Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110

(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Clara Strijbosch
Mislezen en misleiden
Het stemma van de Reis van Sint Brandaan

Abstract - In 1989 Maaike Mulder proposed a two-branch stemma for the extant versions of the twelfth-century Voyage of Saint Brendan, based on her view that the Voyage is a translation of the Latin Navigatio Sancti Brendani Abbatis. In this article it is argued that Mulder's proof of literal translation of the Voyage as well as her two-branch stemma are founded on misinterpretation, omission of information and uncritical use of text-critical methods. After a renewed comparison of the extant versions of the Voyage the conclusion is reached that the generally accepted three-branch stemma should be considered correct.

1. InleidingGa naar eind*

Het kan een twintigste-eeuwse lezer van onderzoek naar teksten over Sint Brandaan bij de studie te moede zijn als de middeleeuwse heilige zelf.

Op een dag las Brandaan tijdens het bestuderen van oude boeken over allerlei wonderbaarlijke verschijnselen. Er zou een vis zijn met een woud op zijn rug, twee paradijzen op aarde en drie hemelen, een wereld onder deze wereld, en Judas zou op zaterdagavond Gods genade ondervinden. Dat kon en wilde hij niet geloven. Woedend wierp hij het boek in het vuur en vervloekte de schrijver. Onmiddellijk verscheen een engel Gods die hem opdracht gaf zee te kiezen om met eigen ogen te zien wat waar was en wat gelogen. En Brandaan ging, en zag met eigen ogen de waarheid. Zo begint de Reis van Sint Brandaan, een verhaal waarvan de (vermoedelijk in de twaalfde eeuw geschreven) oorspronkelijke Middelfrankische tekst verloren is gegaan, en dat alleen is overgeleverd in latere Middelnederlandse en Duitse versies.

In 1987 en 1989 publiceerden Maaike (Hogenhout-)Mulder, en in haar kielzog Illie Trienekens een viertal artikelen, gewijd aan het stemma (de stamboom waarin de relaties tussen de teksten worden weergegeven) van de Reis van Sint Brandaan.Ga naar eind1 De lezer van deze artikelen kan een impuls voelen opkomen als de boekverbrandende heilige: Mulder en Trienekens doen een aantal vergaande voorstellen ten aanzien van het stemma, en daarmee van de inhoud van de oorspronkelijke, verloren gegane Brandaantekst, die verbazing, zo niet ongeloof, wekken.

De stemma-problematiek is een aspect van tekstonderzoek waarbij maar weinig literatuurliefhebbers hun hart sneller voelen kloppen, maar het belang van onderzoek naar de verhouding tussen de teksten weegt ruimschoots op tegen de dorheid ervan. Zeker in het geval van een tekst als de Reis zal niemand ontkennen dat zekerheid omtrent het stemma voor het onderzoek aanzienlijke vooruitgang zou betekenen. Aangezien de oorspronkelijke tekst van dit verhaal verloren is gegaan, kan de inhoud ervan, zelfs in grote lijnen, alleen worden gereconstrueerd door middel van vijf latere tekstgetuigen, de Middelnederlandse versteksten C en H, de Middelduitse vers-

[pagina 178]
[p. 178]

teksten M en N, en de Duitse prozateksten P (de laatste vertegenwoordigd in een aantal drukken en handschriften).Ga naar eind2 De eerste stap op weg naar een dergelijke reconstructie is het opstellen van een stemma. Aangezien het stemma van de Reis als fundamenteel onderdeel van de studie over deze tekst zeker belangstelling verdient, zullen de vergaande voorstellen van Mulder en Trienekens hier uitvoerig worden besproken. Bovendien wil dit artikel een bijdrage leveren aan de discussie over gebruik en misbruik van methoden van tekstkritiek bij het opstellen van een stemma, en tenslotte zal opnieuw het stemma van de Reis onder de loep worden genomen.

Zoals Mulder meldt in haar artikel 1989a, werd al in 1875 door Suchier een Reis-stemma opgesteld, dat er, met een aanvulling van Dahlberg uit 1958 uitziet als volgt:Ga naar eind3

illustratie

Dit drietakkig stemma, waarin tot uitdrukking komt dat de Nederlandse versteksten teruggaan op een verloren Middelnederlandse versie, de Duitse op een verloren Duitse, en dat deze verloren Middelnederlandse versie C/H, de Duitse M/N en de Duitse prozaversie onafhankelijk van elkaar teruggaan op een verloren gegaan origineel, is sindsdien algemeen aanvaard.Ga naar eind4 Zo algemeen aanvaard, dat Mulder schrijft: ‘Over de stamboom van de [...] Brandaan [...] is weinig discussie mogelijk, zo lijkt het’ (Mulder 1989a: 132), om vervolgens de knuppel in het nog altijd in diepe rust gehulde hoenderhok te gooien.

Mulder heeft gelijk met haar opmerking dat over de Reis-stamboom stilzwijgende overeenstemming lijkt te heersen, en haar verlangen de zaak opnieuw ter sprake te brengen is in principe gerechtvaardigd. De ‘algemene aanvaarding’ van het Reis-stemma is immers meer op traditie gebaseerd dan op bewijzen. Suchier voorzag zijn stemma van slechts enkele, nauwelijks door tekstplaatsen gesteunde argumenten, deels berustend op onbewezen veronderstellingen. Het enige werk waarin alle overgeleverde versies van de Reis werden vergeleken, de dissertatie van Meyer uit 1918, Die Überlieferung der deutschen Brandanlegende, is grotendeels verloren gegaan.Ga naar eind5 Uit het bewaard gebleven gedeelte van dit werk wordt duidelijk dat Meyer zijn taak uiterst nauwgezet heeft vervuld. Maar ook hij heeft geen foutloos werk geleverd. Zijn behandeling van M en N laat, zoals Dahlberg in 1958 aantoonde, te wensen over.Ga naar eind6 Wat blijft staan, is dat Meyers zorgvuldige werkwijze in het bewaard gebleven deel van zijn werk vertrouwen wekt in het stemma dat hij aan het slot van zijn eerste deel als voorproefje op zijn conclusies geeft: het drietakkig stemma van Suchier.Ga naar eind7

2. Mislezen en misleiden

Voordat Mulder aan haar herziening van het Reis-stemma kan beginnen, moet zij een voor haar betoog belangrijke ontbrekende schakel smeden. Uitgaande van de

[pagina 179]
[p. 179]

klassieke tekstkritiek probeert zij door middel van het opsporen van gemeenschappelijke fouten verwantschappen tussen versies aan te tonen. Gemeenschappelijke fouten laten zich echter met zekerheid alleen maar bewijzen aan de hand van een origineel, en dat is nu net niet overgeleverd. Wel overgeleverd is echter een tekst die vaak als bron van de Reis wordt beschouwd, de Latijnse Navigatio Sancti Brendani Abbatis (de zeereis van de heilige abt Brandaan).Ga naar eind8 Volgens de Navigatio onderneemt Brandaan zijn reis niet uit ongeloof, of om een verbrand boek te herstellen, maar gaat hij op zoek naar het Beloofde Land van de Heiligen. Tussen Reis en Navigatio bestaat een groot aantal overeenkomsten, maar beide teksten verschillen daarnaast ook aanzienlijk, niet alleen in inhoud en woordkeuze, maar ook in sfeer. De raadselachtige verhouding tussen Reis en Navigatio zal hier niet nader worden uitgewerkt; voldoende is wellicht op te merken dat vrijwel alle onderzoekers het erover eens zijn dat er een relatie tussen de teksten moet bestaan, en dat die relatie verwarrend en grotendeels onopgehelderd is.Ga naar eind9

Geen probleem zo groot of er is wel een onbekwame kopiist te vinden die verantwoordelijk gesteld kan worden voor de moeilijkheden. Zo ook, voor Mulder, in dit geval. Als origineel ten opzichte waarvan Reis-versies fouten maken, stelt zij voor: de Navigatio. Dit Latijnse verhaal, al dan niet in vertaling, zou niet alleen de inspiratiebron, maar zelfs de letterlijke voorbeeldtekst zijn van de Reis-versies. De Reis-schrijver zou gepoogd hebben zijn brontekst trouw te volgen. Afwijkingen ten opzichte van de Navigatio in de Reis zijn een gevolg van fouten en verbeteringen van de hand van de schrijver van de oorspronkelijke Reis en van latere kopiisten.

Dat is een betwistbaar uitgangspunt. Sommige Reis-episoden vertonen sterke overeenkomsten met de Navigatio, maar voor een reeks andere ontbreekt ieder spoor in de Latijnse tekst. Mulder kan dan ook niet anders dan vermelden dat de Navigatio de bron was voor enkele Reis-episoden, maar dat weerhoudt haar er niet van haar gegevens geldig te achten voor de hele Reis en op grond daarvan het Reis-stemma te bepalen. Wat zij daarbij nalaat is een aantal fundamentele problemen te verklaren die haar uitgangspunt met zich meebrengt. Hoe is het mogelijk dat de Reis-schrijver enkele episoden naar een Latijnse voorbeeldtekst (probeert te) vertalen, en andere niet? Had hij een gebrekkig of onvolledig Navigatio-handschrift voor zich? Circuleerde er een Navigatio met minder episoden dan de ons overgeleverde, en was die het voorbeeld van de Reis? Maakte de schrijver een weloverwogen keuze voor slechts enkele Navigatio-episoden, en hoe is deze keuze dan te verklaren? Ons is geen Navigatio overgeleverd die uitsluitend ook in de Reis voorkomende episoden bevat, en een nadere uitleg over de werkwijze van selecterende schrijvers zou voor een betoog als dat van Mulder dan ook gewenst zijn. Die uitleg wordt niet gegeven. Evenmin is ons een twaalfde-eeuwse vertaling van de Navigatio bekend die als voorbeeld van de Reis zou kunnen hebben gediend.Ga naar eind10 Voor haar letterlijke vergelijking moet Mulder dan ook uitgaan van een veronderstelde Navigatio-vertaling en een veronderstelde selectie uit de Navigatio, door de schrijver van de oorspronkelijke Reis of door een voorganger op wiens werk hij zich baseerde, waarna veronderstelde verlezingen, verschrijvingen en correcties door de Reis-schrijver en latere kopiisten volgen. Voor haar tekstveranderingen heeft Mulder dus tenminste drie op elkaar gestapelde hypotheses nodig.

