merkt bovendien op (p. 164):
The coreference relation between lui and l'épaule [in Elle lui a mis la main sur l'épaule] appears to be the same as that between lui and là où il ne fallait pas, yet there is no convenient source for the dative within the phrase là où il ne fallait pas.
voetnoot7)
Een voorbeeld vergelijkbaar met (26-27) vermeldt Von Polenz (1969: 164):
(i) Der Regen tropft mir auf den Hut. [(40)]
(ii) Der Regen tropft auf meinen Hut. [(40')]

 


Ich würde (40') sagen, wenn mein Hut irgendwo in der Regentraufe läge oder hinge, dagegen (40), wenn ich ihn auf dem Kopf trüge und in der Regentraufe stünde.
voetnoot8)
Een woord als hoofd wordt vaak inaliënabel of inherent relationeel genoemd. Maar zoals uit de vergelijking van de zinnen (18) en (26) blijkt, hoeven zulke woorden voor het Nederlands niet gepostuleerd te worden. Personen en zaken denkt men zich in relatie tot personen of zaken: relaties worden toegewezen door kulturele of aktuele konventies, ze liggen niet a priori vast als wel of niet vervreemdbaar. We weten immers van Lévy-Bruhl (1914) en Uhlenbeck (1917) dat het onderscheid in- /aliënabiliteit in talen waarin het grammatikaal relevant is, niet van toepassing is op steeds dezelfde groepen van denotata. Zie bij voorbeeld ook Platt (1971: 60-61):
Some languages, like Pitjantjatjara clearly indicate alienable and inalienable possessions as with:
watiku kuḷaṠa ‘the man's spear’
wati tyina ‘the man's foot’,
and interestingly family relationships are marked as inalienable:
watiku mama ‘the man's father’.
voetnoot9)
Vergelijk Kayne (1975: 162) (kursivering van mij):
The ‘dative plus inalienable possession’ construction requires that, speaking imprecisely, the dative object be envisioned as affected by the action or state referred to...
In het Frans laten de verba voir, regarder en entendre ook geen possessieve datief of een niet omschreven indirekt objekt toe in kombinatie met een infinitiefkomplement, zie Kaynes voorbeelden (1975: 315, resp. 321):
(i)a ??Nous lui avons vu tomber des pierres sur la tête.
b *Ils lui ont regardé tomber des pierres sur la tête.
c *Ils lui ont entendu tomber des pierres sur la tête.
(ii)a *?Tu lui verras couler de la crème dessus.
b *Je lui regarderai tomber des pierres dessus.
c *Elle lui entendre couler de la crème dessus.

 

voetnoot10)
Kennelijk staat Kayne (1975: 170) zo'n konditie voor de geest blijkens zijn opmerking:
[In Elle lui a tué Marie-Claire] it must be known that Marie-Claire bears some close relation to lui.
Vergelijk ook noot 6, waar Kayne spreekt van een ‘coreference relation’.
voetnoot11)
Zie voor een uitvoeriger introduktie en motivering van de notie ‘bekend veronderstelde nauwe betrekking’ Janssen (1976a: 63-70).
voetnoot12)
Ik ontleen (34) aan Bendix (1966: 57, n. 12), maar zijn verklaring van de feiten hinkt feitelijk op een min of meer presuppositionele en een min of meer transformationele gedachte (zie 1966: 49-50).
voetnoot13)
Dat het bij produktief gevormde nominale composita gaat om de specializering van denotatie, blijkt hieruit dat steeds geldt dat bij voorbeeld een duivenmevrouw een mevrouw is, dus hoort tot de klasse van mevrouwen.

voetnoot14)
Er zijn ook niet-werkwoordelijke predikaten die niet alleen met een niet, maar ook met een wel omschreven indirekt objekt kunnen voorkomen. Zulke predikaten vragen om eenzelfde behandeling.

voetnoot15)
Dit voorstel is konform Emonds' behandeling van ‘verb-particle combinations’. In Emonds (1972) wordt beargumenteerd dat de zogenaamde partikels feitelijk preposities zijn die als prepositiekonstituenten opgevat moeten worden.
voetnoot16)
Huybregts (1976: 356-59) stelt vast dat naar/toe in soortgelijke konstrukties als (59)a gezien moet worden als een samengestelde prepositie.
voetnoot17)
Brame (1976: 113-14) vermeldt een suggestie van Emonds:
(i) a reflexive NPi must have an antecedent which is in some grammatical relation to the same verb or head as is NPi.

 


Deze moet de (on)grammatikaliteit verklaren van bij voorbeeld de volgende zinnen:
(ii)a *Sue threw the shoes behind herself
b Sue threw the shoes behind her

 


want ‘behind her falls outside the scope of the verb throw, and likewise for behind herself, so that the latter constitutes a violation of the aforementioned constraint on reflexives’, dit is (i). Maar niet alleen zinnen als van (ii) maar ook with- konstrukties als van (iii) laten de refleksieve vorm niet toe:
(iii)a *an ash-tray with some stumps in itself
b an ash-tray with some stumps in it

 


Omdat niet verdedigbaar is dat in it buiten het bereik van de prepositie with valt, is (i) niet geldig gelet ook op de koherentie van de verschijnselen in (ii-iii) zoals geobserveerd in verband met (58-67).
voetnoot18)
De status van het partikel wordt in gevallen als de volgende niet voorspeld:
(i)a Peter raadde Fred dit boek aan
b Peter raadde dit boek aan Fred aan
(ii)a Peter beval Fred dit boek aan
b Peter beval dit boek aan Fred aan

 


Het ligt immers weinig voor de hand het partikel aan te beschouwen als een ‘overblijfsel’ van een dieptestrukturele P" in de vorm van aan Fred. De moeilijkheid van de b-zinnen doet zich overigens ook voor in gevallen waar het (niet of wel omschreven) indirekt objekt niet in het spel is, blijkens bij voorbeeld:
(iii) Peter werkte Fred in de materie in
(iv) Peter zat aan tafel aan

 


Mogelijk verkeren de scheidbare partikels in een verschillend ontwikkelingsstadium. Zo laat Van Riemsdijk (1974: 451-52) zien dat bij voorbeeld tegen in zinnen als de volgende verschillende eigenschappen bezit.
(v)a Peter heeft de wind tegen
b Peter heeft de wind pal tegen
(vi)a Peter komt Fred tegen
b *Peter komt Fred pal tegen

 


Alleen in (v)b is de specificeerder pal mogelijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Theo A.J.M. Janssen


datums

  • november 1977


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Historische taalkunde

  • Betekenis (semantiek)

  • Vormen (morfologie)

  • Zinnen (syntaxis)