Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

Scans (36.61 MB)

XML (1.47 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113

(1997)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

H. Duits
Consistentie en continuïteit
Hoofts opvattingen over vrijheid en vrede.

Abstract - This article deals with Hooft's views on matters relating to liberty and peace, as reflected in a number of his texts from 1609 onwards. The author's main concerns are shown to be the constitutional relations between the Prince and the States, and the hierarchic structure of a well-ordered society. Hooft fundamentally rejects rebellion against tyranny, arguing moderate policy and religious tolerance. He is opposed to warfare, except in the case of a just war against, for instance, foreign oppression; civil war is unacceptable under all circumstances. Hooft's ideas were influenced by the early works of Hugo Grotius, but far more specifically by the writings of Justus Lipsius, particularly his Politica. The poet's sympathies shift from aristocratic republicanism to the regnum mixtum. The most pronounced expression of his beliefs is Baeto, his politico-moral credo.

Inleiding

Pieter Corneliszoon Hooft groeide op als zoon van een vrij burger in een vrij land, want in zijn geboortejaar 1581 zwoeren de Staten-Generaal hun landsheer Filips II af. Nog twee maal zouden zij het proberen met een vreemde landsheer: eerst met de Fransman Anjou, wat uitliep op een echec, daarna met de Engelsman Leicester, wat in 1587 ook mislukte. Eerst toen durfde men echt op eigen benen te staan. Hooft kon het jaar 1581 dus met recht beschouwen als het geboortejaar van de Nederlandse vrijheid. In zijn grote contemplatieve gedicht ‘Dankbaar Genoegen’ (1627) zegt hij dat hij het licht aanschouwde

 
[...] in het zelfste jaer als 't heldelijke volk
 
Den hoet der vrijheit haeld' op spitse vanden dolk,
 
En met afsweeren 't Spaensch gewelt in 't onrecht stelde,
 
Bij vonnis, dat het, op den vorst des Avonts, velde, [...]Ga naar eind1

Uit de manier waarop Hooft in zijn geschriften het begrip vrijheid hanteert, wordt duidelijk dat het voor hem een seculier begrip is met de betekenis van politieke zelfstandigheid. Die vrijheid heeft hem zijn leven lang gefascineerd en een groot deel van zijn dichtersleven is aan haar gewijd geweest.

Een momentopname: het Twaalfjarig Bestand in 1609

Aan de vooravond van het bestand, begin maart, schrijft Hooft een uitvoerige brief,

[pagina 63]
[p. 63]

waarschijnlijk aan zijn neef Pieter Jansz. Hooft in Parijs.Ga naar eind2 Hij geeft daarin een uiteenzetting over de verschillende overwegingen die aan beide zijden hebben geleid tot de nog lopende onderhandelingen. Hij blijkt weinig vertrouwen te hebben in de goede bedoelingen van de Spanjaarden. Hij is ervan overtuigd dat die, hoe oorlogsmoe en financieel uitgeput zij nu ook mogen zijn, alles zullen doen om zich tijdens zo'n vredig intermezzo economisch en militair te herstellen, zodat zij de Republiek op een onbewaakt moment kunnen aantasten. Daarom is het van groot belang dat deze haar eenheid, zoals vastgelegd in de Unie van Utrecht, bewaart en versterkt:

De welcke [de Staten-Generaal, H.D.], soo 't bestant voortgaet, dat (naer ick vernemen can) voor tien of twaelf jaeren soude sijn, ick achte, dat voor haer eerste sorge sullen behartigen de eenicheit van den staet; de landen, sonderling de machtichste en mistrouwenste t'samenvlechten door crachtige verbonden, hoochlijck te bëeedigen, dickwils en aensienlijck te vernieuwen, en met vriendelijcke waerschappen [ceremoniële ontvangsten] in de gemoeden te versegelen; de steden bewilligen tot beloften van haer verschillen te blijven aen de hooge Overicheit, of aent goedt vinden van den meesten hoop, ende d' overtredende, gemeender handt, swaerlijck te straffen; ende alle de aeneenclevende leden door verclaringe van onderlinge noot, en nut, soo diep elckanderen inlijven, dat de naeden van 't samengegroeijde lichaem metter tijt verduisteren.Ga naar eind3
Maar niet alleen eenheid is belangrijk, men zal ook militaire en politieke waakzaamheid moeten tonen. Hooft is voorstander van een bestand met de wapens aan de voet. Het krijgsvolk moet geoefend en paraat blijven, de vestingen moeten versterkt en onderhouden worden en er moeten garnizoenen in gelegerd worden. Bestuurders en militairen die daar de hand mee lichten, moeten streng worden gestraft. Voorts moet men adequate maatregelen nemen tegen vijandelijke spionnage, maar zelf wel spionnen uitsturen om op de hoogte te blijven van de plannen van de vijand. Hooft bepleit maatregelen om de katholieken onder controle te houden. Voorts acht hij het van groot belang dat de geldmiddelen van de overheid op orde zijn. Ook toont hij zich een voorstander van een wat zuiniger levenswijze waarbij minder weelde en overdaad worden tentoongespreid, naar het voorbeeld van het hof van prins Maurits ‘die soo bescheidelijck [verstandig] d' aensienelijcke statelijckheit sijnes hoofs met suinicheit weet te mengen.’Ga naar eind4 Dan zal de hele wereld kunnen zien dat het Nederlandse volk met dezelfde ernst als waarmee het de lasten van de oorlog heeft gedragen, in staat is met de materiële gevolgen van het bestand en een eventuele vrede om te gaan. Dan zullen de Nederlanders
zedelijck genieten het gene [namelijk de vrijheid H.D.] dat met soo veel arbeits, soo veel gevaers soo veel bloeds gewonnen is, en sorchvuldelijck bewaeren. [...] Waer door niet alleen verr en heindgelegen volcken trachten souden naer onze vriendschap en verbondt; maer oock herwaerts metter woone getrocken worden een groot getal van menschen die de verzekertheit ende voorspoet der landen te gemoet zouden zien, en ijverich helpen inhaelen.Ga naar eind5
Een merkwaardig mengsel van patriottisme en idealisme. Enerzijds de nadruk op waakzaamheid, anderzijds het geloof in de mogelijkheid van de zedelijke verbetering van de mensen, en de bereidheid vreemdelingen binnen te halen, omdat zij kunnen bijdragen aan de groei van de welvaart.

[pagina 64]
[p. 64]

Als het bestand wordt gesloten is Hooft op verschillende manieren bij de feestelijkheden betrokken. Hij schrijft een ‘Ghedicht op het bestandt’ (1609) bij een allegorische prent, die verschijnt ter gelegenheid van dit feit.Ga naar eind6 Op de prent zien we onder meer een door paarden getrokken wagen waarop enkele vrouwen zitten, van wie de meest geprononceerde een zwaard in de hand houdt. De dichter vraagt zich hoopvol af of deze dame misschien de ‘vrede’ is:

 
Comt hier oock onvermoedt de langverwachte Vreede?
 
Neen: s'heeft een swaert: maar 'tis gheseghelt in de scheede.
 
Te slaen en dreyghtse niet; doch houdt het in der handt:
 
'Ten is geen Vrede, maer 't veeljarighe Bestandt.Ga naar eind7

Hier zien we als het ware Hoofts voorstelling van zaken uit de brief aan zijn neef in beeld gebracht: de dame in kwestie is de personificatie van het gewapende bestand. Het zwaard is dan wel verzegeld, maar kan, indien nodig, snel worden getrokken. ‘Bestand’ wordt begeleid door ‘welvaart’ en ‘tucht’:

 
Maer op den waghen zijn 'tBestandt haer speelghenooten,
 
De ruyme Voorspoedt met haer horen rijck bevrucht,
 
En met haer breydel nut, de welgheschickte Tucht;Ga naar eind8

Ook deze voorstelling had Hooft uitgewerkt in de brief, toen hij de nadruk legde op de wenselijke combinatie van welvaart en zuinigheid. In die brief betoogde hij eveneens dat men tijdens het bestand op alles voorbereid moest zijn en de waakzaamheid geen moment moest laten verslappen. Diezelfde gedachte wordt uitgedrukt door twee figuren achter op de kar:

 
O Nederlanders die soo lang om ruste riept,
 
En noyt gherusten slaep in veertigh jaer en sliept,
 
Rust nu een goede poos met matelijck verblijden,
 
Doch op uw hoede blijft wel van der Staten sijden;
 
Laet u 't bestandt de schrick en angst ten deel ontslaen,
 
Maer Quaet vermoên en Sorgh hang vry den waghen aen.Ga naar eind9

Boven het aardse gewemel toont de prent een stukje van de godenhemel met Mars en Venus. In Hoofts mythologische verbeelding is Mars de al veertig jaar durende oorlog in de Nederlanden moe en heeft hij behoefte aan enige verpozing, die hij vindt bij Venus. Zij beginnen een vrijpartij die twaalf jaar zal duren. De dichter hoopt dat Venus de oorlogsgod zo zal betoveren, dat zij hem als vrucht van hun minnekozen na twaalf jaar een dochter kan schenken, de Vrede:

 
Och of met haer gelaet, en minnelijcke treecken
 
D'alscheppende Godin soo streelen en besmeecken
 
Den forssen CrijchsGodt con, en lieflijck ondergingh,
 
Dat hy zijn hevigh hart soo vast aen't minnen hingh,
 
Dat sy beswangert in den nacht van twaelef jaren
 
Hem mocht de Vrede tot een soete dochter baren!Ga naar eind10

De hoop dat het bestand zou uitlopen op een definitieve vrede werd ook in de brief

[pagina 65]
[p. 65]

geopperd, zij het dat daarin meer van een mogelijkheid werd gesproken. Die vrede is in het gedicht het werk van de ‘weldaed en de deucht van den Nassauschen Prins’, wiens grote daden ook door de Staten worden erkend. De dichter vraagt daarom de god Vulcanus een beeld te smeden van Maurits, de ‘Beschermer van de vryvereende Nederlanden’.Ga naar eind11 In het woord ‘vryvereend’ drukt Hooft zowel de zelfstandigheid als de eenheid van de Republiek uit.

Gezien de samenhang in thematiek tussen de brief, de allegorische voorstelling op de prent en het begeleidende gedicht is het aannemelijk dat Hooft betrokken is geweest bij het ontwerp van de prent en waarschijnlijk wel kan worden beschouwd als de auctor intellectualis ervan.

Voor Hooft zijn vrijheid en eenheid onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat blijkt ook uit de vertoningen die de Amsterdamse kamer De Egelentier op 5 mei 1609 gaf op de Dam ter gelegenheid van de afkondiging van het bestand. Aangezien Hooft op dat moment een belangrijke positie in de kamer bekleedde en hij ook de begeleidende teksten verzorgde,Ga naar eind12 zal hij nauw betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van deze vertoningen. De negen tableaux vivants beelden de Romeinse geschiedenis uit van L. Junius Brutus die de tiran L. Tarquinus Superbus verjoeg en naderhand, als consul, zijn eigen zoon liet terechtstellen, omdat hij schuldig was aan samenzwering. Het opschrift boven het toneel op de Dam duidt de politiek-morele betekenis van deze geschiedenis: de liefde voor de vrijheid moet prevaleren boven het eigen belang, tegenover eenheid staat elke vijand machteloos en de politieke leiding dient onkreukbaar te zijn. In het slotgedicht herhaalt hij deze boodschap nog eens:

 
Vereende Landen wilt ghij soo de Vrijheijt minnen,
 
Dat sij u waerder sij als ijders eijghen baet;
 
