Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.16 MB)

Scans (34.11 MB)

ebook (3.81 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111

(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Jan Willem Klein
‘Het getal zijner jaren is onnaspeurlijk’
Een herijking van de dateringen van de handschriften en fragmenten met Middelnederlandse ridderepiek

Abstract- In Kienhorst's book De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek all 150-odd Middle Dutch chivalric manuscripts and fragments are presented in facsimile in at least one sample. This makes it possible for a palaeographer to compare the script and assign - with due caution - a date to the manuscripts. It appears that in a number of cases the dates as given in the literature have to be revised. The new chronology shows a clear change in literary taste in the Low Countries around 1350. Before that date Middle Dutch romances were predominantly Arthurian, whereas after c.1350 literature about Charlemagne was favoured. This result alone proves the necessity of palaeographic atlasses of literary texts.

Inleiding

Voor een handschriftkundige met een medioneerlandistieke achtergrond is het onvolprezen boek van H. Kienhorst, De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek, koren op zijn molen.Ga naar eindnoot1 Een platenatlas van alle bekende Middelnederlandse chevalereske handschriften en fragmenten noodt uit tot paleografische vergelijking. Het is een uitdaging om eens na te gaan in hoeverre de (doorgaans door filologen) gegeven dateringen kloppen. In deze bijdrage denk ik te komen tot een herziening van de datering van sommige Middelnederlandse handschriften en fragmenten met ridderepiek. Dat dit tot nu toe nog niet gebeurd is, komt voornamelijk doordat medio-neerlandici nauwelijks paleografische ervaring hebben. Er zijn nu eenmaal maar weinig Middelnederlandse handschriften met literaire en semi-literaire teksten. En in andersoortige handschriften zijn medioneerlandici niet geïnteresseerd. Zij missen derhalve de training die nodig is om een ‘paleografisch oog’ te ontwikkelen. Een ‘paleografisch oog’ krijgt men juist door jarenlange praktische omgang met vele codices uit verschillende perioden en geografische gebieden. Die ervaring is nodig, omdat schrift nauwelijks objectief te omschrijven formele kenmerken biedt waaraan het te dateren is. Paleografie drijft voornamelijk op visuele perceptie, op patroonherkenning. Het is hetzelfde mechanisme waardoor men in een massa mensen toch die ene bekende persoon herkent: je ziet dat je hem kent, maar je kunt niet zeggen door welke precieze distinctieve kenmerken die persoon onderscheiden wordt van alle anderen die veel op hem lijken. Het is hetzelfde mechanisme waardoor een geoefend botanicus al de gele composieten kan herkennen (die weliswaar formele verschillen hebben, maar vaak zo onduidelijk dat ze voor de leek niet meer functioneren). Het is ook het mechanisme waardoor kunsthistorici en kunstkenners echte Rembrandts van onechte kunnen onderscheiden. Op dat niveau van herkenning staat ook de paleografie. De paleograaf ziet dat een bepaald type schrift uit een bepaalde periode moet

[pagina 2]
[p. 2]

stammen, maar het is vrijwel niet te zeggen waarom dan wel. De keuze voor een bepaalde datering is daarom niet of nauwelijks te beargumenteren. Het toverwoord dat dan gebruikt wordt is de term ‘aspect’: het ‘aspect’ wijst op de eerste helft van de veertiende eeuw. Het geruststellende is, dat zo'n datering doorgaans ook nog klopt.

Op dezelfde ongrijpbare manier kan de paleograaf handen herkennen. Zoals de kunsthistoricus aan bijvoorbeeld de penseelvoering en de touches overtuigd raakt dat een schilderij inderdaad van de meester is, kan de paleograaf aan de penvoering en bepaalde kenmerkende eigenaardigheden in het schrift en de lettervorming zien dat verschillende codices door één en dezelfde kopiist geschreven zijn. Zo ook zullen twee schriften die op het eerste gezicht veel op elkaar lijken, op grond van subtiele afwijkingen toch aan twee verschillende kopiisten toegeschreven moeten worden.

Eenmaal op de hierboven omschreven wijze gedateerd, kan het schrift enige formele kenmerken blijken te hebben die de datering-op-het-oog kunnen bevestigen. Belangrijk is te beseffen dat zulke kenmerken vaak een bevestiging achteraf betekenen. Het zijn dus geen sjibbolets die ondubbelzinnig op een bepaalde datering wijzen. Je kunt een handschrift op het oog dateren op de dertiende eeuw, waarbij vervolgens blijkt dat het schrift rechte d's heeft. Die rechte d's vormen een bevestiging voor de datering in de dertiende eeuw, omdat - althans in de Nederlanden - rechte d's inderdaad na de dertiende eeuw in feite niet meer voorkomen. Maar het is zeker niet zo dat, wanneer je een handschrift met rechte d's tegenkomt, die codex automatisch uit de dertiende eeuw moet stammen. Of: het voorkomen van minuskelvormen in de kapitaalkolom van versteksten kan wijzen op een voor de Middelnederlandse letterkunde betrekkelijk vroege datering (eerste helft veertiende eeuw). Men kan nu echter niet automatisch stellen dat een handschrift met louter majuskelvormen in de kapitaalkolom jong is. Een selectie van zulke objectieve formele kenmerken die behulpzaam kunnen zijn bij het bevestigen van een (vermoede) datering, heb ik in het volgende lijstje samengebracht. De criteria zijn vooral toegespitst op de literaire en semi-literaire Middelnederlandse handschriften.Ga naar eindnoot2

Tot ca. 1300:

-nog rechte d;
-tong-e, ook binnen het woord;Ga naar eindnoot3
-lange s aan het woordeinde, zelfs aan het regeleinde;Ga naar eindnoot4
-u- als v- aan het woordbegin komt regelmatig voor;
-vrij veel (eventueel vergrote) minuskelvormen in de kapitaalkolom;
-de initialen hebben soms nog niet de lombardevorm.Ga naar eindnoot5

Tot ca. 1350:

-steeds minder tong-e binnen het woord, maar nog wel aan het woordeinde; tenslotte alleen nog aan het verseinde (kan ook incidenteel nog na 1350);
-steeds minder vaak lange s aan het woordeinde (eigenlijk niet meer na ca. 1325); zeker niet meer aan het regeleinde; ten slotte alleen nog soms bij korte woordjes als als, ons, was (nog wel tot ca. 1350);
-incidenteel nog u- als v- aan het woordbegin;
-nog steeds vrij veel minuskelvormen in de kapitaalkolom, maar wordt geleidelijk aan minder. Het voorkomen van een (eventueel vergrote) tong-e in de kapitaalkolom komt na ca. 1325 eigenlijk niet meer voor;
-sommige initialen hebben nog niet de ‘echte’ volgroeide lombardevorm.
[pagina 3]
[p. 3]

Objectieve dateringscriteria voor na ca. 1350 zijn tot nu toe niet beschikbaar (vgl. afb. 2).Ga naar eindnoot6 Met het nodige voorbehoud zou ik de volgende twee willen voorstellen:

-wanneer een ‘ronde r’ (d.w.z. de 2-vormige r die vanouds alleen na ronde letters voorkwam, maar later ook na rechte letters geschreven werd) zelfs aan het woord-begin staat, hebben we met een later handschrift te maken;
-een vrij grove doorgetrokken rode streep door de kapitaalkolom wijst veeleer op de tweede helft van de eeuw; zeker als die streep tussen de letters in de kapitaalkolom en de rest van de tekst staat.

Aan het eind van dit artikel hoop ik te komen tot een herijking van de dateringen van de Middelnederlandse chevalereske handschriften en fragmenten. Dat dit onderzoek niet mogelijk zou zijn geweest zonder het genoemde boek (vooral het platendeel) van Kienhorst, behoeft geen betoog. Eveneens kon ik nog de onlangs ontdekte fragmentjes van Arturs Doet opnemen, die in 1994 in Queeste openbaar gemaakt zijn.Ga naar eindnoot7

Alvorens aan de herijking toe te komen, dienen enkele opmerkingen vooraf gemaakt te worden. Het zal bekend zijn dat enkele kopiisten van ridderepiek meerdere codices geschreven hebben.Ga naar eindnoot8 Er zal tussen de produktie van de ene codex en de andere wel enige tijd gelegen hebben. Ik heb echter alle handschriften die één en dezelfde kopiist geschreven heeft, hetzelfde gedateerd. Om te bepalen hoe groot de marges moeten zijn, waarbinnen mijn handelwijze redelijkerwijs gesproken aanvaardbaar is, moeten we de gemiddelde duur van een kopiistenloopbaan berekenen. Hiertoe staan ons twee publikaties ter beschikking. De ene is een lijst van Parijse librarii die bekend zijn uit de periode 1292-1354, uitgegeven door het echtpaar Rouse.Ga naar eindnoot9 De andere publikatie is een lijst van personen die zich in Londen met het vervaardigen van boeken bezig hielden in de periode 1300 tot 1500, samengesteld door C. Paul Christianson.Ga naar eindnoot10 In deze lijst zijn niet alleen stationers (vergelijkbaar met de Parijse librarii) opgenomen, maar iedereen die waar dan ook in het produktie-proces van een boek ingeschakeld werd. Dus niet alleen stationers of schrijvers, maar ook perkamentmakers, illuminatoren en boekbinders. De laatste drie beroepsgroepen heb ik uitgesloten bij mijn berekening van de gemiddelde carrièreduur van kopiisten. Zowel de lijst van Rouse als die van Christianson hebben voor dit onderzoekje echter hun tekortkomingen. De bronnen die Rouse gebruikte vormen geen aaneengesloten geheel: het zijn de boeken met belastingaanslagen (de ‘livres de tailles’) uit 1292 en over de periode 1296-1300 en uit 1313 en incidenteel bewaard gebleven eedformulieren of afgenomen eden uit 1316,1323, tussen 1335 en 1343 en tussen 1350 en 1354.Ga naar eindnoot11 Wanneer we ervan uitgaan dat de aldaar vermelde personen ook in de aansluitende ontbrekende periodes werkzaam waren, dan komen we op een gemiddelde arbeidzame periode van 7,5 à 9 jaar.Ga naar eindnoot12 Dat is korter dan verwacht, maar de gegevens zijn dan ook beperkt.

