Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100 (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

ebook (4.18 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100

(1984)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

A. Berteloot
Overwegingen bij de ‘lieden/luden’-kaart

In het kader van een recensie van het Corpus-Gysseling (verder afgekort CG) publiceerde J. Goossens een kaart van de tegenstelling lieden/luden in de dertiende-eeuwse Middelnederlandse oorkondentaalGa naar eind1. Met grote acribie verzamelde hij via de registers bij het CG de vindplaatsen voor beide vormen en bracht ze volgens het door hem ontwikkelde systeem in kaart. Het resultaat is een verrassend klaar beeld, waaruit de schrijver conclusies in verband met de evolutie van ie en u in de schrijftaal probeert te trekken. Binnen een recensie van het CG, waarin de auteur zoveel aandacht heeft besteed aan het paleografisch onderzoek van de documenten, moet het echter verwonderen dat Goossens de mening uit, dat het onderscheiden van tekstsoort, van kanselarijen binnen de schrijfcentra en van schrijvershanden ‘geen relevante spreiding der types’Ga naar eind2 zou hebben opgeleverd. Hij mag hiermee zelfs voor een deel gelijk hebben, maar nu we in het CG over deze gegevens beschikken, lijkt het toch nodig tenminste een poging te doen ze bij het taalgeografisch onderzoek te betrekken.

Het eerste belangrijke aspect dat bij het samenstellen van de kaart over het hoofd werd gezien, is het probleem van de originaliteit van de teksten, waaruit de vindplaatsen genomen worden. Uit de aard van de werkwijze van middeleeuwse scribenten mogen we afleiden dat het gebruik van afschriften van oorkonden voor taalgeografisch onderzoek van de hand gewezen dient te wordenGa naar eind3. Dit wordt bijzonder duidelijk als we in het CG een vergelijking maken tussen de vele afschriften uit het cartularium van de graven van Holland (CG nr. 1809a) met de parallel uitgegeven originelen. Het meest krasse voorbeeld voor een ingreep van een afschrijver is echter het transumpt van CG nr. 117 uit Cambrai, waar ten gevolge van een gebrek aan kennis van het Nederlands de kopiist een aantal woorden tot onherkenbaarheid heeft vervormd. Omdat oorkonden

[pagina 30]
[p. 30]

op zichzelf al een heel gevaarlijk uitgangsmateriaal voor taalgeografisch onderzoek vormenGa naar eind4, moeten we al het mogelijke doen om onnodige complicaties, die uit het gebruik van afschriften voortspruiten, uit de weg te gaan. Daar in het voorliggende geval de vervanging van lieden door luden of omgekeerd makkelijk het werk van een afschrijver kan zijn, moet dus bij het verzamelen van het materiaal het criterium van de originaliteit van het document aangelegd worden. Afschriften zijn onbruikbaar, falsificaties eveneens.

Bij het samenstellen van de lieden/luden-kaart werd met opzet ook de inbreng van de afzonderlijke schrijvershanden buiten beschouwing gelaten, en dat terwijl we weten dat de taal van een oorkonde voor een groot deel - maar niet uitsluitend - door de schrijver ervan wordt bepaald. De complexiteit van dit probleem kunnen we ons het makkelijkst voor de geest roepen door originele oorkonden die door verschillende handen naar eenzelfde ontwerp werden gemundeerd, met elkaar te vergelijken. Nemen we bijvoorbeeld CG nr. 1496a. In tekst A vinden we vormen als den ghenen, bedreghen, nemmer en helt (nnl. hield), terwijl in tekst AA op dezelfde plaats den ghoenen, bedraghen, nimmer en hilt te vinden zijn, verschillen die zeker niet van zuiver orthografische aard zijn. We weten uit het Duitse onderzoek terzake hoe de herkomst, de opleiding en het milieu van een oorkondenschrijver zich op zijn taal kunnen uitwerkenGa naar eind5 en hoe complex bijgevolg reeds de taal bij één enkele schrijver kan zijn, zodat de neiging tot resignatie met betrekking tot de persoon van de mundator begrijpelijk kan worden. Maar, al zullen we voor de meeste scribenten van de 13de-eeuwse teksten wel nooit gegevens over hun leven en hun herkomst kunnen achterhalen, toch lossen we het probleem niet op als we het onderscheiden van de schrijvershanden gewoon verwaarlozen.

