Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (19.23 MB)

ebook (3.48 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105

(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

Geert Claassens-Hans Kienhorst
Fragmenten van twee middelnederlandse kruisvaartromans: ‘Godevaerts kintshede’ en ‘Roman van Antiochië’

De Oudfranse kruisvaartromansGa naar eind1

Vlak na of misschien al tijdens de eerste kruistocht (1096-1099) begint Richard le Pélerin aan een ‘verslag’ van deze onderneming. Zijn Chanson d'Antioche is ons niet rechtstreeks overgeleverd.Ga naar eind2 We kennen het slechts uit een bewerking van Graindor de Douay uit ca. 1190. Graindor voegde aan het Chanson d'Antioche de bewerkingen van twee andere chansons toe, nl. de Chétifs en Conquête de Jérusalem.Ga naar eind3 Hiermee kwam een drieledige cyclus tot stand, die het uitgangspunt vormt voor alle verdere kruisvaartepiek. Deze ‘premier cycle de la croisade’ heeft de eerste kruistocht tot onderwerp: vanaf de expeditie van Peter de Kluizenaar (voorjaar 1096) tot en met de stichting van het koninkrijk Jeruzalem (1099).

In het merendeel van de Oudfranse handschriften, die veelal te dateren zijn tussen 1250 en 1330Ga naar eind4, worden de drie oorspronkelijke branches van de eerste cyclus voorafgegaan door drie andere, nl. de Enfances Cygnes (ook Naissance du Chevalier au Cygne genoemd), Chevalier au Cygne en Enfances Godefroi. Deze drie branches beschrijven de voorgeschiedenis van een hoofdrolspeler van de eerste kruistocht, Godfried van Bouillon, die een kleinzoon zou zijn van de legendarische Zwaanridder.Ga naar eind5 In de loop der tijden is nog een aantal branches aan de cyclus toegevoegd, zoals uit enkele handschriften valt op te maken. De Fin d'Elyas volgt op de Chevalier au Cygne, en de Retour de Cornumaran vindt een plaats tussen de Enfances Godefroi en het Chanson d'Antioche. Weer andere branches zijn toegevoegd achter de Conquête de Jérusalem, o.a. de Chrétienté Corbarant, Prise d'Acre en Mort Godefroi.Ga naar eind6

Het eindpunt van de ontwikkeling van de Ofr. kruisvaartepiek

[pagina 50]
[p. 50]

wordt bereikt in de ‘deuxième cycle de la croisade’, die rond het jaar 1355 zijn meest uitgebreide vorm krijgt.Ga naar eind7 Deze anonieme cyclus bevat in de ‘dubbelroman’ Le Chevalier au Cygne et Godefroi de Bouillon (verder CCGB) een ingedikte en verkorte bewerking van de verhaalstof van de eerste cyclus.Ga naar eind8 Daarnaast behelst de tweede cyclus een aantal ‘nieuwe’ chansons, nl. de Baudouin de Sebourc (verder BS), Bâtard de Bouillon (verder BB), SaladinGa naar eind9 en, misschien, een Saladin-continuatie.Ga naar eind10 Opmerkelijk is dat de ‘deuxième cycle’ de eerste en derde kruistocht (1189-1192) tot onderwerp heeft, zonder enige referentie aan de tweede (1145-1149). Bovendien speelt een behoorlijk deel van het verhaal, m.n. in de BS, zich in Europa af.

Het geven van een volledig overzicht van de ontwikkeling binnen de ‘premier cycle de la croisade’ valt buiten het bestek van dit artikel. Wij willen ermee volstaan aan te geven dat er verschillende stadia te onderscheiden zijn binnen de eerste cyclus, en dat de ‘deuxième cycle de la croisade’ aanknoopt bij een van die stadia.

De Middelnederlandse fragmenten

Van een Middelnederlandse vertaling van de Oudfranse ‘premier cycle de la croisade’ waren tot dusver alleen de fragmenten bekend die G. Kalff in 1885 publiceerde onder de titel ‘De ridder metten zwane’.Ga naar eind11 Het betreft hier vier stroken perkament, 160 à 163 mm breed en 27 à 35 mm hoog, die uit verschillende bladen van een tweekoloms handschrift gesneden zijn. Ze zijn in de toenmalige Kaiserliche und Königliche Hofbibliothek te Wenen ontdekt door F. von Hellwald, die de tekst in De taal- en letterbode 1 (1870), p. 313-316 publiceerde als ‘Fragment van een mnl. heldendicht’. De fragmenten worden thans in de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen bewaard onder signatuur 15.393 (Suppl. 2813).Ga naar eind12 De eerste twee stroken kunnen tegen elkaar gelegd worden en vormen zo een gedeelte midden uit een blad (op de rectozijde gezien links 57 mm, rechts 60 mm hoog). Een kolom telt nog ca. 15 regels. De twee andere stroken, met nog 8 à 9 regels per kolom, zijn elk midden uit een ander blad gesneden. Met betrekking tot de herkomst van de fragmenten deelt Von Hellwald (1870, p. 313) slechts

[pagina 51]
[p. 51]

mee, dat ze ‘eens tot rugstreepen eens boekdeels hebben gediend en onlangs van den band van een oud Ms. werden afgetrokken’.