Christianson lijdt juist aan het euvel van overdaad (althans voor het vaststellen van ieders arbeidsverleden): hij geeft alle data die hij over een bepaalde persoon in de archieven heeft kunnen vinden, dus ook gegevens die niets met diens beroep te maken hebben, zoals de datum van hun testament, of wanneer iemand optreedt bij processen. Proberen we het kaf van het koren te scheiden, dan krijgen we een

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie
Afb. 1: hs. 's-Gravenhage, KB, 129 A 10, f. 86r - Lancelotcompilatie, c. 1320-1325, Hand D2.


[pagina 5]
[p. 5]


illustratie
Afb. 2: hs. Namen, Bibl. Société archéol. de Namur, 196 B 19, f. 1r - Karel ende Elegast, XIVd.


[pagina 6]
[p. 6]

gemiddeld arbeidzaam leven van 12 tot 20 jaar.Ga naar eindnoot13 Ik neem de langste periode, die van 20 jaar, als redelijk gemiddelde van een kopiistenloopbaan.Ga naar eindnoot14 We, kunnen nu de marges bepalen waarbinnen een gegeven datering nog een redelijke mate van geldigheid heeft, namelijk plus of min 10 jaar (dit wordt genoteerd als ± 10 jaar). Dus wanneer een handschrift, of een groep handschriften van één en dezelfde kopiist, gedateerd wordt op ca. 1350, dan wil dat zeggen dat die codex of die groep codices zeer waarschijnlijk tussen 1340 en 1360 vervaardigd is.

Voor de herijking van de dateringen van de handschriften en fragmenten van de Middelnederlandse ridderepiek hebben we tenslotte een ijkpunt nodig. Dat heb ik gevonden in twee handencomplexen. Het belangrijkste complex is dat van de Lancelotcompilatie ('s-Gravenhage, KB, 129 A 10). Van de Lancelotcompilatie staat vast dat die gedateerd kan worden rond 1320-1325. De codex is vervaardigd in de directe omgeving van Lodewijk van Velthem: een bezittersaantekening op de laatste pagina van het handschrift wijst Van Velthem ondubbelzinnig aan als oorspronkelijke bezitter. En aangezien we weten wanneer Van Velthem leefde en dat hij zelfs in 1326 een Middelnederlandse Merlijn-continuatie geschreven heeft, kunnen we ervan uitgaan dat de datering circa 1320-1325 voor de Lancelotcompilatie betrouwbaar is. Vermoed wordt, dat hij niet lang na 1326 is overleden.Ga naar eindnoot15 Een tweede complex van handen kunnen we vaststellen rond de Leidse fragmenten van de Merlijn-continuatie (Leiden, UB, Ltk. 1107).Ga naar eindnoot16 Dit complex houdt zijdelings verband met het samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie.

1. Het Antwerps samenwerkingsverband van de LancelotcompilatieGa naar eindnoot17

Elders heb ik betoogd dat de middeleeuwse boekproduktie meestal eenmanswerk was, maar in zeldzame gevallen ook in losse (vrijwel altijd kleine) werkverbanden kon gebeuren.Ga naar eindnoot18 Men koos dan uit een (niet al te groot) potentieel van kopiisten en verluchters, en elk van die afzonderlijke deelproducenten voerde in zijn eigen woon/werkplaatsje zijn taken uit. We kunnen de gang van zaken het best omschrijven als een groep(je) kleine zelfstandigen die, indien nodig, als team konden opereren. De term ‘lekenscriptorium’ dient men te vermijden, omdat die teveel doet denken aan een grote zaal waarin een aantal mensen bezig is met het kopiëren en verluchten van een groot aantal handschriften.

Wanneer een handschrift aantoonbaar niet door een enkeling vervaardigd is, maar door een aantal kopiisten en verluchters, kan men het beste spreken van een ‘samenwerkingsverband’, of ‘werkverband’. Zo'n werkverband had in principe maar een korte levensduur, namelijk de tijd die nodig was om de codex te voltooien. De afzonderlijke leden van zo'n werkverband konden voor, tijdens of na een dergelijke samenwerking ook zelfstandig andere codices produceren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Antwerps samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie. Daarvoor is vastgesteld dat enkele andere codices (mede) geschreven zijn door kopiisten die ook aan de Lancelotcompilatie gewerkt hebben.Ga naar eindnoot19 Vier van de vijf kopiisten hebben andere handschriften geschreven of eraan meegewerkt. Van het merendeel van die handschriften zijn slechts fragmenten overgeleverd, zodat we niet weten of het eenmanswerk was,

[pagina 7]
[p. 7]

of produkten van een samenwerkingsverband. Aan één van de Lancelotcompilatie-kopiisten, namelijk E (die de folia 87v t/m 98v van de compilatie schreef), kunnen tot nu toe geen andere handschriften of fragmenten toegeschreven worden.Ga naar eindnoot20

De datering van al deze handschriften ligt dus rond die van de Lancelotcompilatie, die we, zoals we hebben gezien, op ca. 1320-1325 kunnen plaatsen.

1.1. Kopiist A

Het grootste deel van het in de compilatie overgeleverde gedeelte van de Lanceloet is geschreven door kopiist A, namelijk bijna 47 van de 99 folia. Negatief kenmerk van A is, dat hij bijzonder slordig was. Zijn afschrift staat letterlijk bol van de fouten.

1.1.1. 's-Gravenbage, KB, KA XXIVGa naar eindnoot21

- Dit is een handschrift met Die Rose, Cassamus, Frenesie. De terminus post quem voor dit handschrift moet 1313 zijn, aangezien het Franse origineel van de Cassamus in 1312-1313 gedicht is.Ga naar eindnoot22 Een datering rond 1320-1325, misschien zelfs eerder, is dus niet onmogelijk.

1.2. Kopiist B

Dit is verreweg de belangrijkste kopiist van de Lancelotcompilatie. Hij is het die daar waar een der andere kopiisten in moeilijkheden komt, de pen oppakt en de problemen oplost.Ga naar eindnoot23 En hij is het, die vanaf f.99 de rest van de compilatie (ruim 130 folia) afschrijft.

1.2.1. Brussel, KB, II 115:3Ga naar eindnoot24

- Dit is een blad met een vergelijkbare opmaak als die van de Lancelotcompilatie. De tekst is afkomstig uit de Lanceloet, maar omvat een gedeelte dat vóór het begin van de tekst in de Lancelotcompilatie ligt.Ga naar eindnoot25

1.3. Kopiist C

Het aandeel van C in de Lancelotcompilatie was minder groot (ongeveer 20 folia), waarbij hij zich bij een slecht stuk perkament liet assisteren door B.

1.3.1. Brussel, KB, 19.613, fr. 5Ga naar eindnoot26

- De zes fragmenten Brussel, KB, 19.613 en het fragment Gent, UB, 1643 worden gerekend tot één Roman van Caesar. Hoogstwaarschijnlijk behoren de fragmenten echter tot verschillende codices.Ga naar eindnoot27 Daarbij valt het fragment Brussel, KB, 19.613, fr. 5 het meest uit de toon. Dit fragment is (in drie kolommen) geschreven door kopiist C van de Lancelotcompilatie. Van de andere vijf Brusselse fragmenten en het Gentse fragment zijn (voor zover de foto's daar uitsluitsel over kunnen geven) er enkele volgens mij nog ca. 1300 of zelfs eind dertiende-eeuws. Dit zou dus een derde handschrift suggereren, maar het kan ook zijn dat het een ouder, onvoltooid handschrift betreft dat in een latere periode is afgemaakt. Deze fragmenten komen waarschijnlijk uit een codex met een opmaak in vier kolommen. Brussel, KB, 19.613, fr. 1 telt althans vier kolommen; de andere fragmenten zijn te verminkt om het aantal kolommen te bepalen. De opmaak in drie of vier kolommen wijst op codices met zeer veel tekst. Ze zullen daarom eerder een hele wereldgeschiedenis bevat hebben dan alleen een Roman van Caesar, of een Romeinse geschiedenis op rijm, zoals ook wel gesuggereerd is.Ga naar eindnoot28

[pagina 8]
[p. 8]

Het interessante is natuurlijk dat we hier brokstukken van (mogelijk) een wereldgeschiedenis hebben die (gedeeltelijk ?) nog uit het eind van de dertiende eeuw komt, terwijl bekend is dat Jacob van Maerlant tot ca. 1288 aan zijn Spiegel historiael gewerkt heeft. Nog interessanter wordt het, wanneer we ons realiseren dat kopiist C van de Lancelotcompilatie (en ook van het bovengenoemde driekolommige ‘Caesar’ -fragment) in de directe nabijheid van Maerlants opvolger en ‘kroonprins’ Lodewijk van Velthem verkeerde en werkte!

1.3.2. Gent, UB, 2749, fr. 10Ga naar eindnoot29

- Een fragment van Willem van Oringen, eveneens geschreven in drie kolommen.

1.4. Kopiist D

De bijdrage van hand D aan de Lancelotcompilatie loopt van f.70r tot f.87ra, regel 24. In het eerste gedeelte (tot en met f.84rb) is het schrift duidelijk anders van karakter dan op de laatste drie folia. Zo zeer zelfs, dat de eerste gedachte is dat het een andere kopiist betreft. Bij nadere vergelijking blijkt het echter toch om dezelfde man te gaan.Ga naar eindnoot30 Helaas geeft Kienhorst alleen een specimen van de eerste verschijningsvorm.Ga naar eindnoot31 Het hieronder genoemde fragment is echter geschreven in D's tweede schrijfstijl.

1.4.1. Leiden, UB, BPL 3086

- Deze fragmenten van de Roman van Limborch in twee kolommen zijn zo duidelijk geschreven door kopiist D dat twijfel is uitgesloten. Dat dit niet eerder opgemerkt is, komt uitsluitend doordat de tweede verschijningsvorm van hand D in de Lancelotcompilatie nergens is afgebeeld (nu: afb. 1).Ga naar eindnoot32

We kunnen de fragmenten dateren vlak na de oorsprong van de roman. Die zou namelijk in 1318 voltooid zijn.Ga naar eindnoot33 Rond deze tijd waren de kopiisten van de Lancelotcompilatie ook actief.

