Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95 (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95

(1979)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Negatieverschijnselen en woordvolgorde in de geschiedenis van het Nederlands

Inleiding

De geschiedenis van de ontkenning en...niet is in grote lijnen bekendGa naar voetnoot1). Niet, van oorsprong een onbep. vnw., ging de oudere ontkenning en (ne, n) versterken. In het mnl. komt het enkele en als zelfstandige ontkenning nog veel voor, maar met allerlei syntaktische beperkingenGa naar voetnoot2). De dubbele ontkenningGa naar voetnoot3) en...niet is dan algemeen: en...niet in de hoofdzin en niet...en in zinnen met achter-VfGa naar voetnoot4). En is echter - in de tweeledige ontkenning en ook als enkele ontkenning - langzamerhand verdwenen en niet heeft de meeste funkties overgenomen. In gesproken taal heeft de kombinatie en...niet / niet (...) en zich langer gehandhaafd dan in geschreven taal. In het geschreven nederlands van de 17de eeuw neemt het gebruik van en, ook in kombinatie met andere ontkennende woorden, sterk af. Eind

[pagina 7]
[p. 7]

19de eeuw is het uit gesproken nederlands verdwenen, uitgezonderd in enkele dialektenGa naar voetnoot5).

De beschrijving van dit proces laat nog veel te wensen over, veel is nog onduidelijk. Dat heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat men aan een verklaring nauwelijks is toegekomen. Beide, beschrijving en verklaring, hopen wij hier een stuk verder te kunnen brengen. Het gaat ons in dit artikel niet om een zo volledig mogelijke beschrijving van negatieverschijnselen in het mnl. en nnl. We richten ons op twee zaken. Allereerst willen we onderzoeken hoe de ontwikkeling van en...niet / niet (...) en naar niet verliep. Andere ontkennende woorden als nie, niemant, niewer, geen - en ook de verdere lotgevallen van het enkele en - blijven buiten beschouwing. Wij volgen de ontwikkeling, aan de hand van een representatieve groep teksten (zie bijlage), vanaf het vroege mnl. tot diep in de 17de eeuw. Vervolgens proberen we het hele proces van de enkele ontkenning en - via de tussenfase van de tweeledige ontkenning - naar de enkele ontkenning niet in verband te brengen met parallelle veranderingen in enige verwante talen, en met algemener veranderingen van veel IE.-talen.

Beschrijving het Middelnederlands

Negatieve zinnen in het mnl. hebben meestal een tweeledige ontkenning. Het enkele niet komt echter ook al voor, maar is schaars. Áls het wordt aangetroffen, dan is dat steeds in bepaalde syntaktische omgevingen:

 

1.in zinnen met het Vf op de eerste plaats
[pagina 8]
[p. 8]
2.in zinnen met het Vf op de tweede plaats, voorafgegaan door een ander zinsdeel dan het onderwerp (inversie)Ga naar voetnoot6).
3.in zinnen met het Vf meer naar achteren (bijzinnen)
4.in zinnen zonder Vf (ellips, samentrekking)
5.in zinnen waarin het bereik van de ontkenning niet het Vf is (c.q. de zin of de propositie), maar een of ander zinsdeel, een woord of woordgroep).

 

De volgende voorbeelden kunnen dit verduidelijken:

 

1. Zinnen met Vf op de eerste plaats.

 

a) afhankelijke zinnen

waerdi mijn gheselle niet,  
ten bleve te nacht niet onghewroken K & E. 1000/1
dit en ware u niet ghesciet,  
waerdi van dorpers aerde niet! Beatr. 351/2
ende mi waer leet hadde ict niet ghedaen Marial. I, p. 120 : 9/10
doe ict niet, so moetic riesen Ferg. 4277
lieghe ic niet, soe seg ic waer v. Hild. p. 95 : 36

b) zinnen met al + VfGa naar voetnoot7)

al coomt hi niet claghen nu Rein. 194
ic soude te hove sijn ghegaen  
al haddet ghi mi niet gheraden Rein. 554/5

[pagina 9]
[p. 9]

c) ja-nee vragen

suldier niet toe helpen? Mar. 470
weet ghi niet dat ic bin een vriendinne der sondigher menschen? Marial. II, p. 5 : 17/8
soude dese moeder den drien kinderen ghebede niet verhoren. ende na hare machte te hulpe comen? Marial. II, p. 18 : 7/8
is sie nyet schoen ghenoech ende eersam? Twee Nov. p. 140 : 25

d) imperatieven

maect van uwen lieve niet u leet Vergi 4
ende latet al vp hem niet staen Tweede Rose p. 125 : 79
Heer, doernagel mijn vleische an desen cruus,  
ende nem mi niet voor dijn oordel v.D V, 244/6
si seide: ‘Maria, die Gode soghede,  
fonteyne boven alle wiven,  
laet mi inder noet niet bliven! Beatr. 492/4

e) wenszinnen

waerre ‘mer’ niet soe wel bekent v. Hild. p. 88 : 96

2. Zinnen met het Vf op de tweede plaats, voorafgegaan door een ander zinsdeel dan het onderwerp (inversie).

dire sen an leyt eest wijf eest man  
hi es sot daer es niet vroetheit an LoH. 21/2
dan dorvedi manslachtech werden niet F & Bl. 597
over hem willic niet claghen Roel. 525
indie zee wilden wi niet letten Ferg. 4912
mer sinen ghecken dommen waen  
woude hi daer om niet laten aff Potter p. 170 : 192/3
daer sonder mach ic niet genesen Tweede Rose p. 110 : 112
‘vrient’, sprac die here, ‘op mijn trouwe!  
mine herberge ontseggic u niet’ Ferg. 838/9
want sonder v magic niet leuen Tweede Rose p. 107 : 47

[pagina 10]
[p. 10]

3. Bijzinnen (d.i. zinnen met een woordvolgorde die min of meer overeenkomt met de modern nederlandse bijzin met achter-Vf).

dat ghi u selven niet verdervet Rein. 667
dat hi tloopen niet conste ghedoghen Rein. 755
dat hem tcoude niet mochte deeren Brand. 605
om datsi niet wilden afstaen  
no rechte boete ontfaen Brand. 683/4
hi was die niet conste keren  
no vlien daer hijs hadde noet Lanc. & 210/1
here, op dat u vernoit niet Vergi 469
nu hoert na mi, ic sal beghinnen  
ene avonture tellen van minnen,  
die den dorperen no den doren  
niet bestaet, dat sise horen F & Bl. 1/4
alse volcomen was die termt  
(...) ende men hem Blancefloer niet sende F & Bl. 533 en 536
ende oec so minnic elre nu,  
dat ic niet wille laten dor u Tor. 974/5
ofte u die vrouwe niet wilt minnen  
moetdise emmer met crachte winnen? Ferg. 4683/4
op datmen der eren niet misdoe Potter p. 181 : 32
want soudi quelen ende leven onsacht  
om enen die uwer niet acht Potter p. 173 : 293/4
ende alle hue openbare saken  
die niet behoeuen te sine bedect Tweede Rose p. 124 : 60/1

4. Zinnen waarin het Vf ontbreekt, óf door weglating (b.v. bij antwoord op een vraag) óf door samentrekking. In het laatste geval heeft het gezegde in het eerste lid een negatieve betekenis.

vant hise in plaetsen vant hise int spel?  
neen hi niet die maecht pensde al el LoH. 167/8
 
Olivier sprac: ‘Roelant,  
woudi blasen den Olifant,  
dat soudic geerne sien,  
mochtic u bringhen in dien.’  
‘trouwen’, seiti, ‘neen ghi niet!’ Roel. 105/9

[pagina 11]
[p. 11]

opdat ghise oec wilt buten sluten ende niet voertsetten Twee Nov. p. 76 : 29
die heilighe echte hebbet ghi altoes versmaet, ende niet willen horen der goeder luden raet een wijf te nemen Twee Nov. p. 64 : 23/4

5. Zinnen waarin het bereik van de ontkenning niet het Vf (de zin of de propositie) is, maar een of ander zinsdeel, een woord of een woordgroep.

ic ontsie u niet een haer Lanc. & 614
niet van uerdriete des iegenwordichs tijts noch van ureesen des toecomens vernoys, maer allene van heileger minnen B.v.N. 484/7
 
die zee was diep ende niet te wijt Potter p. 174 : 21
een ridder mi u secghen hiet  
niet verre henen inden woude,  
dat u u lief bescudden soude Ferg. 4580/2
doen si te gadere quamen  
ende elc anderen vernamen,  
elc daer anderen bat,  
niet te sceden optie stat Roel. 301/4

Enkele opmerkingen en een voorlopige konklusie

In de gevallen 1, 2 en 3 komt naast de mogelijke enkele negatie niet veel vaker de kombinatie en...niet (in 1 en 2), niet (...) en (in 3) voor. De kategorieën 4 en 5 wijken van de andere af, doordat hier alleen de enkele ontkenning niet voorkomt. De tweeledige ontkenning treedt niet op in groep 4 (zonder Vf) en niet in 5 (het Vf wordt niet ontkend). Wanneer en...niet / niet (...) en voorkomt in een zin, is er dus blijkbaar steeds sprake van ontkenning van het Vf. De aangetroffen gevallen van kategorie 4 en 5 zijn overigens schaarser dan men zou verwachtenGa naar voetnoot8). We merken nog op - dit even terzijde -

[pagina 12]
[p. 12]

dat in kategorie 5 niet vrijwel steeds voor het ontkende element staat. De weinige uitzonderingen hierop komen voor in rijmpositieGa naar voetnoot9).

We hebben gesignaleerd in welke posities het enkele niet in het mnl. kan voorkomen. (Wellicht ten overvloede: niet = niets is buiten beschouwing gebleven). In zinnen met het Vf op de eerste plaats, in zinnen met inversie en in bijzinnen kan het enkele niet in het mnl. optreden. In die posities kan m.a.w. de tweeledige ontkenning ontbreken. In hoofdzinnen met de volgorde Subj.-Vf is steeds de dubbele ontkenning aanwezigGa naar voetnoot10). De posities waarin niet de enige mogelijkheid is (4 en 5) blijven in het vervolg buiten beschouwing, aangezien ze voor de periode van het mnl. niet van belang zijn voor de ontwikkeling van en...niet naar niet.

