Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.16 MB)

Scans (34.11 MB)

ebook (3.81 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111

(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 289]
[p. 289]

Joris van Eijnatten

Het stamhuis van Oranje en de komst van het vrederijk
Illuminisme en literaire topoi in Bilderdijks vroege politieke gedichten, 1787-1793 Ga naar eindnoot*

Abstract - The later poetry and thought of Willem Bilderdijk (1756-1831) shows a predilection for literary and philosophical themes and ideas which could well be qualified as ‘romantic’. In this article several themes and ideas are examined with respect to a number of politically-oriented poems stemming from the period 1789-1793, a little known and comparatively early phase in Bilderdijk's career. In particular the influence is discussed of ‘illuminist’ ideas culled from, among others, the Swedish visionary Emanuel Swedenborg. In addition, the role in Bilderdijk's poetry is explored of several traditional literary topics derived from sources as diverse as Virgil, Vondel and Voltaire.

Inleiding

Gepromoveerd tot meester in de rechten en gevierd als genootschapsdichter, begon Willem Bilderdijk in 1782 aan een maatschappelijke loopbaan als advocaat, waaraan in 1795 door zijn ballingschap voorgoed een einde kwam. Over zijn geestelijke ontwikkeling in deze jaren zijn we niet goed ingelicht. Wel komen zijn opvattingen over bijvoorbeeld de romances die hij nu begon te schrijven - Olinde en Theodoor (1785) en Elius (1786) waren de eerste - aan bod in zijn brieven aan zijn vriend P.J. Uylenbroek. Ga naar eindnoot1 Ook weten we dat hij zich met het toneel bleef bemoeien, al werd alleen zijn Sophocles-vertaling, De dood van Edipus uit 1788, uitgegeven. Ga naar eindnoot2 Tevens beschikken we over de catalogus van zijn in 1797 geveilde bibliotheek. Ga naar eindnoot3 Maar in het algemeen is informatie over de literaire dan wel wijsgerige invloeden die hij in deze periode heeft ondergaan, moeilijk te achterhalen. Dat Bilderdijk zich tussen 1782 en 1795 als dichter èn als denker sterk heeft ontwikkeld, staat niettemin vast. Om dit te constateren hoeft men slechts een blik te werpen op de twee verhandelingen die het begin en het einde van deze periode markeren: het Antwoord op de vraag, hebben de dichtkunst en welsprekendheid verband met de wijsbegeerte uit 1783 en de Redevoering over de voortreffelijkheid der schilderkunst, in derzelver voorwerp beschouwd uit 1794. Ga naar eindnoot4

Bilderdijks ontwikkeling is er één in de richting van classicisme en Verlichting naar romantiek. Ga naar eindnoot5 Deze termen zijn niet echt bevredigend: een min of meer neutrale omschrijving als ‘le tournant du siècle des lumières’ lijkt in verband met het volgende nog het meest geschikt. Ga naar eindnoot6 In elk geval neemt in de tweede helft van de achttiende eeuw de waardering voor het gevoel, voor het oorspronkelijke, natuurlijke en waar-

[pagina 290]
[p. 290]

achtige toe, en daarmee groeit ook de voorkeur voor dichters als Tasso, Ariosto, Shakespeare, Milton en Young. Het verhevene, het gruwelijke en de dood oefenen een steeds sterkere aantrekkingskracht uit, de middeleeuwen en de Scandinavische en Keltische mythologie genieten grote populariteit. Velen hechten bovendien betekenis aan geesten, voortekenen, occulte krachten en natuurgeweld, of verwachten het einde van de wereld.

In deze bijdrage wordt één aspect van Bilderdijks ‘post-classicistische’ dichter- en denkerschap belicht, namelijk zijn originele verwerking in poëzie van ‘illuministische’ opvattingen. Niet dat Bilderdijk een discipel zonder meer is geweest van achttiende-eeuwse illuministen als Emanuel Swedenborg (1688-1771) en Louis-Claude de Saint-Martin (1743-1803), of van illuministische adepten als Johann Caspar Lavater (1741-1801). Maar hij streefde in deze jaren - en velen deden dat met hem - naar een dieper inzicht in de wereld van mysterieuze, bovennatuurlijke en spirituele verschijnselen, om daarmee de eeuw der radicale philosophes en christelijke Verlichting uit te luiden.

De dichter Bilderdijk laat zich niet strikt onderscheiden van de denker: literatuur en wijsbegeerte, poëzie en idee, vloeien bij deze literator doorgaans inéén. In het onderstaande wil ik in de eerste plaats aantonen dat enkele door hem tussen 1787 en 1793 geschreven orangistische gedichten zich het best vanuit het achttiende-eeuwse illuminisme laten verstaan. Daarmee is nog niet alles gezegd. Bilderdijk stond middenin een lange literaire traditie. Naast het oeuvre van Swedenborg werpt ook de poëzie van Vergilius en Vondel licht op zijn politiek-religieus denken en dichten gedurende de jaren tachtig en negentig, en daarmee tevens op zijn latere politieke poëzie, waaronder de beroemde Ode aan Napoleon uit 1806. De thema's en bronnen van Bilderdijks literair-wijsgerige bewustzijn zijn rijk en gevarieerd.

In het onderstaande wordt eerst kort ingegaan op de zogenaamde influxleer van Swedenborg. Deze influxleer moet beschouwd worden als een illuministische theorie waaraan Bilderdijks politieke gedichten diepere betekenis lijken te ontlenen. Vervolgens wordt een aantal politiek-religieuze thema's belicht aan de hand van een viertal gedichten. Deze thema's, die in Bilderdijks latere denken een belangrijke rol zouden blijven spelen, hangen samen met zijn waardering voor het stamhuis van Oranje en zijn verwachting van de komst van een vrederijk. In enkele paragrafen komen de volgende thema's aan bod: de aard van en de wijze van toegang tot de geestenwereld, de bovennatuurlijke status van de vorst, de eschatologische doorbraak van het godsrijk op aarde en de (neoplatoonse) terugkeer tot de goddelijke Oorsprong.

De besproken gedichten, later gezamenlijk uitgebracht in de bundel Vaderlandsche Oranjezucht van 1805, zijn een gedicht uit 1787, Geboortegroet voor zijne doorluchtige hoogheid den Heere Erfprinse van Oranje en Nassau, en drie gedichten uit de jaren 1792-1793, namelijk Ter geboorte van zijne doorluchtige Hoogheid, den jonggeboren Heere Prinse van Oranje en Nassau, de beroemde ode De Alleenheersching: aan het volk van Denemarken en Droom. Op de concrete politieke context van de geanalyseerde gedichten en op Bilderdijks positie binnen die context ga ik aan het eind van deze bijdrage kort in; voorlopig is slechts het feit van belang dat Bilderdijk in de Patriottentijd (1780-1787) optrad als advocaat van Oranjegezinden, waaronder de bekende Kaat Mossel, en dat hij zelf een overtuigde aanhanger was van de vorstelijke stadhouder. Ga naar eindnoot7

[pagina 291]
[p. 291]

De swedenborgiaanse influxleer: een illuministische tekst

De genoemde gedichten ontlenen hun interne en onderlinge samenhang mede aan de gedachte dat er vanuit een hogere geestenwereld invloed wordt uitgeoefend op de mensenwereld. Deze opvatting is kenmerkend voor de illuministische traditie in het algemeen en Swedenborg in het bijzonder. Nu is het laat-achttiende-eeuwse illuminisme op zichzelf een bijzonder breed verschijnsel, dat in tal van intellectuele en religieuze tradities wortelt: in neoplatonisme, hermetica, antieke natuurfilosofie, gnosis, orfeïsme, pythagorisme, manicheïsme, magie, alchemie, kabbala, mystiek, paracelsisme, böhmisme, swedenborgianisme, vrijmetselarij, theosofie, rosicrucianisme, enzovoorts. Ga naar eindnoot8 In deze paragraaf wordt een belangrijk aspect van de mystieke filosofie van Swedenborg uiteengezet, omdat wij zeker weten dat Bilderdijk de werken van deze proto-illuminist heeft gekend.

P.J. Buijnsters heeft aangetoond dat de oudere Bilderdijk in zijn leerdicht de Geestenwareld uit 1811 enkele swedenborgiaanse opvattingen voor zijn rekening nam. Uit Buijnsters' artikel kan bovendien worden geconcludeerd dat Bilderdijk mogelijk al vroeg in de jaren tachtig van de achttiende eeuw door zijn collega literator Rijklof Michaël van Goens op de geschriften van Swedenborg is geattendeerd. Ga naar eindnoot9 Dat hij Swedenborg in de periode vóór zijn ballingschap heeft gelezen bewijst in elk geval een brief aan Uylenbroek uit 1791. Ga naar eindnoot10 Daarenboven beschikte Bilderdijk - indien de gegevens van de in 1797 uitgegeven veilingcatalogus tenminste betrouwbaar zijn - op zijn minst over vier werken van Emanuel Swedenborg. Dit waren allereerst een drietal in Amsterdam uitgegeven boeken: Sapientia Angelica de Divina Providentia (1764), Apocalypsis Revelata (1766) en een samenvatting van de swedenborgiaanse theologie, Doctrinae Novae Ecclesiae (1769). Daarnaast komt in de Catalogus tweemaal een korte, in het Frans vertaalde uiteenzetting van Swedenborgs wijsgerige beginselen voor, namelijk het in Londen gepubliceerde Du Commerce établi entre l'Ame et le Corps (1785). Een Nederlandse vertaling van dit werk, uitgegeven in Den Haag (1788) onder de titel Van de Betrekking tusschen het Geestelyke en het Stoffelyke; of de Gemeenschap tusschen de Ziel en het Lichhaam, Ga naar eindnoot11 wordt eveneens in de Catalogus genoemd. Ga naar eindnoot12

Het laatstgenoemde werkje, waarin Swedenborg zijn influxtheorie uiteenzet, is een uitstekende ingang tot het illuministische denken in het algemeen. In deze influxtheorie wordt een fundamentele gedachte uit de neoplatoonse traditie ontvouwd. ‘Influx’ betekent bij Swedenborg zoveel als instroming of invloed, in het bijzonder de invloeiing van het geestelijke in het lichamelijke, het hogere in het lagere, het zuivere in het onzuivere, of het ene in het veelvuldige; het is een gedachte die men in het illuminisme wel vaker aantreft. Ga naar eindnoot13 Swedenborgs geschrift over de ‘gemeenschap’ tussen lichaam en ziel, waarvan Bilderdijk mogelijk drie exemplaren bezat, biedt een heldere, in 16 korte paragrafen samengevatte uiteenzetting van de influxtheorie. Ga naar eindnoot14

Er zijn twee werelden, verklaart Swedenborg in zijn traktaat, een natuurlijke wereld, waarin de mensen leven en een geestelijke wereld, waarin de engelen wonen (I). Deze werelden hebben elk een eigen zon (II). De geestelijke zon, in het midden waarvan zich de godheid bevindt, bestaat uit zuivere liefde en straalt warmte en licht uit over de geestelijke wereld. Het wezen van de geestelijke warmte is liefde, dat van

[pagina 292]
[p. 292]

het geestelijk licht is wijsheid (III-IV). Via de geestelijke wereld stromen warmte en licht, ofwel liefde en wijsheid, in de menselijke ziel (V-VI). De natuurlijke wereld is dood omdat haar zon, waaruit zij emaneert, louter uit vuur bestaat en daardoor alleen natuurlijk licht en natuurlijke warmte kan uitstralen (VII-VIII). Mensen kunnen echter een redelijk en zedelijk bestaan leiden omdat zij via de geestelijke wereld deelnemen aan de goddelijke stroom van wijsheid en liefde (IX-X). De mate waarin zij dat doen is afhankelijk van de mate waarin zij openstaan voor de instroming of influx uit de geestelijke zon, vanuit God (XI). Mensen kunnen hierdoor het inzicht en de goedheid van de engelen benaderen (XII); dieren daarentegen kunnen dat niet (XIII; de resterende 3 paragrafen zijn hier verder niet van belang).