[pagina 180]
[p. 180]

Zo men van deze wankele basis wil uitgaan, in hoeverre maakt Mulder dan aannemelijk dat de Reis op sommige punten inderdaad een letterlijke vertaling is van de Navigatio, waarbij afwijkingen veroorzaakt zijn door corruptie en correctie van de kant van kopiisten? Twee voorbeelden die in haar artikelen een prominente plaats innemen in de bewijsvoering voor het uitgangspunt dat de Navigatio de grondslag zou vormen voor de Reis, mogen verduidelijken in hoeverre Mulder haar stellingen onderbouwt.

In Mulder 1987 betoogt zij dat de episode van de uitrusting van het schip in de Reis zou zijn vertaald naar de Navigatio. Dit is een van de episoden waar de Reis en de Navigatio overeenkomsten vertonen, en een van de gedeelten waar de tekst van de Reis de lezer voor raadselen stelt. Deze episode in de Navigatio beschrijft de bouw en uitrusting van een Iers huidengedekt schip, een curragh, waarbij vermeld wordt dat de huiden worden besmeerd met vet. Brandaan zou volgens de Reis-tekst een houten schip bouwen, en niet alleen voedsel en kleding mee aan boord nemen, maar ook smessen (C 115), vertaald als ‘smidshaarden, smidsgereedschap, smederij’, een inderdaad ongebruikelijk attribuut voor een schip. Volgens Mulder zou dit smessen een corruptie zijn van oorspronkelijk smalzen, d.i. invetten, een vertaling van Navigatio 4, 9 linierunt (ex butyro) ‘besmeerden (met vet)’ (Mulder 1987: 212) De veranderingen zouden zijn ontstaan doordat de schrijver van de Reis, ‘een landrot’ zoals Gerritsen met enige minachting opmerkt, geen boot meer voor ogen had die zou kunnen worden ingevet, zoals met de Navigatio-curragh wel het geval was.Ga naar eind11 Zoals gezegd, een twaalfde-eeuwse Navigatio-vertaling die de basis voor de Reis-versies zou kunnen vormen is ons niet overgeleverd, maar wel staan ons vier tekstgetuigen van latere Nederlandse en Duitse Navigatio-vertalingen ter beschikking, de vijftiende-eeuwse Middelnederlandse vertaling van de Navigatio en drie vijftiende-eeuwse Duitse vertalingen.Ga naar eind12 De zin in de Latijnse Navigatio (4, 9-10) luidt: Et linierunt foris omnes iuncturas pellium ex butyro (‘en [ze] besmeerden alle naden tussen de huiden aan de buitenkant met vet’). De Middelnederlandse vertaling schrijft hier: ende smeerden of lijmden dat mit materien, die daer toe dienden. De drie vijftiende-eeuwse Duitse Navigatio-vertalingen bevatten voor linierunt [...] ex butyro respectievelijk smirbtenn [...] mit puetern, besmeerden [...] myt botteren en vermachten [...] mit pöch.Ga naar eind13 De latere vertalers, landrotten of niet, lijken het dus redelijk eens over vormen van ‘besmeren’ voor linierunt en ‘boter’ of ‘pek’ voor butyro.Ga naar eind14 Uiteraard kan een hypothetische twaalfde-eeuwse vertaling smalzen hebben bevat; bewijsbaar is dit echter niet. Het ontbreken van iedere steun in latere vertalingen voor deze veronderstelling maakt het betoog er hoe ook niet overtuigender op.

Volstrekt onduidelijk is vervolgens waarom een kopiist dan een werkwoord smalzen via een door Mulder verondersteld smaszen, een woord zonder betekenis waarvoor ook Mulder geen verklaring weet te leveren, zou verlezen tot een onzinnig ‘smessen’. Zelfs een twaalfde-eeuwer zonder zee benen zal toch begrepen hebben dat een woord dat niet ‘besmeren met vet’ maar ‘smederij’ betekent bij de beschrijving van de uitrusting van een schip nonsens zou opleveren? Bij het veronderstellen van kopiistencorrecties zouden die correcties toch tenminste moeten worden verklaard, in plaats van uit te gaan van kopiisten die niet in staat zijn bij verlezing op enigszins acceptabele wijze te verbeteren.

Een minstens zo incapabele kopiist wordt verantwoordelijk gesteld voor de onbe-

[pagina 181]
[p. 181]

grijpelijkheden in de voorlaatste Reis-episode, die alleen in de Duitse versies M, N en P voorkomt. In deze episode wordt verteld dat Brandaan en zijn monniken een schitterend geklede ruiter zien, die in de verschillende prozadrukken en -handschriften respectievelijk Helspran (M), Helspram (N), Hailbran (PA), Hilsprang (Ph), Hildebrant (PI) of Heilteran (Pg) wordt genoemd. Mulder beschouwt deze episode als een letterlijke vertaling-met-veranderingen van de voorlaatste Navigatio-episode, waarin Brandaan het Beloofde Land van de Heiligen betreedt, waarnaar hij zeven jaar op zoek was. Met ‘Hailbran’, zoals Mulder de ruiter verkiest te noemen, zou in de oorspronkelijke Reis Christus zijn aangeduid. De letterlijke vertaling van Navigatio 28, 34 zou in het Reis-archetype ‘zo ongeveer’ (Mulder 1989b: 54) hebben geluid: ‘Degene die het licht uitstraalt, is de Heiland.’ Dit heilant, of heilbernde (‘de heilbrengende’) zou vervolgens verworden zijn tot Heilbran, een woord zonder enige betekenis (Mulder 1989b: 54-55). Echter, Navigatio 28, 34 luidt: Lux enim illius est Christus, dat m.i. vertaald zou moeten worden als: ‘Het licht daarvan [nl van het Terra Repromissionis] is Christus’. Is het al onzinnig te veronderstellen dat een kopiist zich geroepen zou voelen Christus te vertalen met heilbernde, het is nog vreemder ervan uit te gaan dat een volgende kopiist dit woord niet meer begrepen zou hebben en verlezen tot een onzinnig Heilbran.

Na dit huzarenstukje van blunderende kopiisten heeft Mulder vervolgens een flinke verzameling verschuivingen en veranderingen nodig om te verklaren hoe een bezoek aan een beloofd land kan verworden tot het aanschouwen van een schitterende ruiter. Overtuigend als bewijs voor vertaling van de ‘ruiter’-episode uit de Reis naar de ‘Beloofde-Land’-episode in de Navigatio is deze vergaande en onbegrijpelijke reeks nauwelijks te noemen.

Mulder maakt in deze en soortgelijke gevallen niet aannemelijk dat de Reis zelfs maar voor enkele episoden letterlijk is vertaald naar de Navigatio. Haar voorbeelden van ‘letterlijke vertalingen’ betreffen gewoonlijk details in een verder op zeer veel punten afwijkende episode. Zij geeft geen bewijzen voor de door haar veronderstelde Navigatio-vertaling die het voorbeeld zou zijn geweest voor de Reis, geen uitleg over de merkwaardige werkwijze van een schrijver die enkele episoden uit zijn voorbeeld letterlijk zou vertalen en andere weglaat, en evenmin acceptabele verklaringen voor de curieuze kopiistenfouten en -veranderingen die zij veronderstelt. Blijkbaar zijn in haar ogen de Reis-kopiisten stuntelaars geweest, die niet in staat waren bij verlezing een enigszins aanvaardbaar alternatief te bedenken. Dat is een minachtend en dus verwerpelijk uitgangspunt voor onderzoek naar middeleeuwse literatuur.

In haar artikel ‘De filiatie van de “Reise/Reis”-teksten van de “Brandaan”’ (1989a) gaat Mulder onverdroten voort op de ingeslagen weg. Door de Navigatio als letterlijke bron van de Reis te beschouwen heeft zij zich voorzien van een origineel ten opzichte waarvan fouten konden worden aangetoond. In dit artikel van 1989 noemt zij dan ook een reeks afwijkende lezingen in de rijmversies van de Reis, tegenover de prozaversie, waarmee aangetoond zou zijn dat alle rijmversies teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder (Mulder 1989a: 145). Resultaat is een tweetakkig stemma, met een gemeenschappelijke voorouder voor de versteksten en een prozatak, die op hun beurt teruggaan op O. Tussen O en de overgeleverde versies schuift Mulder een archetype, om tenminste een drager te hebben voor veranderingen in de overlevering.