[pagina 13]
[p. 13]

Problemen bij de beschrijving

Bij de beschrijving moeten we een onderscheid naar verschillende zinstypen maken. Het bij de syntaktische beschrijving van het modern nederlands vaak gehanteerde onderscheid hoofdzin - bijzin, formeel gekenmerkt door de plaats van het Vf, is voor het mnl. minder goed bruikbaar. Met dat formele kenmerk kan men weinig beginnen in gevallen als de volgende:

die ridder hevet groten toren  
want hi sine macht al heft verloren Ferg. 2425/6
het was een priester die plach altoes na sijn  
ghetiden te lesen Salve regina Marial. I, p. 278 : 1/2

Van de (bij)zinnen die beginnen met want en die is o.i. niet zonder meer duidelijk of ze als ondergeschikt of nevengeschikt opgevat dienen te worden. De mogelijkheden van woordvolgorde en zinsverbinding waren blijkbaar in het mnl. in sommige opzichten ruimer of anders dan in het modern nederlands. Van de in het mnl. mogelijke woordvolgordes zijn er verdwenen (wat niet wil zeggen dat er alleen maar mogelijkheden verdwenen zijn!). De in gebruik gebleven woordvolgordes kregen duidelijker omlijnde gebruiksmogelijkheden. Anders gezegd: funktie en struktuur gingen dwingender de woordvolgorde bepalen. De geringere vrijheid in woordvolgorde houdt dus in dat er minder mogelijkheden zijn én dat de keus daaruit minder vrij is. Zo krijgt de afhankelijke zin zijn eigen woordvolgorde met de ondoordringbare werkwoordsgroep achteraan; in zinnen die beginnen met een ander zinsdeel dan het onderwerp of het Vf, is inversie voortaan verplicht. Er is overigens nog veel te weinig bekend over dit proces in het nederlands. Het was zeker al in de 13de eeuw gaande; de 17de-eeuwse situatie komt in grote lijnen overeen met het huidige nederlandsGa naar voetnoot11).

De begrippen hoofdzin en bijzin, onderschikking en nevenschikking, kunnen, voorzover ze geënt zijn op de huidige woordvolgordesituatie, dus niet zonder meer gebruikt worden voor het mnl. Wanneer

[pagina 14]
[p. 14]

deze termen in het vervolg van het artikel toch gehanteerd worden, wordt dit gedaan om een korte aanduiding te hebben voor ‘een volgorde waarmee in moderner nederlands de hoofdzin of bijzin correspondeert’.

Een ander probleem voor de beschrijving vormen ambiguë zinnen. Het is soms moeilijk uit te maken of er sprake is van ontkenning van het Vf of van een ander element.

We vermelden tenslotte nog dat we in zinnen als:

waer ic metter helft ghevaen  
men liete mi niet ontgaen K & E 561/2

waar het enkele niet in de hoofdzin lijkt voor te komen, steeds men als een enclitische vorm (men = men en) hebben opgevat. Dit geldt ook voor andere gevallen waarin aan enclisis gedacht kan worden.

Het 16de- en 17de-eeuws

In het 16de-eeuws is de tweeledige ontkenning veel frequenter dan het enkele niet. Het enkele niet is te vinden in:

 

zinnen met Vf voorop (1)

zinnen met inversie (2)

én nu ook in hoofdzinnen met de volgorde Subj. - Vf,

 

maar niet meer in de bijzin (3).

Positie 4 en 5 blijven - zoals eerder gezegd - buiten beschouwing.

De frequentie van niet is niet gelijk voor die verschillende posities en is ook verschillend in de diverse geschriftenGa naar voetnoot12). Bij Vf voorop treffen we, in de loop van de 16de eeuw, steeds vaker uitsluitend het enkele niet aanGa naar voetnoot13). In de zinnen met inversie en in hoofdzinnen met

[pagina 15]
[p. 15]

volgorde Subj. - Vf komt nog meestal of zelfs uitsluitend de tweeledige ontkenning voorGa naar voetnoot14), een enkele opvallende uitzondering (Spel Leid. 1564) daargelaten.

Het springt in het oog dat het enkele niet in deze periode in het geheel niet of vrijwel niet in de bijzin voorkomt: dat in tegenstelling tot het mnl. van de 13de en 14de eeuwGa naar voetnoot15). Trouwens ook al in de 15de eeuw komt het enkele niet sporadisch in de bijzin voor. We zullen in het vervolg van het artikel een verklaring voor deze merkwaardige verandering trachten te geven.

In de hoofdzin wint het enkele niet in de 17de eeuw veel terrein: was in de 16de eeuw de ontkenning in de hoofdzin meestal de tweeledige (zie noot 14), men vindt begin 17de eeuw bij Breero en Biestkens heel vaak enkel -niet in die positieGa naar voetnoot16). Dat lijkt ons een duidelijk keerpunt. In de positie Vf op de eerste plaats treffen we vrijwel steeds, zoals ook al eind 16de eeuw, het enkele niet aan en bij inversie komt

[pagina 16]
[p. 16]

het veel vaker voor dan voorheenGa naar voetnoot17). Rond 1640-1650 vinden we geschriften met bijna uitsluitendGa naar voetnoot18) het enkele niet in de hoofdzin, bij Vf op de eerste plaats en bij inversie. Dat is bijvoorbeeld het geval in Tengnagel's Het leven van Konstance (1643).

In de eerste helft van de 17de eeuw gaat het enkele niet de tweeledige ontkenning ook in de bijzin weer verdringenGa naar voetnoot19), zodat het enkele niet het op alle fronten wint van de tweeledige ontkenning. In de bijzin heeft de tweeledige ontkenning zich nog het langst kunnen handhaven: de enige tweeledige ontkenning in Vondel's Aenleidinghe...(1650) staat in de bijzinGa naar voetnoot20); waar we in Bontekoe's Journael (1646) een tweeledige ontkenning aantreffen, is dat ook meestal in de bijzin.

Rond 1650 lijkt de negatiezaak dus in het voordeel van het enkele niet beslist: a) het kan in alle posities van de tweeledige ontkenning voorkomen; b) er zijn auteurs die uitsluitend het enkele niet gebruiken. In die tijd komen we ook een uitspraak van Leupenius tegen, waarin hij het gebruik van de tweeledige ontkenning afkeurt:

[pagina 17]
[p. 17]

‘Daar het een groot misbruik is dat en somtyds genoomen wordt voor een ontkenninge/gestellt synde by geen of niet: soo wordt gemeenlyk geseidt/gy en sullt niet dooden, gy en sullt niet steelen, gy en sullt geen overspel doen: doch dat is teegen de aard der ontkenningen: want daar twee ontkenningen by een komen/doen sy soo veel als eene bevestiginge: nu geen en niet syn ook ontkenningen/daarom kann en, als een ontkenninge/daar by geen plaatse hebben. Tis ook overtollig/want het kann veel korter en soeter naagelaaten worden. Wat ongemakk geeft het te seggen/ gy sullt niet dooden, gy sullt geen overspel doen, gy sullt niet steelen?’.
Leupenius, Aanmerkingen op de neederduitsche taale 1653 p. 51 Trivium-uitgave.

Het verwerpen van de tweeledige ontkenning in praktijk en leer (grammatika) betekent overigens niet dat zij ± 1650 vrijwel is verdwenen. Bij verscheidene auteurs komt de tweeledige ontkenning nog veelvuldig voor. We wijzen op Van Beverwyk 1651 (Koelmans 1972, 47-49), De Brune 1661 (Koelmans 1972, 61-64) en ook op de zuidnederlandse schrijvers Poirters en OgierGa naar voetnoot21). De diskussie over deze zaak is ook nog niet voorbijGa naar voetnoot22).

[pagina 18]
[p. 18]

Een probleem bij de beschrijving

De beschrijvingsproblemen die al eerder zijn aangesneden, gelden ook, maar sommige in mindere mate, voor de 16de en 17de eeuw. Ambiguïteit blijft moeilijk; de onderscheiding naar zinstypes wordt duidelijker. Bij de beschrijving van het 16de- en 17de-eeuws vormt de kategorie ‘Vf op de eerste plaats’ soms een probleem. Aangezien en in deze tijd zowel de ontkenning als het voegwoord (ende) kan zijn, valt het soms niet uit te maken of we met een tweeledige ontkenning te maken hebben. Bijvoorbeeld in het geval:

En wil dat niet helpen zo is de kunst vals Biestkens 282

We vermoeden - dit terzijde - dat er een samenhang bestaat tussen het langzamerhand verdwijnen van en als negatie en het juist dan, althans in geschreven taal, ontstaan van en uit ende.

Konklusies en enkele vragen

In het mnl. kan het enkele niet slechts in bepaalde posities voorkomen, in het 16de- en 17de-eeuws langzamerhand in alle posities. De frequentie van het enkele niet neemt tevens toe: steeds vaker vervangt het de tweeledige ontkenning. Bij het signaleren en beschrijven van deze ontwikkeling stuiten we op een aantal vragen. Allereerst de vraag hoe de verschillen tussen de diverse geschriften in met name de 17de eeuw zijn te verklaren. Vervolgens de kardinale vraag waarom de tweeledige ontkenning wordt vervangen door een enkele. Tenslotte waarom in dit proces het enkele niet in de 15de en 16de eeuw niet in de bijzin voorkomt, terwijl dat daarvoor (en daarna) wel het geval is.

Variatie in het 17de-eeuws

De ontwikkeling van en...niet/niet (...) en naar niet heeft zich niet overal in hetzelfde tempo voltrokken. Er lijkt een verschil te zijn tussen Noord- en Zuid-Nederland: vgl. Vondel en Tengnagel met Poirters en Ogier. De tweeledige ontkenning heeft zich ook na de

[pagina 19]
[p. 19]

17de eeuw in het zuiden veel langer gehandhaafdGa naar voetnoot23). Of misschien moet men dit zich anders voorstellen: het zou hier kunnen gaan om een tegenstelling tussen het zich ontwikkelende algemeen nederlands en de dialekten. Zelfs nu nog komt in zuidelijke (vooral Z-O-Vlaanderen) en misschien ook in noordelijke dialekten de tweeledige ontkenning voorGa naar voetnoot24).