Moest Von Hellwald de lezer nog in het ongewisse laten omtrent de identiteit van de fragmenten, Kalff kwam tot de conclusie dat ze restanten bevatten van het met de sage van de Zwaanridder verbonden verhaal van de eerste kruistocht. De tekst van de eerste twee stroken (WeI/WeII) zou overeenstemmen met de verzen 4138-4298 van de CCGB in de uitgave door Reiffenberg en Borgnet. Deze passage bevat een gesprek tussen een abt en koning Cornubrant, dat plaatsvindt tijdens een wapenschouw. De tekst van de twee andere stroken (WeIII en WeIV) was echter niet nauwkeurig te bepalen, maar zou te plaatsen zijn in de verzen 24.479-26.995 van de Franse bewerking, waarin de verschillende gevechten in en bij Acre beschreven worden. Aanknopingspunt voor deze identificatie vormden de grachten van Aken (te lezen als Akers) in vers 110 (hier WeIII 18).

 

Van hetzelfde handschrift bezitten we nóg vier strookjes, die ongeveer dezelfde afmetingen hebben en op dezelfde wijze uit een blad gesneden zijn als de Weense fragmenten.Ga naar eind13

Het eerste strookje (Ge) is hs. 1647 van de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het is 165 mm breed en 26 à 30 mm hoog. De tekst werd in 1893-1897 uitgegeven door N. de Pauw in het eerste deel van zijn Middelnederlandsche gedichten en fragmenten.Ga naar eind14 Het bevond zich toen reeds in de Gentse Universiteitsbibliotheek.Ga naar eind15 Over de inhoud wordt meegedeeld: ‘Het schijnt eenen ouden koning (Guelloen?) voor te stellen, die zijne krijgers (Payenen?) bijeen roept om tegen de Christenen te strijden, en aan den Soudaen hulp te vragen, waartoe zij zich inderdaad toebereiden’.

Het tweede strookje (Br) behoort tot een verzameling fragmenten die ooit werd bijeengebracht door W. de Vreese (1869-1938) en sedert 1962 als hs. IV 209 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berust.Ga naar eind16 Het strookje, 165 mm breed en 33 à 34 mm hoog, is nr. 10 uit de verzameling. Het sluit direct aan op het Gentse fragment, en wel zo, dat het Brusselse strookje het bovenste, het Gentse het onderste gedeelte vormt van een stuk dat midden uit een blad

[pagina 52]
[p. 52]

gesneden is.Ga naar eind17 De strookjes tellen te zamen nog 15 à 16 regels per kolom.

De laatste twee fragmenten (De) zijn in persoonlijk bezit van Dr. J. Deschamps te Leuven, die ze ons in februari 1986 voor publicatie ter beschikking stelde. Ze zijn 158 à 161 mm breed en 24 à 32 mm hoog. De strookjes sluiten direct op elkaar aan en vormen zo het onderste deel van een blad, zij het dat de ondermarge vrijwel geheel is weggesneden. Een kolom telt nog 12 regels. De strookjes dienden tot verstevigingsmateriaal in een band uit de bibliotheek van de Minderbroeders te Sint-Truiden.Ga naar eind18

 

Het handschrift waarvan de fragmenten deel uitmaakten, was geschreven in twee kolommen per bladzijde. De strookjes WeI/WeII hebben de buitenmarge nog vrijwel geheel bewaard. In de rand zitten nog de gaatjes die geprikt werden voor het, zoals nog vaag te zien is, met loodstift trekken van de horizontale lijnen. Deze buitenmarge is op het breedste punt nog 25 mm. Met het wegsnijden van de binnenmarge gingen ook de beginletters van de verzen van kol. R,a verloren. De bladspiegel zal oorspronkelijk 141 mm breed geweest zijn.Ga naar eind19 Nemen we een gefingeerde binnenmarge van 15 à 20 mm, dan zal een blad oorspronkelijk tussen 180 en 190 mm breed geweest zijn. De hoogte schatten we op ca. 260 mm.Ga naar eind20 Het oorspronkelijke aantal regels per kolom is moeilijker te bepalen. Te oordelen naar de fragmenten gaat het hier om een even aantal. Gaan we uit van de gemiddelde regelhoogte (in de Weense fragmenten tussen 3,9 en 4,5 mm) en van een bladspiegel van naar schatting 200 à 210 mm hoog, dan moet een kolom oorspronkelijk 46 tot 50 regels geteld hebben.

Alle fragmenten zijn door dezelfde hand geschreven in een littera textualis, die waarschijnlijk nog uit de eerste helft van de veertiende eeuw dateert.Ga naar eind21 Enkele kenmerken zijn: zgn. kopjes-a (soms bovenaan nog open) en sporadisch hokjes-aGa naar eind22; e die eindigt met een uitwaartse beweging naar rechts; nergens ronde r; op het woordeinde overal ronde s; aan het begin van een woord steeds de v-, midden in een woord de u-vorm voor ‘u’ en ‘v’; en veel ligaturen met e (naast de bijvoorbeeld ook he en ve). De kopiist gebruikt de volgende

[pagina 53]
[p. 53]

afkortingen: een horizontale streep boven een e en daarmee met een lus verbonden voor n; een apostrof rechtsboven een letter voor er en aer; een apostrof met lange haal door de eerste poot van de v (en w) voor er; een superscripte a voor ra in sprac. Ende is vaak afgekort als en met boven de n een horizontale streep; alleen in WeIV 24 is het plusteken gebruikt. Voor conijnc (voluitgeschreven in WeI/WeII 30 en Br/Ge 42) gebruikt de kopiist de letters co met boven de o een horizontaal streepje en achter de o een punt, ofschoon die soms ook niet gezet is. Sarrasine (WeIV 23) is afgekort als sarr'., werelt (WeI/WeII 35) als wl't, en in WeI/WeII 19 staat, in rijmpositie, de afkorting lb met horizontale streep door de schachten voor pont. Rubricering: in de tekst komen enkele rode lombarden voor, twee regels hoog, waarna de tweede letter van het vers in WeI/WeII 28 rood doorstreept is. Deze lombarden lijken een verhaaltechnische functie gehad te hebben.

