Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106 (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.95 MB)

Scans (19.35 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106

(1990)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 262]
[p. 262]

Robert Stein
Wanneer schreef Jan van Boendale zijn ‘Brabantsche yeesten’?Ga naar voetnoot*

Inleiding

 
Ende hier sal ic u tellen dan
 
Die yeeste, tote opten derden Jan,
 
Oft vorder, eist Gods ghedoghe
 
Dat ic langher leven moghe. (BY I 569-572)

Met deze verzen lijkt Jan van Boendale in de Brabantsche YeestenGa naar eind1 aan te geven dat hij van plan is zijn werk aan deze kroniek gedurende zijn leven voort te zetten. De literatuurgeschiedenis heeft dit geïnterpreteerd alsof Van Boendale het eerste vervolg op zijn Brabantsche Yeesten schreef aan het eind van zijn leven.Ga naar eind2 Maar zou het niet mogelijk zijn dat de kroniek geleidelijk is ontstaan? In dit artikel zal worden geprobeerd op die vraag een antwoord te geven.

De Brabantsche Yeesten, een Middelnederlandse rijmkroniek die de geschiedenis behandelt van het Brabantse hertogelijk huis tussen ca. 600 en ca. 1350, ontstond in de eerste helft van de veertiende eeuw in Brabant, vermoedelijk in Antwerpen. Deze kroniek bestaat uit vijf ‘boeken’, waarvan de eerste vier boeken zes (voorvaders van de) hertogen van Brabant behandelen; het vijfde boek gaat over een gedeelte van de regering van hertog Jan I, over Jan II en Jan III. Over het algemeen gaat men ervan uit dat Jan van Boendale (ca. 1280-midden 14de eeuw?) de auteur van deze rijmkroniek is.Ga naar eind3

[pagina 263]
[p. 263]

De eerste drie boeken van de Brabantsche Yeesten zijn voor een belangrijk deel letterlijk overgenomen uit Jacob van Maerlants Spiegel Historiael.Ga naar eind4 Het vierde boek en de eerste verzen van het vijfde zijn een flink uitgebreide vertaling van de Latijnse Chronica de origine ducum Brabantiae.Ga naar eind5 Enkele handschriften bevatten echter een meer uitgebreide redactie van het vierde boek, waarin belangrijke passages uit Lodewijk van Velthems Voortzetting van de Spiegel Historiael (1316) zijn toegevoegd. Van het stuk dat na vers 185 van het vijfde boek volgt (in het totaal ca. 4750 verzen) zijn geen bronnen bekend.

In de literatuur gaat men er meestal van uit, dat Jan van Boendale de Brabantsche Yeesten in twee fasen heeft samengesteld: het eerste gedeelte (BY I-BY V 900) in 1316 of 1317; het tweede gedeelte - bij elkaar ongeveer 4000 verzen - rond 1347 of 1350.Ga naar eind6 Toch zou het niet verwonderlijk zijn als de Brabantsche Yeesten meer gefragmenteerd is ontstaan dan tot nu toe werd aangenomen: als hij het eerste gedeelte van zijn kroniek afsluit, zegt Van Boendale dat hij de pen weer zal oppakken wanneer dat noodzakelijk zal zijn (BY V 877-890).Ga naar eind7 Natuurlijk kan de eerste gelegenheid hiertoe zich pas rond 1350 hebben voorgedaan, maar dat lijkt niet waarschijnlijk. Daarnaast moeten we constateren dat er nooit een argument werd aangevoerd om aan te nemen dat de Brabantsche Yeesten in precies twee fasen is geschreven.Ga naar eind8

Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten moet beginnen bij de overlevering van de kroniek in de verschillende handschriften. Als vergelijking gebruik ik de uitgave van de Brabantsche Yeesten door J.F. Willems, die ik als ‘standaardtekst’ aanduid. Bestudering van de handschriften heeft uitgewezen dat het laatste hoofdstuk in deze uitgave (BY V 4955-5066) slechts in één handschrift voorkomt, waarom ik dit niet reken tot de standaardtekst.Ga naar eind9

De handschriften van de Brabantsche Yeesten bevatten nogal wat afwijkingen ten opzichte van de standaardtekst. Zo komt in het vijfde boek van de Yeesten een panegyriek voor, die in de handschriften op verschillende plaatsen blijkt te staan. In zijn meest uitgebreide vorm bevat deze panegyriek twee hoofdstukken:

[pagina 264]
[p. 264]

respectievelijk over hertog Jan III en over Maria van Evreux (voetnoot bij BY V 1302). Opvallend is hierbij dat in een aantal handschriften het hoofdstuk over Maria van Evreux in het praesens is gesteld, terwijl het in andere handschriften in het imperfectum staat. Met een inventarisatie van de handschriften ten aanzien van deze panegyriek wil ik beginnen.

De panegyriek

De Brabantsche Yeesten is overgeleverd in vijf handschriften,Ga naar eind10 hier Vlamincx (voortaan Vl),Ga naar eind11 Tongerloo (To),Ga naar eind12 Brussel (Br),Ga naar eind13 Affligem (Af)Ga naar eind14 en Kluit (Kl)Ga naar eind15 genoemd. In het volgende schema wordt de plaats van de panegyriek in de handschriften aangegeven. Tevens wordt aangeduid of het hoofdstuk over Maria in het praesens of in het imperfectum is gesteld.

BY V Vl To Br Af Kl
1302       Maria + Jan praesens (p. 35-37)  
1504         Maria + Jan praesens (f. 155r-156v)
3862 Maria imperf. (f. 81r) Maria imperf. (f. 101v) Maria + Jan imperf. (f. 110v- -111r) Maria imperf. (p. 82) Maria + Jan imperf. (f. 188r-189r)

Een verklaring voor het feit dat de panegyriek op verschillende plaatsen in de Brabantsche Yeesten voorkomt is te vinden met behulp van handschrift Kl.