Niets lijkt verder verwijderd van de wereldse woelingen op het Nederlandse politieke toneel anno 1793 dan deze neoplatoonse emanatieleer, waarin de tijd is opgegaan in de eeuwigheid en de wereld nagenoeg is vergeestelijkt. Voor een juist begrip van Bilderdijks receptie van het illuminisme dient men echter goed voor ogen te houden dat hij een bij uitstek eclectische denker was, die her en der bijeengegaarde ideeën op creatieve wijze vorm gaf. Zijn brieven en gedichten uit de periode vóór 1795 geven er ook geen blijk van dat hij over een goed onderbouwde en zelfstandig geformuleerde illuministische cosmologie zou hebben beschikt. Hij is ook nooit illuminist pur sang geweest; wel geloofde hij hartstochtelijk in een op het ondermaanse inwerkende geestenwereld. Zo had hij in 1786 al in het gedicht Bekker uitgeroepen dat hij liever voor ‘Spooksels’ beefde dan dat hij, zoals de cartesiaan Balthazar Bekker (1634-1698) had betoogd, ze voorgoed uit zijn gewaarwording sloot. Ga naar eindnoot15

Visioenen: de wereld aan gene zijde

Twee gedichten uit de periode 1787-1795 beschrijven Bilderdijks visionaire intrede in de geestenwereld, namelijk Geboortegroet (1787) en Droom (1793). In Geboortegroet, Ga naar eindnoot16 een verjaardagsgroet aan de erfprins Willem Frederik, ligt de dichter-ziener moedeloos uitgestrekt op zijn legerstede, treurend en klagend over de toestand van rebellie en omwenteling waarin Nederland zich bevindt (vs 1-22). Plotseling krijgt hij een visioen. Hij ziet de aarde, die in brand staat, en hoort het gehuil dat eruit opstijgt. Dan verschijnt er een seraf die het kwaad terugstuurt naar de hel, waardoor de aarde ineens een paradijselijk aanzien krijgt (vs 55-86). Vóórdat de dichter echter kan spreken, wordt hem door een stem de wrake Gods geprofeteerd: Hij zal de hoogmoedige mensheid aan zichzelf overlaten (vs 87-110). Nogmaals ziet de dichter neer op de aarde, ditmaal op Nederland, waar moord, eedbreuk en geweld de maatschappij aan banden leggen. Er verschijnt een tweede engel, die de komst van een herderlijke vorst aankondigt (vs 111-166). Weer probeert de dichter te spreken, en weer wordt hem het zwijgen opgelegd. Hij begrijpt dat Willem Frederik de aangekondigde vorst zal zijn (vs 167-182).

Het tweede gedicht, Droom, Ga naar eindnoot17 begint meteen met een visioen. Ditmaal wordt de dichter-ziener gevoerd naar een burcht, waar hij temidden van grote feestvreugde Vader Willem tegemoet treedt (vs 1-47). Hij werpt zich neer voor de Vader des Vaderlands om hem hulde te brengen (vs 48-64), maar durft de prins niet te vertellen

[pagina 293]
[p. 293]

over de erbarmelijke toestand waarin Nederland verkeert (vs 65-80). Daarop wordt hij aangesproken door een oude man, die hem verhaalt van de Alkmaarse strijd tegen de Spanjaard en vervolgens de dichter troost met de wetenschap dat God de chaos eens zal bedwingen. De oude man blijkt een voorzaat van de dichter te zijn (vs 81-120). Vooral het eerste visioen (in Geboortegroet) ademt de sfeer van de profetische bijbelboeken. De beelden van de hel op aarde (vs 55-65), de engelen die reukoffers brengen (vs 71, 122) en de stemmen die de visioenen verklaren, roepen de symbolische wereld op van Ezechiël en de Apocalyps. Toch zijn de door Bilderdijk gebezigde beelden niet zonder meer schriftuurlijk. Een beschrijving als ‘[...] voor een’ kar op diamanten wielen / Stoof een der Serafs heen, met wieken aan de hielen / Gezwinder dan de dag [...]’, doet eerder denken aan de gevleugelde god Mercurius. Is deze seraf, die met zijn reukoffer ‘driewerf, driewerf’ neerbuigt (vs 73), wellicht een verwijzing naar de hermetische traditie en haar mythische stichter, Hermes Trismegistos, de driewerfgrote Hermes? Ga naar eindnoot18

Swedenborg had gelijksoortige visioenen, eveneens sterk door de bijbelse voorzeggingen gekleurd. Maar ik heb niet de indruk dat Bilderdijk gebruik heeft gemaakt van Swedenborgs weelderige symboliek. In de Apocalypsis Revelata althans wordt een andere beeldtaal gebezigd. Ga naar eindnoot19 Wel lijkt de beschrijving van de geestenwereld swedenborgiaans. Bilderdijks geestenrijk baadt in het licht. In Droom bijvoorbeeld ziet de dichter ‘verlichte kronen [...] Omzet van 't helder glinstrend licht!’ (vs 5, 7). De seraf in Geboortegroet, die ‘'t omschitterd hoofd, waar van de lokken brandden’ (vs 72) driewerf neerboog, was ‘schooner dan de glans / Des morgenkriekens aan een’ zuivren hemeltrans’ (vs 69-70). Ga naar eindnoot20 De dichter-ziener neemt in zijn visioen deel aan dit hemelse licht. Aanvankelijk is zijn oog ‘verduisterd’ door zijn tranen, waardoor het ‘geen licht’ vindt (vs 23). Maar een ‘bliksem uit den hoogen / snorde als een vuurstraal door den hemel, trof mijn oogen / En 'k zag [...]’ (vs 55-57).

Deze toestand van geestelijke verlichting vangt aan - aldus de beschrijving in Geboortegroet - met een ‘dof geluid, niet ongelijk aan 't mommelen van nijvre bijen’ (vs 35-36). Ga naar eindnoot21 De dichter-ziener, ‘verrukt van zinnen’, ondervindt dat zijn ‘aandacht’ zich gescherpt heeft. Een ‘wonderbaar gevoel’ en een ‘kalmte’ brengen zijn hartstocht tot rust (vs 37-44). Hij bevindt zich dan generzijds, in het rijk der geesten:

 
Iets zaligs, dacht mij, iets, in 't rust verschaffend graf
 
Den stervling toegelegd, daalde aan mijn zijde af.
 
Geen geest, geen lichaam! neen, maar even zeer van beiden
 
En al wat aardsch is in ons denkbeeld, onderscheiden:
 
Iets zelfgenoegzaams, maar gemengeld met de rust
 
Der zoete afhanklijkheid, van hooger zorg bewust! (vs 45-50)

De dichter-ziener heeft de psychische en fysische gesteldheid aangenomen van de overledenen, die de geestenwereld reeds zijn binnengetreden.

De dichter heeft hier geest noch lichaam. Hij bevindt zich in een toestand van boven-lichamelijkheid (de Duitse taal kent hiervoor de term Geistleiblichkeit), een toestand die onder anderen Swedenborg nauwkeurig had beschreven: ‘Here all things are SUBSTANTIAL, and not material, and material things derive their origin from substantial. We who live here are spiritual men, because we are substantial and not material.’ Ga naar eindnoot22 Ook voor Bilderdijk zijn geesten zelfstandige wezens die besef hebben van de oorsprong van het al, en daardoor kunnen deelnemen aan een voller bestaan.

[pagina 294]
[p. 294]
 
Iets onuitspreeklijks! iets, door woorden niet te treffen,
 
verëdelde al mijn zijn, en scheen my op te heffen
 
Op wolkjens, uit geen' damp, maar heldoorzichtbre lucht
 
Gekronkeld, en het licht vooruitspoênde in hun vlucht. (51-54) Ga naar eindnoot23

Droompassages waren in de achttiende-eeuwse literatuur natuurlijk niet onbekend. In Voltaire's Henriade (1723-1730) wordt Hendrik IV naar de hemel gevoerd, in O.Z. van Harens De Geuzen (1769-1776) blikt Vader Willem in de toekomst van zijn land. Echter, bij Voltaire en Van Haren zijn het personificaties als Hoop, Slaap en Dromen die het visioen begeleiden, waardoor het iets kunstmatigs heeft: dromen worden hier met dichterlijke vrijheid en achttiende-eeuwse nuchterheid gebruikt als middelen om het gedicht van een breder, quasi-bovennatuurlijk kader te voorzien. Ga naar eindnoot24 Bilderdijk daarentegen schetst een èchte vervoering; hij blikt zèlf in de toekomst. Hij toont wellicht geen faustiaanse drang naar kennis van verleden, heden en toekomst, wel een streven naar inzicht in een boek dat voor de meesten gesloten was. Ga naar eindnoot25

De goddelijke vorst en de doorbraak van het godsrijk

Bilderdijks beschrijving van het geestenrijk lijkt naast Swedenborg ook beïnvloed door Lavater; overigens heeft zijn in Nederland veel gelezen Aussichten in die Ewigkeit (1768-1778) eveneens de invloed van Swedenborg ondergaan. Ga naar eindnoot26 Lavater ging uitgebreid in op de boven de aardse stoffelijkheid verheven toestand van de overledenen, wier etherisch lichaam méér zag en hoorde en voelde dan het materiële lichaam van de levenden. Deze opvatting is gebaseerd op een belangrijke illuministische gedachte: zowel het aardrijk als het hemelrijk zijn leiblich, stoffelijk, maar de hemelse wereld is verhevener, ijler en zuiverder. Beide rijken nemen deel aan dezelfde goddelijke invloed, zij het in verschillende mate. Lavater, een speculatieve en emotionele schrijver, liet zich behalve door Swedenborg (en de natuurwetenschapper C. Bonnet) ook inspireren door het eschatologische denken van de piëtistische theoloog J.A. Bengel (1687-1752). Ga naar eindnoot27 Het (naderend) godsrijk was in dit denken een centraal begrip; en voor Lavater is de geestenwereld ook in wezen het godsrijk. Dit godsrijk wordt gekenmerkt door Bilderdijks ‘veredelde zijn’, door een schier onbeschrijfbare stoffelijkheid. Zoals Lavater betoogde:

Zo wel als Christus een moreele Koning is, even zo wel is hij een phijsische [...] zo zeker is hij belighaamd; zo zeker is de Godskracht en Wijsheid, die zijnen Persoon uitmaakt, in een bewerktuigd lighaam. Ga naar eindnoot28

Bilderdijk lijkt - wellicht via Lavater - deze idee van het tastbare, geistleibliche godsrijk te hebben opgevat. Dit blijkt vooral uit de twee overige gedichten uit deze periode, Ter geboorte en De Alleenheersching. De achterliggende gedachte van deze gedichten kan namelijk als volgt worden gekenschetst. Wanneer de aarde de invloed - de invloeiing of influx - van het goddelijke wordt ontnomen, ontstaat er onder de mensen haat, onrecht en wanorde. Indien die invloed daarentegen vrijwillig wordt ondergaan en

[pagina 295]
[p. 295]

beantwoord, neemt de aarde een zuiverder, vrediger en hemelser gestalte aan. Kortom, wanneer de mensen zich openstellen voor het goddelijke, verschijnt het godsrijk op aarde. Ga naar eindnoot29 Binnen dit godsrijk, waarop in de volgende paragraaf verder wordt ingegaan, neemt met name de vorst een belangrijke plaats in.