1.5. De verluchter

Tot de participanten van het samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie behoorde ook de verluchter. In dit geval degene die de initialen en het bijbehorende penwerk tekende. De uitvoering daarvan is in haar eenvoud en betrekkelijke grofheid toch herkenbaar. Het heeft iets ondefinieerbaar eigens. Op grond daarvan kunnen we vaststellen dat de verluchter die bij het Antwerps samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie ingeschakeld was, nog enkele andere codices gedecoreerd heeft. Deze codices zijn echter door geen van de bekende kopiisten van de compilatie geschreven. Niettemin ligt het schrift van deze onbekende kopiisten zo dicht bij de andere vijf, dat we het Antwerps schrijverspotentieel uit de jaren rond 1320-1325 met hen kunnen uitbreiden.

1.5.1. Leiden, UB, BPL 14EGa naar eindnoot34

- Niemand zal verbaasd zijn dat dit handschrift met de vijfde partie van de Spiegel historiael, waarvan Lodewijk van Velthem de auteur is, verbonden kan worden met het samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie.Ga naar eindnoot35 Weliswaar heeft geen van de Lancelot-kopiisten de vijfde partie van de Spiegel historiael geschreven, maar de codex is hoogst waarschijnlijk wel versierd door de verluchter van

[pagina 9]
[p. 9]

de compilatie. Ook paleografisch is de hand van BPL 14E rond 1325 te plaatsen.

1.5.2. Münster, Nordrhein-Westfälisches Staatsarchiv, Dep. Landesberg-Velen

- Meer verbazing zal de toeschrijving aan het Antwerps samenwerkingsverband van de Münsterse fragmenten van de Merlijn en de Merlijn-continuatie wekken. Deze fragmenten worden immers in de literatuur op ca. 1380 gedateerd.Ga naar eindnoot36 Maar de (enig overgebleven) initiaal met penwerk lijkt mij gemaakt door dezelfde verluchter als die van de Lancelotcompilatie. En ook de paleografie wijst op een datering vroeg in de eeuw (de uitzonderlijk gevormde tong-e in de kapitaalkolom; soms nog lange-s aan het woordeinde; een penvoering die vergelijkbaar is met die van alle kopiisten van de compilatie en de kopiist van Van Velthems vijfde partie van de Spiegel historiael). De datering ca. 1380 is er dus volkomen naast.

Dit is een uitermate interessant geval. De fragmenten kunnen rond 1325 gedateerd worden. Tegelijk weten we dat Van Velthem zijn Merlijn-continuatie in 1326 voltooide.Ga naar eindnoot37 De codex waarvan de Münsterse fragmenten de restanten vormen, zal dus in, of direct nà, 1326 (dus waarschijnlijk onder de directe supervisie van Van Velthem) gemaakt zijn. Beseffen we ook dat de Merlijn en de Merlijn-continuatie traditioneel als ‘voorwerk’ verbonden worden met de drie kernteksten van de Vulgaat-cyclus (Lanceloet, Queeste vanden Grale en Arturs doet), dan‘ligt de veronderstelling voor de hand dat Velthem [...] [samen met de Lancelotcompilatie, JWK] in één machtige collage het complete stofcomplex rond koning Artur [...] ontsloot.’Ga naar eindnoot38

Terzijde zij opgemerkt dat de Münsterse fragmenten paleografisch gelijkenis vertonen met handschrift 's-Gravenhage, KB, 128 E 3 (Melis Stoke, Rijmkroniek, met het colofon waarin Wouter de Clerk zich als schrijver (= kopiist? of auteur?) bekend maakt). Zo lijken onder andere de tong-e in de kapitaalkolom, en de vorm van de g in beide codices sterk op elkaar. Maar toch zijn het twee verschillende kopiisten. We moeten wel vaststellen dat het Haagse handschrift van de Rijmkroniek vroeger gedateerd moet worden dan ca. 1375, waarop de literatuur de codex dateert.Ga naar eindnoot39 We kunnen het handschrift rustig plaatsen in het tweede kwart van de veertiende eeuw. Het voorkomen van de tong-e, ook binnen het woord, wijst eveneens op een dergelijke datering.Ga naar eindnoot40 De afstand tussen het origineel (dat in of na 1305 moet zijn ontstaan) en deze codex wordt dus een stuk kleiner.

1.6. Toeschrijvingen

Draak verbindt ook het fragment 's-Gravenhage, KB, 75 H 58 (een gedeelte uit de Lanceloet dat ook in de compilatie voorkomt) met het Antwerps samenwerkingsverband van de Lancelotcompilatie.Ga naar eindnoot41 Zij meent namelijk dat de kopiist van het fragment dezelfde is als kopiist B van de compilatie. Dit is echter niet het geval.Ga naar eindnoot42 Toch kunnen we niet uitsluiten dat het fragment door het werkverband vervaardigd is. Draak heeft betoogd, dat waarschijnlijk dezelfde legger gebruikt is.Ga naar eindnoot43 Ook in datering of dialect zijn geen argumenten te vinden om de toeschrijving te ontkrachten.

Dat kunnen we wel met de toeschrijvingen van Brussel, KB, 19.545 (Maerlant, Rijmbijbel), Brussel, KB, 19.546 (Maerlant, Naturen bloeme), Leiden, UB, Ltk. 1024 (Borchgrave van Couchi) en Leiden, UB, Ltk. 1087 (Maerlant, Rijmbijbel).Ga naar eindnoot44 De fragmenten van de Borchgrave van Couchi lijken in geen enkel opzicht iets te maken te

[pagina 10]
[p. 10]

hebben met het werkverband van de compilatie.Ga naar eindnoot45 De paleografie wijst eerder op een datering in het laatste kwart van de veertiende eeuw. De beide Brusselse codices worden met het Antwerps samenwerkingsverband in relatie gebracht, omdat die ooit samengebonden hebben gezeten met het Haagse Rose-handschrift.Ga naar eindnoot46 Het dialect van de Brusselse handschriften (resp. Vlaams en Limburgs) bewijst echter dat deze niet uit Antwerpen maar van elders zijn.Ga naar eindnoot47 Het Leidse fragment van de Rijmbijbel ten slotte is te vroeg: dat dateert nog uit ca. 1300, misschien zelfs iets vroeger.

2. Het complex van handen rond de Merlijn-continuatie (Leidse fragmenten)

2.1. Leiden, UB, Ltk. 1107

Deze fragmenten bestaan uit een blad en een snipper uit een codex met de Merlijn-continuatie.Ga naar eindnoot48 De kopiist van de snipper is een andere dan die van het blad, maar waarschijnlijk zijn beide fragmenten afkomstig uit een en dezelfde codex in drie kolommen met 55 regels per kolom.Ga naar eindnoot49 Ze worden (net als de Münsterse fragmenten) gedateerd rond 1380. En ook met deze datering van de Leidse fragmenten ben ik niet gelukkig. Hier lijkt mij een datering ‘tweede kwart van de veertiende eeuw’ meer in overeenstemming met de werkelijkheid.

De kopiist van het blad en de verluchter van de initiaal op dat blad zijn anderen dan die bekend zijn van het Antwerps samenwerkingsverband. De kopiist van de snipper doet echter zeer sterk denken aan hand C van de Lancelotcompilatie (onder andere de r met een soms bijna c-vormige vlag). Maar het is waarschijnlijk toch een ander. De overeenkomsten zijn niettemin zo groot dat ik voor een datering ‘tweede kwart van de veertiende eeuw’ gekozen heb. De kopiist van de snipper is dan wel niet als kopiist C van de Lancelotcompilatie te vereenzelvigen, maar we kennen hem wel als de corrector van Leiden, UB, Ltk. 191:1.

2.2. Leiden, UB, Ltk. 191:1 (de corrector)

Het eerste gedeelte van Leiden, UB, Ltk. 191 staat bekend als de Ferguut. Ik was al langer ongelukkig over de datering ‘ca. 1350’ van dit handschrift. Ooit heb ik een datering rond 1325 gesuggereerd.Ga naar eindnoot50 Hierin lijk ik nu bevestigd te worden. De kopiist van de Leidse snipper van de Merlijn-continuatie werkte (volgens mij) in het tweede kwart van de veertiende eeuw. Aangezien dat dezelfde man was die de Ferguut corrigeerde, is de kans groot dat de tekst van de Ferguut vóór die tijd (dus vóór of rond 1325) geschreven zal zijn. Wellicht was de tekst al enkele jaren vóór 1325 geschreven alvorens de corrector in het tweede kwart van de eeuw de archaïsmen in de tekst zo goed mogelijk probeerde weg te werken en een colofon toevoegde.Ga naar eindnoot51 In ieder geval kan de Ferguut niet nà de activiteiten van de corrector geschreven zijn.

We mogen hier zeker niet onvermeld laten dat Kuiper de Ferguut-corrector in relatie brengt met Jan van Boendale (ca. 1280-1352).Ga naar eindnoot52 Dat zou dit handschrift, en ook de Merlijn-continuatie, eveneens in verband brengen met een Antwerps samenwerkingsverband, maar mogelijk een ander dan dat van de Lancelotcompilatie. Niettemin moeten we het verband met Boendale - zolang er niet meer aanwijzingen zijn - voorlopig enkel als een interessante suggestie beschouwen.

[pagina 11]
[p. 11]

De Ferguut-kopiist heeft meer codices geschreven.Ga naar eindnoot53 Zoals ik in de inleiding heb gezegd, dateer ik de handschriften die door één en dezelfde kopiist geschreven zijn allemaal gelijk (met een deviatie van plus of min tien jaar). Hoewel er natuurlijk onzekerheden blijven bestaan, meen ik ervan uit te kunnen gaan dat ook de andere handschriften van de Ferguut-kopiist rond 1325 vervaardigd zullen zijn.

2.3. De Ferguut-kopiist

2.3.1. Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, M 15.10 (Cat. 202,1)

- Ten eerste heeft de Ferguut-kopiist een Roman van Limborch geschreven, waarvan het Antwerpse fragment een restant is.Ga naar eindnoot54 Deze codex moet dus ook dicht bij het oorsprongsjaar 1318 van de roman vervaardigd zijn, net als het handschrift dat geschreven is door kopiist D van de Lancelotcompilatie (zie § 1.4.1).