[pagina 182]
[p. 182]
Haar stemma ziet er als volgt uit:

illustratie

Mocht men, met Mulder, al willen aannemen dat de Reis geheel of gedeeltelijk een vertaling is van de Navigatio, dan blijft over te beoordelen hoe waarschijnlijk haar presentatie van ‘gemeenschappelijke fouten’ in de versteksten van de Reis is. Een als illustratief te beschouwen voorbeeld van haar bewijsvoering is de vertaling van Brandaans vraag aan Judas, volgens Navigatio 25, 16: Beatus Brendanus cepit interrogare illum quis esset (‘De heilige Brandaan klampte hem aan om hem te ondervragen wie hij was’). Volgens Mulder is deze zin in P letterlijk vertaald, de versies C, H, M en N daarentegen zouden in hun weergave een gemeenschappelijke fout bevatten (Mulder 1989a: 140). De vertaling in PA luidt: Da fraget in sand Brandon, wer er wer in de rijmteksten respectievelijk: Doe vraeghde Brandaen dien aermen / Van wat volcke dat hi ware en dô vrâgete er den armen / waz er gewesen wêre'.Ga naar eind15 Kortom, de letterlijke vertaling van illum quis esset in P met in [...] wer er wer tegenover de aerme en van wat volcke/waz in de versteksten doet Mulder besluiten dat de gehele Judas-episode in P letterlijk zou zijn vertaald naar de corresponderende Navigatio-episode en dat de versteksten hier ‘gemeenschappelijke fouten’ vertonen. Dat is, aangezien het een detail betreft in een in de Reis op vele punten van de Navigatio afwijkende episode een verstrekkende conclusie. De enige mogelijkheid om de talrijke verschillen in deze Reis-episode te verklaren lijkt het veronderstellen van een door rijmdwang en andere ongunstige omstandigheden fout op fout en verbetering op verbetering stapelende Reis-schrijver. Mulder laat echter een verklaring van de aanzienlijke verschillen in deze episode tussen Reis en Navigatio achterwege. Wel heeft zij voor haar veronderstelling dat de episode letterlijk naar de Navigatio zou zijn vertaald nog een pijl op haar boog: P zou de enige van de Reis-teksten zijn waar een belangrijk element uit de Judas-episode in de Navigatio bewaard is gebleven, namelijk de vermelding van drie attributen waarmee Judas omringd is: een doek, ijzeren haken en een rotsblok (Mulder 1989a: 140). Inderdaad is dit een opmerkelijk gegeven, en het zou de verhouding tussen Navigatio en de P-teksten van de Reis in een heel nieuw licht kunnen stellen, ware het niet dat Mulder een belangrijk gegeven onder de tafel schuift. De vermelding van drie attributen komt niet in alle P-teksten voor, maar slechts in één tak van de drukken, A; daarnaast wordt alleen het rotsblok genoemd in één handschrift, l. In de tak van oudste drukken, B, en in de in tekstkritisch opzicht belangrijke P-handschriften g en h ontbreken ze.Ga naar eind16 Meyer, die reeds de ver-

[pagina 183]
[p. 183]

melding in PA van deze drie attributen opmerkte, is van mening dat ze geen deel uitmaakten van de oorspronkelijke P-drukken en -handschriften, maar een toevoeging zijn in tak A, wellicht onder invloed van de verschijning in 1488 van een Duitse Navigatio-vertaling.Ga naar eind17 ‘Zwakke argumenten’, schrijft Mulder kort (Mulder 1989a: 148 n.31). Wat zij vergeet te vermelden, is dat zij voor dit oordeel zelf de voorwaarden heeft geschapen door Meyers opmerkingen over het ontbreken van de attributen in de oudste P-teksten achterwege te laten. Meyer baseert zijn conclusie echter op een weloverwogen, door zorgvuldige tekstvergelijking opgestelde stamboom van de P-teksten. Het feit dat ook in het hem nog niet bekende P-handschrift h de drie attributen ontbreken, steunt zijn conclusies alleen maar. De drie attributen van Judas in tak A van de P-drukken zijn dan ook geen argument voor een regelrechte ontlening van P aan de Navigatio, maar veeleer voor het omgekeerde: de Navigatio kwam via omwegen weer in PA terecht.

Kortom, uitsluitend op grond van het feit dat illum quis esset in de Navigatio in P is weergegeven als in wer er wer besluit Mulder dat de Judas-episode in P letterlijk is vertaald naar de Navigatio, en dat de vershandschriften hier gemeenschappelijke fouten vertonen. Merkwaardig genoeg verklaart zij niet waarom in C/H en M/N deze ‘gemeenschappelijke fout’ dan weer tot verschillen tussen de twee versies heeft geleid, nl. tot van wat volcke vs. waz. Evenmin maakt zij duidelijk hoe de letterlijk vertalende Reis-schrijver te werk is gegaan op alle andere plaatsen in deze episode, waar, afgezien van voor de hand liggende details als aanduidingen van de hoofdpersonen, in geen van de overgeleverde versies tekstgedeelten aan te wijzen zijn waarin de Reis letterlijk naar de Navigatio is vertaald. Raadselachtig is bijvoorbeeld hoe de fraaie beschrijving van de nadering van Judas in de Navigatio, waarin verteld wordt dat de schepelingen de omtrek zien van iets wat een mens lijkt, heen en weer geworpen door de golven als een bootje, heeft kunnen verworden tot de kale aankondiging van een eenzame naakte man in de Reis - en dat terwijl de Reis ten opzichte van de Navigatio in deze episodc zeker geen neiging tot bekorting te zien geeft. Evenmin is begrijpelijk hoe 's mans verklaring over zijn identiteit van Judas atque negociator pessimus (‘Judas en de slechtste koopman’) kon veranderen in ‘Judas de trouweloze, die zijn Heer verkocht, en zich bovendien op inblazing van de duivel verhing’.Ga naar eind18 Deze voorbeelden laten zich moeiteloos vermeerderen met een groot aantal plaatsen waar beide teksten aanzienlijke verschillen vertonen, verschillen die een letterlijke vertaling op zijn minst twijfelachtig maken.

Hier zal, om niet teveel ruimte te vullen met meer-van-hetzelfde, geen volledige bespreking van alle door Mulder aangedragen bewijsstukken volgen. De behandeling van de Judas-episode is exemplarisch voor Mulders werkwijze en is een van de drie pijlers waarop haar redenering over ‘gemeenschappelijke fouten’ gebaseerd is. Het minimale fundament van de letterlijke vertaling van enkele woorden waarop zij haar tweetakkig stemma opricht, ogenschijnlijk gesteund door de halve waarheid van de drie attributen van Judas, berust bovendien op het drijfzand van de gedachte dat de Reis naar de Navigatio zou zijn vertaald, een veronderstelling die ook in haar andere artikelen niet aannemelijk wordt gemaakt. Wegens gebrekkige bewijsvoering moeten zowel Mulders veronderstelling dat de Reis geheel of gedeeltelijk letterlijk naar de Navigatio zou zijn vertaald, als het daarop berustende tweetakkige Reis-stemma, naar het rijk der fabelen worden verwezen.

[pagina 184]
[p. 184]

In het naar Mulders inzichten geschreven artikel van Illie Trienekens, ‘De dief die de hel overleefde’, worden op dezelfde wonderbaarlijke wijze als bij Mulder grote verschillen tussen Reis en Navigatio verklaard als verschuivingen, veranderingen en correcties van de Reis-schrijver (waarmee zij vermoedelijk de schrijver van het door Mulder veronderstelde archetype van de Reis bedoelt, of misschien ook een reeks kopiisten-bewerkers (Trienekens 1989: 69-70)). In de prachtige burcht van een monstervolk, de Walscheranden, waarschuwt Brandaan zijn monniken voor diefstal en bindt hij hun op het hart te denken aan de plaats waar hun broeder (eerder in het verhaal) een teugel stal. Volgens Trienekens zijn de regels M 1219-24, waarin de heilige zijn vermaning uitspreekt, letterlijk vertaald naar de woorden van Brandaan in Navigatio 6, 39-43, waar in een zaal zonder bewoners de heilige zijn monniken waarschuwt zich niet tot diefstal te laten verleiden door de duivel (Trienekens 1989: 67). Inderdaad vertonen de verlaten zaal in de Navigatio en de Walscherandenburcht overeenkomsten, maar wie beide waarschuwingen van Brandaan naast elkaar legt, zal zien dat de letterlijk vertalende dichter zijn opdracht vrij ruim moet hebben opgevat. Navigatio 6, 39-43 luidt: Cauete, fratres, ne satanas perducat uos in temptacionem. Video enim illum suadentem unum ex tribus fratribus, qui post nos uenerunt de nostro monasterio, de furto pessimo. Orate pro anima eius. Nam caro eius tradita est in potestatem satane (‘Broeders, hoed jullie ervoor dat de duivel jullie niet in verleiding brengt. Ik zie hem een van de drie broeders die ons achternakwamen uit ons klooster, overhalen tot een verschrikkelijke diefstal. Bid voor zijn ziel, want zijn lichaam is prijsgegeven aan de macht van de duivel’). Dit tekstgedeelte moet vertaald zijn als: [...], bewart ûwers herzen sin baz. / ir sult einmûtic sîn ûf daz / daz ir behaldet ûwer kunste / vor des tûvels gespunste. / gedenket an den ienen sal / dâ unser brûder den zoum stal (M 1219-24). Waar de letterlijk vertalende Reis-dichter zaal en teugel in M vandaan haalt, maakt Trienekens niet duidelijk. Zij heeft zo'n groot vertrouwen in de fantasie van de Reis-kopiisten dat zij het niet nodig acht dergelijke verschillen tussen beide episoden te verklaren (Trienekens 1989: 69). Met deze vergelijking is naar haar mening afdoende bewezen dat de teugeldiefstal in de Reis is vertaald naar die in de Navigatio. Dat betekent, vervolgt zij, dat in het archetype van de Reis net als in de Navigatio de teugeldief na zijn diefstal stierf. In de Reis als ons overgeleverd wordt hij echter naar de hel gevoerd en vervolgens verlost. Trienekens draait ook voor dit verschil tussen beide teksten haar hand niet om. De waarschuwing van Brandaan is, zo verklaart zij, vanuit de teugeldiefstal-episode terechtgekomen in het avontuur in de burcht van de Walscheranden. In deze Walscherandenepisode spreekt in C, M en N behalve Brandaan ook de teugeldief een waarschuwing uit, en dat terwijl hij eerder in het verhaal zoals Trienekens ons net heeft voorgehouden, gestorven was. P laat de teugeldief wijselijk zwijgen. ‘Kopiisten en/of bewerkers van de Reis-tekst zullen deze opvallende inhoudelijke tegenstrijdigheid zeker hebben opgemerkt en pogingen hebben ondernomen de tekst te corrigeren: de dief mocht uit de hel terugkeren’ (Trienekens 1989: 69).

