Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99

(1983)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 306]
[p. 306]

F. de Tollenaere
Nogmaals ‘Lexicografie en linguïstiek. Het probleem der woordbetekenis’
Reichling gerehabiliteerd?

There is as yet no objective and definitive solution to the problem of distinguishing, counting and ‘weighing’ different meanings, T. Finkenstaedt - E. Leisi, A chronological English Dictionary xii (1970).

Toen mijn artikel ‘Lexikografie en Linguïstiek. Het probleem der woordbetekenis’ (1974) verscheen, heeft het geen enkele reactie opgeroepen, geen reactie van Reichling zelf - iets dat ik vurig had gehoopt -, geen reactie ook van een der velen die zijn theorie en terminologie, hetzij uit wetenschappelijke overtuiging, hetzij om mee te varen in het zog van de meester, hadden overgenomen. In 1982-'83 voelt uitgerekend een debuterend redacteur van het WNT zich geroepen om een bijna tien jaar geleden toegeworpen handschoen op te rapen ten einde Reichling, zoals hij dat noemt, te ‘rehabiliteren’. Deze had zich in zekere zin moeilijk een meer ideale ‘eer’-hersteller kunnen dromen.

Maar de manier waarop Geeraerts daarbij te werk gaat, lijkt minder ideaal. Zijn betoog is weliswaar steeds helder en samenhangend. Aan de andere kant zal het de lezer niet altijd duidelijk zijn wat schr. met de term betekenis precies bedoelt: de synchronische betekeniseenheid van het woord volgens Reichling of elk der onderscheidingen van de (synchronisch) semantische keten, d.i. de betekenis in traditionele zin, zoals in de lexikografie gebruikelijk. Wij zullen beide in het vervolg, waar nodig, steeds onderscheiden als betekenis (R) en betekenis (T). Merkwaardig genoeg spreekt Geeraerts niet alleen, met Reichling, van betekeniseenheid, maar ook van

[pagina 307]
[p. 307]

eenheidsbetekenis, en dat niet alleen waar hij mij parafraseert. Hiermee doet hij Reichling onrecht: ‘Semantische Einheitswurst’ (De Tollenaere 1969b, 237) zowel als de schijn van een eenheidsbetekenis die ‘alle taalgebruikswaarde mist’ (Van Bakel 1962, 29) en die door Reichlings synchronische betekeniseenheid wordt gesuggereerd (De Tollenaere 1974, 93), het zijn twee termen die ik bepaald niet als complimenten heb bedoeld.

 

Het inhoudelijke verschil tussen de semantische theorie van Reichling en mijn mening ter zake meent Geeraerts in een drietal punten te mogen toespitsen. Hierbij worden mij de volgende opvattingen toegeschreven:

1o. ‘iedere betekenis (T) ligt vast’, is een ‘welomschreven entiteit die geen nuances of varianten toelaat’;

2o. ‘het (is) mogelijk...ieder gebruiksgeval ondubbelzinnig bij één van de mogelijke betekenissen (T) thuis te wijzen. Er zijn geen toepassingen die tussen twee betekenissen (T) in vallen’;

3o. ‘omdat het om afzonderlijke betekenissen (T) gaat, moet er sprake zijn van gelijkwaardige entiteiten met een identieke strukturele status’ (Geeraerts 1983, 188-189; 189; 191).

Zijn deze drie punten een adequate weergave van mijn opvattingen in verband met de betekenis (T) in de lexikografie? Bij mijn beste weten heb ik geen enkele van deze stellingen ooit onderschreven of geformuleerd, niet mondeling bij de opleiding van aspirant-redacteuren voor het WNT, noch in mijn artikel tegen Reichling, noch ergens anders in geschriften waarin ik mij met de problematiek der lexikografie heb ingelaten. Stuk voor stuk kan ik deze stellingen moeilijk au sérieux nemen. Mij is overigens geen lexikograaf bekend die ooit zulke merkwaardige theoretische uitgangspunten heeft verkondigd.

Als Geeraerts zich de moeite had getroost enkele van de door mij voor het WNT bewerkte artikelen grondig te bekijken, dan vermoed ik dat hij een oud-redacteur van het WNT niet zulke curieuze semantische geloofsbelijdenissen had toegeschreven.