Met de tegenstelling algemeen nederlands - dialekten zijn niet alle verschillen te verklaren. Mogelijk speelt hier nog een andere faktor een rol: sociale en kulturele verschillen. Werd de tweeledige ontkenning soms aanvankelijk bewust binnen een schoolmeesterstraditie in stand gehoudenGa naar voetnoot25) en distantieerden de hogere, meer geletterde kringen zich eerder van dit gebruik, terwijl de lagere kringen nog (na 1650) in die traditie voortgingen? We zouden dan in die ‘lagere’ regionen De Brune (iemand uit de provincie) en Van Bever-

[pagina 20]
[p. 20]

wyk (een niet-literator) willen plaatsen. Het is niet meer dan een, misschien gewaagde, veronderstelling: een uitgebreid onderzoek naar schoolboekjes en grammatika's zou een licht op deze zaak kunnen werpen. Het doornemen van enige grammatika's uit die tijd op dit punt leverde vooralsnog niet veel opGa naar voetnoot26).

Er zijn verschillen in tempo van ontwikkeling, waar dan ook door veroorzaakt, maar het gaat steeds om hetzelfde proces, dat overal langs dezelfde lijnen verloopt. We kunnen dat heel goed zien aan gegevens uit dialekten: V.F. Vanacker noemt in zijn beschrijving van het dialekt van Aalst onder het hoofdje ‘de enkele ontkenning zonder en’ (Vanacker 1963, 216) juist de gevallen die wij hebben gekenmerkt met Vf op de eerste plaats en inversieGa naar voetnoot27). De bijzin wordt niet genoemd door Vanacker en dat sluit aan bij de situatie in de hedendaagse dialekten: Aalst ligt in het gebied waarvan Koelmans zegt dat het tot op vandaag de dubbele ontkenning in de bijzin heeft gehandhaafd.

[pagina 21]
[p. 21]

De ontwikkeling in andere talen

De ontwikkeling in het nederlands staat niet alleen. Het engels, het duits en ook het frans vertonen opmerkelijke parallellen. Hierop is terecht weer de aandacht gevestigd door Vennemann (Vennemann, 1974).

In het oudengels wordt negatie meestal tot stand gebracht door middel van ne, dat vóór het Vf staat. Versterking van deze ontkenning komt voor, maar even vaak of vaker niet. In het vroegmiddelengels wordt frequenter versterkt, veelal met nought, nat, not (uit ne-awiht) dat na het Vf staat, aanvankelijk met de betekenis ‘helemaal niet’, ‘in geen enkel opzicht’, ‘niets’. Gaandeweg verbleekte deze betekenis, om te worden tot ‘niet’. In de 14de eeuw is de tweeledige ontkenning ne...not de meest gewone. In de 15de eeuw is het enkele not op weg om de tweeledige ontkenning te vervangen. Aan het einde van de 16de eeuw komt ne alleen nog voor in een paar versteende clisisvormen, en heeft not, dat na het finiete werkwoord staat, de ontkennende funktie geheel overgenomen. Dit duurt tot in de 18de eeuw. Inmiddels doen zich dan, o.a. met het hulpwerkwoord do in negatieve zinnen, nieuwe danwel verdergaande ontwikkelingen voor, die voor ons doel buiten beschouwing kunnen blijven. (Closs Traugott, 1972, 94-95, 146-147; Strang, 1970, 151, 209-210, 281 en 312).

De geschiedenis van het duits vertoont in grote lijnen een overeenkomstig beeld. Het ontkennende ni, geplaatst direkt vóór het verbogen werkwoord, etymologisch overeenkomende met het engelse en nederlandse ne, werd in het latere oudhoogduits steeds vaker versterkt door niwiht (uit niowiht, uit ni iowight) dat dan na het werkwoord stond, met dezelfde betekenis als zijn engelse en nederlandse tegenhangers. In het middelhoogduits, wanneer niwiht is geworden tot niht en ni tot ne (n, en), is de tweeledige ontkenning de standaardvorm geworden. Maar dan doen zich ook reeds gevallen voor waarin met enkel niht wordt ontkend. Omstreeks 1300 is ne vrijwel verdwenen en heeft niht het overgrote deel van zijn funktie overgenomen. (Lockwood, 1968, 207-208; Paul/Moser/Schroebler, 1975, 403-412).

Het oudfrans ontkende als regel met alleen ne (uit lat. non). Versterking kon aangebracht worden met o.a. pas, point, mie, gote. In het

[pagina 22]
[p. 22]

middelfrans neemt het gebruik van pas, point, enz. toe, ook wanneer er van emfase geen sprake is. Deze versterkingen zijn dan nog geenszins verplicht. In de 16de eeuw wordt in het frans als enige onder de romaanse talen (Bourciez, 704), zo'n toevoeging van pas, point minder vrijblijvend, om in de 17de eeuw tot de vaste gedaante van de ontkenning te worden. Reeds sedert de 18de eeuw kan de ontkenning ook door enkel pas of plus gedragen worden, zij het dat daarvan weinig of niets in de franse schrijftaal blijkt. (Bourciez, 704). Deze tendens om ne achterwege te laten heeft zich sedertdien voortgezet, en in het hedendaagse gesproken frans is de ontkenning met alleen pas geenszins uitzonderlijk of onbeschaafd (Ashby, 1976). (Rickard, 1974, 62, 80-81, 102, 106, 114-115, 141, 147; Bourciez, 119-120, 271-272, 704-705; Ashby, 1976).

Het proces heeft zich in het duits enige eeuwen eerder voltrokken dan in het engelsGa naar voetnoot28). Wat betreft het frans kan niet voorspeld worden of de parallellie zich ook in de toekomst zal voortzetten; met andere woorden: of het frans een stadium zal bereiken waarin ne verdwenen is en pas c.s. de ontkennende funktie geheel overnemen. Zelfs de vraag of dit waarschijnlijk is, is hier niet aan de ordeGa naar voetnoot29). Van belang is alleen dat het frans tot dusverre overeenkomst vertoontGa naar voetnoot30). Afgezien van de datering van het proces en van de etymologisch andere herkomst van pas (uit passus, ‘stap’) verliep, c.q. verloopt het in het engels, duits, nederlands en ook frans in grote lijnen eender: ne> ne...niet/pas>niet/pas. Dat betekent ondermeer, dat een verklaring voor dit proces in het nederlands in harmonie moet zijn met die voor het engels, duits en frans.

Wat de skandinavische talen betreft, kan opgemerkt worden dat

[pagina 23]
[p. 23]

ook daar een preverbaal ne is vervangen door postverbale ontkenningen: icke in het noors en deens, inte in het zweeds. Ne is er naar verhouding vroeg verdwenen, ± 550-± 800. (Wessen, 1956, 87; Boer 1920, 159-160, 211-212). Juist doordat deze vervanging zo vroeg plaats had, is weinig bekend over de precieze gang van zaken.

Verklaringen

De meeste verklaringen die tot dusverre (voor zover ons bekend) zijn aangevoerd, zijn weliswaar in overeenstemming met bovenstaande eis van harmonie, maar bevredigen niet. Over het algemeen wordt gewezen op de fonetische en semantische verzwakking van ne, dat daardoor in aanmerking zou komen voor ondersteuning, op de ‘natuurlijke’ emfase die aan ontkenning eigen zou zijn, bijgevolg gaarne onderstreept met nadrukkelijke versterking, op de omstandigheid dat na toevoeging van niet het element ne in feite redundant werd, een enkele keer op toenemende onscheidbaarheid van subjekt en Vf, en wat de parallellie betreft ook wel op beïnvloeding door andere talen. Het meeste hiervanGa naar voetnoot31) is zeker juist, maar verklaart te weinig. De toenemende onscheidbaarheid van subjekt en Vf kan maar een gedeeltelijke verklaring zijn. Van fonetisch zwakke elementen kan de funktie door andere elementen worden overgenomen, maar dat gebeurt ook dikwijls niet. Het laat trouwens de vraag open hoe die fonetische verzwakking kon worden toegelaten: het funktioneel onmisbare geeft dikwijls blijk zich tegen klankwetten te kunnen verzetten.

[pagina 24]
[p. 24]

Dat ne ook een semantische verzwakking heeft doorgemaakt, verplaatst eveneens slechts het probleem: hoe kon een zo onmisbaar element als het negatie-partikel zo maar semantisch zwakker worden? Verder: tal van versterkingen (er waren heel schilderachtige onder) zijn weer verdwenen, of door andere vervangen, zonder tot zulke ingrijpende verschuivingen aanleiding te geven. Tenslotte moet van redundantie gezegd worden, dat zij inderdaad dikwijls opgeruimd wordt, maar soms ook niet. In feite zijn met het voorgaande alleen omstandigheden aangeduid waaronder de veranderingen plaats vonden, de weg waarlangs, en misschien begunstigende faktoren.

Algemener veranderingen van veel IE.-talen

Dat zich bij vele IE.-talen opmerkelijk parallelle ontwikkelingen voordoen, na hun historisch uiteengaan, tot op heden toe, is geen nieuws. Zij zijn of waren onderhevig aan hetzelfde complex van veranderingen, zij het dat dit zich in de ene taal duidelijker manifesteert dan in de andere, dat het hier sneller daar trager verloopt, bij deze eerder inzet dan bij gene, en bij alle medebepaald wordt door taalspecifieke omstandigheden en ontwikkelingen. Wij doelen hier op deflexie, ontwikkeling van een systeem van perifrastische werkwoordstijden, toenemend gebruik van voorzetsels, vaster worden van de woordvolgorde, enz.. Sedert Sapir's Language (1921) spreken we in dit verband wel van ‘drift’: veranderingen die zich over vele generaties taalgebruikers uitstrekken en die, zonder dat dat als gevolg van beïnvloeding verklaarbaar is (vgl. echter noot 31), parallellen hebben in historisch verwante talen. Overigens is met de term ‘drift’ de verklaring ervan natuurlijk niet veel dichterbij gekomen. Recent moest nog geconstateerd worden (nadat drift was toegeschreven aan een zekere ‘metacondition’): ‘I have no idea why this metacondition exists’ en ‘It is also not clear what sort of thing this metacondition is’. (Lakoff, 1972, 179) (Vgl. echter ook: Vennemann, 1975).