Het is raadselachtig waarom bij de door Trienekens veronderstelde gang van zaken kopiisten dan niet de veel eenvoudiger weg bewandelden en, net als in P, de waarschuwing van de teugeldief weglieten. Minstens zo onbegrijpelijk is hoe men de werkwijze van een schrijver moet opvatten over wie achtereenvolgens wordt gezegd

[pagina 185]
[p. 185]

dat hij de Navigatio-episode als inspiratiebron gebruikte of uit mondelinge overlevering kende of letterlijk voor zich had, of probeerde letterlijk te vertalen maar daar door gebrekkige tekstoverlevering niet in slaagde (p. 65-66), of, tenslotte, ‘de tekst van de Navigatio zeer goed gekend moet hebben, mogelijk zelfs heeft vertaald’ (p. 69-70). Kortom, de ‘vrij letterlijk’ (p. 69) vertalende dichter heeft verschoven, veranderd, weggelaten en toegevoegd. Hoe letterlijk vertaalt een dichter die zich zoveel vrijheden veroorlooft dat een episode er vrijwel onherkenbaar anders uitziet dan de tekst die eraan ten grondslag ligt?

Onbegrijpelijk is, tenslotte, dat Trienekens meent haar enorme tekstveranderingen (‘Een oude fout met grote gevolgen’, noemt zij haar conclusie veelzeggend) niet te hoeven verklaren. De verdeling van de teugeldiefstal-episode in de Reis over de ver uit elkaar liggende episoden van de teugeldiefstal en van de Walscherandenburcht, het belangrijkste punt in haar redenering, doet zij als volgt af: ‘Op de mogelijke oorzaak van de splitsing ga ik in dit artikel [en bij mijn weten elders evenmin, C.S.] niet in’ (Trienekens 1989: 74 n.27).

Wellicht is het via deze methode mogelijk ooit het ‘Beloofde Land van de Heiligen’ uit de Navigatio te veranderen in een ‘verbrand en te herstellen boek’ uit de Reis. Zolang echter onderbouwing van dergelijke fantastische tekstwijzigingen ontbreekt, lijkt het raadzaam ook deze onderzoekster niet te volgen in haar luchtspiegelingen.

3. Vergelijken

Voor het opstellen van een stemma van de Reis bestaan helaas geen eenvoudige oplossingen. De originele tekst is niet overgeleverd. Het is geenszins aannemelijk dat het origineel naar de Navigatio was vertaald. Dat betekent dat er geen korte weg naar een stamboom mogelijk is via het opsporen van gemeenschappelijke fouten ten opzichte van een oorspronkelijke tekst. Daarmee is niet alleen de bodem weggeslagen onder Mulders stemma-voorstel, maar ook onder Suchiers stemma: ruim een eeuw voor Mulder baseerde Suchier zijn drietakkige stamboom op de veronderstelling dat het origineel van de Reis ‘meer trekken van de Navigatio bewaarde dan latere versies’, waarbij vermeld moet worden dat Suchier niet zo ver gaat te zeggen dat het origineel van de Reis naar de Navigatio zou zijn vertaald (Suchier 1875: 561-562). Bij deze stand van zaken is er geen andere mogelijkheid om de relaties tussen de Reis-teksten te bepalen, dan de overgeleverde versies geduldig en nauwkeurig met elkaar te vergelijken in de hoop een patroon van verschillen en verwantschappen te ontdekken. En, ironie der geschiedenis, net als het origineel van de Reis is ook het boek waarin de resultaten van een dergelijke werkwijze zouden zijn uiteengezet, Meyers dissertatie, grotendeels verloren gegaan. De onderzoeker naar het Reis-stemma rest niets anders dan Meyers monnikenwerk nog eens over te doen.

Meyer bewees overtuigend dat P de bewerking is van een berijmde tekst, Verwijs dat C en H beide, onafhankelijk van elkaar, teruggaan op een oudere, Middelnederlandse bewerking C/H, die op zijn beurt berust op een oudere, Duitse tekst, Dahlberg dat ook M en N onafhankelijk van elkaar teruggaan op een gemeenschappelijke voor-

[pagina 186]
[p. 186]

ouder M/N. Niet met zekerheid bewezen is, of C/H, M/N of een berijmde P-versie niet de voorouder kan zijn van een of meer van de andere versies, en evenmin of tussen twee van deze drie takken nadere verwantschappen bestaan, die aannemelijk zouden maken dat ze teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder - hoewel vooral Meyer over beide problemen al het nodige gezegd heeft. De drie takken worden hierna aangeduid als de drie versies C/H, M/N en P. Wie deze drie versies naast elkaar legt en regel voor regel, woord voor woord vergelijkt, raakt al spoedig verstrikt in een vloed aan gegevens. Eindeloze opsommingen waarin deze gedetailleerde vergelijkingen hun neerslag vinden zullen hier achterwege blijven, aangezien het buitengewoon moeilijk is door zoveel bomen nog een bos te zien. Om enig houvast te bieden volgt allereerst a. een overzicht van in de overgeleverde Reis-versies voorkomende episoden. Vervolgens worden voor ieder van bovengenoemde eventuele nadere verwantschappen enkele representatieve voorbeelden gegeven, b. eerst van de mogelijkheid dat een van de overgeleverde versies de voorouder zou zijn van een of twee andere, c. tenslotte van de mogelijkheid dat twee versies nadere verwantschap zouden vertonen die wijst op een gemeenschappelijke voorouder naast de derde versie.

a. De reis van Sint Brandaan: episoden

Het volgende overzicht vermeldt alle Reis-episoden, in de meest voorkomende en/of meest waarschijnlijke volgorde. Niet iedere Reis-versie bevat alle episoden. Wanneer een verhaalgedeelte uitsluitend in één versie voorkomt, of in een of meer versies ontbreekt, wordt dit achter de betreffende episode aangegeven met ‘alleen in...’ of ‘-...’. De volgorde is niet in alle Reis-versies gelijk: in M en N volgt episode 15 onmiddellijk op 13, in C en H komt episode 29 na 25b.Ga naar eind19

1.proloog (-N -P)
2.boekverbranding
3.gereedmaken van het schip
4.heidense reus (alleen in C, vermoedelijk ook in H)
5.draak en hert
6.eilandvis
7.meermin
8.hel 1 (dorstende zielen)
9.Leverzee 1
10.klooster op hoge rots
11.koning-kluizenaar
12.hel 2 (-P)
13.paradijs 1 en teugeldiefstal
14.paradijs 2; een monnik verdwijnt
15.teugeldief wordt naar hel gevoerd
16.Leverzee 2 (-C/H)
17.sirene
18.duivelseiland
19.verloren hoed (-C/H)
20.hemelvisioen (-P)
21.vele vissen (-N -P)
22.godskind op aardkluit
23.Judas
24.brandende vogel-zielen (-N)
[pagina 187]
[p. 187]
25a.Multum Bona Terra
25b.Walscheranden
26.ringvis
27.het onzichtbare volk (-N)
28a. Botewart en Johannes (-C/H, -N)
28b. geschiedenis Johannes (alleen in M/N)
29.mannetje met napje (-N -P)
30.de ruiter (-C/H)
31a. boek vol/genoeg wonderen
31b. verlies anker/verder zeilen
32.altaar met kelk (alleen in M/N)
33.thuisvaart en dood
34.epiloog

b. Vergelijkingen: een van de drie versies als bron voor de andere twee

1. C/H als mogelijke bron voor de Duitse versies. C en H leveren vaak een logische en volledige tekst. Vermoedelijk heeft deze toestand Meyer gesteund in zijn veronderstelling dat de Middelnederlandse versie (hij bedoelt vermoedelijk de gemeenschappelijke voorouder C/H) dicht bij O aansluit ‘so dass wir in Mnl. fast eine versgetreue Wiedergabe von O zu sehen haben.’Ga naar eind20 Dat is een te geflatteerd beeld. Over een groter geheel gezien, ontbreken in C en H een aantal episoden, vooral aan het slot, die wel in de Duitse versies voorkomen, nl. de episoden 16, 19, 28, 30, 32. Ook op detailpunten missen C en H soms informatie die de andere versies wel bevatten: zo noemen de Duitse versies bij de beschrijving van degenen die op het tweede paradijseiland (episode 14) voor de poort van de burcht zitten, de namen Elias en Enoch, die C en H niet geven. In C en H is sprake van één oude man, in plaats van twee.Ga naar eind21 Tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat de Duitse versies hier uitvoeriger zijn dan het origineel, is het teveel eer voor de Middelnederlandse versie deze als weergave van O te beschouwen. Bovendien bevat C/H een tekstplaats die als fout lijkt te kunnen worden aangemerkt en het hoogst onwaarschijnlijk maakt dat C/H brontekst van de Duitse versies zou zijn. Episode 16 (Leverzee 2), die een vervolg is op episode 9 (Leverzee 1), ontbreekt in C/H, anders dan in de Duitse versies. Zowel rijmen als tekst in C/H wijzen hier op corruptie. Tussen de episoden 15 en 16 bevatten C en H een vierrijm cap[p]elaen:Brandaen:Brandaen:cap[p]elaen. Vierrijmen tussen episoden komen in C/H slechts tweemaal voor; zij wijzen vermoedelijk op invoeging.Ga naar eind22 Na dit vierrijm bevat C/H de volstrekt overbodige mededelingen dat Brandaan tevoren zijn kapelaan heeft teruggekregen, en dat hij verder vaart. Deze zinloze herhalingen, de logische voortzetting van de Leverzee-episode in de Duitse versies en het vierrijm in C/H lijken aanwijzingen voor een corruptie die hoogst onwaarschijnlijk maakt dat C/H bron was van de Duitse versies. Dat een niet-corrupte eerdere versie C/H als bron fungeerde voor de Duitse versies, is theoretisch niet uitgesloten, maar weinig waarschijnlijk. Een niet-corrupte C/H zou alleen bron kunnen zijn geweest van de Duitse versies als die zouden teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder M/N/P waarin een aantal details en episoden zou zijn toegevoegd.