De vorst komt vooral in Ter geboorte en De Alleenheersching ter sprake. Het gedicht Ter geboorte van 1792 Ga naar eindnoot30 bestaat uit drie gedeelten: een opdracht van 68 versregels aan de erfprins Willem Frederik (de latere Koning Willem I), het eigenlijke gedicht, dat gericht is aan de pasgeboren zoon van de erfprins, en een vier strofen tellend dichtstukje, bestemd voor de grootvader (de stadhouder Willem V) waarin de dichter zich verontschuldigt voor zijn ‘ongekuischte toonen’ (vs 4). Ga naar eindnoot31 Het middengedeelte is een sterk eschatologisch gekleurde, speculatieve geboortegroet aan Willems ‘Doorluchtig Zuigling’.

De Alleenheersching Ga naar eindnoot32 bestaat uit 26 strofen van elk 6 versregels volgens het rijmschema ababab. Eerst bezingt de dichter de Scandinavische helden, die hun leven hebben gelaten voor het vaderland, zodat nu de alleenheerser kan regeren (vs 1-18). Vervolgens prijst hij de vrijheid (vs 19-24), maar maakt direct omstandig duidelijk welke vrijheid hij niet bedoeld, namelijk de revolutionaire (vs 25-84). Ware vrijheid kan immers alleen bestaan bij de gratie van een rechtschapen alleenheerser (vs 85-132). Hoe lang nog zal het duren, vraagt de dichter zich af, eer de volkeren het voorbeeld der Denen navolgen? (vs 133-145) Reeds daagt het licht!, stelt hij vast (vs 145-156).

Aan het begin van het middengedeelte van Ter geboorte staan vier curieuze (in hoofdletters gezette) dichtregels, gezongen door ‘'t welmeenend hart, voor Vaderland en Vrijheid / Ontgloeid’:

 
Laat elders 't staatsbelang der vorsten echtkoets spreiden,
 
Louize is Fredriks hart, hy al heur teêrheên waard!
 
Oranjes heerlijk bloed vereenigt zich in beiden;
 
't Vloei' samen, 't brei' zich uit, en geev de wet aan de aard! Ga naar eindnoot33

Deze regels bevatten drie interessante, samenhangende gedachten, die in deze en de volgende paragrafen aan de orde komen: het op liefde gebaseerde huwelijk van het vorstelijk paar, het ‘heerlijke’ bloed van het Oranjehuis en de betekenis van dit bloed voor de mensheid.

Door de samenvloeiing en uitbreiding van het Oranjebloed in de geboorte van de zuigeling Willem Frederik George Lodewijk (de latere Koning Willem II), zo luidt de boodschap van Ter geboorte, zal in de toekomst de zedelijke orde op aarde worden hersteld. In Geboortegroet uit 1787 had de dichter-ziener reeds de vader van het kind als toekomstig monarch aangekondigd; nu doet hij hetzelfde ten aanzien van de vorstelijke zuigeling. God, vertelt de dichter, heeft de (hierboven geciteerde) bede verhoord. Dank zij Hem!

 
Hem, die in 't schrikbaarst uur van de akeligste nacht,
 
Die eindloos duister dreigt aan 't Europeesch geslacht,
 
Een star doet opgaan, die in 't zeegrijk Leeuwenteeken,
 
Die algemeene nacht vol jammer zal verbreken,
 
Zijn rijk herstellen, en zijn weldaân over de aard
 
Verspreiden! Hem zij dank, die Land en Kerk bewaart! (vs 7-12)
[pagina 296]
[p. 296]

Met de geboorte van de erfprins is het licht van het vrederijk eindelijk doorgebroken. Ook de geestenwereld juicht om de aanstaande verlossing uit de ‘nacht vol jammer’; de ‘bakermat’ van de erfprins is ‘de lust der zalige Engelen’ (vs 21). De engelen hebben voor hun vreugde een goede reden. Immers, ‘Heel 't aardrijk wordt vernieuwd’ (vs 57), het perk van lijden ‘wordt weldra voor de eeuwigheid vervuld’ (vs 52). ‘Groei, Vorstlijk Wichtjen, groei, u wacht een heerlijk lot. / Uw leeftijd zaligt de aarde, en brengt haar weêr tot God’ (vs 75-76).

Door middel van het Oranjehuis, zo lijkt het, zal het geestelijke in het materiële, het gods- of geestenrijk in het aardrijk kunnen doorbreken. ‘De Godheid-zelv daalt neêr, en vaardt den scepter aan’ (vs 67), heet het in Ter geboorte. In De Alleenheersching wordt deze goddelijke influx omschreven in de bekende regels:

 
Neen! daar we één' Vorst, één' Koning eeren,
 
Die 't beeld van de Almacht is op de Aard,
 
Daar is 't, dat recht en wet regeeren,
 
En elk zijn oogst met wellust gaârt. (vs 85-90)

De goddelijkheid die koningen en vorsten kenmerkt en hun aanzien een bijzondere glans verleent, is in de literatuur uiteraard een bekend topos. Zo wordt door Racine, wiens treurspelen Bilderdijk goed kende, de koning dikwijls voorgesteld als God. In Esther bijvoorbeeld wordt koning Assuérus op zijn ‘trône sacré’ toegesproken met de woorden: ‘Seigneur, je n'ai jamais contemplé qu'avec crainte / L'auguste majesté sur votre front empreinte’. Ga naar eindnoot34 Vondel zei het zo: ‘Maer 's hemels Majesteit, van niemants hant te schilderen, / Met haer gezagh en glans in Vorsten is gedaelt’. Ga naar eindnoot35 Een belezen lidmaat van de achttiende-eeuwse Republiek der Letteren als de orthodoxe theoloog Petrus Hofstede (1716-1803) haalde in de jaren zestig nog de klassieke oudheid overhoop om te bewijzen ‘dat God in de aangezigten der Koningen, Vorsten, en groote Helden, althans in sommige hunner, iets glansryks en ontzaglyks gelegd heeft’. Ga naar eindnoot36 Impliceert de illuministische inslag van Bilderdijks gedichten een nauwer verband tussen koning en godheid dan bij Racine en Hofstede het geval was? Bilderdijks koning neemt als bevoorrecht mens, als heerser, in ieder geval rechtstreeks deel aan het goddelijke. Wanneer Willem V in een gedicht uit 1787, Lycidas, Ga naar eindnoot37 zijn trouwe dienaren tot zich roept, klinkt ‘met een’ de Godheid door zijn stem’ (vs 102). De vorst, in het bijzonder de koning, is voor Bilderdijk een gezalfd medium van het goddelijke; Ga naar eindnoot38 zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, is hij een uitverkoren plaatsvervanger van God, en lijkt hij als middelaar tussen het hogere en lagere zelfs afschaduwing en voorbode te zijn van de Middelaar, Jezus Christus.

Schaduwen van het vrederijk

Lavater identificeerde het godsrijk met het Christusrijk. Dat lag voor de hand, want de gereformeerde theologie kent Christus drie ambten toe, de munera Christi van profeet, priester en koning. Ga naar eindnoot39 Wanneer nu volgens Bilderdijk de aardse koning een beeld

[pagina 297]
[p. 297]

is van de Almacht, dan zou hij dat in het bijzonder van Christus moeten zijn, die immers de scepter over het godsrijk voert. Nu zal volgens Bilderdijks latere chiliastische voorstelling van de geschiedenis Christus een duizendjarig vrederijk stichten op aarde en een algemene of universele monarchie vestigen. Ga naar eindnoot40 Het is niet geheel zeker of het chiliastische motief reeds in de hier besproken gedichten een rol speelt, maar waarschijnlijk is dat wel. In Bilderdijks brieven uit de periode 1795-1797 worden hier en daar duidelijke toespelingen gemaakt op de komst van het duizendjarig rijk. Ga naar eindnoot41 Als er in de vroege politieke gedichten nu van een chiliastische bedoeling sprake is, welke functie vervullen de aardse koningen dan? Zullen zij als stadhouders van Christus gedurende duizend jaar gezamenlijk de heerschappij over het vrederijk voeren? Of zal één koning dat doen? Of bereiden de aardse koningen de komst van de algemene Monarch voor, die hen de scepter uit handen zal nemen?

Een kort gedicht dat waarschijnlijk in 1786 of 1787 is geschreven, Karel de Vijfde, Ga naar eindnoot42 is een loftuiting op de keizer die ‘zespaar Rijken torschte’, maar helaas zijn eigen grootheid moe werd en door een mindere vorst, Filips II, werd opgevolgd. ‘Ach! dat zijn trotsche zoon dien Vader had geleken! / Nog leefden we ongestoord in schaduw van den Throon...’. Kennelijk beschouwde Bilderdijk de erfprins Willem Frederik (de zoon van Willem V) als een mogelijk legitieme opvolger van Keizer Karel V, want in Geboortegroet uit 1787 vertelt de dichter-ziener:

 
'k Zag Fredrik, eedle telg, zijns Vaders deugden waard,
 
Die, aangebeden van zijn' landzaat, van heel de aard,
 
Een' throon beklom, waar toe zijne ouderlijke rechten
 
Hem riepen! half Euroop zich aan zijn' scepter hechten;
 
En honderd Vorsten, trotsch op de eer van voor zijn' throon
 
De knie te buigen, zich verneedren voor zijn kroon! (vs 173-178) Ga naar eindnoot43

Lavater sprak over ‘de Messias, de Koning des Hemels, de onmiddelijke Koning en Alleenheerscher van dit Rijk’, gezeteld in Canaän, aan Wie ‘de overige Natien der waereld’ hun eerbied zullen betuigen. Ga naar eindnoot44 In Bilderdijks ‘schaduwschildery’, zoals hij zijn gedicht noemt (vs 181), Ga naar eindnoot45 lijkt de erfgenaam van het Heilige Roomse Rijk (keizer Willem Frederik wellicht?) zowel afschaduwing van de Almacht als voorbode van een chiliastische toekomst.