Er is de laatste jaren een hernieuwde belangstelling voor drift-verschijnselen. Nieuw onderzoek op dit gebied wordt gestimuleerd door vruchtbare ontwikkelingen bij de taaltypologie. Zij heeft samenhang aan het licht gebracht tussen enerzijds de volgorde van subjekt (S),

[pagina 25]
[p. 25]

objekt (O) en verbum finitum (V), en anderzijds de volgorde van elementen in andere syntaktische verbanden, bv. de plaats van relatieve bijzinnen, bezittelijk voornaamwoorden en adjektieven t.o.v. het zelfstandig naamwoord waar zij bij horen. Ook blijkt het voorkomen van een naamvallensysteem veelal samen te gaan met SOV-strukturen. (Bynon, 1977, 263-266; Lehmann, 1973b, 55-58; beiden geven verdere literatuur). Er bestaat thans een zekere eenstemmigheid dat de IE.-talen bij het begin der schriftelijke overlevering doende waren te veranderen van SOV- naar SVO-talenGa naar voetnoot32)Ga naar voetnoot33). Deze theorie vormt een heel bruikbaar raamwerk voor de bestudering van drift-verschijnselen.

En>en...niet>niet in wijder perspektief

Het lijkt ons niet onaannemelijk, dat de overgang en>en...niet> niet onderdeel is van dit complex van veranderingen. Het is namelijk geen vervanging zonder meer: en heeft syntaktisch andere eigenschappen dan niet (not, nicht). En/ne staat steeds direkt voor het Vf, niet staat achter het Vf, direkt erachter of verderop, behalve in de bijzin met achter-Vf waar het vóór het Vf staat (indien vergezeld van en ook daar nog voor). Die grotere flexibiliteit in plaatsing kan niet van huis uit meegebracht hebben als onbep. vnw.. Waarschijnlijk typeren we het belangrijkste aspekt van de verandering als volgt: een ontkenning vóór het Vf werd vervangen door een ontkenning ná het Vf. Deze vervanging is dan onderdeel van een veel algemener tendens in allerlei IE.-talen, om OV-verhoudingen te vervangen door VO-verhoudingenGa naar voetnoot34). Het is deze verklaring die ook Vennemann (Venne-

[pagina 26]
[p. 26]

mann, 1974) voor de ontwikkeling en voor de parallellie voorsteltGa naar voetnoot35). De periode met de tweeledige ontkenning was in dit licht de overgangsfase. Dat het juist via deze overgangsfase verliep, d.i. via een fase met een tweeledige ontkenning, kan samenhangen met de bekende neiging tot versterking van de negatie, hetzij door een negatief woord, hetzij door een ander woord, waarbij soms clusters van ontkenningen optreden die elkaar niet opheffen maar versterken. Het engels, het duits en het frans hebben zulke ontkennende clusters niet minder gekend dan het nederlandsGa naar voetnoot36). Het begin en einde van de ontwikkeling, de richting ervan, valt natuurlijk niet door deze neiging te verklaren.

Drie verschillende processen

Hiermee lijkt ons, in aansluiting bij Vennemann, de overgang van en>en...niet>niet op aanvaardbare wijze in verband gebracht met een veel algemener verandering, een verandering van taaltype (SOV> SVO). Minder duidelijk is vooralsnog dat de overgang en...niet> niet zich aanvankelijk vooral manifesteert in de door ons gevonden zinstypenGa naar voetnoot37). Het is niet zo dat het enkele niet zich het eerst vertoont in alleen typische VO-strukturenGa naar voetnoot38). In de hoofdzin, de meest typische

[pagina 27]
[p. 27]

VO-struktuur, verschijnt het enkele niet vrij laat. Waarschijnlijk doen we er goed aan hier drie processen te onderscheiden. Zij zijn nauw met elkaar verbonden, maar niet identiek. Nummer één is de verschuiving van SOV- naar SVO-strukturen: zij behelst allerlei veranderingen in de ordening der elementen. Nummer twee is het vaster worden van de woordvolgorde, d.i. het syntaktisch (meer) relevant worden van volgordeverschijnselen: objekt en subjekt bv. worden door hun plaats in de zin als zodanig kenbaar. Nummer drie is het proces waarbij afwijkende woordvolgordes als geheel (het gaat vaak om ingebedde zinnen) een eigen funktie en betekenis krijgen, bv. die van voorwaardelijke bijzin met Vf voorop, bijzin in de funktie van objekt, subjekt, enz. met de z.g. bijzinsvolgorde.

Zo moeten we voor de geschiedenis van en>en...niet>niet een onderscheid maken tussen de algemene tendens om een preverbale ontkenning te vervangen door een postverbale, en de condities, de omstandigheden en de wijze waaronder, resp. waarop die vervanging zich voltrekt. Zo behoeft het aanvankelijk aanblijven van en in de hoofdzin met rechte woordvolgorde geen ondermijning te zijn van de claim dat bij dit alles SOV>SVO aan de gang is: het kan zeer wel zijn oorzaak vinden in de specifieke geschiedenis van onze hoofdzinsvolgorde. Het in de vorige alinea genoemde proces 1 voltrekt zich, maar het hoe en wanneer wordt bepaald door onder andere de processen 2 en 3Ga naar voetnoot39).

Het aanvankelijk wegvallen van en juist in zinnen met Vf voorop en met inversie, zal hoogstwaarschijnlijk te maken hebben met het vaster worden van de woordvolgorde. In deze strukturen is als het ware geen plaats meer voor en: het Vf komt op de absoluut eerste plaats en de volgorde zinsdeel - Vf wordt ondoordringbaar voor andere

[pagina 28]
[p. 28]

elementen. Voor de bijzin met achter-Vf lijkt zoiets niet te kunnen gelden. Wel wordt ook daar de woordvolgorde steeds vaster, maar het is minder duidelijk waarom er voor en geen plaats meer zou zijn. Het moet verwonderlijk heten, dat juist de OV-volgorde bij uitstek, reeds zo vroeg wegval van en vertoont. Ter verklaring hiervan zullen wij iets nader in moeten gaan op de geschiedenis van de bijzinsvolgorde.

De bijzin

In de eerste plaats moet herinnerd worden aan de omstandigheid dat het enkele niet in de bijzin wel in de 13de/14de-eeuwse teksten werd aangetroffen, maar vrijwel niet in 15de/16de-eeuwse teksten. Het is alsof de bijzin, aanvankelijk ook van de partij, na verloop van tijd afhaakt. Pas wanneer (in de 17de eeuw) en over de hele linie wijkt, verdwijnt het ook weer uit de bijzin, zij het daar het laatst.

In de tweede plaats valt te wijzen op het feit dat de mod.ndl. bijzin bepaald niet het toppunt van SOV-ordening is. Vgl.

...dass Karl es fragen dürfen soll.
...dat Karel het moet mogen vragen.
(Kooij, 1973, 22-26).

De mnl. bijzin was nog minder SOV-achtig van aard: de rode volgorde (heeft gedaan, mag komen) was er minstens zo frequent als de groene (gedaan heeft, komen mag); dat veranderde pas tegen de 16de eeuw (Weijnen, 1971, 16-17); ook kon in de mnl. bijzin het objekt, en andere zinsdelen die dat nu niet meer kunnen, nog wel na het Vf komen. Wij hebben derhalve de indruk dat de bijzin, eenmaal uitverkoren als bijzondere volgorde om een eigen funktie te vervullen, gaandeweg zijn SOV-karakter ‘ging cultiveren’, zich meer en meer ‘in zijn rol ging inleven’. Juist aan deze voortzetting(?) van een op zichzelf oude tendens, voortzetting tot verder dan voorheen het geval was, is o.i. toe te schrijven dat de nederlandse (en de duitse) bijzin notoire behoedster werd van antiquiteiten (zie bv. de geschiedenis van de conjunctivus). In dit verband is bijzonder interessant wat Lehmann (Lehmann, 1971) voor het duits meent te kunnen aantonen: namelijk dat de verschijning van de vaste bijzinsvolgorde, in de 16de eeuw, daar gepaard ging met de introduktie van enige nieuwe SOV-

[pagina 29]
[p. 29]

verschijnselen (bv. postposities als entlang en gemäss). De veronderstelling van Kooij (Kooij, 1973, 24), dat de volgorde participium - hulpwerkwoord een ouder OV-stadium vertegenwoordigt, is dan weliswaar niet geheel onjuist, maar zij moet gemodificeerd worden. Ofschoon gemarkeerde, bijzondere woordvolgordes inderdaad dikwijls idiomatisch geworden, versteende relicten van een vroegere struktuur zijn, en ofschoon de bijzinsvolgorde inderdaad een min of meer duidelijke OV-ordening vertoont, en OV-ordening ging in de geschiedenis van talen als de onze aan VO-ordening vooraf, is toch de mod.ndl. bijzin hoogstwaarschijnlijk niet eenvoudigweg een voortzetting van oude OV-strukturen. Het OV-karakter was de mnl. bijzin minder eigen dan de mod.ndl. bijzin. De tendens tot OV-ordening moge oud zijn, zij heeft toen de bijzin bijzin werd, daar nieuwe impulsen gekregen. Deze neiging tot OV-ordening in de 15de/16de eeuw kan verklaren waarom eliminatie van en, eerst op gang gekomen, toch weer ongedaan gemaakt wordt, d.i. waarom de bijzin afhaakt. Onverklaard blijft hiermee waarom oudere bijzinnen soms wèl het wegvallen van en vertonen. Om dat te verklaren stellen wij nu een hypothese op omtrent de herkomst van de bijzinsvolgordeGa naar voetnoot40). Deze hypothese kan bovendien een antwoord geven op enige andere vragen die met dit alles verbonden zijn.