 

2. M/N als bron van de versies C/H en P lijkt hoogst onwaarschijnlijk en zou alleen

[pagina 188]
[p. 188]

aannemelijk zijn wanneer een op M/N berustende voorouder C/H/P aanzienlijke uitbreidingen zou bevatten. Zowel in M als N komen talrijke verkortingen voor ten opzichte van andere versies; in de Duitse versteksten ontbreekt op een groot aantal punten informatie die wel in C/H en P voorkomt (Meyer 1918: 37). Bovendien bevatten M en N een verschuiving ten opzichte van de andere versies, reeds door Meyer gesignaleerd, in de episoden 13 t/m 15. C, H en P geven deze episoden in dezelfde volgorde en met dezelfde details. In deze versies wordt beschreven dat een monnik die in een eerste paradijsburcht een teugel heeft gestolen, na een bezoek aan een tweede paradijsburcht naar de hel wordt gevoerd (episode 13, 14 en 15). Donder en bliksem begeleiden de komst van de duivel die de teugeldief komt halen. In M en N volgt de ontvoering van de teugeldief naar de hel onmiddellijk op de beschrijving van de eerste paradijsburcht en de teugeldiefstal (ofwel: het begin van episode 15 komt onmiddellijk na episode 13). De rest van episode 15 vertelt volgens alle versies dat Brandaan zijn monnik door volhardend gebed weer uit de hel weet te bevrijden. M en N bevatten hier een tekstplaats die duidelijk wijst op corruptie. Na de beschrijving van het bezoek aan het tweede paradijseiland melden deze teksten dat er een noodweer losbarst dat Brandaan herinnert aan zijn ongelukkige teugeldief. Meyer noemt deze herinnering terecht ‘ganz unmotiviert’ (Meyer 1918: 28+).Ga naar eind23 De mededeling over het noodweer dat de komst van de duivels in C, H en P begeleidde, is in M en N zinloos na de episode met het bezoek aan de tweede paradijsburcht blijven staan.Ga naar eind24 Deze verschuiving maakt niet alleen duidelijk dat M en N nauw verwant zijn, maar ook dat ze vermoedelijk niet het voorbeeld geweest zijn van C/H en P.

Er zijn vele episoden aan te wijzen waarin M en N aanzienlijk minder informatie geven dan de andere versies. Zo wordt bijvoorbeeld in C, H en P bij de beschrijving van de ontvoering van de teugeldief op zeer overeenkomstige wijze verteld hoe de duivel de teugeldief grijpt, met de teugel vastbindt en hardhandig voortsleurt. Over al deze details zwijgen M en N.Ga naar eind25 De berg met brandende vogel-zielen (episode 24) ontbreekt in N geheel en is in M bijzonder kort. Anders dan in C, H en P ontbreken in M de gegevens dat het geschreeuw van vele tongen klinkt, dat men het geluid van het water dat tegen de berg slaat vele mijlen ver hoort, dat het twee jaren (C, H) of drie dagen (Ph) duurt voordat de schepelingen daar weer wegkomen.Ga naar eind26

De verschuiving van de teugeldiefontvoering en het ontbreken van gedeelten van episoden en vele details in M en N maken het hoogst onwaarschijnlijk dat M/N het voorbeeld zou zijn voor de versies C/H en P. Theoretisch is het mogelijk dat een niet-corrupte voorouder van M/N ten grondslag lag aan een versie C/H/P. Dat M/N bron was van de andere versies is al met al niet aannemelijk.

 

3. P als bron voor de versies C/H en M/N wordt enigszins gesuggereerd door Meyers grote vertrouwen in P. Deze versie, schrijft hij, ‘gibt [...] den Inhalt seiner Vorlage [= O] getreu wieder’. Hij meldt vervolgens dat enkele weglatingen tegenover de andere versies duidelijk maken, dat P niet in alle opzichten O vertegenwoordigt (Meyer 1918: 25 en 25-27). Desondanks is hij geneigd de lezing van P als die van het origineel te beschouwen (bv. Meyer 1918: 31-32). Ook zijn uitspraak dat bij vergelijking van M en C/H ‘in M kleinere und grössere Lücken entstehn, und in alle diese Lücken tritt P ergänzend ein’ (Meyer 1918: 27) is te optimistisch. Op vele plaatsen waar P net

[pagina 189]
[p. 189]

als M gaten heeft, of anderszins ten opzichte van de versteksten C, H, M en/of N verandering te zien geeft, wordt door deze versie helemaal niets verklaard.

Dat is duidelijk voor de episoden die in P geheel ontbreken, waardoor de oorspronkelijke lezingen van de episoden 1 (proloog), 12 (hel 2), 20 (hemelvisioen), 21 (vele vissen), 29 (mannetje met napje), die wel in C/H en M, soms ook N voorkomen, niet na te gaan zijn. In al deze episoden zijn M en N korter dan C/H (of, anders bezien, is C/H meer uitgebreid). Een voorbeeld van een tekstgedeelte waar P de filoloog in de steek laat bij de keuze voor een lezing die, bij verschillen tussen C, H, en M de oorspronkelijke het meest zou henaderen, is de proloog (episode 1). C bevat in deze eerste episode de uitspraak: ‘Wildi dies gheloovende zijn,/ So hoort wonder, ghi heeren!’ en duidt Balaam aan als ‘een heydin man’, mededelingen die in M niet voorkomen. Maakten ze deel uit van de oorspronkelijke Reis-proloog? Aangezien P deze episode niet heeft, biedt deze versie voor een antwoord op deze vraag geen enkel houvast.Ga naar eind27 Soms ontbreekt in P een gedeelte van een episode. Zo wordt in P gezwegen over de hele voorgeschiedenis van de koning-kluizenaar (episode 11), die belangrijk is om zijn zware boetedoening te begrijpen.Ga naar eind28 Gaten als deze in P maken duidelijk dat een berijmde voorouder van P een onwaarschijnlijke kandidaat is als voorouder van de andere versies, tenzij de versteksten teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder die ten opzichte van P uitbreidde.

c. Vergelijkingen: nadere verwantschappen tussen twee van de drie versies

Wanneer het niet waarschijnlijk is dat één van de overgeleverde versies bron was voor een van de andere, zijn er dan tenminste nadere verwantschappen tussen twee van de drie versies aan te wijzen die hulp zouden kunnen bieden bij het opstellen van het stemma? Mulder spreekt bij de argumenten voor de opvatting dat de drie versies onafhankelijk van elkaar teruggaan op een gemeenschappelijke voorvader van ‘negatieve bewijsvoering’: omdat men niet kan aantonen dat twee van de drie subfamilies gemeenschappelijke fouten vertonen, neemt men aan dat er geen nauwere verwantschap tussen de subfamilies onderling bestaat (Mulder 1989a: 135). Zij noemt als enige veronderstelling van verwantschap het uitzonderlijke standpunt van Schröder, die opperde dat C/H en P een gemeenschappelijke bron zouden hebben: ‘trotzdem ersteres an Inhalt etwas ärmer ist, stehn sich doch Beide im Wortlaut nahe.’Ga naar eind29 Hierbij dient te worden aangetekend dat Schröder bepaald niet duidelijk is of hij werkelijk bedoelt dat C/H en P buiten M/N om een gemeenschappelijke bron zouden hebben; wellicht bedoelt hij met de gemeenschappelijke bron ‘gewoon’ O, het gemeenschappelijke verloren origineel. Suchier weerlegt de eventuele veronderstelling van een gemeenschappelijke bron voor C/H en P. Volgens hem vertonen nergens twee versies gemeenschappelijke fouten die bewijzen dat zij een gemeenschappelijke bron zouden hebben, en vertonen alle versies plaatsen waar ze, in afwijking van de andere versies, overeenkomen met het origineel. Dit alles dwingt Suchier tot de conclusie dat de drie versies onafhankelijk van elkaar teruggaan op een origineel (Suchier 1875: 560-562). Zoals gezegd, baseert Suchier net als Mulder zijn ‘gemeenschappelijke fouten’ op de Navigatio of een op de Navigatio gebaseerde tekst als origineel, wat zijn argumenten een zwakke basis geeft.

Hierna zullen mogelijke verwantschappen tussen de drie versies aan de hand van

[pagina 190]
[p. 190]

enkele voorbeelden worden onderzocht. Allereerst echter de mogelijke gemeenschappelijke fouten. Fouten in de zin van lezingen die de oorspronkelijke auteur nooit zo bedoeld kan hebben, zijn in de Reis in overvloed aan te wijzen. Hiervoor zijn al twee fouten besproken in C/H en in M/N. Vaak komen fouten voor op plaatsen die in alle versies zo niet corrupte dan toch weinig overtuigende lezingen te zien geven. Een duidelijk voorbeeld van een dergelijk verdacht tekstgedeelte komt voor aan het slot van de Walscherandenepisode (episode 25). Alle versies (behalve N, waarin sterk is bekort) melden hier dat Brandaan afscheid neemt van de Walscheranden. Volgens C, H en M raken de schepelingen vervolgens op de elfde ochtend in grote moeilijkheden. Die mededeling wijst vooruit naar de volgende episode, de ringvis (episode 26), die in alle teksten begint met de regels dat ze op de elfde ochtend in ernstige moeilijkheden raakten.Ga naar eind30 Na Brandaans afscheid en de mededeling over komende gevaren schrijven alle teksten dat de Walscheranden Brandaan en zijn monniken schatten en voedsel aanbieden. Brandaan weigert en vaart weg.Ga naar eind31 De te voorbarige mededeling over toekomstige problemen en/of die over het afscheid in C, H en M moeten reeds in een vroeg stadium op deze plaats hebben gestaan, al dan niet door invoeging. Wie nu verheugd meent een gemeenschappelijke fout in C/H en M (/N) te hebben ontdekt en de blik naar P wendt, zal ook daar helaas een onlogische tekst aantreffen. In P volgt na het aanbieden en weigeren van de schatten de volkomen overbodige zin: ‘Zo namen ze afscheid en de Walscheranden hadden hun grote schatten willen geven, maar dat wenste Brandaan niet’. Kortom, alle teksten wijzen erop dat reeds in een voorvader het eind van episode 25 corrupt was. Voor het stemma biedt een gemeenschappelijke fout die in alle versies voorkomt, uiteraard geen oplossing.