De strookjes dienden, per stel, als scharnieren voor- en achterin een boekband: ze waren ter versteviging, en voor de soepelheid bij het openen en sluiten van de band, tussen het boekblok en de platten aangebracht. Enkele millimeters van de boven- of onderrand loopt over de hele breedte nog een vouw, met hier en daar een gaatje, waar het garen doorheen liep waarmee de katernen op de bindtouwen genaaid waren. Ook zijn nog afdrukken te zien van het leer dat over de platten naar binnen geslagen was, waarna de strookjes op het hout gelijmd werden.

De kopiist is naar alle waarschijnlijkheid een Vlaming geweest (vgl. noot 21). Westelijke elementen in de tekst zijn sullen, up, es, de ei-spelling voor de zachtlange e in open syllabe, en de imperfectumvorm cam (WeI/WeII 21, 38; Br/Ge 42). Naar Vlaanderen wijzen de ou-spelling, gonen (WeI/WeII 2; WeIII 29) en vormen als bem (WeI/WeII 10), brochtijt (WeIII 2) en wrochte (De 45). Het gebruik van de h is, op een enkele uitzondering na (alsberch in De 25 en WeIII 20, gehacht in Br/Ge 23 en ontherven in Br/Ge 37), regelmatig, hetgeen aan het Vlaamse karakter van het handschrift echter niets hoeft af te doen. In rijmpositie komen de meer oostelijke vormen bekinne (We/WeII 5) en af (De 29) voor.

[pagina 54]
[p. 54]

Identificatie van de tekst

Voor zijn identificatie van de tekst van de Weense fragmenten maakte Kalff gebruik van de CCGB in de editie door Reiffenberg en Borgnet. Het gesprek tussen een abt en koning Cornubrant dat in WeI/WeII wordt beschreven, is echter ook terug te vinden in de Enfances Godefroi, zoals uitgegeven door C. Hippeau.Ga naar eind23 De desbetreffende passage beslaat in deze editie de verzen 3250-3584. Van een letterlijke overeenkomst tussen de Ofr. en Mnl. tekst is weliswaar geen sprake, maar opmerkelijk is wel de vergelijking die koning Cornubrant trekt tussen Godfried van Bouillon en koning Tybaut van Arabië (WeI/WeII 11-15). De Enfances Godefroi bevat deze vergelijking ook, zij het dat hier sprake is van ‘Tiebaus li bers, qui maris fu Orable’ (vs. 3527 vv.), en dat de vergelijking niet plaatsvindt tijdens, maar aan het einde van de wapenschouw. In de CCGB komt een vergelijking tussen Godfried en Tybaut daarentegen in het geheel niet voor.

Was Kalff bij zijn identificatie van de eerste twee fragmenten uit Wenen op de goede weg, zijn suggestie bij de stroken III en IV moet als onjuist worden beschouwd, aangezien zij voortvloeit uit een verkeerde lezing van WeIV 17-18. In plaats van ‘in de grachten van Aken (l. Akers)’ (ed.-Kalff vss. 109-110) staat hier ‘in de grachten verdronken’. De tekst van de derde en vierde strook lijkt thuis te horen tussen die van de fragmenten Deschamps en Brussel-Gent, die volgens ons passages bevatten uit het Chanson d'Antioche in de uitgave door Duparc-Quioc.Ga naar eind24

Op de rectozijde van de fragmenten Deschamps (De 1-24) wordt verhaald van een krijgslijst van Saracenen die belegerd worden. Vanuit ‘le porte dou feer’ (De 4) ondernemen zij een aanval op de brug aan de andere kant van de stad (De 9-10). Deze passage komt ook voor in de verzen 3116-3125 van het Chanson d'Antioche in de editie Duparc-Quioc. De Ofr. tekst beschrijft hoe de Saracenen het belegerde Antiochië verlaten via de ‘porte de Fer’ aan de zuidoostzijde van de stad, die niet door het Christenleger afgeschermd wordt.Ga naar eind25 Vervolgens trekken zij langs de zuidzijde naar ‘un vies casteler’ (vgl. De 13), een klein eind ten westen van Antiochië.

[pagina 55]
[p. 55]

Daar wordt een hinderlaag gelegd voor een ravitailleringskonvooi van de kruisvaarders, dat over de weg van Saint-Symeon terugkeert naar het kamp bij Antiochië (vgl. De 20-24).

Op de versozijde van de fragmenten Deschamps (De 25-48) worden de wapenfeiten van een zekere Reymbaut beschreven. Mogelijk gaat het hier om Raimbaud Creton die volgens de Ofr. tekst (vss. 3798-3901) tijdens het beleg van Antiochië een opmerkelijk wapenfeit pleegt. Alleen liggen er in de uitgave van Duparc-Quioc tussen de hinderlaag van de Saracenen en het heroïsche optreden van Raimbaud ruim 700 verzen, terwijl in de Mnl. tekst deze twee scènes direct op elkaar moeten volgen. Dit lijkt erop te wijzen dat de vertaler een andere versie van het Chanson d'Antioche gebruikt heeft dan de ‘ancienne version’ die door Duparc-Quioc is uitgegeven (zie noot 24).

Fragment Wenen III beschrijft een gevecht tussen het kruisvaardersleger en ‘payenen’, waarbij de kruisvaarders het onderspit dreigen te delven. Als deelnemers aan christelijke zijde worden met name genoemd ‘Tangreide’ (WeIII 8) en ‘Bryemonde’ (WeIII 24). Bryemonde is waarschijnlijk te identificeren als Bohemond van Tarente, een van de leiders van de eerste kruistocht. Tangreide is een neef van Bohemond. Er is geen corresponderende passage in het Chanson d'Antioche aanwijsbaar.