2.3.2. Brussel, KB, 18.228

- Voorts heeft de Ferguut-kopiist een handschrift met de Cassamus geschreven, waarvan in Brussel een fragment bewaard wordt.Ga naar eindnoot55 Deze codex mogen we dus ook zo'n 25 jaar vroeger plaatsen dan ca. 1350, zoals tot nu toe gedaan werd. Daarmee komt ook dit handschrift dicht bij het oorsprongsjaar van de Middelnederlandse vertaling te liggen: het Franse origineel zou in 1312-1313 gedicht zijn.Ga naar eindnoot56. Mogelijk hebben deze fragmenten en die van Alexanders Geesten (zie § 2.3.3) tot dezelfde codex behoord.Ga naar eindnoot57

Opmerkelijk is, dat ook hier overeenkomst is met het werkverband van de Lancelotcompilatie, want in het Haagse Rose-handschrift dat door kopiist A van de compilatie geschreven is, komt ook een Cassamus voor (zie § 1.1.1).Ga naar eindnoot58 Voor het Haagse Rose-handschrift geldt dus ook een terminus post quem van 1313, omdat de Rose-tekst samen met de Cassamus (en met de Frenesie) een codicologische eenheid vormen (de tekstgrenzen vallen namelijk niet samen met de katerngrenzen).

2.3.3. Dounauesschingen, Fürstlich Fürstenbergische Hofbibl., 173

- Dit zijn fragmenten van een codex met Alexanders Geesten. Mogelijk hebben deze fragmenten en de Brusselse Cassamus-fragmenten tot dezelfde codex behoord (zie § 2.3.2).

 

Tenslotte zijn er van de Ferguut-kopiist nog enkele niet-epische fragmenten bekend. Het zijn:

-Gent, UB, 1639,2: fragmenten van een Rijmbijbel;Ga naar eindnoot59
-Gent, UB, 2749,3-4: fragmenten van de Spiegel historiael en van de Rijmbijbel;Ga naar eindnoot60
-Leiden, UB, BPL 3252: 3 (olim 's-Hertogenbosch, Prov. Arch. der Minderbroeders Capucijnen): eveneens fragmenten van een Rijmbijbel;Ga naar eindnoot61
-Leiden, UB, Ltk. 1205: ten slotte fragmenten van nog een codex met Maerlants Rijmbijbel.Ga naar eindnoot62 Een fragment daarvan is in bezit van het Keulse Historisches Archiv, maar is in bruikleen gegeven aan de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde en wordt te Leiden bewaard (UB, Ltk. 1205). Ook dit handschrift kunnen we thans dateren op rond 1325.
[pagina 12]
[p. 12]

Tussenbalans

Een van de conclusies die tot nu toe getrokken kunnen worden, moet zijn dat een van de belangrijkste desiderata een paleografische atlas van alle Middelnederlandse (semi-)literaire handschriften en fragmenten is. Want alleen met zulke platenatlassen kunnen we relatieve dateringen bepalen. De Middelnederlandse handschriften en fragmenten met ridderepiek zijn gelukkig bereikbaar door Kienhorst.Ga naar eindnoot63 Maar voor al die andere berijmde (en onberijmde) teksten is het in het gunstigste geval maar behelpen. We hebben gebruik gemaakt van het feit dat de Lancelotcompilatie een ijkpunt is voor de paleografie van de (vroege) veertiende eeuw. We weten nu dat diverse codices vroeger gedateerd moeten worden dan ze in de secundaire literatuur gedaan worden, zodat de tweede helft van de veertiende eeuw wat ontlast wordt en de eerste helft van de eeuw wat voller. We realiseren ons nu nog meer dat de in de literatuur gehanteerde data niet altijd even betrouwbaar zijn. En we weten nu ook dat de afstand tussen de oorsprong van de Middelnederlandse tekst of vertaling en het vroegst bewaarde afschrift (veel) kleiner kan zijn dan men gewoonlijk aanneemt. Juist om het heersende beeld te corrigeren is een platenatlas van de Middelnederlandse letterkunde zo gewenst. Dan kunnen we vergelijkend paleografisch onderzoek doen. En pas dan kunnen we ook iets zeggen over hoe onze middeleeuwse literatuur overgeleverd is en hoeveel er verloren is (en dat zal mogelijk minder blijken te zijn, dan we denken).

Meer toegespitst zien we dat er rond de derde en vierde decade van de veertiende eeuw (dus ca. 1320-1340) in Antwerpen een enorme kopieeraktiviteit was, die zich voor een belangrijk deel geconcentreerd lijkt te hebben rond Lodewijk van Velthem. Teksten waarvan hij of Maerlant de auteur was, werden toen en daar gekopieerd. Of Jan van Boendale in dit wereldje ook een belangrijke rol gespeeld heeft blijft vooralsnog onzeker. Hoe het zij, er was in het Antwerpen van het tweede kwart van de veertiende eeuw een aardig potentieel van kopiisten, dat bezig was in korte tijd de toentertijd moderne letterkunde op de markt te brengen.

3. De handschriften en fragmenten met Middelnederlandse ridderepiek en hun dateringen

Hieronder volgt een lijst van de handschriften en fragmenten met Middelnederlandse ridderepiek volgens de nieuwe chronologie, waarbij ik de volgende conventies heb aangehouden:

-XIV1 ergens in de eerste helft van de eeuw
- XIV2 ergens in de tweede helft van de eeuw
- XIVa ergens in het eerste kwart van de eeuw
- XIVb ergens in het tweede kwart van de eeuw
- XIVc ergens in het derde kwart van de eeuw
- XIVd ergens in het vierde kwart van de eeuw
- XIVm ergens halverwege de eeuw (ca. 1330 - ca. 1370)
- XIVm / XIV2 mogelijk nog halverwege de eeuw, maar waarschijnlijk tweede helft
- XIV / XV ergens rond de eeuwwisseling (ca. 1375 - ca. 1425)

[pagina 13]
[p. 13]

Daarnaast kan het voorkomen dat het handschrift(fragment) enigszins nauwkeuriger is te dateren (waarbij wel steeds met een marge van plus of min tien jaar rekening gehouden dient te worden). De nauwkeuriger datering wordt aangegeven met - c. (= circa): c.1350 wil zeggen rond 1350 (± 10 jaar, dus ongeveer tussen 1340 en 1360);

- de tekens < (kleiner dan) en > (groter dan) worden ook gebruikt. Deze geven aan of een handschrift, binnen een kwart eeuw, waarschijnlijk dichter bij het ene grensjaar zal liggen dan bij het andere. Bijvoorbeeld: > 1325 betekent in het tweede kwart van de eeuw, maar eerder in het begin van het kwart dan aan het eind; < 1350 betekent ook in het tweede kwart van de eeuw, maar eerder aan het eind van het kwart dan in het begin; ≤ 1350 betekent hetzelfde, maar het handschrift kan ook nog c.1350 zijn. (Ook bij deze dateringen geldt de deviatie van ± 10 jaar.)

Ik ben me er overigens terdege van bewust dat deze chronologie niet de definitieve zal zijn. De dateringen zijn op basis van het materiaal van Kienhorst. Wellicht zal blijken, wanneer soortgelijke atlassen van andersoortige teksten beschikbaar zijn, dat sommige dateringen alsnog bijgesteld dienen te worden. Maar ik ben ervan overtuigd dat de meeste herziene dateringen beter zijn dan de tot nu gebruikte. Desondanks heb ik de titel van deze bijdrage bewust het citaat uit Job (36:26) meegegeven, want voor een (ongedateerd) handschrift blijft gelden: ‘Het getal zijner jaren is onnaspeurlijk’. In die zin dat we met een paleografisch oog niet met absolute zekerheid kunnen bepalen hoe oud een codex is. Maar het zou geen ramp hoeven te betekenen als later sommige dateringen herzien moeten worden.Ga naar eindnoot64 Ook echt verklaarde Rembrandts blijken soms later niet van de hand van de meester te zijn. Maar het is altijd de buitenwereld die daar moeilijk over doet.

De lijst is opgebouwd uit de volgende onderdelen: een volgnummer, het handschriftnummer volgens Kienhorst 1988, de titel met de bewaarplaatsen en signaturen en ten slotte, in vet, de datering. De Middelhoogduitse, Middelnederduitse en Ripuarische teksten heb ik opgenomen voor zover die ook in Kienhorst 1988 staan.Ga naar eindnoot65 De gedrukte prozabewerkingen heb ik uiteraard niet opgenomen: voor een artikel met paleografische strekking hebben die geen waarde.

1. 28 Floyris ende Blantseflur - Trier, Stadtbibliothek, Mappe X, mhd. Fragmente, 13 c.1200
2. 124 Ongeïdentificeerd 1 (Karelroman) - Kraków, Bibl. Jagiellonska (olim Berlijn, Preuss. Staatsbibl., Germ.qu. 1303,1) XIII1
3. 1 Aiol (1) - Leiden, UB, BPL 1049; Brussel, KB, IV 816 < 1200
4. 11 Boeve van Hamtone - Düsseldorf, UB, K3: F 86 XIII2
5. 105 Tristan - Wenen, Österr. Nat.bibl., Ser. nova 3968 XIII2
6. 3 Alexanders Geesten - Gent, UB, 2749,6 XIIId
7. 27 Floris ende Blancefloer - Leiden UB, Ltk. 2040 XIIId
8. 81 Parthonopeus van Bloys - Trier, Stadtbibl., Mappe IV, Deutsche Fragm., 3; Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ.fol. 757,22 XIIId
9. 87 Perchevael - Luik, Bibl. génér. de l'Univ., 1333 XIIId
10. 123 Wrake van Ragisel - Düsseldorf, UB, F 26,b; Leiden, UB, BPL 3085 XIIId
11. 90 Perchevael (Middelfrankisch) - Praag-Strahov, Mus. Nationale Letterk., 392/21 < 1300
12. 88 Perchevael (Ripuarisch) - Düsseldorf, UB, F 23 ≤ 1300
13. 4 Alexanders Geesten - Leiden, UB, Ltk. 1196 c.1300
14. 77 Nevelingenlied - Londen, BL, Egert. 2323, f.1,2 c.1300
15. 106 Historie van Troyen - Utrecht, UB, 1330 c.1300