Bij vergelijking van de versies twee aan twee wordt het volgende patroon zichtbaar:

- C/H en M/N: Het aantonen van verwantschap tussen de versies C/H en M/N wordt bemoeilijkt door het feit dat in N dikwijls hele episoden zijn verkort of weggelaten, waardoor steun voor lezingen in de lang niet altijd begrijpelijke M-tekst ontbreekt. Uiteraard lijken de versies C/H en M/N samen te gaan daar waar P episoden weglaat (al dan niet samen met N:) de episoden 1, 12, 20, 21, en misschien de onduidelijke episode 29. Ook binnen episoden komt een dergelijke suggestie van verwantschap voor. Zo ontbreekt in de episode van de boekverbranding (episode 2) in P de mededeling dat Brandaan de schrijver van het boek vervloekt.Ga naar eind32 De afsluiting van het boek-motief is in P anders dan in de overige versies: na episode 28a wordt in P verteld dat Brandaan alle wonderen in een boek schrijft. Een equivalent van de mededeling dat ze genoeg wonderen gezien zouden hebben als in M en N, of dat het boek vol zou zijn met wonderen als in C en H bevat P echter niet, waardoor de tocht van Brandaan in P minder duidelijk wordt ‘afgesloten’ dan in de overige versies.Ga naar eind33 Verder is een aantal zeer kleine verschillen tussen enerzijds C/H en M/N, anderzijds P aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld in de beschrijving van Leverzee 1, waar de versteksten schrijven dat de schepelingen er bijna doodgebleven waren, P dat ze er bijna vastgekleefd raakten.Ga naar eind34

Vergelijkingen als deze mogen duidelijk maken dat C/H en M/N niet erg dicht bij elkaar staan en dat onwaarschijnlijk is dat deze versteksten teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder: daarvoor verschillen zij op te veel punten. De gelijke lezingen betreffen details in op vele plaatsen uiteenlopende teksten. Nergens

[pagina 191]
[p. 191]

gaan de versteksten op treffende wijze samen in lezingen tegenover P.

- C/H en P: Tussen C/H en P zijn de overeenkomsten overtuigender. Schröder stelt dat ze elkaar ‘im Wortlaut nahe’ staan, en Meyer geeft een groot aantal plaatsen waar deze versies overeenstemmen. Hij besluit: ‘Der Vergleich der drei Texte [nl. Mnl, M en P] zeigt also durchgehends, dass P und Mnl. zusammengehn, d.h. O getreu wiedergeben, während M daran vielfach gekürzt hat’ (Meyer 1918: 27-37, cit. 37). Overeenkomsten tussen C/H en P, waar M en N door bekorting of weglating ontbreken zijn bijvoorbeeld in Leverzee 1 (episode 9) de mededeling in C, H en P dat Brandaan vele masten omhoog ziet steken, als was het een woud, en in de daarop volgende episode van het klooster op de hoge rots (episode 10) Brandaans antwoord aan de monniken dat zij zonder hem moeten eten en dat alle voedsel dat hij nodig heeft, aan boord van zijn schip is.Ga naar eind35 In de episode van het orzichtbare volk (episode 27), die in N totaal ontbreekt, wordt in M niet het hoorngeschal vermeld dat de andere versies noemen, en evenmin het (voor de verhaalgang belangrijke) feit dat de schepelingen niet weten wat ze moeten doen als het anker wordt vastgehouden.Ga naar eind36 Ook na zijn hele opsomming besluit Meyer niet dat C/H en P teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder (Meyer 1918: 37, 20 en 125). Niet alleen zijn daarvoor de verschillen tussen de teksten te groot, maar ook zijn er plaatsen aan te wijzen waar P niet met C/H samengaat, maar met M/N.

- M/N en P: De Duitse versies gaan samen in die zin dat zij alle een episode niet bevatten (4, de heidense reus), en een aantal, anders dan C/H, wel: de episoden 16 (Leverzee 2), 19 (verloren hoed) en 30 (de ruiter). Zoals een blik op de episodenlijst duidelijk kan maken valt soms een weglating in N samen met een weglating in P, wat een verwantschap tussen M/N en P suggereert. Voor het beoordelen van verwantschap zijn ‘gaten’ echter onbetrouwbare aanwijzingen: het is heel goed mogelijk dat kopiisten-bewerkers onafhankelijk van elkaar besluiten een onduidelijke episode in een voorouder weg te laten. Afgezien van deze ‘gemeenschappelijke gaten’ is ook tussen de versies M/N en P tegenover C/H een aantal overeenkomsten aan te wijzen. Zo noemen bijvoorbeeld M, N en Ph het zeemonster dat Brandaan bedreigt (episode 7, de meermin) half vis en man, alleen C/H schrijven half vis half vrouw.Ga naar eind37 Het godskind (episode 22) dat ze ontmoeten, zegt over zichzelf en zijn lotgenoten dat ze in Vaserijn geboren zijn (C/H) of dat ze daar in een klooster waren (M, N, P). Erg overtuigend zijn de overeenkomsten niet. Ze wijzen zeker niet ondubbelzinnig op verwantschap tussen de Duitse versies.Ga naar eind38

Uit vergelijking van alle versies komt een verwarrend beeld van gelijkenissen en verschillen naar voren. Nu eens gaan C/H en P samen, dan weer M/N en P, een enkele maal C/H en M/N. Er zijn verschillende voorbeelden te geven van tekstplaatsen die deze irriterende wisseling van overeenkomsten duidelijk maken. Zo vermelden M, N en Ph in episode 17 (sirene) dat wie de stem van de sirene hoort moet slapen, C en PA dat wie de sirene hoort zingen in slaap valt. Ph schrijft hier: Und das sang also wol und was sin stim also su(e)sseGa naar eind39; C stemt dus overeen met P in het horen zingen. Echter, M en N komen overeen met Ph in het noemen van de stem. Een soortgelijk geval is de beschrijving van de landing op de eilandvis (episode 6), waar C en M vermelden dat de schepelingen hout hakken, N dat ze een vuur maken, P tenslotte dat ze hout hakken voor een vuur.Ga naar eind40 Een zeer duidelijk en merkwaardig

[pagina 192]
[p. 192]

voorbeeld is de waarschuwing die in de Walscherandenburcht wordt uitgesproken, de tekstplaats waaraan Trienekens zulke vergaande conclusies verbindt. In C/H waarschuwt alleen de teugeldief, die zich, verontrust, de burcht herinnert waar hij de diefstal beging, in P alleen Brandaan, in M spreken ze beiden, in N, waarin sterk wordt bekort, komt alleen de dief aan het woord.Ga naar eind41 Wat zou hieruit geconcludeerd moeten worden? Dat de meest volledige versie het origineel weergeeft? Dat zou in deze gevallen soms P zijn, soms M. Dat C en P verwant zijn, maar M en P ook? Dat C en M verwant zijn, en N en P? Dat C/H en P minder aan elkaar verwant zijn dan aan M? Al deze veronderstellingen over nadere verwantschap tussen twee versies laten zich met het volgende voorbeeld weer onderuit halen. Naast vele overeenkomsten zijn er vele verschillen, grotere en kleinere. Nergens heerst tussen twee versies langer dan voor de duur van een paar regels woordelijke overeenstemming, nergens is zelfs over maar één episode volledig inhoudelijk samengaan zichtbaar. Gemeenschappelijke fouten tussen twee versies laten zich evenmin aanwijzen. De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat nadere verwantschappen tussen Reis-versies niet zijn aan te wijzen, afgezien van de reeds door Schröder en Meyer opgemerkte eensgezindheid op vele punten tussen C/H en P, die echter niet zo ver gaat dat zij duidt op een gemeenschappelijke voorouder. Dat betekent dat de eerder genoemde theoretische mogelijkheid dat een van de versies voorouder zou zijn van twee andere moet worden afgeschreven.

4. Conclusie

Mulders pogingen om de Reis te reduceren tot een letterlijke vertaling van de Navigatio en vervolgens op grond van gemeenschappelijke fouten een tweetakkig stemma op te stellen berusten op gebrekkig bewijsmateriaal. Haar artikelen (en het op Mulders inzichten gebaseerde stuk van Trienekens) maken duidelijk dat tekstkritische methoden met de nodige voorzichtigheid en gewetensvol moeten worden toegepast. Bij teksten waarvan het origineel verloren is gegaan en geen overtuigende brontekst is aan te wijzen, berust deze methode per definitie op wankele fundamenten. Om zonder origineel als ‘meetlat’ in een tekst fouten aan te wijzen en te verbeteren is het nodig die veronderstelde fouten tenminste omzichtig te behandelen, en redelijk te verklaren. Wat in geen geval als wetenschappelijk goed gedrag kan gelden, is via gewrongen en minimale overeenkomsten een brontekst aanwijzen, fouten constateren en vervolgens geen enkele redelijke verklaring voor die zogenaamde fouten geven. Een dergelijke werkwijze degradeert middeleeuwse kopiisten tot onderontwikkelde knoeiers.

Betekent dit dat Mulder en Trienekens in alle opzichten ongelijk hebben? Nee, dat betekent het niet. De tekstplaatsen waarop zij de vinger leggen, zijn dikwijls merkwaardige gedeelten, waar een of meer versies door hun onlogica, ongrammaticaliteit en/of herhalingen inderdaad wijzen op gecompliceerde tekstoverlevering. Mulders hardnekkige pogingen in de Navigatio de bron van de Reis te zien wijzen soms de weg naar nieuwe interpretaties.Ga naar eind42 Naden in een tekst kunnen echter veel creatiever geïnterpreteerd worden dan alleen maar als aanwijzingen voor corruptie

[pagina 193]
[p. 193]

en als aanleiding om met harde hand een de tekst vreemde orde te ‘herstellen’. Vaak duiden deze stroeve of moeilijk te begrijpen gedeelten in de tekst op een poging tot aanpassing van een onbegrijpelijk geworden inhoud, op het gebruik van verschillende bronnen, op bewerking. Kortom, op creativiteit, en niet op tekortschieten, van middeleeuwse kopiisten-bewerkers. Voor reconstructie van het stemma zijn dergelijke tekstplaatsen daarom veel minder eenduidig bruikbaar dan Mulder en Trienekens zouden wensen.