In fragment Wenen IV wordt ook een beschrijving gegeven van een hevig gevecht tussen het kruisvaardersleger en de ‘sarrasine’, maar nu zijn de kruisvaarders aan de winnende hand. Op de rectozijde (WeIV 1-16) is sprake van een enorme slachting die de kruisvaarders aanrichten onder de ‘payen’, waarbij vluchtende tegenstanders in de richting van de ‘port de feer’ (WeIV 14) gedreven worden. Dit bloedbad wordt in het Chanson d'Antioche beschreven in de verzen 3749-3786. Op de versozijde (WeIV 17-31) wordt o.a. vertelt dat aan de kant van de belegerden velen ‘Vut lant versleghen ende in de grachten/Verdronken datter hare crachten/ Van jamere vele verloren/ Ende vielen neder.’ Deze vermelding van de vele doden aan de zijde van de Saracenen vinden we ook terug in de genoemde verzen van het Chanson d'Antioche. Daar wordt verhaald hoe er bij en op de brug over de Orontes, aan de noord-

[pagina 56]
[p. 56]

westzijde van Antiochië, maar liefst 20.000 ‘Turcs’ worden neergesabeld en nog eens 5000 in de rivier verdrinken. De tekst van kolom V,b blijft vooralsnog duister en niet te plaatsen.

De tekst van de fragmenten Brussel-Gent is te plaatsen in de verzen 4438-4721 van het Chanson d'Antioche, waarin beschreven wordt hoe de oude koning Garsion zijn zoon Sansadoine om hulp naar de ‘soudan’ stuurt. Daarbij komt de tekst op de rectozijde van de Mnl. fragmenten nauwkeurig overeen met de verzen 4454-4459 en 4504-4511 van het Chanson d'Antioche.

 

Aangezien alle fragmenten, naar wij menen, tot hetzelfde handschrift behoord hebben, bevatte deze codex waarschijnlijk een vertaling van de drieledige kern van de ‘premier cycle de la croisade’ (Roman d'Antioche, Chétifs en Conquête de Jérusalem) plus tenminste één van de later toegevoegde branches, namelijk de Enfances Godefroi. Van de drieledige cyclus kennen we in feite alleen nog maar de Roman van Antiochië. Deze is overgeleverd in de fragmenten Deschamps, Wenen III, Wenen IV en Brussel-Gent. De vertaling van de Enfances Godefroi bleef bewaard in de fragmenten Wenen I-II. We hebben de titel hiervan ontleend aan Te Winkel, die in zijn Ontwikkelingsgang (1922, I, p. 344-345) spreekt van een roman ‘die bij ons wel Godevaerts Kintshede zal geheeten hebben’.Ga naar eind26 Een directe Ofr. bron is vooralsnog niet aanwijsbaar.

Uitgave van de tekst

De tekst van de fragmenten wordt hieronder diplomatisch uitgegeven. Het gebruik van u, v, i en jGa naar eind27, de schrijfwijze van de getallen, en de interpunctie (een dubbele punt in WeIV 14 en 18, een punt in WeIV 20) zijn gehandhaafd. De afkortingen zijn opgelost, de oplossingen gecursiveerd. Wat niet met zekerheid gelezen kon worden, staat tussen ronde haakjes, waarbij punten staan voor letters die we helemaal niet meer konden lezen, en een liggend streepje als niet met zekerheid meer vastgesteld kon worden hoeveel tekst er precies is weggevallen. Woorden of letters die onleesbaar zijn geworden of zijn weggesneden, maar op grond van de tekst

[pagina 57]
[p. 57]

(bijvoorbeeld het rijm) konden worden aangevuld, zijn tussen vierkante haken geplaatst. Tenslotte zijn alle beginletters van de verzen als majuskel weergegeven, ook als in het handschrift een kleine letter staat.

Fragmenten Wenen I-IIGa naar eind28
1[regelnummer]
[D]ie waer hi (r)ij(t) me(t) h( - )Ga naar margenoot+
 
[V]an alden gonen diere riden
 
[N]e voerer gheen vergoud ghesmide
 
[S]i voerent alle wit van tinne
5[regelnummer]
[G]hi sult andere chierheit bekinne
 
[B]i mire wet ne twifelets niet
 
[E]er ghi den hertoghe siet
 
[D]en eidelen Ionchere wel gheboren
 
(A)ls dat die conijnc began horen
10[regelnummer]
(S)prac hi bi mamette ic bems vroet
 
[V] here es een eidel bloet
 
(S)int hi onthout dustane partye
 
(D)ie conijnc tybaut van arabye
 
(D)ie welke den berech van goude
15[regelnummer]
[I]n sijn lijf hadde in sire ghewoude
 
 
 
viijm. ridders ghewapent welGa naar margenoot+
 
Elc heift bescreden .j. ors snel
 
Het es werd wel .C. pont
 
Ende bin der seluer stont
20[regelnummer]
So es die scare leiden
 
Ende die derde cam ghereiden
 
Doe wonderets den conijnc mere
 
Want waren dene ghetoomt zere
 
Dese waren ghetoomt meer
25[regelnummer]
Doe sprac hi ten abt geheer
 
Dat v mamet lonen moete
 
Salic den hertoghe nv ghemoeten
 
Rechte waerheit in warer dijnc
 
sal ic v segghen here conijnc
 
 
30[regelnummer]
Waren hier wel .xm. vieliaerden ledenGa naar margenoot+
 
So soude mijn here comen ghereden
 
Die es gheprijst bouen allen prenchen
 
Want hi es de preuste mensche
 
Die men nv ter tijt
[pagina 58]
[p. 58]
35[regelnummer]
Soude vinden in de werelt wijt
 