Een andere factor waaraan de samensteller van de lieden/luden-kaart bewust geen aandacht besteedde, is de tekstsoort of het stijlniveau van de de documenten. Dat deze een belangrijke invloed op de taal uitoefenen, is herhaaldelijk aangetoondGa naar eind6. In het CG staan weliswaar overwegend documenten uit de zogenaamde Hochschicht, oorkonden dus, maar enkele stukken horen toch duidelijk in een andere categorie thuis, zoals de nummers 172, 308, 534, 601, 669,

[pagina 31]
[p. 31]

700 enz. en niet in het minst het uit economische overwegingen niet in extenso afgedrukte Goederenregister van Oudenbiezen, CG nr. 295.

Er zijn nog meer factoren die hun stempel op de taal van een oorkonde drukken, maar die we in de regel niet meer kunnen nagaan. Op de eerste plaats is er nog het dictaat van de oorkonde, dat uiteindelijk de lexicale en syntactische vorm van de tekst bepaalt. Hoe sterk bijvoorbeeld een Hollands dictaat de regionale kenmerken kan verdringen is te zien aan de beide oorkonden uit Zutfen (CG nr. 1849 en 1850). Maar om vast te stellen wie een oorkonde heeft ‘gedicteerd’, is vergelijkend onderzoek van een groot aantal teksten nodig, terwijl we er voor de 13de eeuw meestal slechts een paar ter beschikking hebben. Bovendien kunnen ook de uitgever, de ontvanger en de ontstaansplaats van een document hun sporen in de taal achterlaten. Hoe anders zijn de selen-vormen te verklaren in CG nr. 626 en 627, teksten van een Hollandse schrijver, die gewoonlijk sullen, solen of soelen spelt? Al schrijft hij hier naar een Hollands dictaatGa naar eind7, de oorkonden ontstonden in opdracht van de hertog van Brabant en wel te Brussel, zoals in CG nr. 627 uitdrukkelijk wordt vermeld.

Als we aandacht hebben voor de oorspronkelijkheid van de teksten, voor het verschil tussen de schrijvershanden, voor de tekstsoort, voor dictaat, uitgever, ontvanger en ontstaansplaats van een oorkonde, dan zullen we het materiaal veel gedifferentieerder moeten bekijken dan dat bij het samenstellen van de lieden/luden-kaart het geval was, tenzij we van het standpunt uitgaan, dat zuiver statistisch tellen van vindplaatsen naar de waarheid kan leiden.

 

Om de bewegingen in het menggebied tussen het zuidwestelijke ie-blok en het noordelijke en oostelijke u-landschap te verklaren baseert Goossens zich vooral op de gegevens uit de kanselarij van de graven van Holland (KGH afgekort) en uit de door Gysseling wat willekeurig onder de rubriek Holland (HOL afgekort) samengebrachte documenten. Op basis van het diagram van figuur 1 besluit hij dat ‘de verschuiving in de procentuele verhouding van ie en uu over de laatste drie decennia van de 13e eeuw...betekent dat in deze periode de ie de uu verdringt, globaler uitgedrukt dat er al in de

[pagina 32]
[p. 32]

13e eeuw Vlaamse expansie in de schrijftaal van de Hollandse grafelijke kanselarij is waar te nemen’Ga naar eind8. Het is daarom niet onbelangrijk met het oog op de bovenstaande bedenkingen de gegevens uit HOL en de KGH nader te bekijken.