[pagina 14]
[p. 14]

16. 115 Historie van Troyen - Brussel, KB, IV 209,5 c.1300
17. 128 Ongeïdentificeerd 5 (Karelroman) - Antwerpen, Bibl. Ruusbroecgenootsch.,z.s. c.1300
18. 14 Caesar - Brussel, KB, 19.613; Gent, UB, 1643 (zie §1.3.1) XIII/XIV
19. 94 Renout van Montalbaen - Riga, Stadsbibl.,3 [zoek] XIII/XIV
20. 96 Renout van Montalbaen (Mnd.) - Boedapest, Nat.Bibl. Széchényi, Cod. germ. 50 XIVa
21. 30 Geraert van Viane - Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ.fol. 751,2 ≥ 1300
22. - Cassamus (plus Die Rose, De frenesie) - 's-Gravenhage, KB, KA xxiv c.1320-1325
23. - Lancelotcompilatie (Lanceloet, Perchevael, Moriaen, Queeste vanden Graale, Wrake van Ragisel, Ridder metter mouwen, Walewein ende Keye, Lancelot en het hert met de witte voet, Torec, Arturs doet) - 's-Gravenhage, KB, 129 A 10 c.1320-1325
24. 46 Lanceloet - Brussel, KB, II 115,3 c.1320-1325
25. 52 Roman van Limborch - Leiden, UB, BPL 3086 c.1320-1325
26. 120 Willem van Oringen - Gent, UB, 2749,10 c.1320-1325
27. 47 Lanceloet - 's-Gravenhage, KB, 75 H 58 c.1320-1325
28. 19 Borchgrave van Couchi - Brussel, KB, 19.577 < 1325
29. 83 Parthonopeus van Bloys - Jena, UB, Prov. f.155; Groningen, UB, 406; Keulen, Erzbisch. Diözesan- und Dombibl. [?, zoek] < 1325
30. 59 Lorreinen -'s-Gravenhage, KB 133 D 1; fragm.-Willems [zoek] ≤ 1325
31. 5 Alexanders Geesten - Donauesschingen, Fürstl. Fürstenb. Hofbibl., 173 c.1325
32. 8 Barlaam en Josaphat - Gent, UB, 1592 c.1325
33. 16 Cassamus - Brussel, KB, 18.228 c.1325
34. - Ferguut - Leiden, UB, BPL 191:1 c.1325
35. 29 Garijn van Montglavie - Brussel, KB, IV 1107 c.1325
36. 31 Godevaerts Kintshede; Roman van Antiochië - Wenen, Österr. Nat.bibl., 15.393; Gent, UB, 1647; Brussel, KB, IV 209,10; Leuven, Coll. J. Deschamps, z.s. c.1325
37. 54 Roman van Limborch - Antwerpen, Mus. Plantin-Moretus, M 15.10 c.1325
38. 76 Moriaen - Brussel, KB, IV 1059 c.1325
39. - Arturs DoetGa naar eindnoot66 - [definitieve bewaarplaats nog niet bekend] XIVb
40. - Floris ende Blancefloer - Leiden, UB, Ltk. 191:2 XIVb
41. 48 Lantsloot vander Haghedochte - Leiden, UB, Ltk. 1752; Münster, Studien- und Zentralbibl. der Franziskaner, z.s.; Mengeringhausen, Stadtarch. [?: zoek];  
    Marburg, Hessisches Staatsarch., Best. 147 Hr. 1,1 XIVb
42. 50 Roman van Limborch - Parijs, BN, all. 116, f.22 XIVb
43. 58 Lorreinen - Greifswald, UB, 2o MS 638; Giessen, UB, 98; München, Bayerische Staatsbibl., Cod. germ. 198; Neurenberg, Bibl. Germ. Nationalmus., 22.219;Stuttgart, Württemb. Landesbibl., Cod.misc. 4o 30d,XIV; Parijs, BN, all. 118, f.3; Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ. fol.1385; Kassel, Gesamthoch-schulbibl., 4o Ms. poet. et roman. 29; Tübingen, UB, ME IV 5 XIVb
44. 69 Madelgijs - Londen, BL, Add. 35.251,k XIVb
45. 73 Merlijn-continuatie - Leiden, UB, Ltk. 1107 (zie echter nt.49) XIVb
46. 97 Ridder metter mouwen - Brussel, KB, IV 818 XIVb
47. 107 Historie van Troyen - Leiden, UB, Ltk. 181, f.4, f.1-4; Berlijn, Deutsche Staatsbibl., Fragm. 18; Gent, UB, 2749,5 XIVb
48. 113 Historie van Troyen - Gent UB, 1594 XIVb
49. - Proza-Lancelot - Rotterdam, Gem.bibl., 96 A 7 ≥ 1325
50. 75 Merlijn-continuatie - Münster, Nordrhein-westfälisches Staatsarch., Dep. Landesberg-Velen ≥ 1326
51. 26 Florimont - 's-Hertogenbosch, Stadsarch., z.s. < 1350

[pagina 15]
[p. 15]

52. 38 Jourdain de Blaye - Leiden, UB, Ltk. 2159 < 1350
53. 63 Madelgijs - Leiden UB, Ltk. 202, 203 < 1350
54. 74 Merlijn-continuatie - Maastricht, Rijksarch. in Limburg, 167III 10 < 1350
55. 89 Perchevael - Brussel, KB, II 115,2 < 1350
56. 104 Sibeli -'s-Hertogenbosch, Archief van het Bisdom, z.s. < 1350
57. 108 Historie van Troyen - Gent, Arch. Bissch. Sem., z.s.; Rotterdam, Gem.bibl., 96 B 6:3 < 1350
58. 15 Cassamus - Leiden, UB, Ltk. 1195 ≤ 1350
59. 24 Florent ende Durant - Kortrijk, Campus van de K.U. Leuven, Bibl., Fonds van St.-Maarten, 21 ≤ 1350
60. 37 Iechemias - Leiden, UB, BPL 2552,37 ≤ 1350
61. - Roman van Limborch - Leiden, UB, Ltk. 195 ≤ 1350
62. 51 Roman van Limborch - Gent, Kon. Acad. Ned. Taal- en Letterk., 7 bis b; Brussel, KB, IV 583,1; Xanten, Stifts- und Pfarrarch., 41 ≤ 1350
63. 60 Lorreinen - Leiden, UB, Ltk. 1022 ≤ 1350
64. 62 Loyhier en Malaert - Gent, UB, 1648; Antwerpen, Mus. Plantin-Moretus, M 15.10 ≤ 1350
65. 68 Madelgijs - Gent, UB, 1651 ≤ 1350
66. 71 Madelgijs - Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., 923,47 ≤ 1350
67. 92 Renout van Montalbaen - Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ. fol. 751,1; 's-Gravenhage, KB, 133 L 11 ≤ 1350
68. 109 Historie van Troyen - Antwerpen, O.L.V.-college, 88 C 6 ≤ 1350
69. 114 Historie van Troyen - Gent, Kon. Acad. Ned. Taal- en Letterk., 7 bis a ≤ 1350
70. 56 Roman van Limborch - Brussel, KB, IV 209,6 c.1350
71. 78 Ogier van Denemarken - Brussel, KB, 19.581 c.1350
72. 84 Parthonopeus van Bloys - Maastricht, Rijksarch. in Limburg, 167 III 9 c.1350
73. 117 Valentijn en Nameloos - Gent, UB, 2749,9 c.1350
74. - Walewein - Leiden, UB, Ltk. 195 1350
75. 2 Aiol (2) - Breda, Arch. Begijnhof, z.s. XIVm
76. 7 Aubri de Borgengoen - Leiden, UB, Ltk. 211 XIVm
77. 20 Fierabras - Bourbourg, Arch.mun., z.s. [zoek?] XIVm
78. 22 Flandrijs - Leiden, UB, Vulc. 54 A XIVm
79. 23 Floovent - Neurenberg, Bibl. Germ. Nationalmus., 18.423 XIVm
80. 32 Gwidekijn van Sassen - Amsterdam, UB, I A 24j XIVm
81. 61 Loyhier en Malaert - Leiden, UB, Ltk. 209; 1774 XIVm
82. 66 Madelgijs - Rotterdam, Gem.bibl., 96 C 4; Düsseldorf, UB, K2: F 45 XIVm
83. 67 Madelgijs - Gent, UB, 1618 XIVm
84. 79 Ogier van Denemarken - Brussel, KB, IV 109,12 XIVm
85. 80 Ogier van Denemarken - Kraków, Bibl. Jagiellonska (olim Berlijn, Preuss. Staatsbibl., Germ. qu. 1895,4); Leuven, UB, z.s. XIVm
86. 116 Valentijn ende Nameloos - Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ. fol. 751,3 XIVm
87. 121 Vanden Bere Wisselau - Londen, BL, Egert. 2323, f.3-4 XIVm
88. 126 Ongeïdentificeerd 3 (Karelroman) - Leiden, UB, Ltk. 1199 XIVm
89. 131 Ongeïdentificeerd 8 (Kruisvaartroman) - Leiden, UB, BPL 2894 XIVm
90. 111 Historie van Troyen - Gent, Kon. Acad. Ned. Taal- en Letterk., 1 XIVm/XIV2
91. 33 Huge van Bordeeus - Middelburg, Stadsarch., z.s. [verloren gegaan] XIV2
92. 35 Huge van Bordeeus - Nijmegen, Provinciebibl. Ned. Jezuïeten, 5000 PB 52 (fragm. Deschamps en fragm. Katwijk) XIV2
93. 39 Karel ende Elegast - Arras, Bibl.mun., 227/383 XIV2
94. 44 Karel ende Elegast - Gent, UB, 896a XIV2
95. 91 Queeste vanden Grale - Brussel, KB, 21.143 XIV2
96. 98 Roelantslied - 's-Gravenhage, KB 74 C 8 XIV2
97. 99 Roelantslied - Brussel, KB, 21.143 XIV2

[pagina 16]
[p. 16]