Bin dat si dese tale seiden
 
So sijn die vieliaerden leiden
 
Ende daer naer camen gheuaren
 
Wel .lx. Iongher riddaren
40[regelnummer]
Die hem voeren onderstek[end]e
 
Mallijc vp anderen sprekende
 
In tekenessen doe ic v weten
 
Datter hem dhertoghe (b)i soude vergheten
 
 
 
( - w)[ere](lt) wij(t)Ga naar margenoot+
45[regelnummer]
Want met gode was hi vercoren
 
Eer noit sijn moeder was geboren
 
Sonder galle es hi ende sonder smet[te]
 
Cornubrant sprac bi mamette
 
Here abt ghi prijstene zere
50[regelnummer]
Ende in wister ooc min no mere
 
Waer vinden te lachterne an
 
Maer bi den voghet tieruogan
 
Ic wilt hem ware lief
 
Dat icken sonder mijn grief
55[regelnummer]
Spreken moeste minen kies
 
Ende ic hem soude dies
 
Berecht doen vppenbare
 
Al vte ende vute wie ic ware
Fragmenten Deschamps
 
Noch we(t)[en] (si) hier (binne)[n] en(e) p(o)[ster](n)eGa naar margenoot+
 
Die ghi te rechte mocht w(eten) gherne
 
Ende tharen bouf was wylen eer
 
Ghemaect le porte dou feer
5[regelnummer]
In te (va)erne of mens hadde te doene
 
Als dit h(oo)rden die sarragoene
 
Waren sijs vtermaten blide
 
Verstaet die poorte was tier tide
 
[V]an der sted[en] an den anderen ent
10[regelnummer]
[D]a[er] die brugghe stont si v bekent
 
[D]aer te treckene waren payenen beraden
 
[N]v h(o)ort wat die kerstine daden

WeI/WeII 43: In de eerste letter van bi (verbeterd uit si?) is geknoeid.

[pagina 59]
[p. 59]
 
En[de] dat casteel stont woeste (n)vGa naar margenoot+
 
Payenen d(ie) wa(re ic) v
15[regelnummer]
Traker in een ende een
 
Buten traken noch negheen
 
Si wilden daer biden bi staden
 
Ende kerstine also vereraden
 
So si daden nv hoort hoet voer
20[regelnummer]
Si wachten aldus har[e]n th(oer)
 
Int ende hebbic vernome[n]
 
Saghen si .lx. kerstine comen
 
Gheuaren die hadden gehaelt proye
 
Hem somen salt comen te vernoye
 
 
25[regelnummer]
Dat siere dor den alsb[er]ch woetGa naar margenoot+
 
En[de] dor den buuc wel enen voet
 
Doe vel hi doot ter erden neder
 
Ende reymbaut riep ten kerstinen weder
 
Slaet toe wi wreker ons af
30[regelnummer]
Lude riep hi helpt helech graf
 
Dat woord in warer tale
 
Plaghen si te roupene alten male
 
Als si haer volc wilde[n] vercoenen
 
Maer der leder sarragoenen
35[regelnummer]
Warer vtermaten vele
 
Met kerstinen moest gaen vten spele
 
 
 
He(m) daer so menech (besich hilde)[n]Ga naar margenoot+
 
Ende daer waren so vele scilden
 
Te verslane so vele kerstine
40[regelnummer]
Hi ondankers apolline
 
Ende mamette also wel
 
Hi slouch darewaerds met hiep fel
 
Solanghe voer die hedijn stout
 
dat hi cam al daer reymb[a]ut
45[regelnummer]
Wrochte in die plache
 
Also onscone prouache
 
Met sinen zwaerde stalijn
 
Ooc mercte hi dat die kerstijn

De 18: De kopiist schreef eerst beraden en maakte daarna van de b een v met apostrof.

[pagina 60]
[p. 60]
Fragment Wenen III
 
God hebs danc sprac hi doeGa naar margenoot+
 
Ghi hebbet becocht al brochtijt toe
 
Ghi ne sullets niet ontgaen
 
Om desen van(t) verstaen
5[regelnummer]
Sloughen toe al die payen
 
Een camer vut al dien
 
Dwers slaende vp die heide
 
Vp den koenen tangreide
 
Die h(em - )
 
 
10[regelnummer]
Gherijn dede vut gheleisenGa naar margenoot+
 
Sine warens niet gheneisen
 
Ende ons heren ghenaden goed
 
Bede water ende bloet
 
Zweetten die andere van pine
15[regelnummer]
Ende die andere kerstinen
 
Waren vp .ij. waghenen bi namen
 
Vp elken .xi. tesamen
 
Dies hadd(en s - )
 
 
 
En[de] ran voort tier vreGa naar margenoot+
20[regelnummer]
Den goeden alsberch dure
 
Maer god wildene voorsien
 
Tspere van den payen
 
Dede onse here tier tyde
 
Bryemonde gaen ande side
25[regelnummer]
Datter die helt name cont
 
Bi bleef goddanc onghewont
 
(M - st.k - als die) [p](a)[y](e)n
 
 
 
En[de] daer naer verhief hijt wederGa naar margenoot+
 
Den gonen diere lach ter neder
30[regelnummer]
Slouch hi so dies ghelooft
 
Dat hem spranc van den buke thooft
 
Payenen saghen vp hem als doren
 
Hi cloueder toten oren
 
Te voet staende .iiij. of viue
35[regelnummer]
Daer na spranc hi met coenen liue

WeIII 2: De t van becocht is, waarschijnlijk door de kopiist, rechtsboven de h toegevoegd.