De uitverkoren vorsten, zij het als universele keizer van het Roomse Rijk, zij het als nationale alleenheerser van het Deense, kunnen beiden als een afschaduwing van Christus worden geïnterpreteerd. In Geboortegroet bijvoorbeeld wordt de beloofde koning nadrukkelijk voorgesteld als herder. De tweede engel die aan de dichter verschijnt, roept de wrake Gods uit over de herders der aarde, die ‘mijn vee, daar 't in uw hoede wandelt, / Opoffert aan uw lust, verwaarloost, en mishandelt!’ (vs 135-136). Ik, zegt de stem van God, ‘ik ben de Hoeder van u-allen’:

 
'k Heb thands in eedler hand uw' Herderstaf gesteld!
 
Die u zal hoeden, u verzorgen voor mijne oogen:
 
Ik zal uw God zijn, Ik, het eeuwig Alvermogen,
 
Hy, hy, uw Herder! hy, uw Vader en uw Vorst! (vs 158-161)
[pagina 298]
[p. 298]

In De Alleenheersching, opgedragen aan de koning van Denemarken, Christian (!) VII, keert eveneens het herdermotief terug dat sinds de Renaissance zoveel populariteit genoot en ontleend was aan schrijvers en dichters uiteenlopend van Theocritus en Vergilius tot David. ‘De herder waakt voor u,’ heet het bij Bilderdijk, in een bewoording die aan Psalm 23 doet denken, ‘gy moogt volveilig slapen, / En zeegnen hem wiens hand u weidt’ (vs 101-102). Ga naar eindnoot46 De Messias werd in de zeventiende en achttiende eeuw wel vaker in idyllische trant bezongen. Arnold Moonen bijvoorbeeld schreef ‘Heilige herderszangen’ over de komst van ‘den Hebreeuwschen vredevorst’. Ga naar eindnoot47 Bilderdijks arcadisch gedicht Lycidas uit 1787 voert als motto een toespeling op Psalm 137:1-2. Ga naar eindnoot48 In het wel zeer hartstochtelijke gedicht Ter geboorte worden andere toespelingen gemaakt. Daar wordt geprofeteerd dat God ‘Een star doet opgaan [...] in 't zeegrijk Leeuwenteeken’ (vs 9). Men denkt hier onwillekeurig aan Numeri 24: 17, alwaar de Statenvertaling in noot 29 aantekent:

Door de woorden sterre ende scepter, verstaet Bileam het heerlicke Koninckrijke des volcks Godes, het welck ten deele wereltlick in Davids, maer voornamelick in 't geestelicke Koninckrijcke onzes Heeren Jesu Christi vervult is. Siet Apoc. 22. 16.

De Leeuw van Oranje en de Leeuw van Juda lijken in het visioen van de dichter afschaduwingen, beelden van de ene hemelse Koning en Herder, Christus.

Overigens staan Bilderdijks politiek-religieuze gedichten vol met zulke vergaande toespelingen op het heilige. Zo wordt het ‘Beminlijk Wicht’, dat door de dichter in Ter geboorte wordt bezongen, toegesproken als ‘'t Verzeekrend onderpand van 's Hoogsten welbehagen’. ‘Gy blijft ons 't onderpand,’ verklaart de dichter, ‘dat God ons niet begeeft’ (vs 17-18 en 103; vgl. Efezen 1: 14). Zelfs de oude man, Bilderdijks bloedverwant die in Droom verschijnt en over Alkmaar vertelt, neemt de gestalte aan van een Christusfiguur. ‘Zie daar uw’ plicht u afgeteekend, / In 't bloed dat uit dees heupen ront’, zegt de grijsaard tot de dichter, die vervolgens mededeelt: ‘Ik zag het uit zijn zijden lekend, / En 't lillend gapen van de wond’ (vs 111-114; vgl. Johannes 20: 20).

In het voorgaande zijn enkele illuministische - neoplatoonse en chiliastische - motieven belicht. Juist het thema van het vrederijk illustreert het complexe karakter van Bilderdijks denkwereld: zoals onder meer uit een interessante perikoop in Ter geboorte blijkt, greep hij voortdurend terug op topoi uit de westerse literatuur. In Ter geboorte spreekt de dichter namelijk over de eeuw van ‘welvaart, rust, van aardsche zaligheid’, die ‘de oude Orakelbladen, / Sibille, en Veldprofeet’ lang geleden hebben aangekondigd.

 
Is 't waar, en moet die Eeuw onze ijzren Eeuw vervangen,
 
Hoe schoon, hoe ruim een veld ontsluit zich aan mijn zangen,
 
ô Neêrland! welk tooneel vertoont zich voor mijn oog!
 
Astréa Ga naar eindnoot49 daalt weêrom van 's Hemels hoogen boog;
 
Een nieuwe reeks spruit voort van zalige Eeuwenkringen;
 
Saturnus scepter keert en 't heil der stervelingen;
 
Ja, de ijzren keten van ons noodlot wordt tot goud! (vs 33-39)

In ‘Astréas Goudeeuw’ zal de eik honing voortbrengen, de hagedoorn druiven en de distel ‘ooft en purpren lamm'renvellen’ (vs 48 en 40-42). Het in dezelfde maand

[pagina 299]
[p. 299]

geschreven gedicht, Lycidas (ter gelegenheid van de verjaardag van Wilhemina van Pruisen, de vrouw van Willem V, in augustus 1787), Ga naar eindnoot50 vermeldt de ‘wondre Godspraak’ (vs 120) van een priesteres, waarin de komst van een gouden eeuw werd voorzegd, na een tijd van gruwelen: ‘'t toonde alles, alles, heil...’ (vs 131).

Voor de classicus Bilderdijk lag het voor de hand dat hij illuministische motieven op de antieke auteurs zou enten. Dat geldt onder meer de beschrijving van het gouden tijdperk van Saturnus. Vergilius, Horatius, Tibullus en Ovidius hebben zich in navolging van Hesiodus met dit in de oudheid geliefde topos bezig gehouden; Bilderdijks beschrijving van de gouden eeuw is duidelijk een parafrase van de beroemde vierde, ‘Messiaanse’ ecloge in de Bucolica van Vergilius. Ga naar eindnoot51 Uiteraard waren idyllische beschrijvingen van de gouden eeuw vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw bijzonder populair, en ook tussen Bilderdijks erotische herderzangen uit de jaren tachtig komt een Gouden Eeuw voor. Ga naar eindnoot52 Niet alleen dichters, ook filosofen voelden zich tot het thema aangetrokken. In de door de neoplatoonse filosoof Boëthius geschreven De Consolatione Philosophiae wordt in één van de gedichten - door Bilderdijk in de jaren rond 1790 vertaald - de gouden eeuw bezongen. Ga naar eindnoot53 En de door de Griekse oudheid geïnspireerde, platoniserende wijsgeer Frans Hemsterhuis (1721-1790), de Hollandse Socrates, liet in 1787 nog een Alexis ou de l'age d'or verschijnen. Ga naar eindnoot54

De identificatie van de gouden eeuw van Saturnus met het duizendjarig vrederijk van Christus was kenmerkend voor een oude monarchistische traditie - de wortels ervan gaan onder meer via Dante's Divina Comedia terug tot de Sibillijnse Orakelen - waarin keizers als Frederik II en Karel V beschouwd werden als de potentiële alleenheersers over een universeel, christelijk rijk van vrede en gerechtigheid. Dergelijke verwachtingen koesterden onder anderen ook de hermetische denkers Giordano Bruno (1548-1600) en Tommaso Campanella (1568-1639). Ga naar eindnoot55 Ook in de ‘theosofische’ tradities van de zeventiende en de achttiende eeuw genoot het thema van het gouden godsrijk grote populariteit. De mysticus Jacob Böhme (1575-1624) had een Monarchia Messiae aangekondigd, de hermetische denker Julius Sperber (gest. 1615) een gouden tijd voorzegd. En de achttiende-eeuwse piëtistische theoloog en chiliast Oetinger, leerling van Bengel en geestverwant van Böhme, schreef in 1759 een boek over Die güldene Zeit, dat evenals Alexis van Hemsterhuis in de Duitse romantiek veel werd gelezen. Ga naar eindnoot56

Is nu de door de heidense schrijvers voorspelde, paradijselijke eeuw, waarop Bilderdijk zoveel toespelingen maakt, identiek aan het duizendjarig godsrijk van Johannes? Ging de dichter te rade bij zowel de chiliastisch-illuministische als bij de literaire traditie? Uiteraard kende Bilderdijk de gedachte van het gouden vrederijk als literair topos. Neolatijnse dichters als de Italiaan Jacopo Sannazaro, en de Belg Laevinus Torrentius, die Virgilius' vierde ecloge in messiaanse zin interpreteerden, werden door achttiende-eeuwse literatoren nog veel gelezen. Ga naar eindnoot57 Ook het fantastische heldendicht Orlando Furioso (1516) van Ludovico Ariosto, door Bilderdijk (tot op zekere hoogte) gewaardeerd, bevat profetieën over de heerlijke toekomst van keizer Karel V:

 
God means to grant him all this earthly Ile,
 
And under this wise prince his dear annointed,
 
One shepheard and one flock he hath appointed. Ga naar eindnoot58
[pagina 300]
[p. 300]

De gouden eeuw van Astrea bekoorde ook Vondel, die in 1626 bij de geboorte van Willem II een Geboorteklock schreef, waarin hij uitweidde over profetische dromen en visioenen van de aanstaande gouden eeuw. Vondel verheerlijkte de pasgeboren Willem als de nieuwe wereldheerser, als een tweede, vergoddelijkte Augustus. Ga naar eindnoot59 Waar Vondel echter uitgebreide allegorieën en personificaties ten tonele voert en in barokke alexandrijnen antieke beelden speels overbrengt op het Hollandse paradijs, bemoeit Bilderdijk zich serieus met een metafysische werkelijkheid en de tekenen des tijds. Tussen Bilderdijk en Vondel staan illuministen als Swedenborg en Lavater.

Het heerlijke Oranjebloed: de verbinding met de Oorsprong

In het vrederijk, zoals Bilderdijk dat zich in zijn politieke gedichten schijnt voor te stellen, zal de invloeiing vanuit de geestelijke wereld worden hervat; het gods- of geestenrijk zal uiteindelijk hemel- en aardrijk omvatten. In het proces dat tot de verwezenlijking van dit vrederijk zal leiden, lijken aardse koningen de rol van voorbereidende of plaatsvervangende middelaars te vervullen. Vandaar dat het godsrijk in het bijzonder zal doorbreken of zichtbaar worden in de persoon van de vorst, het beeld van de Almacht op aarde. Voor de vorst is het van groot belang dat hij de wereld generzijds erkent, dat hij besef heeft van zijn eigen oorsprong. Deze neoplatoons gekleurde gedachtengang ligt vermoedelijk ten grondslag aan Droom en aan de gepassioneerde uitroep in Ter geboorte: ‘Oranjes heerlijk bloed vereenigt zich in beiden / 't vloei' samen, 't brei zich uit, en geev de wet aan de aard!’.