Van hs.Kl bevat katern I de gehele tekst van de Korte kroniek van Brabant, de Brabantsche Yeesten beslaat katern II-XIV. Het handschrift is opgebouwd uit katernen die zijn samengesteld uit papier en perkament. In katern I (f. 1-7) en katern XII-XIV (f. 167-205) heeft het papier als watermerk een ‘kruisboog’, in katern II-XI (f.8-166) een ‘hand’. De katernen met het watermerk ‘hand’ zijn door twee verschillende handen beschreven: door de kopiïst

[pagina 265]
[p. 265]


illustratie
Hs. Kl (Leiden, UB Ltk 1019), f.156v. De plaats waar rubricering, inktkleur en regelafstand veranderen. Afbeelding op 80 procent van ware grootte.


[pagina 266]
[p. 266]

van de Brabantsche Yeesten en door iemand die de tekst van de Brabantsche Yeesten op iedere bladzijde heeft voorzien van koptiteltjes en incidenteel van historische aantekeningen. In de katernen met het watermerk ‘kruisboog’ komt deze tweede hand niet voor.

Op grond van het feit dat de oudste katernsignatuur en de oorspronkelijke foliëring beginnen bij wat thans het tweede katern van hs. Kl is,Ga naar eind16 en vanwege de plaatsing van de verschillende watermerken in het handschrift, kunnen we concluderen dat het huidige katern I achter de Brabantsche Yeesten moet hebben gestaan.

In katern XI - het laatste katern met het watermerk ‘hand’ - kan een breuk in de continuïteit van de hoofdhand worden geconstateerd (f.156v). Hoewel nog steeds dezelfde persoon schrijft, krijgt de rubricering een ander karakter, wordt de inkt donkerder en de afstand tussen de regels iets groter dan op de voorgaande folia. Op de bladzijde die volgt op deze ‘breuk’ staat het laatste koptiteltje van de tweede hand.Ga naar eind17 We mogen hieruit concluderen dat handschrift Kl in twee fasen is gekopieerd: in eerste instantie zijn de katernen met watermerk ‘hand’ tot f.156v beschreven; in tweede instantie is dit laatste katern volgeschreven en zijn katernen van een andere papiersoort toegevoegd (f.156v-204r).

Opvallend is dat de tekst van de beide delen van handschrift Kl op twee plaatsen elkaar overlapt: de panegyriek en BY V 1469-1471 komen tweemaal voor, respectievelijk f.155r-156v., f.188r-189r en f.154v, f.158r. Hieruit kunnen we de conclusie trekken dat f.8r-156v naar een andere ‘legger’ is gekopieerd dan f.156v-204r. Met andere woorden: er hebben minimaal twee verschillende redacties van de Brabantsche Yeesten bestaan.

Essentieel is de plaats waar de panegyriek voorkomt in hs. Kl; deze blijkt op f.155r-156v de afsluiting te vormen van de eerste ontstaansfase van het handschrift. Het hs. Kl gaat - zo kunnen wij concluderen - voor het eerste deel (f.8r-156v) terug op een redactie van de Brabantsche Yeesten die de tekst van BY I-BY V 1504 bevatte en werd afgesloten door de panegyriek.

Wat is het karakter van deze panegyriek? Zoals uit bovenstaand schema blijkt, komt het hoofdstuk over Maria van Evreux in alle

[pagina 267]
[p. 267]

handschriften voor na BY V 3862. De reden voor Van Boendale om het hoofdstuk dáár op te nemen is duidelijk: het volgt onmiddellijk op de vermelding van de dood van Maria en fungeert derhalve als een soort grafrede:

 
Al waeren noch jonc dese jaeren,
 
Nochtan en waeren in haere
 
Vergheten ne ghene saken
 
Die de goede vrouwen volmaken.
 
Sy was simpel, hoefsch ende goedertieren...(Hs. Leiden UB, Ltk. 1019, f.189r)

In de handschriften Af en Kl komt de panegyriek op Maria, behalve bij BY V 3862, nog op een andere plaats in de Brabantsche Yeesten voor, respectievelijk na BY V 1302 en na BY V 1504. In beide handschriften staat dit hoofdstuk grotendeels in het praesens:

 
Nu waert grote onmate
 
Dat ic der goeder Marien vergate,
 
Jans wijf, dair ic af sprac nu.
 
Alle archeide, ic ghebiede u
 
Dat ghij verre van hier trect,
 
Daer men van deser vrouwe sprect;
 
Want ghine hebt gheen deel in haere!
 
Alse sijn jonc noch hoer jaere,
 
In haer en [hs: ende] sijn jonc ghene saken
 
Die die goede vrouwen volmaken.
 
Sy es simpel, hoefsch ende goedertieren...(Hs. Leiden UB, Ltk. 1019, f.155v; vgl. hs. Brussel KB IV 685, p. 36)

Vooral het vers ‘Alse sijn jonc noch hoer jaere...’ is hier opmerkelijk. Als Van Boendale deze verzen na de dood van Maria heeft omgezet in het imperfectum, zullen de hoofdstukken in de handschriften Af en Kl zijn geschreven, toen Maria nog in leven was. Dat wil zeggen tussen haar huwelijk met Jan III in 1311 en haar overlijden in 1335. Op grond van de tekst mogen we dan ook stellen dat hs. Kl teruggaat op een redactie die is ontstaan tussen 1311 en 1335.