[pagina 61]
[p. 61]
Fragment Wenen IV
 
Daer maecte in die bataelieGa naar margenoot+
 
So datter menech speelde ter faelie
 
Die wel waende hebben verwonnen
 
Tghetal soudic v niet connen
5[regelnummer]
Wel ghenomen daer men zien
 
Daer steruen mochte der payen
 
Men slouchse bi hopen doot
 
(D)aer mochte men sien ghecarem gr[oot]
 
 
 
Ende slouch slaghen vut ghele[s]enGa naar margenoot+
10[regelnummer]
Negheen payen moc(h)te gh(e)[ne]sen
 
Van der ontseggheliker mo(o)rt
 
Men dreefse voort ende voort
 
So dat sire bleuen al hadder niet [meer]
 
Ghewesen: si quamen an port de fee[r]
15[regelnummer]
Al driuende met groten sla(ghen)
 
Als die van a(nt)[iochien dat saghen]
 
 
 
V(u)t lant versleghen ende in de grachte[n]Ga naar margenoot+
 
Ver(dro)nken: datter hare crachten
 
Van jamere vele verloren
20[regelnummer]
Ende vielen neder. so ghi moghet horen
 
Langhe (m)ochtemen hier of tellen
 
die stoute kerstine ghesellen
 
[I]agheden s(l)aende die sarrasine
 
 
 
E(n)[de] eu(st)aes ende baudewijnGa naar margenoot+
25[regelnummer]
Ende alle andere die met hem sij(n)
 
Alreande volc als ic verstont
 
Waren mede comen doe ic v cont
 
Dies dede mense nv te werke
 
In den berech dalf men sterke
30[regelnummer]
Fondement te soukene in liege v niet
 
(M)aer [ee](r) si camen spade diep

WeIV 16: Dat hier van Antiochië sprake is, blijkt uit de vermelding van de ‘port de feer’ in vs. 14.

 

WeIV 24: Mogelijk worden hier de broers van Godfried van Bouillon bedoeld, waarvan de eerste in het Oudfrans ‘Wistaces’, ‘Wistasse’ of ‘Ustasse’ heet.

[pagina 62]
[p. 62]
Fragmenten Brussel-Gent
 
Telker waeruen valt die weenGa naar margenoot+
 
Emmer vp onse man
 
Bi den voghet teruogan
 
Varen wi meer vut wine hadden succoers
5[regelnummer]
Kerstinen sijn so ialoers
 
Wi bliuen allegader doot
 
Bi mamette die mi gheboot
 
Sprac die conijnc garsioen
 
Ghi heren in weet wat doen
10[regelnummer]
Ic bliue doot in hebbe troost
 
Daer ic bliue bi verloost
 
Voor die kerstine ende ondaen
 
Dorste hier yemen ten soudaen
 
Al nv onser boodscap plien
15[regelnummer]
Ons souder doghet of gheschien
 
 
 
Hi om(...)e van sine gh(e - )Ga naar margenoot+
 
Ende hi alt heerscap ghemene
 
Voor hem riepe sonder beide
 
Dat behoorde binder steide
20[regelnummer]
Doe deit damirael ic weet
 
Hi omboot voor hem daer an steet
 
Enech lant of eneghe macht
 
Doe ne wasser gheen so wel gehacht
 
Hi ne camer met haesten groot
25[regelnummer]
Als hi hoorde datten die conijnc omboot
 
Die conijnc was van daghen oud
 
wanneer hi payenen stoud
 
Versaemt sach in sine zale
 
Sprac hi te hem dese tale
30[regelnummer]
Ghi heren hets an mine oude gegha[en]
 
 
 
(Helpt) mamet en[de] apolijnGa naar margenoot+
 
Sal onse conijnc fijn
 
Aldus verliesen sijn lijf
 
Ay mi riepen die kaytijf
35[regelnummer]
Wat sullen wi doen aylaes
 
Dese kerstine sathanaes
 
Sullen ons nv al ontheruen
 
Ende iamerlike doen steruen
 
Ghemeenlike die heren
40[regelnummer]
waren al beuaen met zere
[pagina 63]
[p. 63]


illustratie
Afb. Bovenaan Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 209,10, onderaan Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1647 (rectozijde, ware grootte).


[pagina 64]
[p. 64]
 
Ende weenden al om den rijnc
 
Bin dien becam die conijnc
 
Van der ommacht daer hi in was
 
Alle verbliden si das
45[regelnummer]
Ende seiden here ghebenedijt
 
 
 
Als si waren ghewapint doeGa naar margenoot+
 
was die conijnc sere vroe
 
Vp paerden spronghen si doe ghereedde
 
Ter poorten die men hem ondeide
50[regelnummer]
Voeren si vute ghereet
 
Seker ic dat wel weet
 
Datse onse kerstine versaghen
 
Doe ne wasder gheen langher daghen
 
Te voren waren ghewapint si
55[regelnummer]
Vp paerden spronghen die heren vri
 
Ende namen scachten ende scilden
 
Elc harer wel deerste sijn wilde
 
Dat scheen wel daer si dorssen cachen
 
Dat si ghewillech waren prouaetsen
60[regelnummer]
Te doene staerc ende groot

Adres van de auteurs:

Instituut Nederlands KUN

Erasmusplein 1

Postbus 9103

6500 HD Nijmegen

eind1
Dit korte overzicht is gebaseerd op R.F. Cook en L. Crist, Le deuxième cycle de la croisade. Deux études sur son développement. Genève, 1972 en S. Duparc-Quioc, La Chanson d'Antioche. Etude critique. Parijs, 1978. G. Claassens bereidt een dissertatie over de Mnl. kruisvaartromans voor, waarin uitvoerig zal worden ingegaan op de Oudfranse overlevering.
eind2
Zowel het bestaan als het auteurschap van Richard le Pélerin zijn niet boven twijfel verheven. Zie R.F. Cook, ‘Chanson d'Antioche’, chanson de geste. Le cycle de la croisade est-il épique? Amsterdam, 1980, p. 23-28.
eind3
Naar alle waarschijnlijkheid zijn de Chétifs en Conquête de Jérusalem geen oorspronkelijk werk van Graindor. Het eerstgenoemde werk is vermoedelijk geschreven tussen 1130 en 1135. De rangschikking Antioche, Chétifs en als derde deel Jérusalem is overigens wel pas bij de bewerking van Graindor tot stand gekomen. Zie Cook & Crist, a.w., p. 78-79. De discussie over de exacte rol die Graindor de Douay in de ontwikkeling van de Ofr. kruisvaartepiek heeft gespeeld, is nog niet gesloten. Zie hierover H. Kleber, ‘Graindor de Douai: remanieur - auteur - mécène?’, in: K.H. Bender (ed.), Les épopées de la croisade. Premier colloque international. Trèves, 6-11 aôut 1984. Wiesbaden, 1987, p. 66-75.
eind4
Zie Cook & Crist, a.w., p. 80-81 en Duparc-Quioc, a.w., p. 43-80. Op de handschriftenproblematiek van de ‘premier cycle de la croisade’ wordt expliciet ingegaan door W.J.R. Barron, ‘Versions and texts of the Naissance du Chevalier au Cygne’, in: Romania 89 (1968), p. 491-538.
eind5
Deze voorgeschiedenis van Godfried van Bouillon was ook ten onzent bekend, zoals blijkt uit de Schone en miraculeuse historie vanden ridder metter swane (ed. G.J. Boekenoogen. Leiden, 1931. (Nederlandsche volksboeken, 3)).
eind6
In totaal zijn elf branches te onderscheiden buiten de drie kerndelen Antioche, Chétifs en Jérusalem. Om een idee te geven van de omvang die de eerste cyclus in sommige handschriften heeft bereikt: Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 12.569 bevat 13 branches en telt 42.315 verzen.
eind7
Cook & Crist, a.w., p. 45.
eind8
De CCGB lijkt vooralsnog af te stammen van een uitgebreide versie van de ‘premier cycle’, die o.a. gerepresenteerd wordt door de handschriften Turijn, B.N.U., L-III-25 en Londen, British Library, Add. 36.615. De verhaalstof van de CCGB omvat bijna het hele scala van branches, vanaf de Enfants Cygnes tot en met de Mort Godefroi. Vgl. Cook & Crist, a.w., p. 83-93. De CCGB zelf is overgeleverd in de handschriften Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 10.391 en Lyon, Bibliothèque Municipale, 744. De tekst werd naar het eerstgenoemde handschrift uitgegeven door F.A.F.Th. Baron de Reiffenberg en A. Borgnet, Le Chevalier au Cygne et Godefroid de Bouillon. Poème historique. 3 dln. Brussel, 1846, 1848, 1859.
eind9
Er is geen enkel handschrift waarin al deze chansons samen voorkomen (één handschrift, Parijs, B.N., fr. 12.252, bevat zowel de BS als de BB). De verbinding tussen enerzijds de CCGB en anderzijds de BS, BB en Saladin is eind vorige eeuw gelegd door Gaston Paris (in zijn artikelenreeks ‘La legende de Saladin’ in het Journal des Savants, 1893, hier p. 288). Dit gegeven is onder de naam ‘deuxième cycle de la croisade’ door de latere romanistiek aanvaard. Opgemerkt zij dat de Saladin alleen in een jongere prozabewerking is overgeleverd (tweede helft 15de eeuw). Vgl. Cook & Crist, a.w., p. 60 vv.
eind10
Het door Zatočil uitgegeven fragment van een Mnl. kruisvaartroman lijkt hierop te wijzen. De verhaalstof van dit fragment moet, op basis van de erin voorkomende namen, geplaatst worden nà de Saladin. Een directe Ofr. bron is tot op heden niet teruggevonden. Het blijft echter ook mogelijk, dat we hier te doen hebben met de restanten van een oorspronkelijk Mnl. werk. Zie Leopold Zatočil, ‘Prager Bruchstück einer Pergamenthandschrift eines neuen mittelniederländischen Kreuzzugsromans aus der zweiten Hälfte des 14. Jahrhunderts’, in: Philologica Pragensis 4 (1961), p. 1-16. Ook opgenomen in Leopold Zatočil, Germanistische Studien und Texte I, Brno, 1968, p. 227-244.