Bilderdijks ingenomenheid met bloedverwantschap is een terugkerend thema in de literatuur. Nu was de wijze waarop deugd en zonde van vader op zoon werden overgedragen gedurende de achttiende eeuw al een veelvuldig besproken probleem, onder meer in de theologie (met name in de zogenaamde imputatieleer: hoe wordt de erfzonde van het individu Adam overgedragen op de gehele mensheid?). Ga naar eindnoot60 In het prijsvers De waere liefde tot het vaderland, waarmee Bilderdijk in 1777 een zilveren medaille won, declameerde hij reeds: ‘Gewis de Deugd te voelen leven / In 't bloed, van de Oudren ons gegeven, / Is 't dierbaarst erfdeel, 't eêlst kleinood’. Ga naar eindnoot61 Zijn aanroeping van de voorvaderlijke deugden - geïnspireerd door klassieke dichters als Pindarus en Horatius - was hier toch vooral overdrachtelijk bedoeld. Dat strookte met de aan de Duitse wijsgeer Christaan Wolff ontleende ethiek die de jonge Bilderdijk aanhing. Vader en zoon gehoorzamen hun geweten, een in natuur en rede gefundeerd en dus universeel beginsel dat hun aanspoort om uit dankbaarheid jegens het voorgeslacht vaderlandslievende heldendaden te verrichten. In de gedichten van 1787-1793 heeft de oplossing van dit probleem daarentegen een illuministisch-neoplatoonse toonzetting. Thans lijkt de wereld generzijds garant te staan voor de mogelijkheid dat deugden worden overgeërfd. Invloeiing vanuit de geestenwereld betekent zowel voortduring van de stam als terugkeer naar de oorsprong; miskenning van de bron betekent ontaarding.

Ook de oorsprong van ‘Oranjes heerlijk bloed’ ligt in de door God verordineerde, spirituele werkelijkheid. In Ter geboorte wordt de zedelijke meerwaarde van dit stamhuis direct teruggevoerd op de Oorsprong van het Al, op het goddelijk raadsbesluit:

[pagina 301]
[p. 301]
 
Lief Spruitjen, Neêrlands hoop, en bloed van zoo veel helden!
 
Wel hem, wiens Heldentoon uw deugden eens zal melden!
 
Uw deugden, door God zelv' uw stamhuis ingeplant,
 
En voorverordend tot het heil van 't Vaderland! (vs 77-80)

In een gedichtje uit 1788 ter gelegenheid van de verjaardag van de erfprins, wordt deze aldus gemaand:

 
Doch wees, voor alles, fier op d' oorsprong van uw bloed!
 
Een bloed, geheiligd aan Gods eerdienst, wet, en rechten,
 
Door de Almacht-zelv verwekt, doorstraalt uw eedle borst. Ga naar eindnoot62

Bloed en heldendom verbinden de aarde met gene zijde. Door het geheiligd bloed van eerzame helden ontvangt het vaderland de lichtglans van de eeuwigheid; hun zielen zijn naar de geestenwereld gevaren, hun gebeenten blijven achter als relikwieën van het ondermaanse rijk. Dergelijke geluiden kan men ook beluisteren bij de Duitse dichter F.G. Klopstock (1724-1803), die zijn lier vaak ter nagedachtenis van oude Germaanse heldenstammen liet klinken. Aan diens ode Das neue Jahrhundert ontleende Bilderdijk de prachtige beginregels van De Alleenheersching: ‘Ruischt zacht langs 't graf der ware helden, / ô Winden! zacht! ontrust er geen!’ - ‘Ontziet dat heilig stof alleen!’ (vs 1-2 en 6). Ga naar eindnoot63

Ook Bilderdijk beroept zich op zijn voorvaderen, op zijn oorsprong. Zelfs in tegenspoed, verklaart hij in de opdracht van Ter geboorte, ‘Brandt, blaakt dit hart voor U, voor Uw’ Doorluchten stam’ (vs 22):

 
Ach, zag mijn bloed voorheen (een bloed, dat eeuwen tellen,
 
En helden noemen kan op 't Staats- en Krijgstooneel!)
 
Voor Nassau, God, en de eer, zijn dierste panden vellen,
 
't Is nog het zelfde bloed, 't behoort U nog geheel.
 
't Welt nog in deze borst, van oorsprong niet verbasterd [...] (25-29)

In tegenstelling tot Bilderdijks genootschapsverzen uit de periode 1775-1781, is de strekking van de hier besproken politieke gedichten niet louter ethisch, maar ook en vooral metafysisch, bovennatuurlijk, spiritueel, kortom ‘neoplatoons’. In Droom wordt de influxgedachte door de overleden grijsaard treffend geformuleerd. ‘Mijn zoon!’, roept hij uit, ‘Mijn eigen bloed doorstroomt u 't harte’ (vs 85-86). Er gaat als het ware een stroom van moed en deugd van het hemel- naar het mensenrijk.

Niet minder illuministisch-neoplatoons van inspiratie lijkt de in Bilderdijks dichtwerken steeds terugkerende tegenstelling tussen hel en hemel, chaos en orde, onrecht en vrede - allemaal variaties op het thema van ontaarding en terugkeer. Ontaarding is in deze politieke gedichten het gevolg van het niet-erkennen van de ware Oorsprong. Ook hier klinkt Bilderdijk vaak swedenborgiaans. De duivelse liefde, zo had Swedenborg uitgelegd in zijn visionaire lessen, is de ultieme zelfliefde. De bewoners van de hel wenden zich af van God en aanbidden slechts diegenen die de meeste macht bezitten. De hel neemt daardoor de gedaante aan van een bende wilde beesten. Ga naar eindnoot64 In Geboortegroet manifesteert zulke ontaarding zich in een passage over democratische vrijheidszucht:

[pagina 302]
[p. 302]
 
Onzinnigen! vaart voort, draaft in uw eigen gangen!
 
Beproeft, of 't vrijheid zij, van my niet aftehangen!
 
Smaakt, smaakt den toestand van 't onbandig roofgediert'!
 
Weest vrij, als Satan 't wilde, en siddert dat gy 't wierdt! (vs 107-110)

In de hel zijn volgens Swedenborg de belemmeringen van de zelfliefde - zoals wetten, zeden en maatschappelijke banden - volledig weggevaagd. Ga naar eindnoot65 Bilderdijk ziet in zijn Nederlandse hel de ‘Moord, met de Eedbreuk, en 't Geweld, / Een' zetel, op den mond van 's afgronds poel gesteld / Bestijgen!’ (vs 113-115). ‘'k Zag Neêrland, Neêrland weêr, door 't eigenst vuur geroost’ (vs 118). Ook hier weer een verband met de ‘tournant du siècle’; de projectie van beelden van de hel op de contemporaine maatschappij. Ga naar eindnoot66

De hel is een volstrekt tekort aan goddelijke invloed, een huiveringwekkende ontaarding, verblinding en verwarring, het gevolg van hoogmoedige afwending van de Almacht - èn van 's Almachts beeld op aarde.

 
Of wat, wat is 't, daar dolle woede
 
Van duizenden, in toom noch band,
 
In blinde drift, of arren moede,
 
Het aanschijn omkeert van een land,
 
En (kudde zonder hoofd noch hoede)
 
Zich-zelve wroet in 't ingewand? (vs 107-110)

Aldus De Alleenheersching. In de uitgave van 1793 citeert Bilderdijk aan het slot van het gedicht - in het Deens, met de vertaling erbij - Habakuk 1: 14: ‘Waarom zoudt gy de menschen maken als de visschen der zee? als het kruipend gedierte, dat geenen heerscher heeft?’ Ga naar eindnoot67 De ontaarde mens is een beest, die de wereld ‘tot d'ouden Chaös’ doet vervallen (vs 124).

De neoplatoonse terugkeer tot de oorsprong vertaalt zich in politieke zin naar vestiging en handhaving van de alleenheerschappij: voor Bilderdijk een religieus, wijsgerig en politiek ideaal. Onomstreden was dat ideaal natuurlijk niet, zo vlak na de beroeringen van de Patriottentijd. Zelfs in Oranjegezinde kring reikten politieke idealen doorgaans niet verder dan de theoretische beschrijving van de positie die de stadhouder gedurende de achttiende eeuw de facto had ingenomen. De stadhouder van het huis van Oranje was het ‘Eminent Hoofd’ van de Republiek, de bindende factor in een particularistisch bestel, de onontbeerlijke tegenhanger van opportunistische, zichzelf verrijkende regenten, de enige betrouwbare waarborg voor de vrijheid. Vooraanstaande Oranjegezinde theoretici als Elie Luzac en Adriaan Kluit beschouwden de stadhouder als de noodzakelijke voorwaarde voor het voortbestaan van het vrije, Nederlandse gemenebest, maar kenden hem beslist geen absolute, souvereine macht toe. Ga naar eindnoot68 De Willem van Oranje die Van Haren in De Geuzen had beschreven, was wellicht een boven factiezucht en eigenbelang verheven, vaderlandse vorst, maar zeker geen alleenheerser. Bilderdijk heeft zijn monarchistische opvattingen niet aan de achttiende-eeuwse Oranjetraditie ontleend. Hij heeft ze vermoedelijk uit zijn illuministische lectuur geput. Dat ‘le gouvernement d'un seul’ de beste was, had bijvoorbeeld de illuminist Saint-Martin geconstateerd in zijn, onder anderen door Van Goens met instemming gelezen, Des erreurs et de la vérité (1775). Ga naar eindnoot69

In Bilderdijks religieus-wijsgerige visie kan alleen de absolute monarch het wel-

[pagina 303]
[p. 303]

zijn van het volk garanderen. Zoals de koning in De Alleenheersching beeld van de Almacht is, zo verkeert het volk ‘In schaduw van den throon’ (vs 104). De koning is een herder, die zijn kudde weidt: ‘Neen schapen! weidt nu vrij door 't effen klaverveld!’ (Geboortegroet, vs 157). Hij is een patriarch, evenals Keizer Karel, ‘Het voorbeeld van een ‘Vorst, der onderdanen Vader’ ( Karel de Vijfde, vs 1). Hij is het medium van de goddelijke liefde, die hij als echtgenoot en vader aan het volk mededeelt. Volgens Ter geboorte verkeerde het volk in hooggespannen verwachting toen ‘'t Godgeheiligd snoer, door Liefde en Echt gewrocht, / Louize en Fredriks hart voor eeuwig saamverknocht’. De bede van het volk werd vervuld, en uit het huwelijk is voortgekomen (hoewel de zuigeling het zelf nog niet weet: hij is nog ‘Slechts mensch’) ‘'t Verzeekrend onderpand van 's Hoogsten welbehagen, / Voor ons, uw volk, uw kroost, uw vrijgemaakt gezin!’ (vs 16, 18-19).

Slot

In de jaren tachtig en negentig heeft Bilderdijk de basis gelegd voor zijn latere mystieke, romantische opvattingen. Zijn vroege politieke gedichten getuigen van een diepgaande beïnvloeding door zowel het illuminisme als een brede literaire traditie. Daarmee nam de jongere Bilderdijk bewust deel aan een intellectuele en literaire beweging die mede het einde van de Verlichting inluidde. Hij was allerminst de enige die destijds op grond van illuministische, christelijke en literaire motieven een eigen spirituele, politiek-morele wereld schiep. De gedachte van het gouden tijdperk vindt men bijvoorbeeld bij veel van zijn tijdgenoten terug, Ga naar eindnoot70 evenals de ‘hohe Auffassung vom Königtum’. Ga naar eindnoot71 Het chiliasme (dat overigens ook een rol van betekenis zou spelen in het denken van filosofen als Kant en Hegel) komt eveneens vaak als poëtisch motief voor. Ga naar eindnoot72 Conservatieve politieke opvattingen - de heerser als vader en plaatsbekleder van God, de maatschappij als gezin - werden verkondigd door de chiliast, christen en ‘theosoof’ Matthias Claudius, die Saint-Martin in het Duits vertaalde. Ga naar eindnoot73 Chiliastische voorstellingen en theosofische interesses treft men ook aan in het denken van de arts, econoom, schrijver en piëtist Johann Heinrich Jung-Stilling (1740-1817). Ga naar eindnoot74 Op Lavater hebben we reeds gewezen.