[pagina 268]
[p. 268]

Omdat de panegyriek in handschrift Kl de afsluiting blijkt te vormen van een redactie van de Brabantsche Yeesten, is het waarschijnlijk dat zij ook op andere plaatsen het eind van een redactie van de Brabantsche Yeesten markeert. Dit is een reden de Brabantsche Yeesten aan een nader onderzoek te onderwerpen om zo mogelijk de bevestiging van een gefaseerd ontstaan te vinden.

BY I tot BY V 900

De cesuur bij BY V 900 is algemeen aanvaard: Van Boendale geeft zelf aan dat hij stopt met het schrijven van zijn kroniek en deze eventueel later zal voortzetten:

 
Hier met laet ict bliven
 
Mijn dichten ende mijn scriven;
 
Want ic nemmeer en can gheleesten
 
Van der hertoghen yeesten;
 
Want nu regneert dese Jan.
 
Ghelevic den tijd, voert dan,
 
Dat hem ghevallen eneghe saken
 
Die sal ic dichten ende maken,
 
Eest dat ics hebbe die stade. (BY V 877-85)

In de handschriften To en Vl wordt bovendien vermeld, dat het vijfde boek elf hoofdstukken zal tellen; dat is precies tot BY V 900.Ga naar eind18

De laatste gebeurtenis die voor deze cesuur wordt verhaald, is het voorkomen van drie ‘plagen’ (regen, hongersnood en sterfte), die te dateren zijn in 1315-1316 (BY 779-850; datering BY V 783-784).Ga naar eind19 Omdat de kroniek na de cesuur opnieuw begint met gebeurtenissen uit 1317 (BY V 901-992) is het aannemelijk, dat Van Boendale het eerste deel van de Yeesten afrondde in 1316 of 1317. Mag dit inderdaad worden beschouwd als een eerste redactie, of is er sprake van eerdere redacties?

Vermoedelijk kent de Brabantsche Yeesten tot BY V 900 geen cesuren: Van Boendale zegt in zijn inleiding dat hij zijn kroniek zal samenstellen voor Willem Bornecolve; kort voor BY V 900 memoreert hij zijn opdrachtgever nogmaals (BY V 891-894, vgl. BY I 37-46). Ook maakt Van Boendale melding van een oorlog tussen Vlaanderen en Frankrijk. Hierover zegt hij dat deze begon omtrent

[pagina 269]
[p. 269]

de dood van Jan I (1294) en ruim twintig jaar duurde (BY V 189-200); we mogen aannemen dat Van Boendale een toespeling maakt op de vrede van Parijs in 1316, die een einde maakte aan die oorlog.

We kunnen hier dus de bestaande visie aanvaarden dat Van Boendale de eerste redactie van zijn kroniek ca. 1316 heeft voltooid.

BY V 900 tot BY V 1320

De eerste keer dat de panegyriek op Jan III en Maria van Evreux voorkomt, is na BY V 1302, in hs. Af, waar het hoofdstuk over Maria in het praesens gesteld is. Na mijn betoog dat de panegyriek als afsluiting van een redactie heeft gefungeerd, is dit voldoende reden om te onderzoeken of er zich wellicht op die plaats een cesuur in de ontstaansgeschiedenis van de Yeesten bevindt. BY V 901-1302 gaat voornamelijk over de oorlog die Jan III voerde in het gebied tussen Maas en Rijn, waarbij vooral de plundering van Tiel door Otto van Buren en de belegering van Sittard door de Brabanders centraal staan. Dit stuk wordt afgesloten met de volgende verzen:

 
Op Sinte Laurens dach was dat
 
Dat men op gaf die stat,
 
Int jaer Ons Heren, weet voerwaer,
 
Dertien hondert ende XVIII jaer.
 
Mede ghesciede int selve jaer
 
Onder die coyen sterfte swaer;...
 
Ende oec moghedi weten
 
Dat een harfst quam daer naer,
 
Harde droeghe, int selve jaer. (BY V 1291-1302)

Als Van Boendale inderdaad een nieuwe redactie van zijn Brabantsche Yeesten heeft gemaakt die loopt tot BY V 1302, moet dit derhalve zijn gebeurd in of na de herfst van 1318. De aanhef van de Brabantsche Yeesten sluit hier mooi bij aan:

 
Dit boeck waert begonnen, voerwaer,
 
Doe men screef Jhesus Cristus jaer
 
Dertien hondert, achtien mede,
 
Al te Antwerpen, in die stede. (BY I 59-62)Ga naar eind20
[pagina 270]
[p. 270]

De tekst van dit gedeelte van de Brabantsche Yeesten verraadt soms een betrokkenheid die men na een groot aantal jaren niet meer zou verwachten, bijvoorbeeld bij de plundering van Tiel (BY V 939-944, vooral BY V 985-989).

Een belangrijk argument om een cesuur aan te nemen bij BY V 1302 vinden wij in de Korte kroniek van Brabant. De Korte kroniek werd, blijkens de epiloog, geschreven in Antwerpen in 1322Ga naar eind21 en is in feite een uittreksel uit de Brabantsche Yeesten.Ga naar eind22 De laatste historische gegevens uit de Korte kroniek hebben betrekking op de periode 1317-1318, die ook in BY V 901-1302 wordt behandeld. In totaal wordt een tiental verzen in de Korte kroniek aan deze periode gewijdGa naar eind23; enkele hiervan vertonen overeenkomsten met verzen uit de passage BY V 901-1302.Ga naar eind24 Aangezien Van Boendale zonder twijfel voor het schrijven van de Korte kroniek zijn Brabantsche Yeesten heeft gebruikt, blijkt uit deze overeenkomsten dat hij de redactie 1318 van de Brabantsche Yeesten voor zich had.