eind11
Middelnederlandsche epische fragmenten, met aanteekeningen, door G. Kalff. Groningen, 1885, p. 250-260.
eind12
Zie: H. Menhardt, Verzeichnis der altdeutschen literarischen Handschriften der Österreichischen Nationalbibliothek. Bd. 3. Berlijn, 1961, p. 1421.
eind13
De fragmenten zijn, op grond van het schrift, voor het eerst bij elkaar gebracht in H. Kienhorst en H. Mulder, ‘Copiisten van Middelnederlandse literaire handschriften’, in: Dokumentaal 15 (1986), p. 93-95.
eind14
Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, uitgegeven door Napoleon de Pauw. Eerste deel, Geestelijke en zedelijke gedichten. Gent, 1893-1897, p. 555-556.
eind15
Misschien was het fragment voordat het door de U.B. te Gent verworven werd, in het bezit van C.P. Serrure (1807-1872), zoals we met meer zekerheid weten van hs. 1646 (zie De Pauw, a.w., p. 550) en hs. 1648 en 1649 (volgens een beschrijving door W. de Vreese voor de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta).
eind16
Zie: Vijftien jaar aanwinsten sedert de eerste steenlegging tot de plechtige inwijding van de bibliotheek. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 1969, nr. 39.
eind17
Hierop wordt reeds gewezen door G.I. Lieftinck in een beschrijving van het Brusselse fragment voorde BNM, sedert 1939 ondergebracht in de U.B. te Leiden (map ‘Voorschoten, W. de Vreese’). Blijkens deze beschrijving had K. Heeroma Lieftinck het strookje op 22 november 1956 laten zien. Heeroma had de collectie fragmenten via W. Gs Hellinga in bruikleen gekregen van mevr. De Vreese-Van de Poll, zoals ook blijkt uit zijn uitgave van hs. IV 209,3 (een fragment van het Boec exemplaer) in TNTL 76 (1958/59), hier p. 180.
eind18
Dit blijkt uit een notitie van J. Deschamps op de envelop waarin de strookjes bewaard worden. Ze zijn blijkens diezelfde notitie ontdekt ‘in de band van het boekje: Sylva piorvm carminvm F. Leuini Brechti, Minoritae Louaniensis. Cvm privilegio Triennali. Lovanii. Apud Ioannem waen, Bibliop. Iurat. Anno 1555, 361 blz. + 2’. Het desbetreffende exemplaar was, volgens Deschamps, afkomstig uit de bibliotheek van de Minderbroeders te Halle, die het in 1892 kochten bij Fonteyn te Leuven, blijkens aantekeningen op de titelpagina en op de versozijde van het schutblad voorin. Het is ons niet bekend of het boek zich nog steeds te Sint-Truiden bevindt.
eind19
Bij de andere stroken ligt de breedte van de bladspiegel tussen de 145 en 149 mm. Voor het bepalen ervan is de afstand genomen tussen de linkerkant van de eerste kolom op de recto- en versozijde.
eind20
Volgens Menhardt (zie noot 12) was de bladgrootte oorspronkelijk 250 × 190 mm en de hoogte van de bladspiegel 210 mm.
eind21
G.I. Lieftinck dateert in de Bouwstoffen in deel 10 van het Middelnederlandsch Woordenboek (art. 914 sub A.XIII.2) het Gentse fragment ‘begin 14e eeuw’ en (art. 1261.1) de Weense fragmenten, in navolging van W. de Vreese (art. 411.13) ‘14e eeuw’. De taal wordt door Lieftinck (art. 1261.1) bestempeld als Westmiddelnederlands, Westvlaams gekleurd, door De Vreese (art. 411.13) als Westmiddelnederlands, Vlaams gekleurd.
eind22
De terminologie is van J.P. Gumbert, zoals uiteengezet in B. Engelhart en J.W. Klein, 50 eeuwen schrift. Een inleiding tot de geschiedenis van het schrift. Amsterdam, 1988.
eind23
La Chanson du Chevalier au Cygne et de Godefroid de Bouillon. Publiée par C. Hippeau. 2 dln. Caen-Parijs, 1852-1877 (herdruk Genève, 1969). De titel die Hippeau aan zijn uitgave meegaf, suggereert een nauwe verwantschap met de tekst zoals uitgegeven door Reiffenberg en Borgnet (zie noot 8). De uitgave van Hippeau is echter gebaseerd op het handschrift Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 1621, dat de ‘premier cycle’ representeert. Wat Hippeau in feite uitgeeft, zijn de Naissance du Chevalier au Cygne, Chevalier au Cygne, Enfances Godefroi en Retour de Cornumaran; in een appendix is hieraan een uitgave van de Chétifs naar hetzelfde handschrift toegevoegd.
eind24
La chanson d'Antioche. Edition du texte d'après la version ancienne. Publiée par S. Duparc-Quioc. Parijs, 1976. Als basishandschrift diende Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 12.558.
eind25
Deze situatieschets is ook terug te vinden op een kaart die Sumberg geeft van het toenmalige Antiochië. Zie: L.A. Sumberg, La chanson d'Antioche. Etude historique et littéraire. Une chronique en vers français de la première croisade par le pèlerin Richard. Parijs, 1968.
eind26
T.a.v. het fragment Wenen III veronderstelt Te Winkel dat het, evenals Wenen IV, misschien behoord heeft ‘tot het laatste gedeelte van den uitgebreiden en vèr voortgezetten Roman van Jerusalem’.

eind27
Dat aan het begin van een vers een I en geen J gelezen moet worden, maken we op uit de vormen iamerlike (Br/Ge 38) en ialoers (Br/Ge 5).
eind28
Dr. G. de Baere (Katholieke Universiteit Nijmegen) was zo vriendelijk bij zijn bezoek aan de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen een aantal plaatsen voor ons te controleren.
margenoot+
[R,a]
margenoot+
[R,b]
margenoot+
[V,a]
margenoot+
[V,b]
margenoot+
[R,a]
margenoot+
[R,b]
margenoot+
[V,a]
margenoot+
[V,b]
margenoot+
[R,a]
margenoot+
[R,b]
margenoot+
[V,a]
margenoot+
[V,b]
margenoot+
[R,a]
margenoot+
[R,b]
margenoot+
[V,a]
margenoot+
[V,b]
margenoot+
[R,a]
margenoot+
[R,b]
margenoot+
[V,a]
margenoot+
[V,b]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • G.H.M. Claassens

  • Hans Kienhorst

  • over Anoniem Goosen Taeijaert

  • over Roman van Antiochië