In het geval van de Reis, waarvan het origineel verloren is gegaan en de brontekst onbekend is, blijft geen andere methode over om een stemma op te stellen dan geduldig versies naast elkaar te leggen. Uit vergelijkingen van de Reis-versies C/H, M/N en P wordt duidelijk dat vermoedelijk geen van de drie versies bron was van de andere, tenzij aannemelijk zou kunnen worden gemaakt dat twee van de drie versies teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder, die op zijn beurt zou berusten op (een voorouder van) de derde versie. Aangezien daarnaast blijkt dat tussen iedere mogelijke combinatie: C/H en M/N, M/N en P, C/H en P, overeenkomsten en verschillen en overeenkomstige weglatingen voorkomen, is het bestaan van een dergelijke voorouder tussen de originele Reis O en de overgeleverde versies hoogst onwaarschijnlijk. Deze stand van zaken ondersteunt Verwijs' verklaring: ‘Dat één grondtekst aan de verschillende bewerkingen van den Brandaen ten grondslag heeft gelegen, mogen wij ook opmaken [behalve uit de overeenkomsten] uit het hier en daar aanmerkelijk verschil der drie gedichten.’Ga naar eind43 Na vergelijking van alle versies, zonder uit te gaan van de onbewezen veronderstelling dat de Navigatio de letterlijke bron van de Reis zou zijn, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de drie versies van de Reis, C/H, M/N en P onafhankelijk van elkaar terug moeten gaan op een gemeenschappelijke voorouder, al dan niet via tussenstappen. Soms vertellen oude boeken de waarheid: het in 1875 opgestelde stemma van Suchier, bekrachtigd door Verwijs en Meyer, met Dahlbergs aanvulling, moet als de juiste weergave worden beschouwd van de verhoudingen tussen de overgeleverde Reis-versies.

 

Adres van de auteur: Andreasstraat 24, NL - 3511 VD Utrecht

[pagina 196]
[p. 196]

Bibliografie

Bayerschmidt 1955 - C. Bayerschmidt and C. Selmer: ‘An unpublished Low German Version of the Navigatio Sancti Brendani.’ In: Germanic Review 30 (1955), p. 83-91.
Bonebakker 1894 - Van Sente Brandane. Naar het Comburgsche en het Hulthemsche handschrift opnieuw uitgeg. door E. Bonebakker. Amsterdam, 1894.
Dahlberg 1958 - T. Dahlberg: Brandaniana. Kritische Bemerkungen zu den Untersuchungen über die deutschen und niederländischen Brandan-Versionen der sog. Reise-Klasse. Mit komplettierendem Material und einer Neuausgabe des ostfälischen Gedichtes. Göteborg, 1958. (Acta Universitatis Gothoburgensis, 64)
Draak 1949 - De Reis van Sinte Brandaan. Uitgave, inleiding en commentaar door M. Draak; herdicht door Bertus Aafjes. Amsterdam, 1949. [Herdruk 1978, met ‘Rekenschap Achteraf’]
Freudenthal 1973 - K.F. Freudenthal: ‘Ein Beitrag zur Brandanforschung. Das Abhängigkeitsverhältnis der Prosatexte.’ In: Niederdeutsche Mitteilungen 29 (1973), p. 78-92.
Gerritsen 1980 - W.P. Gerritsen: ‘Zeilen met Sint Brandaan.’ In: Spiegel Historiael 15 (1980), p. 171-180.
Goossens 1970 - J. Goossens: ‘Een Brandaan-nummer.’ In: Leuvense Bijdragen 59 (1970), p. 1-2.
Haug 1970 - W. Haug: ‘Vom Imram zur Aventiure-Fahrt. Zur Frage nach der Vorgeschichte der hochhöfischen Epenstruktur.’ In: Wolfram-Studien 1 (1970), p. 264-298.
Haug 1978 - W. Haug: ‘Brandans Meerfahrt.’ In: Verfasserlexikon 1 (1978), k. 985-91.
Meyer 1918 - W. Meyer: Die Überlieferung der deutschen Brandanlegende. 1. Der Prosatext. Göttingen, 1918. Dissertatie Göttingen.
Moltzer 1891 - Levens en legenden van heiligen. Eerste gedeelte: Brandaen en Panthalioen. Naar het Utrechtsche handschrift uitgeg. door H.E. Moltzer. Groningen, 1891.
Mulder 1987 - M. Hogenhout-Mulder: ‘De reisattributen van de heilige Brandaan.’ In: Ntg 80 (1987), p. 205-223.
Mulder 1989a - M. Mulder: ‘De filiatie van de “Reise/Reis”-teksten van de “Brandaan”’. In: TNTL 105 (1989), p. 132-151.
Mulder 1989b - M. Mulder: ‘De Hailbran-episode in de Reise/Reis-teksten van de Brandaan.’ In: ‘In onse scole’. Opstellen over Middeleeuwse letterkunde voor Prof. Dr. Margaretha H. Schenkeveld. Onder red. van F. de Bree en R. Zemel. Amsterdam, 1989, p. 43-59.
O'Meara 1989 - The Voyage of Saint Brendan. Journey to the Promised Land: Navigatio Sancti Brendani Abbatis. Transl. with an introduction by J. O'Meara. Mountrath, Portlaoise, 1978.
Schröder 1871 - Sanct Brandan: Ein lateinischer und drei deutsche Texte. Hrsg. von C. Schröder. Erlangen, 1871.
Selmer 1956 - C. Selmer: ‘The Vernacular Translations of the Navigatio Sancti Brendani. A Bibliographical Study.’ In: Mediaeval Studies 18 (1956), p. 145-157.
Selmer 1959 - Navigatio Sancti Brendani Abbatis from Early Latin Manuscripts. Ed. with Introduction and Notes by C. Selmer. Notre Dame, 1959. (Publications in mediaeval Studies, 16).
Sollbach 1987 - St. Brandans wundersame Seefahrt. Nach der Heidelberger Handschrift Cod. Pal. Germ. 60 hrsg. von G. Sollbach. Frankfurt a.M, 1987.
Strijbosch 1994 - C. Strijbosch: ‘The Saint and the World. The Middle Dutch Voyage of Saint Brendan.’ In: Medieval Dutch Literature in its European Context. Red. E.S. Kooper. Cambridge, 1994, p. 197-207.
Strijbosch 1995 - C. Strijbosch: ‘The heathen Giant in the Middle Dutch Voyage of Saint Brendan.’ Te verschijnen in Celtica, 1995.
[pagina 197]
[p. 197]
Suchier 1875 - H. Suchier: ‘Brandans Seefahrt. Anglonormannischer Text der Handschrift Cotton Vesp. B X.’ In: Romanische Studien 1 (1875), p. 553-588.
Trienekens 1989 - I. Trienekens: ‘De dief die de hel overleefde. Een wonderbaarlijke terugkeer in De Reis van Sinte Brandaan.’ In: ‘In onse scole’. Opstellen over Middeleeuwse letterkunde voor Prof. Dr. Margaretha H. Schenkeveld. Onder red. van F. de Bree en R. Zemel. Amsterdam, 1989, p. 61-74.
Verwijs 1872 - E. Verwijs: ‘Het Middelnederlandsch gedicht van Sinte Brandane.’ In: MKA, Lett. Tweede Reeks. Dl. II (Amsterdam 1872), p. 231-254.
Winkelman 1988 - J.H. Winkelman: ‘Proloog en expositie van de Middelnederlandse Brandaan.’ In: LB 77 (1988), p. 411-434.
Zaenker 1987 - Sankt Brandans Meerfahrt. Ein lateinischer Text und seine drei deutschen Übertragungen aus dem 15. Jahrhundert. Hrsg. von K.A. Zaenker. Stuttgart, 1987. (Stuttgarter Arbeiten zur Germanistik, 191)

eind*
Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van de opmerkingen van René van de Kraats en Irene Spijker bij een eerdere versie van dit artikel. Daarnaast ben ik dank verschuldigd aan Prof. Dr. Walter Haug, die mij al jaren geleden wees op de noodzaak het stemma van de Reis aan hernieuwd onderzoek te onderwerpen, en die mijn eerste pogingen daartoe geduldig en kritisch met mij heeft besproken. Dit stuk vloeit voort uit NWO-project 301-077-047.
eind1
De betreffende artikelen zijn Hogenhout-Mulder 1987 (verder aangeduid als Mulder 1987), Mulder 1989a, Mulder 1989b en Trienekens 1989.
eind2
Teksten werden geraadpleegd naar de standaard-edities: C en H naar de editie Bonebakker 1894, de Duitse teksten naar de editie Schröder 1871; daarnaast werd voor de prozatekst naar handschrift h gebruik gemaakt van de editie Sollbach 1987 en voor de prozatekst naar handschrift 1 van de editie Bayerschmidt 1955. Citaten zijn afkomstig uit deze edities, de geciteerde P-takken worden aangegeven met resp. PA (P naar druk A, ed. Schröder), en Ph (P naar handschrift h, ed. Sollbach).
eind3
Suchiers stamboom is te vinden in Suchier 1875: 562, Dahlbergs aanvulling in Dahlberg 1958: 76-105.
eind4
Het bewijs voor de gemeenschappelijke voorouder van C en H, C/H, werd geleverd in Verwijs 1872: 231-254. Zie voor een korte weergave van stemma en onderzoek Mulder 1989a: 132-133; een uitvoerig en zeer leesbaar overzicht van het stemma-onderzoek van de Reis wordt gegeven in de Reis-editie Draak 1949: 197-213. Het ‘algemeen aanvaarde’ drietakkige stemma is ook het stemma dat bijvoorbeeld Walter Haug weergeeft in zijn overzichtsartikel Haug 1978: k.986-987.
eind5
Meyer 1918; over de verdwijning van deze dissertatie zie Draak 1949: 205-206 en 252-253. In 1970 vermeldt J. Goossens dat hij vergeefs navraag naar de dissertatie heeft laten doen (Goossens 1970: 1).
eind6
Dahlberg 1958: 76-105.
eind7
Meyer 1918: 125.