Op grond van de datering in de inleiding van de Brabantsche Yeesten, van de betrokkenheid bij de gebeurtenissen, van het feit dat de panegyriek op Maria van Evreux in het praesens is gesteld en van de overeenkomsten met de Korte kroniek, mogen we ervan uitgaan, dat Van Boendale in 1318 inderdaad een nieuwe redactie van de Brabantsche Yeesten heeft vervaardigd. Handschrift Af gaat terug op deze tweede redactie.

BY V 1303 tot ongeveer BY V 1504Ga naar eind25

Eerder heb ik betoogd dat handschrift Kl, f.8r-156v teruggaat op een redactie van de Brabantsche Yeesten die niet verder doorliep dan BY V 1504 en later door dezelfde kopiïst werd aangevuld naar een jongere redactie van de Brabantsche Yeesten. Dit is een indicatie om aan te nemen dat zich op deze plaats een cesuur in de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten bevindt. Deze cesuur moet worden gedateerd nà 25 februari 1324, omdat het huwelijk van de Hollandse gravendochter Margaretha met Lodewijk van Beieren wordt vermeld (BY V 1471-1504).

De enige inhoudelijke aanwijzing voor deze cesuur is het feit dat ook in handschrift Kl het hoofdstuk over Maria van Evreux in de

[pagina 271]
[p. 271]

panegyriek in het praesens is gesteld. In 1324 was Maria nog in leven. Hoewel dit inhoudelijke argument alleen niet doorslaggevend is, meen ik dat het samen met de codicologische eigenaardigheden van handschrift Kl indiceert dat omstreeks 1324 een derde redactie van de Brabantsche Yeesten werd gemaakt.

BY V 1505 tot 3910Ga naar eind26

De derde plaats waar de panegyriek voorkomt in de tekst van de Brabantsche Yeesten is na BY V 3910. Het hoofdstuk over Maria van Evreux fungeert hier als een soort grafschrift. Uit het schema op p. 000 blijkt dat in twee van de handschriften van de Brabantsche Yeesten (Kl en Br) naast het ‘grafschrift’ tevens het hoofdstuk over Jan III voorkomt, terwijl dit in de overige handschriften ontbreekt. Een cesuur op deze plaats zou daarvoor een verklaring bieden. BY V 1505-3910 verhaalt eerst de gebeurtenissen rond de belegering van Valkenburg door hertog Jan III (BY V 1399-1470, 1505-2030), afgesloten met een beschouwend hoofdstuk over de ‘oostheren’ die in het verleden tot hun eigen nadeel de ‘leeuw van Brabant’ hebben belaagd (2031-2168). Daarna gaat Van Boendale in op de coalitie-oorlog van 1332-1334: een groot aantal buurvorsten van Brabant vormde een alliantie tegen de hertog (BY V 2169-3910).Ga naar eind27

Van Boendale wekt in BY V 1505-3910 de indruk dat hij korte tijd na de gebeurtenissen schrijft, bijvoorbeeld als hij het weinig ridderlijk handelen van enkele Brabanders beschrijft:

 
Selc was daer int conroot
 
Die mi metten monde verboot
 
Dat ic sinen name, wats ghesciet,
 
In desen boec en sette niet...(BY V 3181-3184)

En als hij het heeft over de verdragen van Amiens, die als afsluiting van de coalitie-oorlog werden gesloten in 1334:

 
Maer van Mechelen dat segghen
 
En wonde hi [Filips VI] noch niet uutlegghen:
 
Dat hilt hi noch te hem waert.
 
God geve oec, hoe dat vaert,
[pagina 272]
[p. 272]
 
Dat hijt cort alsoe terminere
 
Datter in gheligghe Gods ere. (BY V 3837-3842)

Uiteindelijk heeft Filips nooit een uitspraak gedaan in de zaak Mechelen. De woorden in de Brabantsche Yeesten geven Van Boendale's hoop op een uitspraak weer; een hoop die hij enkele jaren na dato (en zeker in 1348) wel zal hebben opgegeven.

Hoewel dit geen klemmende bewijzen zijn, kunnen ze wel als aanwijzingen worden gezien die de hypothese ondersteunen, dat beide hoofdstukken hebben gefungeerd als afsluiting van een fase van de Brabantsche Yeesten. Ook op grond van de functie van de panegyriek in de eerdere fasen mogen we aannemen dat Jan van Boendale in of kort na 1335 een vierde redactie vervaardigde van de Brabantsche Yeesten.

Er zijn echter argumenten die erop wijzen dat dit een te simpele reconstrucie van het ontstaan van de Brabantsche Yeesten is. BY V 1505-3910 is te verdelen in twee stukken: over de oorlog rond Valkenburg en over de coalitie-oorlog. Op grond van de hierboven geciteerde verzen mogen we aannemen dat Van Boendale het gedeelte over de coalitie-oorlog korte tijd na de gebeurtenissen heeft geschreven. Het deel over de oorlog rond Valkenburg lijkt wat ouder te zijn getuige de volgende passage:

 
Die hertoghe antwoerde met rade,
 
Mids enen sinen riddere sciere,
 
Van Levedale mijn heer Rogiere,
 
Die den coninc seide al dare...(BY V 1436-1439)

Rogier van Leefdale, aan wie Jan van Boendale in ca. 1330 Der Leken Spiegel opdroeg en kort daarvoor of daarna Jans Teesteye, overleed in 1333.Ga naar eind28 Misschien heeft Van Boendale deze gegevens van hem gekregen, hetgeen zou impliceren dat dit werd geschreven tijdens het leven van Van Leefdale, dus voor 1333.