Herkomst van de bijzinsvolgorde

Waarschijnlijk is de herkomst van de bijzinsvolgorde tweeledig. Enerzijds kan hij teruggaan op oude OV-verhoudingen, welke dan sedert de 15de/16de eeuw sterker ontwikkeld zijn. Echter juist omdat het OV-karakter aanvankelijk verre van duidelijk is, zal ook aan een andere bron van herkomst gedacht moeten worden. Wij veronderstellen nu, dat de oorsprong van de bijzinsvolgorde samenhangt met inversie.

[pagina 30]
[p. 30]

Samenhang met inversie lijkt ons aannemelijk wegens de herkomst van vele inleiders van bijzinnen: betr.vnw.<aanw.vnw./vrag.vnw., vgw.<bijw.. In wat later bijzinnen werden, was dan in de prehistorie van het nederlands dikwijls een inversie-verhouding aanwezig. Inversie/geen inversie waren daar, zowel als elders, bv. in de hoofdzin, vrije varianten (a en b). Toen inversie verplicht werd, dat is toen het verb-second-karakter van zinnen zich in het nederlands en duits ging manifesteren, was die vrije variatie niet meer mogelijk. Of het subjekt moest steeds na het Vf komen (c), of het inleidende aanw.vnw. (vrag.vnw.) en bijw. (voorzover het objekt, resp. bepaling was) moesten gaan funktioneren als resp. betr.vnw. en vgw. (d). Zoals bekend, heeft zich de laatstgenoemde ontwikkeling voorgedaan. Daarmee behoefde het subjekt niet meer na het Vf te komen, zelfs mocht

a) aanw. vnw./bw. - Vf - S } ↗ of: c) aanw. vnw./bw. - Vf - S
b) aanw. vnw./bw. - S - Vf } ↘ of: d) betr. vnw./vgw. - S - Vf

dat niet meer: op straffe van misinterpretatie van het vgw. als bijw., het betr.vnw. als aanw.vnw.. Waar het subjekt dus voorheen ook wel achter het Vf stond, moest het voortaan steeds ervóór. Wat in aanzet een naar-voren-halen van het subjekt was, kon gemakkelijk ervaren worden als een naar-achteren-verplaatsen van het Vf. Welnu, deze herinterpretatie van wat er gebeurde, is een plausibele kristallisatiekern die alles in gang zette. Niet meer de afwezigheid van verwachte inversie werd ervaren als bijzinskenmerk, maar achterplaatsing van het Vf. Na deze omslag is de rest een verder voortzetten van de aanzet: het Vf schoof steeds verder naar achteren, d.i. steeds meer kon, en op den duur moest, in de bijzin vóór het Vf staan. Als dit alles juist is, dan kan men zich zelfs afvragen of de bijzin inderdaad wel een continue afstammeling is van oude OV-strukturen. Mogelijk viel echter op den duur deze teniet-gedane inversie samen met strukturen waarin vanouds het Vf achteraan stond.

Dat in de mnl. bijzin aanvankelijk en soms ontbreekt, schrijven wij toe aan de verwantschap van de bijzin met de inversie. Er is dan een fase in de geschiedenis geweest waarin voor de intuïtie van de taal-

[pagina 31]
[p. 31]

gebruiker inversie en ‘bijzinsvolgorde’ (d.i. aanvankelijk: afwezigheid van verwachte inversie) nauw verwante strukturen waren. Dat is vervolgens gaandeweg anders geworden; op den duur werd die relatie niet meer ervaren. Dit, gevoegd bij de in beweging gezette OV-tendens, maakt dat later en (als typische OV-ontkenner) in de bijzin niet meer achterwege blijft.

Enige verschijnselen uit de geschiedenis van het engels en het duits zijn binnen deze veronderstelling omtrent de herkomst van de bijzinsvolgorde heel goed te verantwoorden. Het ontbreken van een bijzinsvolgorde met achter-Vf in het engels lijkt ons samen te hangen met de omstandigheden dat het engels meestal niet die stringente inversie-verplichting heeft van het nederlands en het duits. Het oudengels en middelengels kenden weliswaar wèl zoiets als een bijzinsvolgorde met Vf achteraan, en de mogelijkheden tot inversie waren toen ruimer, maar zij hebben nooit het straffe karakter bereikt van hun verwanten in het nederlands en het duits. Een en ander is in de loop der eeuwen meer met het nederlands en duits gaan verschillen. (Closs Traugott, 1972, passim).

De vraag blijft, waarom het engels een veel beperkter inversie-verplichting heeft dan het duits en het nederlands. Hiervoor kunnen we wijzen op de omstandigheid dat het proces van deflexie in het engels, zoals bekend, eerder plaats had en verder is dan in het duits en nederlands, er naar verhouding voorop loopt. Toen het z.g. verb-second karakter zich manifesteerde, kon in het engels inversie zo veel minder vaste voet aan de grond krijgen. In het duits en nederlands waren bv. objekt en indirekt objekt nog voldoende formeel gekenmerkt om zonder gevaar voor misverstand als eerste zinsdeel op te treden.

De tijdsverschillen in het proces van deflexie brachten scheiding tussen enerzijds engels, anderzijds nederlands en duits: resp. inversie als marginaal patroon en als belangrijk struktuurgegeven. Dit verschil leidde er op zijn beurt toe, dat er resp. geen/wel bijzinsvolgorde met achter-Vf ontstond.

En tenslotte verklaart dit laatste weer, waarom in het duits de overgang van ne naar niet zoveel eerder plaatsvond dan in het engels. Op het eerste gezicht kon dit raadselachtig lijken, daar het duits in-

[pagina 32]
[p. 32]

zake drift-verschijnselen doorgaans achterloopt bij het engels. Het kan heel goed zijn verklaring vinden in de inversie en bijzinsvolgorde in het duits.

De meest gangbare, maar ook wel eerder aangevochten, verklaring voor de herkomst van de bijzinsvolgorde, althans voor de absolute achteropplaatsing van het Vf in de duitse bijzin (o.a. bij O. Behaghel, Deutsche Syntax Heidelberg, 1923-1932, deel IV, 20-22; zo ook bij Lockwood, 1968, 268) is dat zij wordt toegeschreven aan humanistische imitatie van veronderstelde latijnse patronen. Behalve dat zij minder verklaart dan de hierboven ontwikkelde hypothese, zijn er ook op zichzelf bedenkingen tegen aan te voeren. In de eerste plaats lijkt de invloed van weinigen overschat. Dat humanisten een bestaand procédé cultiveerden is eerder waarschijnlijk dan dat zij, met blijkbaar succes, een nieuw zouden hebben geïntroduceerd. In de tweede plaats is bijzinsvolgorde, hoe rudimentair misschien, hoe moeilijk soms als zodanig te onderkennen, bepaald eeuwen ouder. Al zijn er in de eeuwen daarvoor vele zinnen niet zonder willekeur te bestempelen als bijzin, er zijn er dan ook waarin het bijzinskarakter wèl duidelijk is. De 16de eeuw moge een stroomversnelling zijn geweest (vgl. ook Bever & Langendoen, 1972, 85), zij was hoogstwaarschijnlijk niet de eeuw van de geboorte van de bijzin (zoals ook Lehmann, 1971 schijnt te suggereren). De sociale en culturele omstandigheden kunnen overigens wel een rol gespeeld hebben bij het inderdaad vooral sedert de 16de eeuw sterk toegenomen gebruik van onderschikkingGa naar voetnoot41).

[pagina 33]
[p. 33]

Conclusie

Concluderend formuleren wij als volgt. Het proces van en via en...niet naar niet kan, zoals door Vennemann reeds voorgesteld, ondergebracht worden bij die veel algemenere tendens in vele IE.-talen om OV-strukturen te vervangen door VO-strukturen. Het essentiële van en naar niet is dan gelegen in de vervanging van een preverbale door een postverbale ontkenning. Voor de verklaring van de manier waarop deze vervanging zich voltrekt, moet tevens rekening gehouden worden met het wel verwante maar niet identieke proces van vaster worden der woordvolgorde. Het feit dat het enkele niet in het mnl. zich aanvankelijk (13de/14de eeuw) alleen vertoont in zinnen met Vf voorop, inversie of bijzinsvolgorde, vloeit voort uit die vastere woordvolgorde. Voor de eerste twee moge dat direkt duidelijk zijn, voor de bijzinsvolgorde ligt de kwestie ingewikkelder. Wij nemen aan, dat de bijzinsvolgorde, althans ten dele, ontsproten is aan een omgekeerde, teniet-gedane inversie. Later, in de 15de/16de eeuw, bestaat deze relatie met de inversie er voor de taalgebruiker niet meer, en wordt in de bijzin de OV-ordening verder voortgezet. Zodoende vertoont de bijzin in het 15de- en 16de-eeuwse nederlands zo goed als geen wegval van en, en blijkt hij in de 17de eeuw en later en zelfs het langst vast te houdenGa naar voetnoot42).