98. 110 Historie van Troyen - 's-Gravenhage, KB, 131 D 4 XIV2
99. 127 Ongeïdentificeerd 4 (Karelroman) - Alba Julia, Bibl. Batthyaneum, z.s. [zoek] XIV2
100. 118 Borchgravinne van Vergi (2) - Gent, UB, 1590 XIVc
101. 122 Wrake van Ragisel - Düsseldorf, UB, F 26,a XIVc
102. 13 Boudewijn van Seborch - Amsterdam, UB, E q 73a ≥ 1350
103. 119 Walewein - Gent, UB, 1619 ≥ 1350
104. 129 Ongeïdentificeerd 6 (Karelroman) - Antwerpen, Bibl. Ruusbroecgenootsch., z.s. ≥ 1350
105. 130 Ongeïdentificeerd 7 (Kruisvaartroman) - Gent, UB, 173 ≥ 1350
106. 45 Laidoen - Brussel, KB, 18.430 > 1350
107. 64 Madelgijs - Neurenberg, Bibl. Germ. Nationalmus., 42.584 > 1350
108. 72 Madelgijs - Leiden, UB, BPL 2552,34 > 1350
109. 112 Historie van Troyen - Parijs, BN, néerl. 126; Gent, UB, 691; Leuven, Coll. J.M. de Smet, z.s. > 1350
110. 9 Barlaam en Josaphat - Göttingen, Niedersächs. Staats- und Univ.bibl, 4o Cod. ms.theol. 98, f.6 XIVd
111. 12 Boudewijn van Seborch - München, UB, 2o Cod. ms. 756 XIVd
112. 17 Borchgrave van Couchi - Arras, Bibl.mun., z.s. [zoek], Leiden, UB, Ltk. 1024 XIVd
113. 25 Florigout - Leeuwarden, Prov.bibl., 1804; Leiden, UB, BPL 3253: 1 (olim 's-Hertogenbosch, Prov.arch. Minderbroeders Capucijnen, z.s.); Düsseldorf, UB, K2:F 48 XIVd
114. 36 Huge van Bordeeus - Brussel, KB, II 719,49 XIVd
115. 40 Karel ende Elegast - 's-Gravenhage, KB, 131 D 5 XIVd
116. 41 Karel ende Elegast - Namen, Bibl. Société archéol. de Namur, 196 B 19 XIVd
117. 49 Roman van Limborch - Leiden, UB, Ltk. 196 XIVd
118. 65 Madelgijs - Antwerpen, Stadsbibl., 500.694 XIVd
119. 70 Madelgijs - Parijs, BN, néerl. 119 XIVd
120. 82 Parthonopeus van Bloys - Keulen, Hist.Arch., Hss.-fragm. A 45; Leiden, UB, Ltk. 210; Brussel, KB, II 572 XIVd
121. 85 Parthonopeus van Bloys - Praag, Afd. Hist. hulpwetensch. en archivistiek v.d. filos. facult. v.d. Kareluniv., z.s. XIVd
122. 103 Saladijn-continuatie - Praag, Afd. Hist. hulpwetensch. en archivistiek v.d. filos. facult. v.d. Kareluniv., z.s. XIVd
123. 125 Ongeïdentificeerd 2 (Karelroman) - Gent, UB, 1646 XIVd
124. 53 Roman van Limborch - Brussel, KB, II 5949,2 c.1400
125. 10 Beerte metten breden voeten - Brussel, KB, IV 398,7 XIV/XV
126. 21 Flandrijs, Straatsburg - Bibl. Nat. et Univ., 2937 XIV/XV
127. 34 Huge van Bordeeus, Leiden, UB, Ltk. 1352 XIV/XV
128. 42 Karel ende Elegast - München, Bayerische Staatsbibl., Cod. germ. 5249, Nr.69 XIV/XV
129. 43 Karel ende Elegast - Brussel, Stadsarch., Oud Arch., Ms.1645 XIV/XV
130. 57 Lion de Bourges - Amsterdam, UB, I A 24k XIV/XV
131. 102 Roelantslied - Rotterdam, Gem.bibl., 96 B 6:1 XIV/XV
132. - Handschrift Van Hulthem (o.a. Seghers Trojeroman) - Brussel, KB, 15.589-623 c.1399-1410
133. - Seghelijn van Jherusalem (Middelduits) - Berlijn, Staatsbibl. Preuss. Kulturbes., Germ. fol. 922 c.1412-1415
134. - Roman van Limborch (Ripuarisch) - Brussel, KB, 18.231 c.1420-1430
135. - Merlijn en Merlijn-continuatie (Mhd.) - Burgsteinfurt, Fürst zu Bentheimische Schlossbibl., B 37 c.1422
136. - Karel ende Elegast (Mhd.) - Zeitz, Stifts-und Dombibl., 60 (XXXII) 1455
137. - Wissense codex (o.a. Historie van Troyen) - Brussel, KB, IV 927 c.1470-1480
138. 6 Alexanders Geesten - Gent, Kon. Acad. Ned. Taal- en Letterk., 7 bis d XVc
139. - Malagis en Reinolt (Mhd.) - Heidelberg, UB, Pal.germ. 340 < 1474

[pagina 17]
[p. 17]

140. 86 Parthonopeus van Bloys (Ripuarisch) - Keulen, Hist. Arch., W. 4o 322* XVd
141. 101 Roelantslied - Amsterdam, UB, I A 24l XVd
142. - Prosalancelot (Ripuarisch), Keulen, Hist. Arch. W. fol. 4* 1476
143. - Ogier van Denemarken (Mhd.) - Heidelberg, UB, Pal.germ. 363 1479
144. - Karel ende Elegast (Ripuarisch) - Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibl., 2290 (= Karlmeinetcodex) c.1480
145. - Malagis (Mhd.) - Heidelberg, UB, Pal.germ. 315 c.1480
146. - Roman van Limborch (Mhd.) - Heidelberg, UB, Pal.germ. 87 1480
147. - Reinolt (Mhd.) - Heidelberg, UB, Pal.germ. 399 1480
148. 95 Renout van Montalbaen - Riga Stadtbibl., 3 [zoek] XV/XVI
149. 93 Renout van Montalbaen, Leuven, UB [verloren gegaan; geen foto] XIV?
150. 100 Roelantslied - Lille, Bibl.mun., z.s. [zoek; geen foto] XIV?
151. 18 Borchgrave van Couchi - ??? [zoek] ?
152. 55 Roman van Limborch - ??? [zoek] ?

Concordantie

(in vet de nummering volgens Kienhorst 1988, rechts daarvan de nummering volgens de chronologische lijst).

1 - 3 34 - 127 67 - 83 100 - 150
2 - 75 35 - 92 68 - 65 101 - 141
3 - 6 36 - 114 69 - 44 102 - 131
4 - 13 37 - 60 70 - 119 103 - 122
5 - 31 38 - 52 71 - 66 104 - 56
6 - 138 39 - 93 72 108 105 - 5
7 - 76 40 - 115 73 - 45 106 - 15
8 - 32 41 - 116 74 - 54 107 - 47
9 - 110 42 - 128 75 - 50 108 - 57
10 - 125 43 - 129 76 - 38 109 - 68
11 - 4 44 - 94 77 - 14 110 - 98
12 - 112 45 - 106 78 - 71 111 - 90
13 - 102 46 - 24 79 - 84 112 - 109
14 - 18 47 - 27 80 - 85 113 - 48
15 - 58 48 - 41 81 - 8 114 - 69
16 - 33 49 - 117 82 - 120 115 - 16
17 - 112 50 - 42 83 - 29 116 - 86
18 151 51 - 62 84 - 72 117 - 73
19 - 28 52 - 25 85 - 121 118 - 100
20 - 77 53 - 124 86 - 140 119 - 103
21 - 126 54 - 37 87 - 9 120 - 26
22 - 78 55 - 152 88 - 12 121 - 87
23 - 79 56 - 70 89 - 55 122 - 101
24 - 59 57 - 130 90 - 11 123 - 10
25 - 113 58 - 43 91 - 95 124 - 2
26 - 51 59 - 30 92 - 67 125 - 123
27 - 7 60 - 63 93 - 149 126 - 88
28 - 1 61 - 81 94 - 19 127 - 99
29 - 35 62 - 64 95 - 148 128 - 17
30 - 21 63 - 53 96 - 20 129 - 104
31 - 36 64 - 107 97 - 46 130 - 105
32 - 80 65 - 118 98 - 96 131 - 89
33 - 91 66 - 82 99 - 97  

[pagina 18]
[p. 18]

Complete handschriften:Ga naar eindnoot67

Arturs doet, zie Lancelotcompilatie;
Cassamus - 22;
Ferguut - 34;
Floris ende Blancefloer - 40;
Handschrift Van Hulthem (o.a. Seghers Trojeroman) - 132;
Karel ende Elegast (Ripuarisch) - 144;
Karel en de Elegast (Mhd.) - 136;
Lanceloet en het hert met de witte voet, zie Lancelotcompilatie;
Lancelotcompilatie - 23;
Lanceloet, zie Lancelotcompilatie; zie ook Proza-Lancelot;
Roman van Limborch - 61;
Roman van Limborch (Ripuarisch) - 134;
Roman van Limborch (Mhd.) - 146;
Malegis (Mhd.) - 145;
Malegis en Reinolt (Mhd.) - 139;
Merlijn en Merlijn-continuatie (Mnd.) - 135;
Moriaen, zie Lancelotcompilatie;
Ogier van Denemarken (Mhd.) - 143;
Perchevael, zie Lancelotcompilatie;
Proza-Lancelot - 49;
Proza-Lancelot (Ripuarisch) -142;
Queeste vanden Grale, zie Lancelotcompilatie;
Reinolt (Mhd.) - 147;
Ridder metter mouwen, zie Lancelotcompilatie;
Torec, zie Lancelotcompilatie;
Seghelijn van Jherusalem (Middelduits) - 133;
Seghers Trojeroman, zie Handschrift Van Hulthem;
Historie van Troyen, zie Wissense codex;
Walewein - 74;
Walewein ende Keye, zie Lancelotcompilatie;
Wissense codex (o.a. Historie van Troyen) - 137;
Wrake van Ragisel, zie Lancelotcompilatie.