Het hoofdstuk over de ‘oostheren’ en de ‘leeuw van Brabant’ waarmee de beschrijving over de oorlog rond Valkenburg wordt afgesloten is eveneens illustratief: nergens wordt daarin vooruitgewezen naar de coalitie-oorlog van 1332-1334, hoewel de ‘oosthe-

[pagina 273]
[p. 273]

ren’ ook daarin een grote rol speelden. Sterker nog, Van Boendale beperkt zijn commentaar duidelijk tot de periode vóór 1330 (BY V 2069-2084, BY V 2152-2165). Bovendien vestigt Bormans - die rekening hield met een cesuur op deze plaats - terecht de aandacht op het eerste vers van de beschrijving van de coalitie-oorlog: ‘Nu hoert voert van daer ict liet...’ (BY V 2169).Ga naar eind29

Vermoedelijk bestaat de passage BY V 1505-3910 dan ook uit twee gedeelten, waarin een cesuur ligt voor BY V 2169; het eerste gedeelte werd waarschijnlijk vóór 1330 geschreven, terwijl het tweede gedeelte ca. 1335 onstond. Het is echter de vraag of hier inderdaad sprake is van twee afzonderlijke redacties; mogelijk heeft Van Boendale het eerste deel (BY V 1505-2030) onder zich gehouden. Ik zou beide delen dan ook tot de vierde redactie van de Brabantsche Yeesten willen rekenen.

BY V 3911-4954

BY V 3911-4954 komt voor in vier van de vijf handschriften van de Brabantsche Yeesten. Het laatste hoofdstuk ontbreekt alleen in hs. Br, maar moet daar bewust door de kopiist zijn weggelaten.Ga naar eind30 Van Boendale gaat in dit deel van de Brabantsche Yeesten vooral in op de Engelse koning Edward III en de honderdjarige oorlog, voor een belangrijk deel woordelijk gelijk aan Van Boendale's Van den derden Eduwaert, en een volksopstand in het bisdom Luik. Naar aanleiding van deze opstand volgt een beschouwing over de verwerpelijkheid van volksopstanden, waarmee een abrupt einde komt aan de Brabantsche Yeesten. De bepaling van de terminus post quem is mogelijk op grond van BY V 4895-4900: de vooravond van Maria Magdalena 1347 (21 juli). Ook de terminus ante quem is te bepalen aan de hand van het feit dat een van de zonen van Jan III, die overleed in 1349, als nog levend wordt vermeld (BY V 4731-4738).Ga naar eind31

 

Als we dit geheel overzien, zijn er belangrijke argumenten om aan te nemen dat Jan van Boendale zijn Brabantsche Yeesten in verschillende fasen heeft samengesteld. Ik hoop te hebben aangetoond dat de panegyriek op Jan III en Maria van Evreux heeft gediend

[pagina 274]
[p. 274]

als afsluiting van de verschillende redacties van de kroniek die Jan van Boendale gedurende zijn leven vervaardigde. Op grond van deze panegyriek is het mogelijk cesuren in het ontstaan van de Yeesten te herkennen in de jaren 1318, ca. 1324, ca. 1335. Op grond van andere kenmerken zijn cesuren te herkennen ca. 1316 en ca. 1330. De kroniek werd afgesloten ca. 1348.

Het vierde boek van de Brabantsche Yeesten

Opnieuw moet echter de vraag worden gesteld of we niet te maken hebben met een te simpele reconstructie van de ontstaansgeschiedenis der Brabantsche Yeesten. Tot nu toe is het onderwerp steeds het vijfde boek van de Brabantsche Yeesten geweest, terwijl ook in het vierde boek belangrijke varianten zijn te constateren. Voordat ik hier nader op in ga, is het noodzakelijk te bepalen welke cesuren in de verschillende handschriften zijn terug te vinden. De volgende reconstructie is tot stand gekomen met behulp van dezelfde argumenten als gebruikt voor de reconstructie van het ontstaan van de tekst van de Brabantsche Yeesten:

  Vl To Br Af Kl
Tekst          
BY V 900 1316Ga naar eind32 1316Ga naar eind33     1316Ga naar eind34
BY V 1302 1318Ga naar eind35 1318Ga naar eind36   1318Ga naar eind37  
BY V 1504         1324
BY V 3910     1335   1335
BY V 4954 1348 1348 1348 1348 1348

In drie van de handschriften, namelijk To, Br en Af, wordt de tekst van de Brabantsche Yeesten aangevuld met grote passages uit Lodewijk van Velthems Voortzetting van de Spiegel Historiael.

-In de handschriften Kl en Vl komt alleen de kale tekst van het vierde boek voor (= standaardtekst).
-Handschrift To heeft dezelfde tekst, maar het vierde boek van de Brabantsche Yeesten wordt afgesloten met passages van Van Velthems kroniek.
[pagina 275]
[p. 275]
-In handschrift Af komen eveneens passages voor die aan Van Velthem zijn ontleend; er is hier echter gebruik gemaakt van een andere redactie van de Voortzetting van de Spiegel Historiael dan in hs. To.
-In handschrift Br is gebruik gemaakt van dezelfde redactie van de Voortzetting als in handschrift Af; omvang, inhoud en plaats van de passages wijken echter daar van af. De aansluiting van de beide kronieken is verbeterd en een aantal overlappingen is verwijderd.

Hoewel het mogelijk is dat drie kopiisten onafhankelijk van elkaar deze passages hebben overgenomen, lijkt dat onwaarschijnlijk vanwege de beperkte verspreiding van de Voortzetting.Ga naar eind38 Aan de hand van de hierboven opgestelde fasering van de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten is het naar mijn mening mogelijk een verklaring voor de varianten in het vierde boek te geven.