Naast de ‘tijdgeest’, mag de betekenis van de literaire traditie zeker niet worden onderschat: Vergilius, Vondel, Voltaire .... Dat een scherp onderscheid tussen poëzie en idee in het geval van Bilderdijk niet te maken valt, kan door een aardig voorbeeld worden geïllustreerd. De absolutistische denkbeelden die de Jacobiet Alexander Pope (1688-1744) in zijn satirische Rape of the Locke naar voren bracht, waren mede gebaseerd op magische, alchemische en hermetische voorstellingen. Bilderdijk waardeerde Pope, die hij in beginsel als een traditioneel theïst beschouwde. Diens Messiah - bedoeld om de meerwaarde van de profetieën van Jesaja boven die van Vergilius' vierde Ecloge aan te tonen - heeft hij in 1805 nog vertaald. Ga naar eindnoot75 Pope had in zijn satire gebruik gemaakt van een ander satirisch geschrift, Le Comte de Gabalis (De Kabbalistische Graaf; 1670) van Montfaucon de Villars (1638-1674), waarin het occultisme op de korrel werd genomen. De Italiaan G.F Borro (1627-1695) maakte gebruik van ditzelfde geschrift, nadat hij zich als hofalchemist had gevestigd te Denemarken onder

[pagina 304]
[p. 304]

het patronaat van de absolutistische koningen Frederik III en Christian V. Ga naar eindnoot76 In Bilderdijks ode aan de absolute monarch, De Alleenheersching, is juist Denemarken een (hermetisch?) oord van waar geluk, het ‘Gezaligd, driewerf zalig Noorden’ (vs 105). Vondel echter had in 1657 een dichtbundel laten verschijnen, De Parnas Aen de Belt. Verscheide Dichten in Denemarck gedicht. Ga naar eindnoot77 Bilderdijk kàn zijn voorliefde voor het absolutistische Denemarken ‘toevallig’ aan Vondel hebben ontleend; waarschijnlijker is het dat hij zich hier eveneens heeft laten beïnvloeden door de illuministische traditie.

 

Adres van de auteur: Cornelis Vlotstraat 23, NL - 1318 AE Almere

eindnoot*
Deze onderzoekingen werden gesteund door de Stichting voor Historische Wetenschappen, die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het betreft een onderzoek naar de denkwereld van Willem Bilderdijk. Voor commentaar ben ik dank verschuldigd aan Prof.dr. A.Th. van Deursen en Prof.dr. W. van den Berg.

eindnoot1
Vgl. J. Bosch: Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling. Aanvullende uitgave, eerste deel: 1772-1794. Wageningen, 1955; en de briefwisseling berustend in het Bilderdijk Museum te Amsterdam, sign. Bild Mus D 111-1 tot en met D 111-84.
eindnoot2
Over Bilderdijks bemoeienis met het toneel in deze periode zie vooral M.J.G. de Jong: Taal van lust en weelde. Willem Bilderdijk et la littérature italienne. Namur, 1973 en de in de bibliografie van dit werk opgenomen studies van De Jong.
eindnoot3
Catalogus librorum [...] Guilielmus Bilderdyk. Den Haag, 1797.
eindnoot4
Deze twee geschriften worden hier verder niet besproken. Over het Antwoord uit 1783, zie J. van Eijnatten: ‘De hebbelijkheid van wel te denken en het dichterlijk genie. Esthetische en ethische opvattingen van Willem Bilderdijk tussen 1777 en 1780’, in: Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 5 (1994), p. 93-120; en verder D. Carasso: ‘Willem Bilderdijk en de schilderkunst’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 22 (1990), p. 55-76. Voor Bilderdijks ontwikkeling als dichter in deze jaren, vgl. ook Van Eijnatten: ‘De alleenspraak van Hamlet. Bilderdijk, Voltaire en Shakespeare, 1777-1783’, in: Voortgang Jaarboek voor de Neerlandistiek 14 (1993 en 1994), p. 61-84.
eindnoot5
Over de mate en het type van Bilderdijks ‘romanticisme’ bestaat discussie. Vgl. C. de Deugd: Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken. De fenomenologie van een geestesgesteldheid. Groningen, 1966; en G.J. Johannes: Geduchte verbeeldingskracht! Een onderzoek naar het literaire denken over de verbeelding - van Van Alphen tot Verwey. Amsterdam, 1992.
eindnoot6
Le tournant du siècle des lumières 1760-1820. Les genres en vers des lumières au romantisme. Onder red. van G.M. Vajda. Budapest, 1982. Een klassieke studie is P. van Tieghem: Le préromantisme. Études d'histoire littéraire européenne Genève, 1973 [1e uitg. 1924-1947]; de Nederlandse context o.a. bij P.J. Buijnsters: Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als dichter van ‘Het Graf’ Assen, 1963 en idem, Hieronymus van Alphen (1746-1803). Assen, 1973.
eindnoot7
Zie verder G.J. Schutte: ‘Bilderdijks conservatisme’, in: Drie protestantse conservatieven uit de 19e eeuw. Onder red. van R.E. de Bruin en G.J. Schutte. Amsterdam, 1994, p. 15-35.
eindnoot8
Hierover o.a. A. Viatte: Les sources occultes du Romantisme. Parijs, 1928, dl. I-II; R.C. Zimmerman: Das Weltbild des jungen Goethe. Studien zur hermetischen Tradition des deutschen 18. Jahrhunderts. München, 1969.
eindnoot9
P.J. Buijnsters: ‘Willem Bilderdijk en de Geestenwereld’, in Ntg 60 (1967), p. 289-304. De briefwisseling tijdens de ballingschap, waarop hier verder niet wordt ingegaan, verraadt hier en daar de invloed van Swedenborg, zie Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797. Onder red. van J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum. Utrecht, 1988. Ik noem bovendien C. Manuzov: Pelgrims en profeten. Bunyan's The Pilgrim's Progress in de mystieke denkwereld van Jacob Böhme. Utrecht, 1985, p. 138-141, dat t.a.v Bilderdijk suggestief en vaag is.
eindnoot10
Brieven van Mr. Willem Bilderdijk. Amsterdam, 1836, dl. I, p 188.
eindnoot11
Voor de volledige titel, bibliotheekgegevens, mogelijke vertaler(s) en recensies van dit werk, zie P.J. Buijnsters. ‘Swedenborg in Nederland’, in: TNTL 83 (1967), p. 192-224, 214-216 en n. 79. In het onderstaande maak ik gebruik van de betere, Franse vertaling.
eindnoot12
Catalogus 1797 (n. 3), resp. 48/612-614, 86/197, 105/844 en 90/307.
eindnoot13
Over Swedenborgs denken en invloed o.a. E. Benz: The Mystical Sources of German Romantic Philosophy. Allison Park (PA), 1983 [1e uitg. 1968]; idem: Emanuel Swedenborg. Naturforscher und Seher. München, 1948. Swedenborgs eclecticisme wordt benadrukt door M. Heinrichs: Emanuel Swedenborg in Deutschland. Eine kritische Darstellung der Rezeption des schwedischen Visionärs im 18. und 19. Jahrhundert. Frankfurt am Main, 1979, p. 41-67.
eindnoot14
E. Swedenborg: Du Commerce de l'Ame et du Corps. Traduit du latin [...] par M.P.**. London, 1785.
eindnoot15
De dichtwerken van Bilderdijk. Haarlem, 1856-1859. 16 dln., dl. XII, p. 447.

eindnoot16
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 392-396 (eerste uitgave: s.l., 1787).
eindnoot17
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 423-426 (eerste uitgave: Leipzig, 1805).
eindnoot18
Wat de hermetische traditie betreft, vermeldt de Catalogus 1797 (n. 3) onder meer H. Conring: De hermetica medicina (52/716). De identificatie van Mercurius/Hermes met de joodschristelijke engel, die optreedt als boodschapper en middelaar tussen mens en God is in de westerse literatuur een bekend topos geweest. Zie D. Brooks-Davies: The Mercurian Monarch. Magical Politics from Spenser to Pope. Manchester, 1983, p. 41. In de zeventiende-eeuwse Kabbala werd de planeet Mercurius verbonden met het niveau van de ‘Jesod’ (9e orde) in de pneumatologische hierarchie; dit niveau omvatte de cherubim, oftewel de engelen: A.E. Waite: The Doctrine and Literature of the Kabalah. Londen, 1902, p. 78 en 464. Interessant in verband met het volgende is dat de combinatie ‘serafijn’ / ‘driewerf’ voorkomt in Vondels treurspel Lucifer uit 1654 (vs 167-168); evenals de combinatie ‘driewerf / diamant’ (vs 1909-1910). Over Vondel en de hermetica zie A.M.F.B. Geerts, Vondel als classicus bij de humanisten in de leer. Tongerloo, 1932, p 75-84. De achttiende-eeuwse hermetica in Nederland wordt besproken door F. van Lamoen, ‘Willem van Swaanenburg (1679-1728), Hermes Trismegistus, en de Alchemie’, in: Ntg 84 (1991), p. 39-52. Voor alle volledigheid moet vermeld dat de klassieken, die Bilderdijk uiteraard goed kende en vaak heeft vertaald, dikwijls handelingen ‘driewerf’ laten verrichten; in de Ilias van Homerus, waarin het getal drie vaker voorkomt, sleept Achilles het lijk van Hector bijv. driemaal om de grafterp van Patroklos (XXIV, vs 16); Sulpicia offert driemaal wijn aan de godin Juno (Corpus Tibullianum III, xii (= IV, vi) vs 14); enzovoorts.
eindnoot19
Het register op de Engelstalige uitgave, The Apocalypse Revealed, in Which are Disclosed the Mysteries there Foretold. London, 1897 bevat geen aanknopingspunten. De ‘seraf’ als zodanig figureert vaker in de achttiende-eeuwse poëzie: bij O.Z. van Haren bijv. zijn het ‘Seraphiems! Zelfstandigheeden, / Die stadiglyk by 't Eeuwig Licht, / Op onse Aardkloots donkerheeden / Zomtyds laat vallen uw gezicht!’ (De Geuzen XXIII, 1-4; red. A. van Stakenburg, p. 372). Bilderdijk had in 1785 een uitgave van De Geuzen bezorgd.
eindnoot20
Een andere mogelijk bron van Bilderdijk is Dionysius de Areopagiet: vgl. De caelesti hierarchia, XV 329A, waar de serafim in verband worden gebracht met vuur; de Catalogus 1797 (n. 3) vermeldt een Opera quae extant uit 1562 (octavo; 83/92) en een Opera omnia uit 1634 (folio; 3/42).
eindnoot21
Een vergelijkbare ervaring beschreef Bilderdijk reeds in een prijsvers uit 1781, Onze voorvaders, bij de oprechting van het gemeenebest, in: Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 335-370, 350 (vs 401-404).
eindnoot22
E. Swedenborg: The True Christian Religion; Containing the Universal Theology of the New Church, Foretold by the Lord in Daniel, VII. 13, 14, and in the Revelation, XXI. 1, 2.. Londen, 1893, p. 688 (§ 694, 3rd memorable relation).
eindnoot23
Voor de mogelijk neoplatoonse symboliek van de ‘damp’ in v 53 (het water als symbool van het zuiver materiële), vgl. de poëzie Bilderdijks tijdgenoot William Blake (1757-1827): K. Raine: ‘The Swedenborgian Songs’, in: Blake and Swedenborg. Opposition is True Friendship. Onder red. van H.F. Bellin e.a.. New York, 1985, p. 69-85, 77-78; en G.M. Harper: The Neoplatonism of William Blake. Chapel Hill (NC), 1961, p 163-169.
eindnoot24
Voltaire: Henriade, zang VII; Van Haren: De Geuzen, zangen VII-XII. Over het verband tussen deze twee dichtwerken, zie H.J. Minderhoud: La Henriade dans la littérature Hollandaise. Paris, 1927, p. 102-111; Bilderdijk kende ook de Henriade goed. De zesde zang uit de Aeneis van Vergilius stond voor dit soort droompassages, die ook in de neolatijnse poëzie wel voorkomen, doorgaans model; vgl. bijv. Vondel: Gysbrecht van Aemstel (1637), vs 1357vv. P. Burman jr. beschreef in zijn Intreêreden [...] over de poëtische verrukking. Rotterdam, 1743 (vert. van De enthusiasmo poetico (1742) door D. Smits) reeds een ‘zachte sluimering’; / Of liever [...] verrukking’: ‘Myn vlotte ziel scheen gansch het logge lyf onttogen. / Hoe 't zy, ik was myzelf’ geheel en al ontrukt’ (p. 54).
eindnoot25
Die drang naar kennis en inzicht vindt men ook terug bij figuren als L.S. Mercier, wiens L'An deux mille quatre cent quarante, rêve [sic] s'il en fût jamais uit 1770 in Nederland bekend was; vgl. H. Vieu, ‘La Hollande en l'an deux mille quatre cent quarante’, in: Louis-Sébastien Mercier. Précurseur et sa fortune. Onder red. van H. Hofer. München, 1977, p. 37-46.