 

19 september 1978

J.M. van der Horst

M.J. van der Wal

Bijlage

Het materiaal met vermelding van afkortingen voorzover deze in de tekst gebruikt zijn:

Beatrijs, ed. F. Lulofs, Culemborg 19754 - Beatr. - vs. 1-750.
De reis van sente Brandane, ed. H.P.A. Oskamp, Zutphen 1971 - Brand. - vs. 1-750.
[pagina 34]
[p. 34]
Jan (van) Boendale, Der leken spieghel, ed. M. de Vries, Leiden 1845 - Lsp. - boek 2, p. 20-74.
Dirc van Delf, Tafel van den kersten ghelove, ed. L.M. Fr. Daniëls, Antwerpen/Nijmegen-Utrecht 1938 - v.D. - dl. IIIA, Kap. V, p. 51-69.
Ferguut, ed. E. Rombauts e.a., Culemborg 1976 - Ferg. - vs. 579-852 en 4000-5604.
Floris ende Blancefloer, ed. J.J. Mak, Zwolle 1960 - F & Bl. - vs. 1-750.
Gloriant, ed. G. Stellinga, Culemborg 1976 - Glor. - vs. 1-750.
Karel ende Elegast, ed. G. Stellinga, Zutphen 19772 - K & E - geheel.
Lanceloet en het hert met de witte voet, ed. M. Draak, Culemborg 19704 - Lanc. & - vs. 1-750.
Vanden levene ons heren, ed. W.H. Beuken, Zwolle 1968 - LoH - vs. 1-750.
J.v. Maerlant, Der naturen bloeme, boek I, De mens, ed. VL/VU, Amsterdam 1977 - Nat. Bl. - geheel.
Mariken van Nieumeghen, ed. W.H. Beuken, Zutphen 19723 - Mar. - vs. 1-750.
C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse Marialegenden, Leiden z.j. - Marial. - dl. 1, p. 118-156 en dl. 2, p. 1-18.
Beatrijs van Nazareth, Van seuen manieren van heileger minnen, ed. H.W.J. Vekeman e.a., Zutphen 1970 - B.v.N. - geheel.
Van den vos Reinaerde, ed. D.C. Tinbergen/L.M. van Dis, Groningen 196618 - Rein. - geheel.
Roelantslied, in: G. Kalff, Middelnederlandsche epische fragmenten, 1886 (reprint Arnhem 1968) - Roel. - vs. 1-750.
De fragmenten van de Tweede Rose, ed. K. Heeroma, Zwolle 1958 - Tweede Rose - geheel.
Torec, ed. M. & J. Hogenhout, Abcoude 1978 - Tor. - geheel.
Twee uit het latijn vertaalde middelnederlandse novellen, ed. R. Pennink, Zwolle 1965 - Twee Nov. - geheel.
Van Veldeke, Sint Servaeslegende, ed. G.A. van Es, Culemborg 19762 - Serv. - vs. 1-2000.
De borchgravinne van Vergi, ed. R. Jansen-Sieben, Gent 1970 - Vergi - vs. 1-1128.
Willem van Hildegaersberch, Gedichten, in: E. Verwijs & C.C. de Bruin, Bloemlezing mnl. dichtkunst, deel III, p. 86-108 - v. Hild. -
Dirc Potter, Der minnen loep, idem, p. 166-184 - Potter -
Melis Stoke, Rijmkroniek, idem, p. 109-118 - Stoke -
A.C. Bouman, Middelnederlandse bloemlezing, Zutphen 19482 - B - geheel.
Philips Marnix van St. Aldegonde, Den byencorf der H. Roomsche kercke, ed. W.A. Ornee & L. Strengholt, Zutphen 1974. p. 39-68.
Nicolaes Biestkens, Klucht van Claas Kloet, ed. G.R.W. Dibbets, Zutphen z.j. - Biestkens - geheel.
Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de oost-indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn, ed. M.C.A. van der Heyden, SNL 11, Utrecht/Antwerpen 1971, geheel.
G.A. Bredero's Kluchten, ed. C. Kruyskamp, Zutphen 19752 - Breero - vs. 1-500.
[pagina 35]
[p. 35]
J. de Brune, Bancket-Werck van goede gedachten, bloeml. door P.J. Meertens - geheel.
Historie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, z.p., 1569 - Br. Corn. - f. 16 r. - f. 28 r.
D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste, ed. B. Bekker, Leiden 1942 - Coornh. - p. 175-195.
Jan van Hout, Loterijspel, ed. M.C.A. van der Heyden, SNL 12, Utrecht/Antwerpen 1972, vs. 1-500.
J.B. Houwaert, De vier wterste, ed. F.v. Vinckenroye, Gent 1965 - Houw. - vs. 1000-1500.
Carel van Mander, Het Schilder-Boeck, Haerlem 1604 - v. Ma. - f. 220 v.- 225 v.
Dagboek van gebeurtenissen, opgetekend door Christiaan Munters 1529-1545, ed. J. Grauwels, Assen 1972, p. 1-30.
Jan van der Noot, Het Bosken en het Theatre, ed. W.A.P. Smit, Amsterdam/Antwerpen 1953 - v.d. Noot - p. 190-192; 233-250; 301-310.
Guilliam Ogier, De gramschap, ed. A.A. Keersmaekers, Antwerpen 1955 - Ogier - vs. 1-500.
P.A. Poirters, Het masker van de wereldt afgetrocken, ed. J. Salsmans, Oisterwijk 1935 - Poirters - p. I-XV; 12-17; 289-298.
Spel van sinne van Brussel, in: Spelen van sinne, Antwerpen 1562 - Sp.Bru. - geheel.
Spel van sinne door de Leidse rederijkerskamer De witte acoleyen vertoond te Rotterdam in 1561, Publikaties vakgroep Nederlands, Leiden 1975 - Sp. Leid. - geheel.
Simon Stevin, Het burgherlick leven, ed. Stichting onze oude letteren, Amsterdam 1939 - Stevin - p. 25-45.
Mattheus Gansneb Tengnagel, Alle werken, ed. J.J. Oversteegen, Amsterdam 1969 - Teng. - p. 393-413.
Ulenspegel, ed. W. Krogmann, Drucke des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, nr. XI, Neumünster, z.j. [1952], - Uilensp. - p. 1-30.
J. van den Vondel, Aenleidinge ter nederduitsche dichtkunste, in: Weijnen, z.j., 235-241.
Nieuwnederlands uit de zestiende en zeventiende eeuw, uitgeg. door L. Koelmans, Groningen 1972 - geheel.

 

Literatuur waarnaar verwezen wordt:

Ashby, W.J., 1976, ‘The loss of the negative morpheme, ne, in Parisian French’, in: Lingua 39, 119-137.
Berg, B. van den, 1971, Inleiding tot de middelnederlandse syntaxis, Groningen.
Bever, T.G. & D.T. Langendoen, 1972, ‘The interaction of speech perception and grammatical structure in the evolution of language’, in: Linguistic change and generative theory, ed. R.P. Stockwell & R.K.S. Macaulay, 32-95.
Boer, R.C., 1920, Oudnoorsch handboek, Haarlem.
Bourciez, E., z.j., Éléments de linguistique romane, Paris.
[pagina 36]
[p. 36]
Bynon, Th., 1977, Historical linguistics, Cambridge etc.
Canale, M., 1976, ‘Implicational hierarchies of word order relationships’, in: Current progress in historical linguistics. Proceedings of the second ICHL, Amsterdam, 39-69.
Closs Traugott, E., 1972, A history of English syntax. A transformational approach to the history of english sentence-structure, New York etc.
Damsteegt, B.C., 1973, ‘Verkenning van 17de-eeuws nederlands’, in: Album Willem Pée, Tongeren, 71-78.
Es, G.A. van, 1949, ‘Oorsprong en functie van het voegwoord al’, in: It Beaken 11, 105-117.
Fokkema, K., 1967, Beknopte friese spraakkunst, 2e dr., z.p.
Greenberg, J.H., 1966, ‘Some universals of grammar with particular reference to the order of meaningful elements’, in: Universals of language (2nd ed.), ed. J.H. Greenberg, Cambridge Mass., 73-113.
Hirt, H., 1937, Indogermanische Grammatik, T. VII, Syntax II, Die Lehre vom einfachen und zusammengesetzten Satz, Heidelberg.
Koelmans, L., 1967, ‘Over de verbreiding van het ontkennende en’, in: Ntg. 60, 12-18.
Koelmans, L., 1972, Nieuwnederlands uit de zestiende en zeventiende eeuw, Groningen.
Koelmans, L., 1975, ‘Zeventiende-eeuws en modern nederlands: overeenstemming en verschil in de syntaxis’, in: Ntg. 68, 125-131.
Kooij, J.G., 1973, Is Nederlands een SOV taal? Amsterdam.
Lakoff, R., 1972, ‘Another look at drift’, in: Linguistic change and generative theory, ed. R.P. Stockwell & R.K.S. Macaulay, 172-198.
Lehmann, W.P., 1971, ‘On the rise of SOV patterns in New High German’, in: Grammatik Kybernetik Kommunikation (Festschrift Alfred Hoppe), ed. K.G. Schweisthal, Bonn, 19-24.
Lehmann, W.P., 1972, ‘Converging theories in linguistics’, in: Language 48, 266-275.
Lehmann, W.P., 1973a, ‘A structural principle of language and its implications’, in: Language 49, 47-66.
Lehmann, W.P., 1973b, Historical linguistics. An introduction, 2nd ed., New York etc.
Lehmann, W.P., 1974, Proto-Indo-European Syntax, Austin.
Lockwood, W.B., 1968, Historical german syntax, Oxford.
Miller, D.G., 1975, ‘Indo-European: VSO, SOV, SVO or all three?’, in: Lingua 37, 31-52.
Paul H., H. Moser & I. Schröbler, 1975, Mittelhochdeutsche Grammatik, 21 dr., Tübingen.
Rickard, P., 1974, A history of the french language, London.
Stoett, F.A., 1923, Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis, 3e dr., 's-Gravenhage.
Strang, B.M.H., 1970, A history of English, London.
Vanacker, V.F., 1963, Syntaxis van gesproken taal te Aalst en in het land van Aalst in de XVde, XVIde en XVIIde eeuw.
[pagina 37]
[p. 37]
Vennemann, Th., 1974, ‘Topics, subjects, and word order: from SXV to SVX via TVX’, in: Proceedings of the first ICHL, 339-376.
Vennemann, Th., 1975, ‘An explanation of drift’, in Word order and word order change, ed. Ch.N. Li, Austin/London, 269-305.
Vooys, C.G.N. de, 1963, Nederlandse spraakkunst, 6e dr., Groningen.
Wessen, E., 1956. Svensk språkhistoria III: Grundlinjer till en historisk syntax, Stockholm.
Weijnen, A.A., 1971, Schets van de geschiedenis van de nederlandse syntaxis, Assen.
Weijnen, A., z.j., Zeventiende-eeuwse taal, Zutphen.
voetnoot1)
Zie Stoett 1923, 154-167; Van den Berg 1971, 34-42; Weijnen 1971, 135.
voetnoot2)
Zie i.h.b. Stoett 1923, 154-160.
voetnoot3)
De term dubbele ontkenning is overigens niet zo gelukkig: het gaat hier niet om twee elkaar versterkende ontkenningen (zoals het type nooit niet), maar om één ontkenning die uit twee delen bestaat. Vennemann's term embracing negation (Vennemann 1974, 366) is veel beter, maar niet geheel bruikbaar voor het mnl.: in de bijzin is immers geen sprake van ‘embracing’; tweeledige ontkenning zou wellicht een passender benaming zijn.
voetnoot4)
Niet (...) en komt dus voor in bijzinnen als:
ende daer was een water tusschen sijns broeders hof ende der capellen so datmen sonder scip niet over en machte comen Marial. I, p. 150 : 2/4
die eerste redene is dat
die heilighe verborghene scat,
ende die zonderlinghe zalicheit
die ons daer bi was ghereit,
den duvel niet en soude sijn cont
Lsp. p. 61 : 53/7
Niet (...) en treffen we echter ook aan in:
een twint hi doe niet en seide,
al waest dat hem sere deert
Vergi 1067/8
De woordvolgorde in dit laatste citaat is overigens merkwaardig en is misschien toe te schrijven aan de poëzievorm.
voetnoot5)
We moeten voor het nnl. onderscheid maken tussen gesproken en geschreven taal. (In de 16de en 17de eeuw wordt de afstand tussen gesproken en geschreven taal snel groter, wat o.a. te zien is aan het verdwijnen van clisisvormen en van dialektische kenmerken uit de geschreven taal). In de gesproken taal heeft en zich langer gehandhaafd. MNW II, 633 vermeldt (in 1889) dat en alleen nog voortleeft in de spreektaal en geeft als voorbeelden: dat ik het niet en doe; dat hij het niet en weet. En is in enkele dialekten tot in de twintigste eeuw blijven bestaan. Zie Koelmans 1967, 12-18 en C.B. van Haeringen, bladvulling Ntg. 41 (1948), 250.