illustratie
Figuur 1


In het register van schrijfcentra in het CG vinden we 18 nummers van oorkonden, die door Gysseling als ‘Hollands’ gekarakteriseerd worden maar die geen preciezere localisering toelaten en 200 nummers van documenten die met grote waarschijnlijkheid in de kanselarij van de graven van Holland zijn ontstaan. Uitgaande van de eis dat alleen originele documenten in aanmerking genomen mogen worden, kunnen we een hele reeks afschriften en vidimus-teksten op voorhand uitsluiten, maar ook daarna blijft er nog een respectabel aantal documenten over. In tabel I worden alle nummers opgesomd die aan het criterium originaliteit voldoen. De rangschikking gebeurde per schrijfcentrum, per schrijvershand en volgens datum. De handen werden genummerd naar hun oudste document. We duiden ze verder aan met een siglum (HOL of KGH) en een romeins cijfer. De paleografische bevindingen van Gysseling hebben we met die van Kruisheer, die een belangrijke studie over de grafelijke oorkonden heeft gemaaktGa naar eind9, vergeleken en waar beide van elkaar afwijken, hebben we geprobeerd op basis van hun argumenten tot een synthese te komen.

In de schrijfcentra HOL en KGH blijven er na de schifting 174 originele teksten of tekstfragmenten over. Hoe is nu de verhouding tussen lieden en luden in deze oorkonden? Van de 52 handen zijn er slechts 21 die het woord geschreven hebben. In totaal zijn er 112

[pagina 33]
[p. 33]

vindplaatsen te registreren: 71 maal vinden we het type lieden (63%) en slechts 41 maal luden (37%). Die percentages schijnen de bevindingen van Goossens aardig te bevestigen, maar als we ze op de tijdsas plaatsen, zien we toch een verschil: in de periode van 1271 tot 1280 zijn er geen vormen met ie, maar 5 met u (100%); tussen 1281 en 1290 treffen we 12 maal het type lieden en 12 maal luden aan; in het laatste decennium van de 13de eeuw noteren we 59 maal het type lieden (71%) en 24 maal luden (29%). Voorgesteld naar Goossens' model levert dit figuur 2a op. Zonder differentiëring naar de tijd krijgen we figuur 2b.



illustratie
Figuur 2a




illustratie
Figuur 2b


De conclusie ligt voor de hand: er is een toename van het aantal ie- en in mindere mate van het aantal u-vormen waar te nemen. Of we daaruit mogen afleiden ‘dat er al in de 13de eeuw Vlaamse expansie in de schrijftaal van de Hollandse grafelijke kanselarij is waar te nemen’, kunnen we echter pas beoordelen als we onderzocht hebben hoe de afzonderlijke scribenten met beide vormen omgaan. In tabel II geven we een overzicht van de lieden- resp. li(i)den- of lijden- en luden-vormen per schrijvershand.

Van de 21 kopiisten die het woord schrijven, zijn er 10 die luden spellen, 7 die alleen het type lieden kennen en 4 die beide vormen gebruiken. Opvallend is verder dat de jongste 5 handen uit de KGH zonder uitzondering luden schrijven. Bij de hand KGH VII is bovendien duidelijk een systematische overgang van i(i) naar u waar te nemen. De terugkeer naar i in document 22 is waarschijnlijk aan de invloed van de ontvanger van de oorkonde, de abt van het klooster te Middelburg, te wijtenGa naar eind10. Ook de handen KGH VIII en

[pagina 34]
[p. 34]

XXIX schijnen van ie naar u te evolueren, voor zover we dat op basis van de weinige vindplaatsen met u in document 2 van hand KGH VIII en de vrij korte activiteitsperiode van KGH XXIX (maart 1299 tot mei 1300) mogen vaststellen. De 4 u-vormen in document 6 van de hand KGH XIX, die anders steeds ie schrijft, zijn vermoedelijk aan de ontvanger van de oorkonde, de bisschop van Utrecht, te wijtenGa naar eind11. We mogen hand KGH XIX waarschijnlijk als een zuivere ie-schrijver beschouwen. Een ontwikkeling van u naar ie, die we bij een Vlaamse expansie zouden mogen verwachten, kunnen we bij geen enkele scribent waarnemen. De indruk die de lieden/luden-kaart geeft is dus op dit punt misleidend. Inzoverre we uit een tijdspanne van hooguit dertig jaar besluiten kunnen trekken, moeten die verder gepreciseerd worden: in HOL/KGH is - misschien door beïnvloeding vanuit het zuidwesten - een sterke toename van de ie waar te nemen, maar een aantal scribenten schijnt zich daartegen af te zeten door in versterkte mate naar het autochtone (?) u terug te keren.