Ik heb herhaaldelijk gezegd en geschreven dat lexikografie geen wetenschap is, maar een handwerk, een kunst. Uiteraard is deze

[pagina 308]
[p. 308]

kunst niet of nauwelijks te beoefenen zonder een goede wetenschappelijke basis. Maar aan de andere kant is de beste lexikografische theorie nutteloos als je de kunst niet in de vingers hebt. Met kunst heeft lexikografie dan ook een grote mate van subjectiviteit en ongrijpbaarheid gemeen, al is dat natuurlijk niet bij alle woorden in dezelfde mate het geval.

De grammaticale woorden (De Tollenaere 1974, 85-86) gemakshalve buiten beschouwing latend, kan men stellen dat wie voor een synchronisch woordenboek anno 1983 een artikel zebra krijgt te bewerken, vermoedelijk geen andere keus zou hebben dan drie vaste betekenissen (T) te onderscheiden, en wel: 1) fraai gestreept Afrikaans dier (Equus zebra); 2) met witte strepen aangegeven oversteekplaats voor voetgangers; 3) (bij uitbreiding van 2)) streepjespatroon ter identificatie op verpakkingen, boeken enz.

Geef echter drie bekwame, ervaren WNT-redacteuren een identiek materiaal van een werkwoord te bewerken, b.v. van het door mij destijds, samen met de toenmalige aspirant-redacteur G. Geerts, geschreven Verbinden - werkwoorden zijn moeilijk -, en het lijdt geen twijfel of er zullen drie in hoge mate disparate woordenboekartikelen met verschillende interpretaties der betekenissen (T) uit de bus komen. Uit mijn lexikografische ervaring is mij intussen één artikel bijgebleven waarmee ik geworsteld heb zonder tot een bevredigend resultaat te komen, en wel het artikel Vast. Zelden heb ik mij met een dergelijke onvatbare, semantische blubber, zulk een betekenis-‘plasma’ moeten afgeven: de ‘vaste’ steunpunten der betekenissen (T) van vast bleken erg onvast, wankel en dubieus. Toen ik in wanhoop het uiteindelijke resultaat aan Dr. J.H. van Lessen, de toenmalige hoofdredactrice, ter beoordeling voorlegde, bleef het bij een paar nuttige wenken harerzijds. Een draad van Ariadne uit het semantische labyrint van Vast kon ook zij mij niet in de hand geven.

De draagwijdte van mijn ‘Lexikografie en Linguïstiek. Het probleem der woordbetekenis’ (1974) is bij Geeraerts, tot mijn spijt, niet geheel adequaat overgekomen. Ik wil die daarom in vier stellingen samenvatten.

[pagina 309]
[p. 309]

Ten eerste: terminologisch is Reichlings term (woord)betekenis, gebezigd in een toepassing die afwijkt van het lexikografische taalgebruik, verwarrend en vertroebelend, moeilijk te hanteren, dus onpraktisch en voor de lexikografie onbruikbaar.

Ten tweede: de ‘eenheid der betekenis’ (R) is geen ‘ervaringsgegeven’, zoals Reichling beweert, maar een bezinningsgegeven, en wel het resultaat van een bewust denkproces van de taalkundige.

Ten derde: de ‘betekeniseenheid’ (R) is, gezien de subjectieve variabiliteit van het semantisch continuüm (= betekenis R), in de synchronische lexikografie nauwelijks te gebruiken.

Ten vierde: voor de historische lexikografie, dus b.v. voor het werk aan het WNT, is de per definitie synchrone betekenis (R) als basis voor de keus: één woord of twee of meer homoniemenhomografen, principieel onbruikbaar, om niet te zeggen absurd. Hier is de etymologie, hoe dubieus en onvolmaakt die soms ook mag wezen, het enig bruikbare criterium.

Deze stellingen handhaaf ik, op één na, ook nu nog onverkort en ongewijzigd. Voor nummer drie wil ik Geeraerts een eind weegs tegemoet komen. Als men mag opereren met een ‘niet...objektief bestaand iemand’, met de ‘geïdealiseerde spreker’, waarbij zelfs een beroep mag worden gedaan op een in synchronisch opzicht buitenbeentje als ‘de etymologie’ (Geeraerts 1983, 195), ja dan heb ik geen bezwaar tegen de synchronische betekeniseenheid van Reichling, d.w.z. de synchronische keten van betekenissen (T), als criterium bij de onderscheiding van homoniemen en polysemen, m.a.w. als toetssteen bij het opsplitsen van het materiaal in artikelen.