voetnoot6)
Wellicht ten overvloede wijzen wij erop, dat wij hier onder inversie verstaan: de volgorde waarbij S ná Vf staat en waarbij een ander zinsdeel dan S vóór Vf staat. Anders dan in veel literatuur begrijpen wij onder inversie niet de volgorde Vf-S waarbij Vf de eerste plaats inneemt, bv. in ja/nee-vragen, conditionele bijzinnen, enz. Ons argument hiervoor is dat de volgordes X-Vf-S en Vf-S zowel historisch als semantisch en funktioneel zeer verschillen.
voetnoot7)
De gevallen al + Vf rekenen wij onder categorie 1 en niet onder 2 Met Van Es menen wij dat al nl. als verzwarend bijwoord voorop aan de hypothetische zin met Vf op de eerste plaats, werd toegevoegd (Van Es 1949). Vergelijk het Waleweincitaat:
 
waric yewer in een plein,
 
sprac die rudder Walewein,
 
al waren si hondert om mi ghestaen
 
ende si mi alle wilden slaen
 
ic sette mi jeghen hem te were (zie ook: De Vooys 1963, 390).

voetnoot8)
Wij zien hiervoor twee verklaringen: ofwel er was inderdaad weinig woordgroepsnegatie of ook bij woordgroepsnegatie stond aanvankelijk ne bij het Vf. De eerste achten wij onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk; de tweede is strijdig met onze concusie. Vgl. Hirt 1937, 73: ‘Aus dem Umstand, dasz die Negation am Satzanfang oder vor dem Verb teht - zum Teil ist das dasselbe, da das enklitische Verb nach der zweiten Stelle des Satzes strebt - ergibt sich eine auffallende Eigentümlichkeit: manche Verben haben die Negation bei sich, obgleich sie nicht selbst verneint sind, sondern die dazugehörige Ergänzung, sei es ein Infinitiv oder ein Nebensatz’.
voetnoot9)
Gebruikelijk is dus de volgorde niet + het ontkende element zoals in:
dat en laet dor niemen niet,
ghi en segt waer ende niet el,
hoe die aventure ghevel K & E. 1210/2
sijn gheselscap was niet groot Roel. 636

 

We treffen echter ook, in rijmpositie, aan:
nu eest al valsc ende el niet Tor. 2409
rechte mate ende anders niet v. Hild. p. 89 : 125
men plach willen, alst noch zoude,
daer men gheslachte woude
bescriven, datmen dan
tgheslachte vertrac vanden man,
ende vander vrouwen niet. Lsp. p. 22 : 61/5

 

Een uitzondering vormt misschien het volgende voorbeeld:
el niet dan wijfs wonen int lant Nat. Bl. I : 178

 

Opmerking: in enkele citaten zou niet ook de betekenis ‘niets’ kunnen hebben.
voetnoot10)
We troffen slechts een paar uitzonderingen aan, die we hier geven:
sijn sin ende sine gedachte
wisten niet waer dat hi soude Lanc. & 154/5
tsymminkel can niet stille staen Nat. Bl., B. p. 127 : 46
dese geliken niet den gone
die valscer minnen sijn gewone Tweede Rose p. 113 : 57/8

 

voetnoot11)
Zie hierover o.a. de diskussie gevoerd door Damsteegt (Damsteegt 1973) en Koelmans (Koelmans 1975).

voetnoot12)
Dat is overigens ook in het mnl. het geval: in de Servaes vinden we bv. het enkele niet uitsluitend als ontkenning van een woord of woordgroep; in de Torec staat het steeds in de bijzin.
voetnoot13)
We hebben voor de onderzochte teksten percentages vastgesteld die zeker niet absoluut genomen moeten worden; men moet ze slechts als een globale aanduiding beschouwen. Uitzonderlijkheden zijn vaak aan toevallige omstandigheden te wijten (zie noot 16).
Uilensp. Sp. Bru. 1562 Sp. Leid. 1564 v.d. Noot 1568
Vf1 83% enkel. 100% enkel. 100% enkel. -
Br. Corn. 1569 Houw. 1583 Coornh. 1586 Stevin 1590
Vf1 33⅓% enkel. 80% enkel. - 100% enkel.
v. Hout ± 1600
Vf1 100% enkel.

 

voetnoot14)
Uilensp. Sp. Bru. 1562 Sp. Leid. 1564 v.d. Noot 1568
inv. 100% tweel. 100% tweel. 25% tweel. 100% tweel.
hz 100% tweel. 100% tweel. 50% tweel. 100% tweel.
Br. Corn. 1569 Houw. 1583 Coorn. 1586 Stevin 1590
inv 100% tweel. 100% tweel. 100% tweel. 100% tweel.
hz 100% tweel. 92% tweel. 100% tweel. 100% tweel.
v. Hout ± 1600
inv 86% tweel.
hz 95% tweel.

 

voetnoot15)
Uilensp. Sp. Bru. 1562 Sp. Leid. 1564 v.d. Noot 1568
bz 100% tweel. 100% tweel. 50% tweel. 100% tweel.
Br. Corn. 1569 Houw. 1583 Coornh. 1586 Stevin 1590
bz 100% tweel. 100% tweel. 90% tweel. 100% tweel.
v. Hout ± 1600
bz 100% tweel.

 

voetnoot16)
Bij Van Mander 1604 zelfs 100%, maar dat percentage bestaat in ons materiaal slechts uit één voorbeeld.
voetnoot17)
Vergelijk noot 13 en 14 met de volgende gegevens:
v. Ma. 1604 Breero ± 1615 Biestkens 1619
Vf 1 0% enkel 100% enkel 100% enkel
inv 50% enkel 20% enkel 50% enkel
hz 100% enkel 85% enkel 86% enkel

 

Bij v. Ma. 1604 komt slechts één zin met Vf 1 voor, een zin die de tweeledige ontkenning heeft. Er is ook slechts één voorbeeld van een negatieve hoofdzin.
voetnoot18)
Bij Tengnagel vinden we slechts één voorbeeld van een tweeledige ontkenning:
O droevige wacht, ten waer niet onnatuurlijk geweest dat de dood u wederom verstooten had, gelijk gy dien slaep verstiet! Teng. p. 402 : 30/2
Het valt op dat het nogal eens het onderwerp is, wanneer de tweeledige ontkenning in de hoofdzin voorkomt.
voetnoot19)
v. Ma. 1604 Breero ± 1615 Biestkens 1619 Tengnagel 1643
bz 28% enkel 54% enkel 70% enkel 100% enkel

 

voetnoot20)
‘Hierom moeten wy deze tongen matigen, en mengen, en met kennisse besnoeien, oock niet al te Latijnachtigh, nochte te naeu gezet en nieuwelijck Duitsch spreken, maer zulcks dat de tong haer eigenschap niet en verlieze, waervan de hervormers onzer spraecke niet geheel vry zijn’ (Weijnen z.j., p. 236 : 32/6).
voetnoot21)
We geven een overzicht van de ontkenning bij Poirters en Ogier:
Poirters Ogier
Vf 1 82% enkel 80% enkel
inv 86% tweel. 50% tweel.
hz 86% tweel. 91% tweel.
bz 100% tweel. 100% tweel.