We kunnen ons afvragen, waarom een diagram dat gebaseerd is op het absolute aantal vindplaatsen per decennium een verkeerde indruk wekt. Op de eerste plaats zal dit vermoedelijk aan het feit liggen dat het aantal documenten dat door de eeuwen heen bewaard bleef en bijgevolg ook het totale aantal vindplaatsen louter toevallig zijn. De selectie die de geschiedenis heeft doorgevoerd, heeft zich vanzelfsprekend niet naar de wensen van de filologen gericht. Er zijn echter karteringsmethoden denkbaar, waarmee we deze willekeur kunnen proberen in te dijken. We kunnen bijvoorbeeld, in plaats van gewoon alle vindplaatsen te tellen, slechts één vorm per document laten geldenGa naar eind12. Op die manier wordt vermeden dat een tekst waarin een vorm a zeer frequent is, de overhand krijgt tegenover een document uit hetzelfde schrijfcentrum, waarin de vorm b slechts één enkele keer voorkomt. Gebruikt een kopiist binnen één document echter beide varianten, dan zijn we verplicht hem dubbel te tellen. Toegepast op het geval lieden/luden levert dit de volgende gegevens op: tot 1280 is er 1 document met u (100%), geen met ie; tussen 1281 en 1290 zijn er 10 met u (67%) en 5 met ie (33%); tussen 1291 en 1300 vinden we er 12 met u (31%) en 27 met

[pagina 35]
[p. 35]

ie (69%). Dit levert het diagram in figuur 3a op. Doen we verder afstand van de presentatie op een tijdsas dan moeten we uitgaan van 58 documenten die lieden of luden bevatten, waaronder 30 teksten met ie (51,7%), 26 met u (44,8%) en 2 met ie en u naast elkaar (3,4%). Als we deze laatste met arcering zichtbaar maken, krijgen we figuur 3b; werken we met een dichotomie en tellen we de twee documenten met ie en u naast elkaar dubbel dan levert dit figuur 3c op (ie 53,3% en u 46,4%).



illustratie
Figuur 3a




illustratie
Figuur 3b




illustratie
Figuur 3c


Figuur 3a illustreert de constante toename van de u-vormen en de snelle toename van de ie maar nog geenszins de reactie van de jongere u-schrijvers op het dreigende overwicht van ie.

Konden we tot hiertoe de rol van het toeval zover beperken, dat het aantal vindplaatsen per document geneutraliseerd werd, dan kunnen we nu nog een stap verder gaan door de schrijvershanden centraal te stellen. Als we per decennium voor elke schrijver slechts één vorm in aanmerking nemen, neutraliseren we ook het willekeurige aantal documenten dat elke scribent binnen die tijdspanne heeft geschreven. Zo verhinderen we bijvoorbeeld dat hand KGH XXIX met zijn groot aantal teksten het overwicht krijgt tegenover hand KGH XXXII met slechts 1 document. Gebruikt echter een kopiist binnen zo'n decennium de twee varianten, dan zijn we weer

[pagina 36]
[p. 36]

verplicht hem dubbel te tellen. In het geval lieden/luden krijgen we dan de volgende verhoudingen: tot 1280 schrijft 1 hand u (100%); tussen 1281 en 1290 schrijven 5 handen u (62,5%) en 3 ie (37,5%); in het laatste decennium van de 13de eeuw vinden we 9 handen met u (50%) en 9 met ie (50%). Op de tijdsas uitgezet levert dit figuur 4a op. Doen we weer afstand van de tijdsas dan hebben we over de laatste drie decennia van de 13de eeuw gespreid nog slechts 7 scribenten met uitsluitend ie (33,3%), 10 handen met alleen u (47,6%) en 4 schrijvers die beide vormen gebruiken (19,9%). Tellen we de handen met zowel u als ie dubbel dan krijgen we 11 scribenten met ie (44%) en 14 met u (56%). Deze laatste mogelijkheden leveren figuur 4b resp. 4c op.