Niet in Kienhorst:

Arturs Doet - 39

 

Wanneer we onderscheid maken tussen Karelepiek, Arturepiek en Overig, krijgen we het volgende beeld.Ga naar eindnoot68

[pagina 19]
[p. 19]

  - c.1300 XIII/XIV - c.1350 XIVm - c.1400 XIV/XV en later Onbekend Totaal
  4,9% 26,2% 44,3% 21,3% 3,3% 100%
Karel 3   17,6% 16   28,1% 27   55,1% 13   52% 2   50% 61
  2% 10,5% 17,8% 8,6% 1,3% 40,1%
             
  20,8% 58,3% 12,5% 8,3%   100%
Artur 5   29,4% 14   24,6% 3   6,1% 2   8% -   0% 24
  3,3% 9,2% 2% 1,3%   15,8%
             
  13,4% 40,3% 28,4% 14,9% 3% 100%
Overig 9   52,9% 27   47,4% 19   38,8% 10   40% 2   50% 67
  5,9% 17,8% 12,5% 6,6% 1,3% 44,1%
             
Totaal 17   100% 57   100% 49   100% 25   100% 4   100% 152
  11,2% 37,5% 32,2% 16,4% 2,6% 100%

Wat opvalt is dat de verdeling van de handschriften van vóór ca. 1350 en van nà ca. 1350 fifty-fifty is: 48,7% van de codices dateert van vóór ca. 1350, terwijl eveneens 48,7% dateert van ná dat jaar (van 2,6% is de datering onbekend). Voorts is opvallend dat het zwaartepunt van de Karelepiek vooral ná ca. 1350 ligt: 65,5% van de Karelepiek dateert van na het midden van de eeuw. De Arturepiek daarentegen was juist vóór die tijd populair: 79,1% van de handschriften met Arturepiek is voor het midden van de veertiende eeuw vervaardigd. Dit beeld verandert nauwelijks wanneer we de handschriften in Duitse dialecten uitsluiten:Ga naar eindnoot69

  - c.1300 XIII/XIV - c.1350 XIVm - c.1400 XIV/XV en later Onbekend Totaal
  5,5% 27,3% 49,1% 14,5% 3,6% 100%
Karel 3   20% 15   26,8% 27   55,1% 8   57,1% 2   50% 55
  2,2% 10,9% 19,6% 5,8% 1,4% 39,9%
             
  15,0% 70% 15%     100%
Artur 3   20% 14   25% 3   6,1% -   0% -   0% 20
  2,2% 10,1% 2,2%     14,5%
             
  14,3% 42,9% 30,2% 9,5% 3,2% 100%
Overig 9   60% 27   48,2% 19   38,8% 6   42,9% 2   50% 63
  6,5% 19,6% 13,8% 4,3% 1,4% 45,7%
             
Totaal 15   100% 56   100% 49   100% 14   100% 4   100% 138
  10,9% 40,6% 35,5% 10,1% 2,9% 100%

In dit geval is 51,4% van de handschriften vóór ca. 1350 ontstaan en 45,7% erna (2,9% onbekend). Bijna 64% van de Karelepiek is nà het midden van de veertiende eeuw opgeschreven, terwijl 85% van de Arturepiek van vóór ca. 1350 dateert.

In de rubriek ‘Overig’ zijn een drietal teksten uitzonderlijk populair. Dat zijn de

[pagina 20]
[p. 20]

Historie van Troyen, de Roman van Limborch en de Parthonopeus van Bloys. Zij worden de hele periode vanaf ca. 1300 (de Limborch vanaf ca. 1320: deze tekst werd in 1318 pas voltooid) tot het eind van de vijftiende eeuw afgeschreven. En ook als gedrukte prozaromans blijven deze teksten later nog populair. Dit zien we eveneens bij de Karelepiek: teksten die in de tweede helft van de veertiende eeuw en later populair zijn, blijven later in gedrukte en ontrijmde vorm geliefd. Wanneer daarentegen een tekst na het midden van de veertiende eeuw nauwelijks nog publieke belangstelling heeft, is de kans dat die later in druk verschijnen zal, tot vrijwel nul gereduceerd. Ook de zogenaamde Kruisvaartromans (hier verborgen in de rubriek ‘Overig’) komen pas na ca. 1350 op. We mogen veronderstellen dat dit genre, net als de Karelepiek, in de tweede helft van de veertiende eeuw tot de in die tijd moderne literatuur gerekend moet worden. Ook het genre van de Kruisvaartroman blijft later als prozaroman in gedrukte vorm gewaardeerd.

 

Adres van de auteur: Catsveld 112, NL-2804 BL Gouda

[pagina 23]
[p. 23]

Bibliografie

Besamusca 1985 - B. Besamusca: Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek. Een beknopte beschrijving van de handschriftelijke en gedrukte overlevering. Utrecht, 1985.
Besamusca 1991 - Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2 (vs. 5531-10740). Met een inleidende studie over de vertaal-techniek uitgegeven door Bart Besamusca. Assen/Maastricht, 1991. (Middelnederlandse Lancelotromans, 5).
Biemans 1988 - J.A.A.M. Biemans: ‘[Rec. van:] B. Besamusca, Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek. [...]’. In: Ntg 81 (1988), p. 554-558.
Christianson 1990 - C. Paul Christianson: A Directory of London Stationers and Book Artisans, 1300-1500. New York, 1990.
Croenen & Janssens 1994 - G. Croenen & J.D. Janssens, ‘Een nieuw licht op de Lancelot-compilatie? De betekenis van het pas gevonden fragmentje van “Arturs Doet”’. In: Queeste 1 (1994), p. 3-11, 108-125.
Deschamps 1972 - J. Deschamps: Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Leiden, 1972.
Draak 1954 - M. Draak: De Middelnederlandse vertalingen van de Proza-Lancelot, Amsterdam, 1954. (MKA, Lett., N.R. 17, nr.7).
Draak 1976 - M. Draak: ‘The Workshop behind the Middle Dutch Lancelot Manuscript The Hague K.B. 129 A 10’. In: Neerlandica manuscripta. Essays presented to G.I. Lieftinck. [Red.] J.P. Gumbert & M.J.M. de Haan. Amsterdam, 1976, p. 18-37. (Litterae textuales, 3).
Duinhoven 1973 - A.M. Duinhoven: ‘De Haagse fragmenten van de Renout van Montelbaen’. In: Ntg 66 (1973), p. 177-201.
Gumbert 1987 - J.P. Gumbert: ‘De datering van het Haagse handschrift van de Limburgse Sermoenen’. In: Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. [Red.] Elly Cockx-Indestege & Frans Hendrickx 2 dln. Leuven, 1987, dl. 1, p. 167-181.
Kienhorst 1988 - H. Kienhorst: De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving. 2 dln. Deventer, 1988. (Deventer studiën, 9).
Kienhorst & Mulder 1986 - H. Kienhorst & H. Mulder: ‘Copiisten van Middelnederlandse literaire handschriften’. In: Dokumentaal 15 (1986), p. 93-95.
Klein, ‘Beschrijving’ - J.W. Klein: ‘Beschrijving van het handschrift en de fragmenten’. In: Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 1 (vs. 1-5530, voorafgegaan door de verzen van het Brusselse fragment). Uitgegeven door B. Besamusca en A. Postma. [...] (Middelnederlandse Lancelotromans, 4) (te verschijnen).
Klein, ‘(Middelnederlandse) handschriften’ - J.W. Klein: ‘(Middelnederlandse) handschriften: produktie-omstandigheden, soorten, functies’. Te verschijnen in: Queeste 2 (1995).
Kuiper 1989 - W.Th.J.M. Kuiper: Die Riddere metten Witten Schilde. Oorsprong, overlevering en auteurschap van de Middelnederlandse FERGUUT, gevolgd door een diplomatische editie en een diplomatisch glossarium. Amsterdam, 1989. [diss. U.v.A.).
Kuiper 1992 - W. Kuiper: ‘De Middelnederlandse Esopet’. In: Spektator 21 (1992), p. 35-54.
Lieftinck 1951 - G.I. Lieftinck: ‘Drie handschriften uit de librije van Sint Bernardus opt Schelt’ In: TNTL 69 (1951), p. 1-30
Van Oostrom 1982 - F.P. van Oostrom: ‘Maecenaat en Middelnederlandse letterkunde’. In: Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij. De Nederlanden van de 12e tot de 15e eeuw. (Handelingen van het wetenschappelijk colloquium te Brussel, 21-24 oktober 1981). [Red] J.D. Janssens. Brussel, 1982, p. 21-40.
Rouse & Rouse 1988 - R.H. Rouse & M.A. Rouse: ‘The Book Trade at the University of Paris, ca. 1250 - ca. 1350’. In: La production du livre universitaire au moyen âge. Exemplar et pecia. [Red.] L.J. Bataillon, B.G. Guyot, R.H. Rouse. Paris, 1988, p. 41-114.
Rouse & Rouse 1990 - R.H. Rouse & M.A. Rouse: ‘The Commercial Production of Manuscript Books in Late-Thirteenth-Century and Early-Fourteenth-Century Paris’. In: Medieval Book Production. Assessing the Evidence. [Red.] L.L. Brownrigg. Los Altos Hills, 1990, p. 103-115.

eindnoot1
Kienhorst 1988.
eindnoot2
Enkele van deze noties zijn wel hier en daar bekend; er is echter geen samenhangende literatuur over.

eindnoot3
Zie voor de tong-e (een e waarvan de kop afgesloten wordt door een lijn die rechts uitsteekt - de ‘tong’): Gumbert 1987, p. 171-73. Een e zonder tong is de ‘inwaartse e’, waarbij de kop naar binnen terug buigt.
eindnoot4
Soms is de slot-s geen lange s meer, maar wel uitzonderlijk van vorm, zoals bij het Weense Tristanfragment: Kienhorst 1988, nr. 105.
eindnoot5
Om duidelijkheid in de verwarring rond de begrippen initiaal en lombarde te scheppen, maakt men in codicologische kringen voor deze letters een onderscheid naar vorm en naar functie. De functie van alle grote, geschilderde letters is die van initiaal, dus beginletter. Het maakt niet uit of het de beginletter van de hele codex, of de beginletter van een onderdeel van de tekst is: elke grote, geschilderde beginletter is een initiaal. Initialen kunnen verschillende vormen hebben, onder meer die van lombarde. Bij een lombarde is de vorm voornamelijk gebaseerd op de unciaal en dusdanig neergezet dat, ongeacht het een stokletter of een staartletter is, het corpus van de letter in een vierkant past dat (geheel of gedeeltelijk) in de tekstspiegel opgenomen is. Deze vierkante vorm wordt nog geaccentueerd doordat eventuele schreven van de letter, buitenproportioneel uitgerekt, langs de zijden van het vierkant uitlopen. In feite is dit al vóór het einde van de dertiende eeuw de normale vorm van de initiaal. Wanneer echter bijvoorbeeld de stok van een stokletter (bijvoorbeeld van de H of de K) of de staart van een staartletter (bijvoorbeeld van de P) langs de tekstspiegel gaat, hebben we nog niet met de ‘echte’ volgroeide lombardevorm te maken. We hebben dan vrijwel zeker een wat oudere codex voor ons, in ieder geval van vóór ca. 1350. Hetzelfde geldt voor de V in initiaalpositie: de normale lombardevorm is altijd U, maar staat er een V dan hebben we vrijwel zeker te maken met een vroeg handschrift, tot uiterlijk ca. 1350.