eindnoot26
Hierover m.n. E. Benz: ‘Swedenborg und Lavater. Über die religiösen Grundlagen der Physiognomiek’, in Zeitschrift für Kirchengeschichte 57 (1938), p. 152-216. De Aussichten komen voor in de Catalogus 1797 (n. 3), 87/213.
eindnoot27
Over hem vooral R.B. Evenhuis: De biblicistisch-eschatologische theologie van Johann Albrecht Bengel. Wageningen, 1931; over Bengels op de idee der Geistleiblichkeit gebaseerde. ‘realistische’ bijbelexegese, zie m.n. p. 198-210.
eindnoot28
J.C. Lavater: Uitzigten in de eeuwigheid [...] in brieven aan J.C. Zimmerman. [Vert. J.W. van Haar]. Amsterdam, 's Gravenhage, 1779. 4 dln. Dl. IV, p. 106.
eindnoot29
Vgl. Lavater: Uitzichten (n. 28), dl. II, p. lxiii: Het is ‘zo, als of hy [Christus] dit Rijk op de Aarde zal medebrengen, als of God zelve dit Rijk op Aarde aanleggen zal’.
eindnoot30
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 404-410 (eerste uitgave: Leipzig, 1792).
eindnoot31
De versregels van de drie dichtstukken heb ik afzonderlijk genummerd; de eerste vier in hoofdletters gezette versregels van het tweede dichtstuk heb ik niet in de nummering opgenomen. In het onderstaande wordt met Ter geboorte dit tweede stuk bedoeld, tenzij anders vermeld.
eindnoot32
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 417-422 (eerste uitgave: s.l., 1793; tweede uitgave: Leipzig, 1794).
eindnoot33
‘Louize’, ‘Fredrik’ en ‘Oranjes’ zijn in de originele uitgave van 1792 in grotere hoofdletters gedrukt. Overigens wordt met ‘Louize’ prinses Wilhelmina Frederica Louisa (1774-1837) bedoeld, en met ‘Fredrik’ prins Willem Frederik (de latere Koning Willem I: 1772-1843).
eindnoot34
J. Racine: Esther, Acte II, scène VII, vs 15-16. Over Bilderdijk en Racine: J. Smit: Bilderdijk et la France. Paris, 1929, p. 18-23.
eindnoot35
Geciteerd in H.H. Versteegen: Het phoenix-motief. Bijdrage tot de studie van de humanistische visie op de vorst. Nijmegen, 1950, p. 30 (uit een gedicht van Vondel uit 1653).
eindnoot36
P. Hofstede: Byzonderheden over de Heilige Schrift (Rotterdam, 1766), dl. I, p. 386-391.
eindnoot37
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 385-390 (duidelijk geënt op Vergilius, Aeneis VI).
eindnoot38
Het (ook onder illuministen) populaire thema van de zalving komt in Bilderdijks werk vaker voor: vgl. bijv. Lycidas, vs. 176: ‘Hy, die Vorsten zalft [...]’. Over dit thema, zie M. Bloch: Les rois thaumaturges. Étude sur le caractère surnaturel attribué a la puissance royale particulièrement en france et en Angleterre. Strasbourg/Paris, 1924.

eindnoot39
Bijv. J. à Marck: Christianae Theologiae Medulla didactico-elenctica ex majori Opere, secundum ejus capita, & paragraphos, expressa. [6e ed.] Utrecht, 1742, p. 279-285 (Caput XX, §§ xxxi-xxxviii).
eindnoot40
Hij zou hier uitvoerig over schrijven in Opstellen van godgeleerden en zedekundigen inhoud. Amsterdam, 1823, dl. II, p 93vv.
eindnoot41
In oktober 1795 heet het bijv.: ‘Bidden wij des dagelijks met den Apostel Johannes, ô Heere Jesus, kom haastelijk!’; Briefwisseling 1795-1797, p. 112 (brief aan C.R. Bilderdijk-Woesthoven); vgl. ook p. 417, waar hij kritiek levert op ‘hypothetische voorzeggingen van Christus aardsch koningrijk’ (zijn cursivering; brief aan M.P. Elter-Woesthoven, 1797).
eindnoot42
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 397.
eindnoot43
In Lycidas heet het dat de vorstelijke verjaardag van Wilhelmina van Pruisen (de vrouw van de erfprins) weldra ‘gehuld in purpren stralen’ zal verschijnen (vs 187).
eindnoot44
Lavater: Uitzichten (n. 28), dl. II, p. lxvi en lxiii; vgl. ook p. lx: de oudtestamentische profeten spraken van ‘eene aardsche Monarchie [...] dat is te zeggen, eene Monarchie, die op de Aarde zal worden vastgesteld.’
eindnoot45
De term ‘schaduwschildery’ houdt mogelijk verband met een gedicht uit Mijn Verlustiging (1781), namelijk Oorsprong der Schilderkunst, waarin een meisje het profiel van haar geliefde tekent aan de hand van zijn schaduw. Dit was een klassiek topos, dat zich uiteraard platoons liet interpreteren. Zie W. Bilderdijk: Mijn verlustiging. Red. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen. Zutphen, [z.j.], p. 110-111.
eindnoot46
Ook in Lycidas komt het thema van de vaderlijke herder voor; vgl. vs 46, 84 en 101-118.
eindnoot47
A. Moonen: Poezy. Amsterdam, Utrecht, 1700, ‘Derde herderskout’, p. 16; vgl. Catalogus 1797 (n. 3), 68/1127. De Messiah van Alexander Pope werd door S.M. van der Wilp: Gedichten. Amsterdam, 1772, p. 57-68, nog vertaald als ‘gewyde herderszang’.
eindnoot48
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 385; Bilderdijk citeert hier uit Van Haren: De Geuzen, zang VII, 95-100 (uitg. Stakenburg).
eindnoot49
Godin van het recht.
eindnoot50
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 385-390 (eerste uitgave: Leipzig, 1788).
eindnoot51
Vergilius: Bucolica, Ecloge IV, vooral vs 4-9, 29-30, 45; de vierde Ecloge handelt niet alleen over de Gouden Eeuw, maar ook over de geboorte van een Kind. In Lycidas zijn de toespelingen op Vergilius nog duidelijker. Herderlijke (!) namen als Lycidas, Lykoris en Korydon komen zowel bij Vergilius als bij Bilderdijk voor. Bovendien begint en eindigt het gedicht Lycidas met spreuken uit de Bucolica. Aan het begin: ‘Agrestem tenui meditabor arundine musam’ (‘Ik zal op mijn tengere rietfluit het landelijk lied beoefenen’; Ecloge VI, 8; vert. M. Moonen). Het gedicht eindigt veelzeggend met de slotregels van Ecloge IX: ‘Dessine plura, puer; et quod nunc instat, agamus! / Carmina tunc melius, cum venerit Ipse canemus’ (‘Dring niet verder aan, knaap; en voor het oogenblik, laat ons voortdoen; / liederen zullen we des te beter zingen, als hij zelf zal gekomen zijn’). De vergiliaans-profeterende en mogelijk messiaanse strekking van Bilderdijks gedichten blijkt verder uit de volgende spreuken. In Geboortegroet, bovenaan: ‘Pacatumque reget patriis virtutibus orbem’ (‘En heersen zal het [kind] door der vaderen deugden over een tot vrede gebracht wereldrijk’; Ecloge IV, 17). In Ter geboorte, boven het middengedeelte: ‘Cara Deûm soboles!’ (‘geliefde telg der goden’; Ecloge IV, 49). Een handschrift van Ter geboorte, berustend in het Bilderdijk Museum te Amsterdam (sign. Bild Mus A 5), heeft op de titelpagina bovendien de spreuk ‘Ultima Cumaei venit jam carminis aetas’ (‘'t Laatste tijdvak der Cumeense profetie is thans gekomen’; Ecloge IV, 4).
eindnoot52
M.M. Prinsen: De idylle in de achttiende eeuw in het licht der aesthetische theorieën. Amsterdam, 1934, p. 52 en 207-210; voor de Gouden Eeuw (1785) zie Dichtwerken (n. 15), dl. X, p. 6. In een prijsvers uit 1777, De waere liefde tot het vaderland komt eveneens een toespeling op Ecloge IV voor: Dichtwerken (n. 15), dl. VI, p. 213-245, 233 (= II, vs 245-249) en aantek. 17, p. 458.
eindnoot53
Boëthius: De Consolatione Philosophiae, Liber V, metrum v; Bilderdijks vertaling in Dichtwerken (n. 15), dl. IV, p. 393-394: De Gouden Eeuw.
eindnoot54
M.J. Petry: Frans Hemsterhuis. Waarneming en werkelijkheid. Baarn, 1990, p. 36-37. Het onder de Duitse romantici zeer populaire Alexis verscheen in het najaar van 1787. Lycidas, geschreven naar aanleiding van de verjaardag van de erfprinses in augustus 1787, kwam pas in 1788 in druk uit. Ik acht het niet waarschijnlijk dat Bilderdijk dit geschrift in deze periode heeft gelezen; de bij hem (waarschijnlijk) aanwezige, christelijk-messiaanse strekking ontbreekt bij Hemsterhuis uiteraard geheel. Zie verder H. Moenkemeyer: François Hemsterhuis. Boston, 1975, p. 149, 165.
eindnoot55
F.A. Yates: Astraea. The Imperial Theme in the Sixteenth Century. Londen/Boston, 1975, p. 1-28, 83-86; en idem: Giordano Bruno and the Hermetic Tradition. 2nd ed. Londen, 1971, p. 385-391.
eindnoot56
Vgl. voor Oetingers invloed H.F. Fullenwider: Friedrich Christoph Oetinger. Wirkungen auf Literatur und Philosophie seiner Zeit, Göppingen, 1975.
eindnoot57
J. Sannazaro: Opera Omnia. Keulen, 1587, m.n. De partu Virginis (p. 3-53), Liber III (p. 42). De Arcadia van Sannazaro werden in 1730 nog door P. Vlaming vertaald (Amsterdam, 1730). L. Torrentius: Poemata Sacra. Antwerpen, 1594 (de profetische passage komt voor in Hymorum de partu Virginis, Liber II, p. 19). Vgl. Catalogus 1797 (n. 3), 138/1806-7 (Sannazaro) en 64/1020 (Torrentius). Zie tenslotte nog G. Becanus: Idylla et Elegiae. Antwerpen, 1655, Liber I, elegia IV, p. 49.
eindnoot58
Ik heb een Engelse vertaling in plaats van de Italiaanse versie geraadpleegd: L. Ariosto: Orlando Furioso in English Heroical Verse. [Transl. J. Harington]. Amsterdam/New York, 1970 [facsimile van 1e uitg. 1591), p. 114 (XV, § 18). Bilderdijks Catalogus (n. 3) noemt twee Italiaanse uitgaven van de Orlando furioso (139/1815 en 141/1907) en een Franse (140/1870). Over Bilderdijk en Ariosto: De Jong: Taal van lust en weelde (n. 2), p. 32-38.
eindnoot59
Het thema van het Vergiliaanse vrederijk bij Vondel en bij andere dichters uit de Nederlandse Renaissance wordt uitgebreid besproken door S. Melissen: ‘De heedendaagsche Goude-eeuwe’, in: Spektator 11 (1981), p. 30-60 (voor Vondel m.n. p. 44-47). Van Vondel vermeldt de Catalogus 1797 (n. 3) verschillende uitgaven; vgl. 67/1107-1113, 68/1114-1115, 137/1776, 143/1975, 145/2042-2043. In de literatuur is bij mijn weten nog niet gewezen op de relatie tussen Vondels Geboorteklock en Bilderdijks Ter geboorte en Geboortgroet: vgl. B.H. Molckenboer: ‘Bilderdijk over Vondel’, in: Annalen van de vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder katholieken in Nederland I (1934), p. 148-202; en A.G. van der Horst, ‘Bilderdijks mening over Vondel’, in Ntg (1952), p. 215-223. Een en ander kan wel verklaren waarom Bilderdijk juist in deze periode twee gedichten op Vondel schrijft: Hooft en Vondel (1788) en Vondel (1793), in Dichtwerken (n. 15), dl. XIII, p. 10 en 40.