illustratie
Figuur 4a




illustratie
Figuur 4b




illustratie
Figuur 4c


Via deze voorstellingswijze zijn we in staat de toevalligheid van het absolute aantal vindplaatsen, van het aantal vindplaatsen per document en van het aantal documenten per schrijvershand te neutraliseren. Hier staan we dan echter aan de grens van het mogelijke, want de laatste toevalsfactor, namelijk het willekeurige aantal schrijvershanden die een schrijfcentrum representeren, is door de geschiedenis gegeven en kan zonder aantasting van de objektiviteit van de materiaalverzameling niet meer uitgeschakeld worden. We zouden bijvoorbeeld nog geneigd kunnen zijn de ie-schrijver KGH XIX uit te sluiten, omdat hij - te oordelen naar vormen als darde,

[pagina 37]
[p. 37]

karst en arve - vermoedelijk een Vlaming isGa naar eind13. Hiermee zouden we echter een nieuwe factor van willekeur, namelijk het oordeel van de onderzoeker, introduceren.

 

We stellen dus vast dat een onderzoek dat de originaliteit van de documenten en de inbreng van de afzonderlijke schrijvershanden in aanmerking neemt, niet dezelfde resultaten oplevert als een dat van het totale aantal ‘tokens’ uitgaat en dat de grafische voorstelling van de resultaten naar gelang van het gekozen standpunt zeer verschillend kan uitvallen. Het aanleggen van de overige criteria waarmee rekening gehouden dient te worden bij het werken met historisch taalmateriaal, zoals de invloed van uitgever en ontvanger, van het dictaat en van het stijlniveauGa naar eind14, mogen bij de interpretatie evenmin buiten beschouwing gelaten worden.

 

Marburg/Lahn, december 1981

 

Adres van de auteur:

Kraepelinweg 19

D-4540 Lengerich

[pagina 39]
[p. 39]

Tabel I. De scribenten en de originele documenten uit de schrijfcentra Holland en Holland, grafelijke kanselarij

schrijfcentrum siglum hand nr. cg. nr. datum aanmerkingen
holland hol I 1 117 1271.03  
  II 1 179 1276.04  
  III 1 337 1280.03  
  IV 1 457 1282.12  
  V 1 651a 1286.02  
  VI 1 938 1290.06  
  VII 1 1058 1291.07  
  VIII 1 1115 1292.02  
  2 1117 1292.02  
  IX 1 1118 1292.02  
  X 1 1121 1292.02  
  XI 1 1150 1292.04  
  XII 1 1529 1296.09  
  XIII 1 1618 1297.07  
  XIV 1 1622 1297.07  
  XV 1 1673 1298.04  
 
holland, kgh I 1 38 1267.01  
grafelijke   II 1 64 1268.10  
kanselarij   2 65 A 1268.10  
  3 65 AA 1268.10  
  III 1 66 1268.11 = kruisheers hand M,
  IV 1 103 1271.05 Hendrik Alardsz
  V 1 163 1275.04 = kruisheers hand X
  VI 1 298 1280.05  
  VII 1 308 1284.00 Hand A uit de tekst;
  2 548 1284.06 = kruisheers hand Q
  3 556 1284.09  
  4 617 1285.11  
  5 715 1287.04  
  6 734 1287.08  
  7 740 1287.09  
  8 757 1287.12  
  9 758 1287.12  
  10 759 1287.12  
  11 767 1288.01  
  12 778 1288.03  
  13 787 1288.04  