eindnoot6
Waarschijnlijk zal een aantal handschriften dat ik in de tweede helft van de veertiende eeuw gedateerd heb, jonger blijken te zijn. Zo zouden vooral enkele Karelromans en Kruisvaartromans uit de eerste helft van de vijftiende eeuw kunnen zijn (mondelinge mededeling van drs. H. Kienhorst).
eindnoot7
Croenen en Janssen 1994. (Deze fragmenten waren natuurlijk onbekend aan Kienhorst.) De datering tweede kwart van de veertiende eeuw die zij gegeven hebben; lijkt mij voorshands juist, hoewel het hier om papieren fragmentjes zou gaan. Als het inderdaad papier is (wat ik betwijfel, maar waarover de gepubliceerde foto's geen uitsluitsel geven) is dit codicologisch van bijzonder belang, maar dat doet hier niet ter zake.
eindnoot8
Zie Kienhorst & Mulder 1986.
eindnoot9
Rouse & Rouse 1988, p. 91-103. Het gaat hier te ver om uit te leggen dat librarii gewone boekenmakers annex boekverkopers waren, zie hiervoor het genoemde artikel van Rouse & Rouse 1988. Zie ook Rouse & Rouse 1990 (voor de boekproduktie door librarii voor de adel en het patriciaat: p. 109-113) en zie ook mijn bijdrage ‘(Middelnederlandse) handschriften’.
eindnoot10
Christianson 1990.
eindnoot11
Die eden waren een - vergeefse - poging van de universiteit om greep te krijgen op de librarii, zie hierover Rouse & Rouse 1988, p. 41-46.
eindnoot12
Van de 123 genoemde personen zijn er 53 over een kortere of langere periode te volgen.
eindnoot13
Wanneer we alle eenmalige vermeldingen meetellen, komen we op een gemiddelde van 12,6 jaar voor 161 personen; wanneer we die niet meetellen, komen we uit op een gemiddelde van 19,7 jaar voor 100 personen.
eindnoot14
De standaarddeviatie is in dit geval 12,75; de variatie-coëfficiënt is 0,65, hetgeen betekent dat de relatieve spreiding redelijk is (de afwijking van het rekenkundig gemiddelde is niet al te groot).
eindnoot15
Zie voor de belangrijkste biografische gegevens over Lodewijk van Velthem Besamusca 1991, p. 126.
eindnoot16
Kienhorst 1988, hs. 73, p. 140-141. De Münsterse fragmenten van de Merlijn en de Merlijn-continuatie hebben tot een andere codex behoord, vgl. Kienhorst 1988, p. 141. Zie voor de Münsterse fragmenten ook § 1.5.2 hieronder.

eindnoot17
Ik heb ooit twijfel geuit over de Antwerpse oorsprong van dit werkverband (Klein, ‘Beschrijving...’), maar tegenwoordig zijn er aanwijzingen dat de groep codices inderdaad in de Scheldestad vervaardigd zijn (mondelinge mededeling van W. van Anrooij).
eindnoot18
Klein, ‘(Middelnederlandse) handschriften’.
eindnoot19
Draak 1954, nt. 5 op p. 45-46; Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 16; Klein, ‘Beschrijving...’.
eindnoot20
Overigens heb ik niet de illusie dat nu alle (fragmenten van) handschriften bekend zijn die door een of meer van de Lancelot-kopiisten geschreven zijn: ik heb voor dit onderzoekje uitsluitend gebruik gemaakt van de foto's in deel II, het platendeel, van Kienhorst 1988 en van die in Deschamps 1972.

eindnoot21
Draak 1954, nt. 5, p. 45-46; Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 29; Klein, ‘Beschrijving...’.
eindnoot22
Kienhorst 1988, p. 29.

eindnoot23
Draak 1954, nt. 3, p. 44; Klein, ‘Beschrijving...’.

eindnoot24
Draak 1954, nt. 5, p. 5-6; Besamusca 1985, p. 22-23 Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, hs. 46, p. 91-92; Klein, ‘Beschrijving...’.
eindnoot25
Zoals bekend begint de compilatie op ongeveer tweederde van de Lanceloet.

eindnoot26
Kienhorst & Mulder 1986, nt. 5, p. 95; Kienhorst 1988, hs. 14, p. 26-28.
eindnoot27
J.A.A.M. Biemans, ‘Caesar im Mittelalter’, in: Lexikon des Mittelalters, dl. II (München [etc.], 1983), kol. 1356, onderscheidt er twee, zie Kienhorst 1988, p. 27.
eindnoot28
W.E. Hegman, ‘De fragmenten van een zogen. “Roman van Caesar”, zijnde een Mnl. berijmde Romeinse geschiedenis’, in SpL 18 (1976), p. 81-131, geciteerd naar Kienhorst 1988, p. 26. Zie voor de relatie opmaak en tekstlengte mijn ‘(Middelnederlandse) handschriften...’.

eindnoot29
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, hs. 120, p. 220-221.

eindnoot30
Zie Klein, ‘Beschrijving’.
eindnoot31
Kienhorst 1988, dl. II, p. 10.

eindnoot32
Maar is dus te vinden op de foto van dit Limborch-fragment in Kienhorst 1988, dl. II, p. 74.
eindnoot33
Kienhorst 1988, p. 102.

eindnoot34
Zie ook Klein, ‘Beschrijving’.
eindnoot35
Ook Draak 1954, nt. 5, p. 45-46 en Van Oostrom 1982, p. 37 hebben dat al gedaan.

eindnoot36
Deschamps 1972, p. 33-35; Besamusca 1985, p. 38-39, 65-66; Kienhorst 1988, hs. 75, p. 142-143.
eindnoot37
Kienhorst 1988, p. 140.
eindnoot38
Van Oostrom 1982, p. 36.
eindnoot39
Deschamps 1972, p. 104.
eindnoot40
Vgl. voor dit verschijnsel Gumbert 1987, p. 171-73.

eindnoot41
Draak 1954, p. 44.
eindnoot42
Duinhoven 1973, p. 179, nt. 10. Zie ook Biemans 1988, p. 556.
eindnoot43
Draak 1976.
eindnoot44
Draak 1954, nt. 5, p. 45-46.
eindnoot45
Vgl. Kienhorst 1988, p. 33-34.
eindnoot46
Lieftinck 1951; Draak 1954, nt. 5, p. 45-46.
eindnoot47
Klein, ‘Beschrijving’. Ook MNW, dl.X, art. 923.2 en art. 1107.3.

eindnoot48
Besamusca 1985, p. 66-67; Kienhorst 1988, hs.73, p. 140-41.
eindnoot49
Toch ben ik er niet geheel zeker van dat beide fragmenten uit dezelfde codex afkomstig zijn: de kolommen van de snipper lijken mij breder dan die van het blad en de initiaalversiering op het blad lijkt mij jonger dan men in het tweede kwart van de eeuw zou verwachten. Desondanks ben ik er zo onzeker over, dat ik beide fragmenten voorlopig nog samenhoud. Voor de Münsterse fragmenten heeft Lieftinck gesuggereerd, dat ze eveneens tot hetzelfde handschrift als de Leidse fragmenten behoord hebben, maar dat blijkt onjuist te zijn: Kienhorst 1988, p. 141.

eindnoot50
Zie Kuiper 1992, nt. 21 op p. 53.
eindnoot51
Zie voor het werk van de corrector Kuiper 1989, p. 71-215.
eindnoot52
Kuiper 1989, p. 72.
eindnoot53
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 37

eindnoot54
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, hs. 54, p. 110-111.

eindnoot55
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, hs. 16, p. 31, zie ook p. 37.
eindnoot56
Kienhorst 1988, p. 29.
eindnoot57
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 11, 31.
eindnoot58
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 29.

eindnoot59
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 37.
eindnoot60
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 37.
eindnoot61
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 37. Sinds het verschijnen van Kienhorsts boek zijn de Middelnederlandse fragmenten van het Provincialaat van de Minderbroeders Capucijnen verworven door de UB te Leiden.
eindnoot62
Kienhorst & Mulder 1986, p. 94; Kienhorst 1988, p. 37.

eindnoot63
Kienhorst 1988.

eindnoot64
Zie nt. 6.
eindnoot65
Zie diens verantwoording voor opname van deze handschriften: Kienhorst 1988, p. VI.
eindnoot66
Niet in Kienhorst 1988, zie nt. 7.

eindnoot67
Deze zijn bij Kienhorst niet genummerd.

eindnoot68
Elke cel bevat vier getallen (die voor de totalen drie):
rijpercentage → van links naar rechts (per ‘genre’)
aantal   kolompercentage → van boven naar beneden (per tijdvak)
percentage v.h. totaal
eindnoot69
Het zijn de nummers (volgens de chronologische lijst): 11, 12, 20, 133, 134, 135, 136, 139, 140, 142, 144, 145, 146, 147.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • '"Het getal zijner jaren is onnaspeurlijk". Een herijking van de dateringen van de handschriften en fragmenten met Middelnederlandse ridderepiek'

  • over Haagse Lancelot-compilatie

  • over Ferguut


auteurs

  • over Anoniem Lancelot-compilatie, Haagse

  • over Lodewijk van Velthem

  • over Anoniem Ferguut