eindnoot60
Over de imputatieleer in de achttiende eeuw, zie J. van Eijnatten: God, Nederland en Oranje. Dutch Calvinism and the Search for the Social Centre. Kampen, 1993, p. 91-92; het betrof o.m. de vraag of de erfzonde op juridische dan wel natuurlijke wijze werd overgedragen. Bilderdijk besprak de vraag op een uiterst originele manier in zijn bundel Nieuw Mengelingen uit 1806.
eindnoot61
Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 21-47, 23 (vs 49-51).
eindnoot62
Aan Z.D.H. den Heere Erfprinse [...], in: Dichtwerken (n. 15), dl. VIII, p. 399.
eindnoot63
De eerste uitgave van 1793 citeert op de keerzijde van de titelpagina de beginregels van Klopstocks ode. Vgl. Klopstock: Sämmtliche Werke. Leipzig, 1854, dl. IV, p. 134-138; en voor de overeenkomsten tussen deze gedichten van Klopstock en Bilderdijk verder N. Beets: Verscheidenheden meest op letterkundig gebied. 2e dr. Haarlem, 1876, dl. II, p. 312-314. Voor Klopstocks heldenverering en patriottische heilsverwachtingen, zie G. Kaiser: ‘Klopstock als Patriot’, in: idem: Pietismus und Patriotismus im literarischen Deutschland. Ein Beitrag zum Problem der Säkularisation. 2. Aufl. Frankfurt/M, 1973, p. 267-290, m.n. 271-279.
eindnoot64
Swedenborg: True Christian Religion (n. 22), p. 59-60 (§ 45).
eindnoot65
Benz: Swedenborg und Lavater (n. 26), p. 187-188.
eindnoot66
Vgl. J. Bousquet: Les thèmes du rêve dans la littérature romantique. Paris, 1964.
eindnoot67
Zie ook D. Grit: ‘Bilderdijk en Denemarken’, in. Ntg 77 (1984), p. 493-507, 494. Het gaat dus niet, zoals bij Grit, om ‘een Deens motto’, maar om een bijbeltekst, door de Statenvertaling (in noot 58 aldaar) als volgt verhelderd: ‘waerom soudt ghy lijden, dat de groote ende machtige deser werelt, de kleyne ende onnoosele souden vangen, dooden, opslocken, ende verdelgen na haren appetijt ende goetduncken [...]’. De bijbeltekst ontbreekt in latere edities van het dichtstuk. Hetzelfde geldt voor een Griekse spreuk die in de uitgave van 1793 boven het gedicht is geplaatst: Ουκ αγαθον πολυκοιρανιη, ειζ κοιρανοζ εσω, / Ειζ Βασιλευζ; deze tekst is van Homerus (Ilias. [vert. H.J. de Roy van Zuydewijn], II, vs 204-205a: ‘Want een veelhoofdig bevel kan niet goed zijn. Eén moet de baas zijn, / één maar de koning’). Bilderdijk zal op de spreuk zijn gestoten bij zijn lezing van Boëthius’ De consolatione philosophiae I, 5 (prozagedeelte); deze tekst heeft hij omstreeks 1790 vertaald: zie het archief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, sign. 1607 (blz. 111 verso). De passage uit Habakuk kan ontleend zijn aan J.G. Herder: De geest der Hebreeuwsche poëzie. [Vert. C. Engelen]. Leiden, 1786-1787, p. 154 (n. (n)), waar Hab. 1.12-14 als een der ‘roerendste’ passages wordt omschreven: vgl. evenwel ook R. Lowth: Sacra poesi hebraeorum [...]. Göttingen, 1770. [Ed.] J.D. Michaelis, p. 395, noot.
eindnoot68
Vgl. G.J. Schutte: ‘Grondvester of belager der vrijheid? Willem van Oranje in de ban der achttiende-eeuwse tegenstellingen’, in: Willem van Oranje in de historie 1584-1984. Vier eeuwen beeldvorming en geschiedschrijving. Onder red. van E.O.G. Haitsma Mulier en A.E.M. Janssen. Utrecht, 1984, p. 63-90. Verder literatuur in Van Eijnatten: God, Nederland en Oranje (n. 60), p. 131-154.
eindnoot69
L.C. de Saint-Martin: Oeuvres majeures. Hildesheim/New York, 1975 [facsimile uitgave onder red. van R. Amadou], dl. I, p. 307. Over Van Goens (en Van Alphen), zie Buijnsters: Van Alphen (n. 6), p. 261 (n. 54).

eindnoot70
H.J. Mähl: Die Idee des goldenen Zeitalters im Werk des Novalis. Studien zur Wesenbestimmung der frühromantischen Utopie und zu ihren ideengeschichtlichen Voraussetzungen. Heidelberg, 1965, p. 232-245 en passim.
eindnoot71
P. Kluckhohn: Persönlichkeit und Gemeinschaft. Studien zur Staatsauffassung der deutschen Romantik. Halle, 1925, p. 95-96. Er is verwantschap tussen Bilderdijk en bijv. Novalis (die eveneens Swedenborg las) t.a.v. thema's als de liefde van het vorstelijk echtpaar en de koning als middelaar tussen het hogere en lagere; zie H.-J. Mähl: Idee des goldenen Zeitalters, p. 331-334; en H. Kurzke: Romantik und Konservatismus. Das ‘politische’ Werk Friedrich von Hardenbergs (Novalis) im Horizont seiner Wirkungsgeschichte. München, 1983, p. 145-151.
eindnoot72
Poesie der Apokalypse. Onder red. van G.R. Kaiser. Würzburg, 1991, passim.
eindnoot73
H. Rowland: Matthias Claudius. München, 1990, p. 78-81; R. Görisch: Matthias Claudius und der Sturm und Drang. Ein Abgrenzungsversuch. Vergleiche mit Goethe, Herder, Lenz, Schubart und anderen am Beispiel eschatologischer Vorstellungen im Kontext des Epochenbewuβtseins. Frankfurt am Main, 1981.
eindnoot74
Het gaat om de Jung-Stilling van ná 1787. De jongere, ‘Verlichte’ Jung-Stilling had zich reeds met de theosofische traditie bemoeid; zie O.W. Hahn: Jung-Stilling zwischen Pietismus und Aufklärung. Sein Leben und sein literarisches Werk 1778 bis 1787. Frankfurt am Main, 1988, p. 377-428. Voor enkele opmerkingen over Bilderdijk, zie: M. van Rhijn: ‘Jung Stilling en Nederland’, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 45 (1963), p. 208-234, 223-226.
eindnoot75
J. Wesseling: Bilderdijk en Engeland. Gent, 1949, p. 89-91. Bilderdijks ‘Messias’ is te vinden in Dichtwerken (n. 15), dl. V, p. 82-86, voorafgegaan door het motto ‘Majora canamus!’ (‘Laat ons een grootser onderwerp bezingen’; Vergilius, Ecloge IV, 1).
eindnoot76
Brooks-Davies: Mercurian Monarch (n. 18), p. 197-198 en 202; Montfaucon de Villars: Le Comte de Gabalis ou entretien sur les sciences secrètes. Parijs, 1963, p. 20-24. Brooks-Davies spreekt in dit verband van een ‘perhaps crucial Danish connection between Gabalis, magic, absolutism [...]’ (p. 197, n (21)).
eindnoot77
De werken van Vondel. W.B.-uitgave, dl. VIII (Amsterdam, 1935), p. 610-624.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • 'Het stamhuis van Oranje en de komst van het vrederijk. Illuminisme en literaire topoi in Bilderdijks vroege politieke gedichten, 1787-1793'


auteurs

  • over Willem Bilderdijk