[pagina 40]
[p. 40]

schrijfcentrum siglum hand nr. cg. nr. datum aanmerkingen
holland, grafelijke kanselarij (vervolg) kgh VII 14 807 1288.07  
  15 844 1289.04  
  16 846 1289.04  
  17 892 1289.12  
  18 914 1290.04  
  19 922 1290.04  
  20 977 1290.12  
  21 979 1290.12  
  22 996 1291.02  
  23 1001 1291.03  
  24 1005 1291.03  
  25 1116 1292.02  
  26 1116a 1292.02  
  27 1116b 1292.02  
  28 1119 1292.02  
  29 1119a 1292.02  
  30 1133 1292.03  
  31 1136 1292.03  
  32 1137 1292.03  
  33 1184 1292.08  
  34 1185 1292.08  
  35 1367 1294.10  
  36 1489 1296.08  
  37 1507 1296.06  
  VIII 1 308 1284.00 Hand B uit de tekst;
  2 327 1281.01 = kruisheers hand O
  3 367 1281.08  
  4 411 1282.05  
  5 623 1285.10  
  6 626 1285.11  
  7 627 1285.11  
  8 832 1289.03  
  9 893 1289.12  
  10 913 1290.03  
  11 915 1290.04  
  12 918 1290.04  
  13 926 1290.05  
  14 927 1290.05  
  15 928 1290.05  
  16 946 1290.07  
  17 1221a 1293.03  

[pagina 41]
[p. 41]

schrijfcentrum siglum hand nr. cg. nr. datum aanmerkingen
holland, grafelijke kanselarij (vervolg) kgh   18 1224 1293.03  
  IX 1 308 1284.00 Hand C van CG.
  Nr. 308
  X 1 308 1284.00 Hand D van de tekst;
  2 466 1283.03 = kruisheers hand P
  3 780 1288.03  
  XI 1 308 1284.00 Hand E uit de tekst
  XII 1 308 1284.00 Hand F uit de tekst
  XIII 1 309 1280.09  
  XIV 1 370 1281.09  
  XV 1 401 1282.04 = kruisheers hand N
  2 630 1285.11  
  3 1321 1294.04  
  XVI 1 402 1282.04  
  2 413 1282.05  
  XVII 1 430 1282.08  
  XVIII 1 628 1285.11  
  2 629 1285.11  
  XIX 1 824 1289.01 = kruisheers hand R
  2 1100a 1291.12  
  3 1114a 1292.02  
  4 1149 1292.04  
  5 1225 1293.03  
  6 1240 1293.05  
  7 1293 1293.12  
  8 1318a 1294.03  
  9 1398 1295.01  
  10 1416 1295.04  
  11 1451 1295.09  
  12 1460 1295.11  
  13 1496aAA 1296.05  
  14 1619 1297.07  
  15 1628 1297.09  
  16 1630 1297.09  
  17 1632 1297.09  
  18 1633 1297.10  
  19 1637 1297.11  
  XX 1 978 1290.12 = kruisheers hand S
  2 1338 1294.06  
  3 1410 1295.03  
  XXI 1 1113a 1292.01  

[pagina 42]
[p. 42]

schrijfcentrum siglum hand nr. cg. nr. datum aanmerkingen
holland, grafelijke kanselarij (vervolg) kgh XXII 1 1113b 1292.02  
  XXIII 1 1258 1293.06  
  XXIV 1 1368 1294.10  
  2 1572 1297.02  
  XXV 1 1435 1295.06  
  XXVI 1 1446 1295.08  
  2 1464 1295.11  
  XXVII 1 1608 1297.05 = kruisheers hand T
  2 1623 1297.07 Volgens kruisheer identiek met de hand van CG. Nr. 1608
  3 1631 1297.09  
  4 1634b 1297.10  
  5 1675 1298.04  
  6 1676 1298.04  
  7 1687 1298.06  
  8 1688 1298.06  
  9 1690 1298.06  
  XXVIII 1 1625a 1297.08  
  2 1696 1298.10  
  XXIX 1 1729 1299.03 = kruisheers hand V, Jan van Dordrecht
  2 1763 1299.06  
  3 1764 1299.06  
  4 1765 1299.06  
  5 1788a 1299.09  
  6 1788b 1299.09  
  7 1793 1299.10  
  8 1798d 1299.10  
  9 1801 1299.10 Volgens kruisheer zijn de handen van CG 1801 en 1806a met die van CG 1729 identiek
  10 1806a 1299.10  
  11 1808 1299.11  
  12 1809 1299.11  
  13 1813 1299.11  
  14 1873 1300.05  
  15 1873a 1300.05  
  XXX 1 1755 1299.05  
  XXXI 1 1802 1299.10 = kruisheers hand W, Pieter van Leiden
  XXXII 1 1803 1299.10  
  XXXIII 1 1826 1299.12 = kruisheers hand U
  2 1827 1299.12  
  3 1828 1299.12  
  4 1829 1299.12  
  5 1830 1299.12  