 

voetnoot22)
Zo vinden we in De boekzaal der geleerde werelt (1708) een brief van Verwer aan Van Hoogstraten (p. 541-2), waarin hij over het ontkennende en het volgende zegt: ‘Het loochenende en in prose is het doelwit van de gramschap en ongenade onzer cieraetschryveren; hoewel onschuldig: want 't is waerlyk eene wezentlyke toebehoorte van onze tael. Wylen de Prediker Joannes Vollenhove, was als voorzitter dezer straffe vierschaar; daer nocht Hooft nocht Vondel ooit lit van geweest en waren. ondertussen niets hing hier in van J. Vollenhove af. al 'tgeringe wat hy er in vermocht, was dat hy (als te voren aengeroert) vryheit had van te kiezen voor hem zelf’. Vollenhove had in zijn mengeldicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ (Poëzy Amsterdam 1686) opgemerkt:
 
‘Dus vint men en in geen gemene praat,
 
Maar deftig werk, daar 't lam en ledig staat;
 
Als hy en wou, of gy en zult niet doden,
 
Voegt en iet by 't ontkende, of by 't verboden?’ (p. 568).

voetnoot23)
Dat blijkt uit geschriften, uit dialektisch onderzoek, maar ook uit een merkwaardig gedicht dat in 1840 verschijnt en dat als titel heeft: ‘Beklag en verontweerdiging wegens het verbannen, uit de tael, van het expletivum EN, by ontkenningen’ (door C. Duvillers in Belgisch Museum voor de nederduitsche tael- en letterkunde, 4e deel, Gent 1840, 1-6). Uit dit gedicht citeren we:
 
Vergeefs dat ge menig exempel gaet halen,
 
By andere volken, uit andere talen,
 
Vergeefs dat ge steunt op Virgiel en Homeer,
 
Men kent nu geen' oude vooroordelen meer:
 
'tProces is gewezen
 
En 't vonnis gelezen;
 
En hebben de rechters, hoe kundig, gemist
 
't Is nu toch te late: de zaek is beslist. (p. 3).
voetnoot24)
Zie Koelmans 1967. Koelmans, die erop wijst dat nu nog in dialekten van ‘Klein Brabant en Vlaams Brabant’ de tweeledige ontkenning voorkomt, neemt aan dat dit ook voor noord-nederlandse dialekten geldt, al beschikt hij niet over recent materiaal.
voetnoot25)
Het voorkomen van nogal wat hyperkorrekties bracht ons op het idee dat dit het geval zou kunnen zijn. We bedoelen hyperkorrekties als de volgende:
 
niet eer en is men bekennende bloot
 
wat eenen goeden raet is
 
men en heeft ten noot Sp. Bru. p. 380 : 4/6
 
den wereltlycken voorspoet ende hoocheyt, en ontstelt
 
ende beroort niet alleene de grove ende onwetende,
 
maar verderft ooc veel wyse v.d. Noot p. 238 : 9/11
voetnoot26)
We hadden de volgende grammatika's en een enkel woordenboek in handen:

Colloquia et dictionariolum septem linguarum, Antwerpen 1616.
Chr. v. Heule, De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst, Leiden 1625.
S. Ampzing, Nederlandsche Tael-bericht, Haerlem 1628.
Chr. v. Heule, De Neder-duytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe, Leiden 1633.
A.L. Kok, Ontwerp der neder-duitsche letterkonst, Amsterdam 1649.
P. Leupenius, Aanmerkingen op de neederduitsche taale, Amsterdam 1653.
C. van den Ende, Le Gazophylace de la langue françoise et flamende. Schatkamer der nederduytsche en francoyse tale, Rotterdam 1656.
F. Hillenius, Den Engelschen ende Ne'erduitschen Onderrichter, Rotterdam 1664.
J.A. Comenius, Ianua linguarum, Amsterdam 1662.
Bartel Pielat, L'anti-grammaire of d'oude spraek-konst verworpen, Amsterdam 1673.
Ph. de la Grue, Grammaire flamande/Nederduytsche Spraak-konst, Amsterdam 1744.
voetnoot27)
We maken dit op uit de voorbeelden en omschrijvingen die Vanacker geeft (Vanacker, 1963, 216-217). Ook onze kategorie 5 wordt door hem i.v.m. de enkele ontkenning niet genoemd. Vanacker merkt verder op dat in de hoofdzin met volgorde Subjekt - Vf slechts weinig zinnen zonder en voorkomen.
voetnoot28)
Omtrent negatie in het IE., zie Hirt, 1937, 69-80.
voetnoot29)
Wel valt te bedenken, dat tijdsverschil kàn maken dat gelijke tendensen, stuitend op inmiddels gedeeltelijk andere omstandigheden, leiden kunnen tot verschillende gevolgen.
voetnoot30)
De kwestie van de tweeledige ontkenning is zeker niet het enige punt waarop het frans meer dan andere romaanse talen zich aansluit bij het engels, duits en nederlands. Bv. inzake het verplicht gebruik van het niet-emfatische pronomen als subjekt wanneer niet een naamwoord of naamwoordsgroep onderwerp is; dat is niet zo in het latijn, spaans, portugees en Italiaans. Zie ook Bynon, 1977, 249).

voetnoot31)
Wij hechten weinig geloof aan beïnvloeding als oorzaak van deze parallellie. Zoals bekend beïnvloeden talen elkaar veel gemakkelijker op lexicaal dan op syntaktisch gebied. Het laatste is weliswaar niet uitgesloten, maar om zùlke invloed aannemelijk te maken, zal men hem grondig moeten documenteren. We mogen hem zeker niet zo maar aannemen. Toch is het mogelijk dat beïnvloeding een rol speelt bij de geografische verspreiding van het verschijnsel: de omstandigheid bv. dat wel het frans maar niet het spaans of italiaans meegaan. ‘For even if one were to admit the existence of a general drift (...), this would not explain why such very specific constructions have come into being in contiguous languages. In fact the two hypotheses (drift en beïnvloeding; vdH & vdW.) are not as mutually exclusive as they might at first appear, for an inbuilt tendency (...) would not exclude the possibility of the innovations having developed in a contact situation.’ (Bynon, 1977, 250).

voetnoot32)
De terminologie wordt door sommigen gehanteerd ter karakterisering van verhoudingen in de oppervlakte-struktuur, door anderen voor verhoudingen in onderliggende strukturen. In dit opstel zullen wij er steeds mee naar oppervlakte-struktuurverschijnselen verwijzen.
voetnoot33)
De meningen zijn sterker verdeeld als het gaat om de vraag of IE. een SOV-taal was danwel zich in een fase tussen VSO en SVO bevond. (Vgl. Miller, 1975; Lehmann, 1973a en -b, 1974). Miller en Lehmann stemmen hierin overeen dat zij aannemen dat de SVO-tendens is voorafgegaan door een SOV-stadium. Zie ook Vennemann, 1975.

voetnoot34)
Voor het nederlands is hierop gewezen door Kooij, 1973.
voetnoot35)
De plaats van het negatie-element wordt ook in de OV/VO-kwestie betrokken door bv. Miller, 1975, 38: ‘If the language-type is OV it will normally precede the verb directly’.
voetnoot36)
Het is overigens lang niet zeker of deze neiging inderdaad verdwenen is, zoals wel eens gesuggereerd wordt (bv. Strang, 1970, 152). Het zogenaamde verdwijnen der ontkennende clusters is waarschijnlijk gezichtsbedrog. Wat in feite gebeurt is het ontstaan van een schrijftaal, min of meer verschillend van de gesproken taal; die dan ‘nieuwe’ schrijftaal bevat minder of geen ontkennende clusters.

voetnoot37)
Ons is geen studie bekend naar de geschiedenis van en>en...niet>niet m.m. in het engels, fries en duits. De huidige situatie in het frans is onderzocht door o.a. Ashby, 1976 (die ook verdere literatuur voor het frans vermeldt). Uit zijn onderzoek blijkt dat het achterwege blijven van ne afhankelijk is van allerlei variabelen: fonetische, lexicale, syntaktische en sociolinguistische. Dit is interessant voor de vraag onder welke omstandigheden, en langs welke wegen het proces zich voltrekt, maar er wordt geen verklaring voor het verschijnsel mee gegeven.
voetnoot38)
Het is goed er op te wijzen, dat niet ter ontkenning van een NC, een PrepC, een adverbium, steeds daaraan voorafgaat, terwijl het ter ontkenning van een Vf (zin, propositie), de bijzin uitgezonderd, steeds ná het Vf komt. Op de even interessante als ingewikkelde kwestie of dit een inconsistentie betekent bij een VO-systeem, danwel of het daarmee juist harmonieert of er geheel los van bezien moet worden, zullen wij niet ingaan. Zie hierover bv. Kooij, 1973, Lehmann, 1972, 1973a, Canale, 1976.
voetnoot39)
Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met bv. fonetische of fonologische, lexicale en sociolinguistische faktoren. Zie bv. Ashby, 1976 over de situatie in het hedendaagse frans.

voetnoot40)
Wij zijn ons er van bewust, dat de nu volgende hypothese voorlopig alleen aantrekkelijk is omdat zij veel kan verklaren. Nader onderzoek van het oudengels, het oudhoogduits, maar ook van het middelnederlands, enz., is geboden.

voetnoot41)
Evenmin kunnen wij instemmen met hetgeen Vennemann (Vennemann, 1975, 291-292) naar voren brengt (overigens zonder dit expliciet op het duits of nederlands toe te passen): ‘As the main clause develops toward VX under the pressure of the natural serialization principle, the subordinate clause may retain the XV pattern because the forces at work in the main clause are not equally strong in the subordinate clause, there being less subordination in subordinate clauses than in main clauses;’. Om verschillende redenen achten wij dit voor het nederlands en duits niet bruikbaar. In de eerste plaats begrijpen wij de argumentatie niet: ‘there being less...’. In de tweede plaats was de feitelijke ontwikkeling anders. In onze visie is dus niet de tendens tot VO-ordening in de bijzin zwakker, maar er is in de bijzin een tot op zekere hoogte tegengestelde tendens werkzaam.
voetnoot42)
Pas na de afronding van dit artikel kwam ons onder ogen de studie van Marinel Gerritsen, ‘De opkomst van SOV patronen in het nederlands in verband met woordvolgordeveranderingen in de germaanse talen’, in Aspekten van woordvolgorde in het nederlands onder redaktie van J.G Kooij, Leiden 1978, blz. 3-39. Veel daarin lijkt ons in harmonie met wat wij naar voren brengen. Echter noch het overeenkomstige, noch de (niet minder essentiële) verschillen geven ons aanleiding ons artikel te veranderen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.M. van der Horst

  • Marijke J. van der Wal


datums

  • 19 september 1979


taalkunde

  • Historische taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)

  • Vormen (morfologie)