In de hss. Kl en Vl komt de korte tekst van BY IV voor. Voor beide handschriften geldt dat ze teruggaan op de redactie van 1316. De uitbreiding van BY IV moet dus na dat jaar hebben plaatsgevonden. Ook in de Korte Kroniek van Brabant, daterend uit 1322 en gebaseerd op de Brabantsche Yeesten, zijn nog geen sporen van de Voortzetting van de Spiegel Historiael zichtbaar. In hs. Af zien we deze uitbreidingen wel. Het oudste deel van dit handschrift is vermoedelijk een kopie van de redactie die tussen 1318 en 1324 is te dateren. Op grond hiervan is het mogelijk dat de toevoeging van de passages uit de Voortzetting van de Spiegel Historiael heeft plaatsgevonden tussen (waarschijnlijk) 1322 en 1324. Hs. Br geeft in zijn oudste deel vermoedelijk de redactie van 1336 weer. In dit handschrift zijn enkele fouten vermeden die nog wel in hs. Af voorkwamen; zo zijn bijvoorbeeld enkele overlappingen verwijderd. Tenslotte de redactie To: omdat er hier sprake is van een andere redactie van de Voortzetting van de Spiegel Historiael moeten de veranderingen hier onafhankelijk van de redacties Af en Br zijn aangebracht.

We moeten echter grote voorzichtigheid betrachten bij het reconstrueren van het ontstaan van het vierde boek: de mogelijkheid blijft bestaan dat de aanvullingen onafhankelijk van elkaar zijn aangebracht zonder dat Jan van Boendale daarbij was betrokken.

[pagina 276]
[p. 276]

Besluit

Samenvattend zou ik willen pleiten voor een meer gefaseerd ontstaan van de Brabantsche Yeesten dan tot nu toe is aangenomen. Hoewel niet al de door mij genoemde fasen concreet aantoonbaar zijn, hoop ik toch aannemelijk te hebben gemaakt dat de Brabantsche Yeesten is ontstaan in meer dan de twee fasen waarvan tot nu toe werd uitgegaan. Een onzekere factor blijft dat vrijwel de gehele overlevering van Van Boendale's kroniek wordt gevormd door handschriften die één tot anderhalve eeuw na het ontstaan van de Brabantsche Yeesten zijn gekopieerd. Desondanks lijkt de volgende reconstructie van het ontstaan van de kroniek mogelijk:

-ca. 1316: Jan van Boendale schrijft in opdracht van Willem Bornecolve een eerste redactie van de Brabantsche Yeesten: BY I-BY V 900. Hij maakt hierbij gebruik van de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant en van de Chronica de origine ducum Brabantiae.
-1318: Van Boendale schrijft een tweede redactie; hij voegt 402 verzen aan zijn kroniek toe, waarin hij enkele recente oorlogen beschrijft; hij sluit zijn kroniek af met een panegyriek op Jan III en Maria van Evreux.
-ca. 1324: een derde redactie van de Brabantsche Yeesten ontstaat als Van Boendale opnieuw enkele verzen aan het vijfde boek van zijn kroniek toevoegt. Wellicht heeft hij in deze periode (waarschijnlijk tussen 1322 en 1324) ook nog het vierde boek van de Brabantsche Yeesten uitgebreid met passages uit de Voortzetting van de Spiegel Historiael van Lodewijk van Velthem.
-ca. 1335: Jan van Boendale schrijft de vierde redactie van de Brabantsche Yeesten: de strijd rond Valkenburg en de coalitie-oorlog van 1332-1334 vormen het onderwerp. Vermoedelijk heeft Van Boendale het eerste deel van de toevoeging uit deze redactie geschreven in ca. 1330.
-ca. 1348: de vijfde en laatste redactie van de Brabantsche Yeesten. Van Boendale sluit de kroniek af met passages over de honderdjarige oorlog en over allerlei zaken die betrekking hebben op de binnenlandse situatie van Brabant.

De ontstaansfasen van ca. 1316, van 1318, van ca. 1324 en uiter-

[pagina 277]
[p. 277]

aard die van ca. 1348 lijken mij aantoonbaar. Op grond van het feit dat de fasen van 1318 en ca. 1324 werden afgesloten met de panegyriek, is de ontstaansfase van ca. 1335 - die eveneens afsluit met de panegyriek - zeer aannemelijk. Een ontstaansfase in 1330 is niet aantoonbaar, maar wel waarschijnlijk. De uitbreiding met de passages van de Voortzetting van de Spiegel Historiael in de periode 1322-1324 is niet meer dan een mogelijkheid.

 

Adres van de auteur:

Scheepmakerssteeg 2

2311 SE Leiden

voetnoot*
Het onderzoek voor dit artikel is mogelijk geweest dank zij de steun van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Mijn dank gaat uit naar drs. D. Kinable, drs. J.W.E. Klein, prof. dr. F.P. van Oostrom en dr. G.C. Zieleman die eerdere versies van dit artikel van commentaar hebben voorzien.
eind1
De Brabantsche Yeesten, of rymkronyk van Brabant, door Jan de Klerk, van Antwerpen. Ed. J.F. Willems, Brussel, 1839. Deel II en III van deze uitgave, resp. ed. J.F. Willems, Brussel, 1843 en ed. J.H. Bormans, Brussel, 1869, bevatten de Voortzetting van de Brabantsche Yeesten. Deze uitgave wordt vaak geciteerd onder de Franse titel Les gestes des ducs de Brabant, par Jean de Klerk d'Anvers.
eind2
Zie noot 6.
eind3
Over het auteurschap van de Brabantsche Yeesten heeft lange tijd een discussie bestaan. Een overzicht van de hierbij behorende literatuur kan men vinden bij J. van Gerven ‘Boendale, Jan van.’ in: Nationaal biografisch woordenboek VIII, Brussel, 1979, kol. 59, 60. Vgl. J.G. Heymans, Vanden Derden Eduwaert, coninc van Ingelant hoe hij van over die zee is comen in meyningen Vrancrijc te winnen ende hoe hij Doernic belach. Uitgegeven met een inleiding over de Brabantse historiografie tussen ca. 1270 en ca. 1350, Nijmegen, 1983, p. 38 (voortaan: Heymans, DE.) en U. Peters, Literatur in der Stadt, Studien zu den sozialen Voraussetzungen und kulturellen Organisationsformen städtischer Literatur im 13. und 14. Jahrhundert, Tübingen, 1983, p. 255 e.v.
eind4
Willems, BY, inl. p. XIX en p. 843-861.
eind5
De Chronica de origine ducum Brabantiae, Ed. I. Heller in Monumenta Germaniae historica, Scriptorum XXV, Hannoverae, 1880, p. 405-413.
eind6
J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van middeleeuwen en rederijkerstijd II, 2Haarlem, 1922, p. 6-7 noemt de volgende jaartallen voor het ontstaan van de Brabantsche Yeesten ‘'t eind van 1316 of in den loop van 1317’ en tussen 1347 en 1349. Van Gerven (Boendale, p. 54) plaatst de perioden resp. in 1316-1317 en tussen 1349 en 1365. Heymans (DE, p. 50, 68); ongeveer 1316 en ‘1347, mogelijk 1350’; J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken, Leiden, 1972, p. 108: ‘...later voegde hij aan het vijfde boek nog 3866 verzen toe, waarin hij de geschiedenis van de Brabantse hertogen tot 1347 voortzette’.
eind7
Vgl. BY I 569-572, geciteerd aan het begin van dit artikel.
eind8
C. Lemaire-de Vaere, in: Vijftien jaar aanwinsten 1969-1973, Brussel, 1975, p. 58, gaat er wel van uit dat de redactie van 1316-1317 ‘herhaaldelijk is afgeschreven en aangevuld’ maar geeft geen precisering hiervan. Bormans (BY inl. p. XXXVI-XXXVII, CXXX) houdt eveneens rekening met een meer complexe ontstaansgeschiedenis: hij duidt de jaren 1330-1331 aan als de tijd dat Van Boendale zijn historiografisch werk weer opnam, en suggereert dat de Yeesten vanaf dat moment met intervallen is voortgezet tot midden 1350. De visie van Bormans heeft weinig school gemaakt: ik ben haar nog tegengekomen bij F. Prims, Geschiedenis van Antwerpen IV, onder hertog Jan den derden (1312-1355), 2e boek. De geestelijke orde, Antwerpen, 1933, p. 224. In de recentere literatuur houdt men het algemeen op een tweedeling.
eind9
Weliswaar komt dit hoofdstuk ook voor in handschrift Kluit maar daaraan is het, zoals blijkt uit het schrift, ca. anderhalve eeuw na het ontstaan van het handschrift toegevoegd, waarschijnlijk naar het voorbeeld van handschrift Vlamincx (zie voor deze handschriften respectievelijk noot 15 en noot 11). Dit heeft tot gevolg dat de datering die in dit laatste hoofdstuk wordt gegeven (1350; BY V 5060-5064) hier buiten beschouwing blijft.

eind10
De door Willems en Bormans gehanteerde nummering van de handschriften wordt hier niet gebruikt omdat de letters in de delen van de uitgave verschillende handschriften aanduiden.
eind11
Brussel, Koninklijke Bibliotheek 17012-13 (olim Van Hulthem 664). Kopiïst Antonius Vlamincx van Bergen op Zoom. Korsendonk (?) ca. 1470. Teksthandschrift van Willems: BY inl. p. XXII-XXIII. Zie ook J. van den Gheyn, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque de Belgique VIII, Bruxelles, 1908, p. 254-255, nr. 5635 en vooral Deschamps, Handschriften, p. 108-110, nr. 33.
eind12
Antwerpen, Stadsbibliotheek B 15828. Tongerloo (?) tweede helft 15de eeuw. Willems, BY, inl. p. XXVII-XXIX (hs. C). A. Dermul, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque de la ville d'Anvers, Gembloux, Paris, 1939 (Catalogue général des manuscrits des bibliothèques de Belgique: 5), p. 78-79.
eind13
Brussel, Koninklijke Bibliotheek 19607. Kopiïst Henricus van den Damme. Brussel 1444. Willems BY inl. p. XXIV-XXVII (hs. B). Van den Gheyn, Catalogue VIII, p. 256, nr. 5638. Manuscrits datés conservés en Belgique III: 1441-1460, Bruxelles, Gand, 1978, p. 26, nr. 262; pl. 456-457.
eind14
Brussel, Koninklijke Bibliotheek IV 684-685. Bevat alleen BY IV en BY V. Affligem (?) ca. 1445, Willems BY inl. XXIX-XXX (hs. D), Lemaire-de Vaere, p. 55-60. Dit handschrift is gebonden in twee banden, waarvan de eerste is gefolieerd en de tweede gepagineerd.
eind15
Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk 1019 (vaak ‘handschrift Kluit’ genoemd), ca. 1430. De Korte kroniek van Brabant gaat aan de Brabantsche Yeesten vooraf (Ltk 1019 f.1r-7v). Willems, BY inl, p. XXIII-XXIV (hs. A). Zie ook: H.C. Rogge en S.G. de Vries, Catalogus der bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, Leiden, 1887, p. 78. Zij dateren dit handschrift op ca. 1400. Ik baseer mijn datering op het schrift en op het watermerk ‘kruisboog’, dat nauw aansluit bij G. Piccard, Wasserzeichen Werkzeug und Waffen 2 dln, Stuttgart, 1980, nr. 2194-2196: Wezel/Arnhem, 1428.
eind16
Het eerste blad van katern II is verdwenen, dus daar ontbreekt de katernsignatuur; katern III wordt aangeduid met de letter B.
eind17
Ook dit koptiteltje staat nog in het laatste katern met watermerk ‘hand’. Dat het op de bladzijde staat die volgt op de ‘breuk’ in de hoofdhand is niet verwonderlijk: handschrift Kl is gefolieerd per opening.