[pagina 43]
[p. 43]

schrijfcentrum siglum hand nr. cg. nr. datum aanmerkingen
holland, grafelijke kanselarij (vervolg) kgh   6 1832 1299.12  
  7 1833 1299.12  
  8 1835 1299.12  
  9 1836 1299.12  
  10 1837 1299.12  
  11 1842 1300.01  
  12 1843 1300.01  
  13 1845 1300.01  
  14 1846 1300.01  
  15 1847 1300.01  
  XXXIV 1 1844 1300.01  
  XXXV 1 1860 1300.02  
  XXXVI 1 1901 1300.09  
  XXXVII 1 1912 1300.11  

[pagina 44]
[p. 44]

Tabel II. Lieden, li(j)den en luden bij de scribenten uit HOL en KGH

schrijfcentrum hand document nummer datum ie i/ii/ij u
hol II 1 1276.04 - - 5 ×
  V 1 1286.02 4 × - -
  VIII 1 1292.02 - - 1 ×
  2 1292.02 - - 1x
  XIII 1 1297.07 - 4 × -
 
kgh VII 2 1284.06 - 1 × -
  4 1285.11 - 1 × -
  8 1287.12 - 2 × -15
  12 1288.03 - - 2 ×
  15 1289.04 - - 1 ×
  17 1289.12 - - 1 ×
  22 1291.02 - 1 × -
  35 1294.10 - - 2 ×
  37 1296.06 - - 1 ×
  VIII 2 1281.01 5 × - -
  5 1285.10 - - 2 ×
  6 1285.11 - - 1 ×
  15 1290.05 - - 1 ×
  XV 3 1294.04 1 × - -
  XVI 1 1282.04 - - 1 ×
  XVIII 1 1285.11 - - 1 ×
  2 1285.11 - - 1 ×
  XIX 2 1291.12 1 × - -
  3 1292.02 1 × - -
  6 1293.05 - - 4 ×
  7 1293.12 1 × - -
  8 1294.03 2 × - -
  9 1295.01 1 × - -
  14 1297.07 3 × - -
  16 1297.09 1 × - -
  17 1297.09 7 × - -
  XX 1 1290.12 - - 1 ×
  XXI 1 1292.01 2 × - -
  XXIV 2 1297.02 2 × - -
  XXVI 1 1295.08 1 × - -
  XXVII 3 1297.09 7 × - -
  4 1297.10 1 × - -
  7 1298.06 1 × - -
  XXIX 1 1299.03 1 × - -
  2 1299.06 1 × - -
  3 1299.06 2 × - -