eind8
De gebruikte (standaard)-editie is Selmer 1959. Een Engelse vertaling van de Navigatio geeft O'Meara 1978.
eind9
Een belangrijke aanzet tot opheldering van de verhouding Reis-Navigatio is te vinden in Haug 1970. Voor een meer globale vergelijking zie Strijbosch 1994. In mijn dissertatie over de Reis van Sint Brandaan hoop ik nader op dit probleem in te gaan.
eind10
Zie voor een overzicht van middeleeuwse Navigatio-vertalingen Selmer 1956.
eind11
Mulder 1987: 214; Gerritsen 1980: 178.
eind12
De Middelnederlandse Navigatio-vertaling is beschikbaar in de uitgave Moltzer 1891. Voor de Duitse teksten zie Zaenker 1987; deze laatste editie bevat naast een Navigatio naar handschrift München, Bayrische Staatsbibliothek, codex latinus II 726 een editie van drie vijftiende-eeuwse Duitse Navigatio-vertalingen: Johann Hartliebs Legend Sand Brandan, geschreven voor 1457; Heinrich Hallers Navigatio-vertaling, voor 1473, en de Nederduitse Navigatio-vertaling in Der Hilligen Levent (bekend als het Lübecker Passional), voor het eerst gedrukt omstreeks 1478 bij Lucas Brandis in Lübeck. Zie voor gegevens over de handschriften en dateringen ed. Zaenker p. xxvi-xxviii, over de editie xxxiii en xxxiv.
eind13
De Middelnederlandse vertaling in Moltzer 1891: 5. De Duitse vertalingen smirbtenn [...] mit puetern, besmeerden [...] myt botteren en vermachten [...] mit pöch zijn te vinden in resp. Hartlieb, Zaenker 1987: 20, 10; Der Hilligen Levent Zaenker 1987: 21, 7 en Haller, Zaenker: 1987: 21, 12-13.
eind14
Het is onduidelijk of Mulder hier alleen de vertaling van linierunt op het oog heeft, of ook die van het bijbehorende ex butyro, aangezien ze daarover later zegt dat het ook op wonderlijke wijze vertaald zou zijn en verworden tot mit witzen (‘met wijsheid’) (Mulder 1987: 218); gezien de betekenis van smalzen, ‘invetten’, lijkt het toch noodzakelijk dat ex butyro bij linierunt genomen is. Logisch is een dergelijke dubbele verklaring van ex butyro niet.
eind15
PA 178,26, C 1348-9 (cit.), H 1294-5 vrijwel gelijk, M 962-3 (cit.), N 753-4 vrijwel gelijk.
eind16
Doek, stokken en steen ontbreken blijkens mededeling van Meyer in handschrift g en in drukken van tak B (Meyer 1918: 63-64 en 106); dit ontbreken wordt reeds vermeld in Schröder 1871: 180, aantek. bij vs. 7); de attributen ontbreken behalve in drukken B ook in handschrift h (Sollbach 1987: 154-156); handschrift m, een zusterhandschrift van h, kon wegens ontbreken van editie en film niet worden gecontroleerd; het verkorte handschrift P l, vermeldt wel steen, geen doek-of haken. Over de plaats van de drukken in het P-stemma zie Meyer 1918: 77; voor een recent, meer volledig stemma van P-drukken en -handschriften zie Freudenthal 1973: 89. Het voorkomen van de steen in 1, een handschrift dat volgens Freudenthal tussen voorouder y en A zou thuishoren, betekent dat al eerder dan in A de attributen weer in P zijn terechtgekomen. Handschrift l is echter moeilijk in te passen in het stemma (Freudenthal 1973: 92). De voor de tekstkritiek waardevolle handschriften g en h, waarin de attributen ontbreken, lijken ouder dan de oudste drukken (Dahlberg 1958: 24-25 en 45-46, Freudenthal 1973: 80).
eind17
Meyer 1918: 63-64. De Duitse Navigatio-vertaling waar Meyer op doelt is die van Johann Hartlieb uit 1488, waarvan een editie te vinden is in Zaenker 1987.
eind18
Navigatio 25, 2 en 4-5 en Navigatio 25, 18-19, in de Reis respektievelijk C 1322-3, H 1264-5, M 938-9, N 735-6, PA 178, 15, Ph 152 en C 1351-77, H 1297-1325, M 965-80, N 756-62, PA 178, 27,-179, 5, Ph 154. De beschrijving van de nadering van Judas is in alle Reis-versies vrijwel gelijk.

eind19
De eerste vijf episoden en vrijwel de gehele zesde ontbreken in H, vermoedelijk vanwege tekstverlies. Hoogstwaarschijnlijk maakten zij wel deel uit van H.

eind20
Meyer 1918: 27 en 27-35, met instemming geciteerd in Draak 1949: 208.
eind21
C 818, H 779, M 531/534, N 445/448, PA 170, 17-18, Ph 130-32.
eind22
C 1007-10, H 952-55. Het tweede vierrijm in C/H staat voor de verdachte episode 4. Zie over deze episode Strijbosch (vermoedelijk) 1995.
eind23
Geheel anders oordeelt hier Trienekens, die juist de ‘verlate bestraffing van de dief in C, H en P’ en de onderbreking ‘van het diefstal-avontuur door het avontuur bij de paradijsburcht’ merkwaardig noemt en de lezing van M en N blijkbaar als de juiste beoordeelt. Zij biedt echter geen verklaring voor de onzinnige, losstaande vermelding van het noodweer in M en N. Bovendien zou Trienekens uit deze opvatting de conclusie moeten trekken dat wanneer M en N hier de oorspronkelijke lezing bieden, C/H en P een gemeenschappelijke fout vertonen. Dan zou dus ook het door haar aanvaarde stemma-Mulder niet juist zijn en zouden C/H en P samen teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder. Het is begrijpelijk dat zij voor zoveel verschillende stemma-mogelijkheden terugschrikt, maar dat ontslaat haar niet van de plicht de uit haar eigen redeneringen voortkomende consequenties onder ogen te zien. (Trienekens 1989: 65 en 73 n. 17)
eind24
De teugeldiefontvoering C 863-1008, H 816-953, PA 171, 10-173,2, Ph 134-36, tegenover M 505-14 en M 557-616, N 417-28 en N 475-552. De vermelding van het noodweer in M 573-7 en N 485-8, Brandaans herinnering M 578-82, N 489-90.
eind25
C 887- 895, H 839-846, PA 171, 21-24 (hier ontbreekt het vastbinden met de teugel), Ph 134.
eind26
C 1563, H 1505, PA 182,2, Ph 160; C 1567-69, H 1509-11, PA 182, 5, Ph 160; C 1594-96, H 1536-38, PA 182, 10-11, Ph 160.
eind27
C 4-5 en C 10. Dat het beoordelen of dergelijke details tot het origineel behoorden, van belang is voor de interpretatie moge blijken uit het inspirerende Winkelman 1988, waarin o.a. aan opmerkingen als deze een ‘receptiesturende werking’ wordt toegeschreven; Winkelman acht deze woorden toevoegingen van de Middelnederlandse dichter en breidt zijn conclusies (terecht) niet uit tot de hele Reis. Het is echter niet duidelijk op grond waarvan hij besluit dat deze zinsneden toevoegingen zijn in C, en niet weglatingen in M (Winkelman 1988: m.n. 414-415, 419 en 428-429).
eind28
C 552-90, H 535-73, M 382-408, N 304-30.

eind29
Schröder 1871: XVI-XVII.
eind30
C heeft hier bij de ochtend ‘elfde’, H ‘laatste’, M ‘twaalfde’, later ‘elfde’, N ‘volgende’,; afscheid en aankondiging van de moeilijkheden C 2045-56, H 1971-84, M 1401-10, (N 984-5), PA 187, 26-30, Ph 174; begin ringvisepisode C 2111-15, H 2043-46, M 1419-20, N 987-88, PA 188, 4-5, Ph 176.
eind31
C 2057-68, H 1985-96, M 1411-17, PA 187, 31-2, Ph 174.
eind32
Boekmotief C 56, H ontbreekt wegens tekstverlies, M 50, N heeft door bekorting geen equivalent.
eind33
C 2203-18, H 2131-2144, M 1818-22, N 1083-88, PA 191, 12-13, Ph 184.
eind34
C 430, H 417, M 296, N 232, PA 167, 12, Ph 122.
eind35
C 433-35, H 416-18, PA 167, 13-14, Ph 122; C 496-508, H 479-91, PA 168, 13-15, Ph 124; C 518, H 501, PA 168, 18, Ph 124.
eind36
C 2170, H 2098, PA 189, 10, Ph 178; C 2194, H 2122, PA 189, 21, Ph 180.
eind37
C 355, H 338, M 237, N 183, PA 165, 26-7, Ph 118.
eind38
C 1268, H 1208, M 896, N 726, PA 177,19, Ph 150; De plaatsnaam die het godskind aanduidt, heeft verschillende benamingen.
eind39
C 1019, H 964, M 664, N 599, PA 174, 9, Ph 140.
eind40
C 310, H ontbreekt wegens tekstverlies, M 176, N 129, PA 165,9, Ph 116.
eind41
C 1793-1811, H 1717-35, M 1218-26 en 1237-41, N 897-901, PA 185, 3-7, Ph 166.

eind42
Dit is bijvoorbeeld het geval voor Mulders vereenzelviging van ‘Hailbran’ met een figuur uit het Terra Repromissionis; dat hier geen sprake is van tekstcorruptie maar van welbewuste verandering hoop ik duidelijk te maken in mijn dissertatie over de Reis van Sint Brandaan.
eind43
Verwijs 1872: 246.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van Sente Brandane, naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift


auteurs

  • Clara Strijbosch