Geeraerts maakt, ten onrechte, methodologisch geen onderscheid tussen synchronische en diachronische lexikografie; in aansluiting daaraan meent hij Reichlings betekeniseenheid voor een ‘panchronisch’ panacee te mogen houden.

Eén zin van Geeraerts is mij intussen toch uit het hart gegrepen, en wel die waar hij op blz. 204-205 schrijft dat het niet opgaat ‘bij het onderzoek naar de relatie tussen linguïstiek en lexicografie alleen de vraag te stellen of zekere linguïstische theorieën invloed hebben gehad op de lexicografische praktijk’, maar dat men ‘zich ook (moet) afvragen welke eisen en beperkingen de empirische

[pagina 310]
[p. 310]

bevindingen van de lexicografie opleggen aan de semantische theorievorming’. Eén van mijn bezwaren tegen Reichlings theorievorming was namelijk juist dit, dat hij de empirische, terminologische bevindingen der lexikografie i.v.m. het fenomeen betekenis (T) totaal negeert. Zijn theorie laat op dit punt niet alleen de lexikografische praktijk geen recht wedervaren, maar doet zelfs of deze praktijk niet bestaat, resp. als volkomen onbelangrijk en irrelevant te verwaarlozen is.

Ik hoop dat Geeraerts het mij niet ten kwade duidt als ik concluderend aansluit bij een door hemzelf gebruikte terminologie. De tegen mij gerichte kritiek ‘DT schuift R dingen in de schoenen die hij niet bedoelt’, variërend, kan ik zeggen: ‘G. schuift DT. dingen in de schoenen die hij niet bedoelt’ of ook, met een door Geeraerts aan de showbusiness ontleend jargon, ‘G. schiet op de pianist om wille van een deuntje dat hij niet gespeeld heeft’. Een vruchtbaar wetenschappelijk debat lijkt mij alleen mogelijk op grond van opvattingen die iemand in woord of geschrift heeft verkondigd, en niet op basis van een ‘specificering van...standpunten’ die ‘een interpretatie is’ (Geeraerts 1983, 191) van mijn semantischlexikografische opvattingen. Geeraerts' interpretatie kan ik niet onderschrijven; ze is in strijd met de door iedereen controleerbare praktijk van mijn lexikografische produktie.

Beschrijven ‘de lexicografische organisatievormen...het geordende materiaal op een adekwate manier’ (Geeraerts 1983, 201)? Vormen ingewikkelde ‘structuur’-schema's zoals b.v. I, A, 1), a), α), 1o. etc. - ze zijn in het WNT niet zeldzaam - een adequate afspiegeling van het semantische aanbod van de woorden in een historisch woordenboek? Of zou het soms kunnen zijn dat de lexicograag niet geheel boven zijn materiaal stond, maar door dat materiaal werd beheerst?

Onder de generatie van WNT-redacteuren behorend tot wat ik maar met een eresaluut aan een eminent geleerde, de generatie-Heeroma zal noemen, werd soms, niet zonder zelfspot, de volgende mening verkondigd: het enig blijvende van onze woordenboekartikelen zijn de citaten. Moge het Geeraerts gegeven zijn over een

[pagina 311]
[p. 311]

aantal jaren deze relativerende uitspraak i.v.m. andermans en ook i.v.m. eigen werk te kunnen onderschrijven.

 

Adres van de auteur:

 

Beatrixlaan 7

2361 SB Warmond

Bibliografie

Bakel, J. van (1962), ‘Taalgeografische beschouwingen over een vijftal diernamen’ (in J. Goossens en Jan van Bakel, ‘Taalgeografie en Semantiek. Lezingen gehouden...op 27 december 1962...’ Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, XXVIII). Amsterdam 1964.
Geeraerts, D. (1983), ‘Lexicografie en Linguïstiek: Reichling gerehabiliteerd’ (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 1983, pp. 186-206).
Tollenaere, F. de (1969b), recensie van J. Goossens en Jan van Bakel, ‘Taalgeografie en Semantiek’ (Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 36, 1969, pp. 236-238).
Tollenaere, F. de (1974), ‘Lexikografie en Linguïstiek. Het probleem der woordbetekenis’ (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 90, 1974, pp. 81-105).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • F. de Tollenaere

  • over Dirk Geeraerts


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)