[pagina 45]
[p. 45]

schrijfcentrum hand document nummer datum ie i/ii/ij u
kgh   4 1299.06 2 × - -
(vervolg)   8 1299.10 1 × - -
  10 1299.10 7 × - 3 ×
  11 1299.11 2 × - -
  12 1299.11 1 × - -
  13 1299.11 1 × - -
  14 1300.05 - - 1 ×
  15 1300.05 4 × - 1 ×
  XXXII 1 1299.10 - - 1 ×
  XXXIII 2 1299.12 - - 1 ×
  4 1299.12 - - 1 ×
  7 1299.12 - - 1 ×
  10 1299.12 - - 1 ×
  13 1300.01 - - 1 ×
  XXXIV 1 1300.02 - - 1 ×
  XXXVI 1 1300.09 - - 2 ×
  XXXVII 1 1300.11 - - 3 ×

eind1
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 95 (1979), 247-261.
eind2
Ibid., 258.
eind3
Zie bijvoorbeeld ook J. Moors, De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van ca. 1350 tot 1400. Brussel, 1952, 4.
eind4
Er wordt zelfs betwijfeld of oorkonden voor dit doel wel bruikbaar zijn. Zie o.a. het werk van F. Maurer en zijn medewerkers: Vorarbeiten und Studien zur Vertiefung der Südwestdeutschen Sprachgeschichte. Freiburg, 1965. De samenstellers van de Historischer Südwestdeutscher Sprachatlas (Bern, 1978) hebben om die reden geen beroep meer gedaan op oorkonden.
eind5
Zie de studie van G. Meissburger, Urkunde und Mundart in de bovengenoemde Vorarbeiten und Studien, in het bijzonder deel IV: Ortsfremde Herkunft und Schreibgewohnheiten.
eind6
Zie o.a. H. Löffler, Neue Möglichkeiten historischer Wortgeographie durch sprachliche Auswertung von Güter- und Zinsverzeichnissen in Rheinische Vierteljahresblätter 36 (1972), 281-291 en K. Kunze, Textsorte und historische Wortgeographie. Am Beispiel Pfarrer/Leutpriester in Würzburger Prosastudien 2. München, 1975, 35-76.
eind7
J.G. Kruisheer rekent CG nr. 627 tot de dictaatgroep van hand 0 (d.i. hand B van nr. 308 bij Gysseling, hand KGH VIII in onze telling) (De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, I, 91, noot 107). CG nr. 626 wordt door Kruisheer niet vermeld, vertoont echter de dictaatkenmerken die hij als typerend voor deze hand opnoemt. Ook in de lijst van oorkonden geschreven door hand 0 vermeldt Kruisheer CG nr. 626 niet (o.c., I, 40, noot 23).
eind8
J. Goossens, o.c., 260.
eind9
J.G. Kruisheer, o.c., 's-Gravenhage/Haarlem, 1971.
eind10
Het dictaat is vermoedelijk van de kopiist KGH VII zelf. Zie J.G. Kruisheer, o.c., deel II, 379, regest 808.
eind11
Het dictaat is van hand KGH XIX zelf. Zie J.G. Kruisheer, o.c., deel II, 388, regest 872.
eind12
Dit principe werd toegepast in de Franse historische atlas van A. Dees (Atlas des formes et des constructions des chartes françaises du 13e siècle, Tübingen, 1980, XI-XII). Met het oog op de grote dialectologische verscheidenheid op een relatief kleine oppervlakte lijkt ons de karteringsmethode van Dees voor het Middelnederlandse gebied echter minder bruikbaar.
eind13
Dit is niet onwaarschijnlijk want we moeten er rekening mee houden dat een instantie als de KGH, waarvan de invloedssfeer niet tot Den Haag of Zuid-Holland beperkt bleef en die bovendien voortdurend binnen en buiten het graafschap Holland onderweg was, zijn personeel niet uitsluitend in Holland recruteerde.
eind14
Het stijlniveau speelde bij dit onderzoek geen rol omdat alle documenten tot dezelfde laag, nl. de zg. Hochschicht behoren. In CG. nr. 308, het register van de graven van Holland komen in een fragment van de hand van KGH VIII nog de vormen liede en lieden voor, die echter niet in aanmerking genomen werden omdat zij in het afschrift van een oorkonde staan (CG., deel I, p. 494). Deze ie-vormen bevestigen anders aardig de ontwikkeling van ie naar u bij deze scribent.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300)


auteurs

  • Amand Berteloot

  • over J.J. Goossens


taalkunde

  • Dialectologie