eind18
KBB 17012-013, f.69r, SBA 15828, f.81r; vgl. BY V 15-16.
eind19
Zie ook BY V 822. Vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsgang II, p. 7, n. 1.

eind20
Uiteraard ontbreekt deze passage in hs. Af; dit bevat alleen het vierde en vijfde boek van de Yeesten. Zij komt slechts voor in hs. Vl (anders dan Willems meedeelt, zie voetnoot bij BY I 59-62). Zie over deze datering vooral Bormans, BY inl. p. XXXII en Heymans DE, p. 40.
eind21
Uitgave bij Bormans, BY inl. p. CXLII-CLV. vs 371-373.
eind22
 
De schrijver van de Korte kroniek verwijst naar de Brabantsche Yeesten:
 
Die des wille gheroeken
 
Datti heur yeeste lese vore ende na,
 
Ic radem datti te boeke ga
 
Dat ic maecte en es niet lanc;
 
Daer vint hijt al sonder wanc
 
Tot op desen hertoghe Janne,
 
Die nu eerst compt te manne. (KK 354-360)
Vgl. Heymans, DE, p. 57, 67.
eind23
KK 344-348 en 364-370 komen in aanmerking uit de Brabantsche Yeesten te zijn overgenomen. KK 349-363 en 371-374 kunnen we hier buiten beschouwing laten: deze verzen bevatten de epiloog van de Korte kroniek.
eind24
 
De meest opvallende overeenkomst lijkt mij:
 
[Wi bidden] Dat hem [Jan III] God onne voort ane
 
In alle dogheden te volstane,
 
Ende in allen poenten van eeren,
 
Die wel voeghen lantsheren. (KK 364-368)
In de Brabantsche Yeesten:
 
Dit sijn alle sede van eeren
 
Die wel voegen lantsheeren,...(BY V na 1302, vers 35-36)
Daarnaast in de Korte Kroniek:
 
[Jan III heeft] hem ooc gheset ter eere
 
Tusscen de Mase ende den Rijn...
 
Daer hi metten scoonsten heere quam
 
Dat men over Mase ye vernam. (KK 344-348)
En in de Brabantsche Yeesten:
 
[Jan III] trac over Mase, metten scoensten here,
 
Dat noit here ter were
 
Over Mase hadde voer dien dach...(BY V 1075-1077)
en:
 
Nu es die hertoghe ghetoghen
 
Over die Mase, sere vermoghen,
 
Metten scoensten here dat voer dien
 
Noyt over Mase wart ghesien. (BY V 1101-1104)

eind25
Het gaat hier om de verzen BY V 1303-1356, 1471-1504 en een verandering in de afsluitende panegyriek.

eind26
Feitelijk gaat het hier om BY V 1357-1470 en BY V 1505-3910, vgl. noot 25.
eind27
Van Boendale behandelt ook nog gebeurtenissen die hij eerder al had vermeld: BY V 1357-1470.
eind28
Zie over Rogier van Leefdale vooral M. de Vries, Der Leken Spiegel, leerdicht van den jare 1330 door Jan van Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk van Antwerpen, Leiden, 1844-1848, Inl. p. LXX-LXXIX. Vgl. D. Kinable ‘De opdrachten in Boendales Jans Teesteye en Der Leken Spieghel als receptiegegeven’, in: M. de Clercq e.a. (ed), Ingenti Spiritu, huldealbum opgedragen aan prof. dr. W.P.F. de Geest, Brussel, 1989, p. 148.
eind29
Bormans, BY inl. p. XXXVII.

eind30
De titel van het hoofdstuk wordt wel genoemd in de inhoudsopgave van het vijfde boek in hs. Br: Brussel, KB 19607, f.89v. Op f.116r-117r is een aantal regels opengelaten voor dit hoofdstuk.
eind31
Vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsgang II, p. 7.

eind32
In hs. Vl wordt in de inleiding van het vijfde boek der Brabantsche Yeesten vermeld dat BY V elf hoofdstukken zal tellen, dat is tot BY V 900. Bovendien wordt voor BY V 900 het kapittelnummer aangegeven, na BY V 900 niet meer.
eind33
In hs. To is in de inleiding van BY V sprake van elf hoofdstukken, vgl. noot 32.
eind34
Op grond van tekstvergelijking tussen de handschriften Vl en To enerzijds en Af en Br anderzijds. Hs. Kl sluit voor BY V 900 aan bij Vl en To, in de passage BY V 900-1302 bij Af en Br.
eind35
De datering 1318 staat in de inleiding van hs. Vl.
eind36
Op grond van de over het algemeen zeer sterke overeenkomsten tussen de hss. Vl en To.
eind37
Op grond van het voorkomen van de panegyriek; hetzelfde geldt voor de dateringen van 1324 en 1336 in de andere handschriften.
eind38
De Voortzetting van de Spiegel Historiael is overgeleverd in één volledig handschrift en enkele fragmenten. Zie: W. de Vreese en G.I. Lieftinck, Middelnederlandsch woordenboek X, Bouwstoffen, 's-Gravenhage 1927-1952. p. 453, 377. Vgl. Deschamps, Handschriften, p. 99.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Brabantsche yeesten. Les gestes des ducs-de-Brabant par Jean de Klerk d'Anvers (3 delen)


auteurs

  • Robert Stein