Soo mach gheen dwinghelant, u t'saem-gevlechte staet
 
Met list, noch met verraet, noch met gewelt ontginnen.Ga naar eind13

Geeraerdt van Velsen

Tussen 1613 en 1642 publiceert Hooft een viertal werken waarin zijn politieke en maatschappelijke ideeën als het ware een rode draad vormen.Ga naar eind14 Als we deze teksten in hun samenhang bestuderen, kunnen we vaststellen dat Hoofts opvattingen een grote consistentie vertonen en moeten worden geïnterpreteerd tegen de achtergrond van grootiaanse en lipsiaanse concepties, die hij grondig in zich heeft opgenomen. Deze teksten zijn: Geeraerdt van Velsen (1613), Baeto (1616/1626), Henrik de Gróte (1626) en Neederlandsche Histoorien (1642).

In Geeraerdt van Velsen worden we geconfronteerd met de samenzweringGa naar eind15 van een groep Hollandse edelen tegen hun legitieme, maar tot tirannie vervallen vorst, graaf Floris, die gevangen wordt genomen en uiteindelijk, bij een poging tot bevrijding, vermoord.Ga naar eind16 Floris tastte de rechten van zijn onderdanenGa naar eind17 aan en meende zichzelf boven de wet te kunnen plaatsen, een staatsrechtelijk onmogelijke positie, want een legitiem vorst kan niet boven de wet staan of, in de woorden van Gijsbert van Aemstel: ‘Wettich Vorst en was noyt wetteloos’.Ga naar eind18 De enige legale mogelijkheid om de graaf te corrigeren is hem voor de Staten te laten verschijnen. Zij alleen

[pagina 66]
[p. 66]

mogen over hem oordelen en hem, in het uiterste geval, afzetten. Van Aemstel, de meest legalistisch ingestelde samenzweerder, heeft in zijn naïviteit dan ook gedacht dat de actie van de edelen diende om Floris, die had verhinderd dat de Staten bijeengeroepen konden worden, op deze manier te dwingen verantwoording tegenover de Staten af te leggen. Te laat komt hij tot het inzicht dat het voor zijn beide wraakzuchtige en radicale medeconspiratoren om een persoonlijke wraakactie gaat, die tot een heilloze uitkomst zal leiden.Ga naar eind19 Tevergeefs pleit hij ervoor om de legitieme weg te bewandelen en de macht van de graaf te beperken ‘nae voorouwders seên.’:

 
Beschrijft de ridderschap, beschrijft de grote steên,Ga naar margenoot+
 
Daer d'opperheyt by staet: en laet die wederhaelenGa naar margenoot+
 
De buytenspoorsche macht in d'ouwbesette paelen.Ga naar eind20Ga naar margenoot+

Op de vraag wat er moet gebeuren als de meerderheid van de Staten zich achter de graaf schaart, antwoordt Van Aemstel met het statement

 
Wil 't beste deel des volcx verheert zijn van Tyrannen,
 
Het oordeel staat an haar; des dulden zy, elck eenGa naar margenoot+
 
Die dulde dan met haar, oft geev' hem elders heen.Ga naar eind21

Deze uitspraak verraadt Hoofts vertrouwdheid met de ideeën van Lipsius. Deze stelt dat bij de keus tussen het verdragen van tirannie of burgeroorlog het eerste is te prefereren.Ga naar eind22 Van Aemstel wijst dus verzet af en prefereert ballingschap. Zowel hij als de Rey van Amstellandsche Jofferen voorziet grote rampen; de laatste waarschuwt hartstochtelijk voor de dreigende burgeroorlog, ‘dat beest ontstelt van harssen’.Ga naar eind23 Ook dit is geheel in lipsiaanse geest, want binnenlandse krijg is de ergste vorm van oorlog.Ga naar eind24 De Rey waarschuwt echter tevergeefs, het optreden van de edelen loopt uit in chaos en burgeroorlog. Hooft heeft met Geeraerdt van Velsen als het ware een stukje politieke theorie van Lipsius gedramatiseerd, want samenzwering en tirannie behoren voor hem tot de belangrijkste oorzaken van een burgeroorlog.Ga naar eind25

In de lange profetie aan het slot van het treurspel, waarin de stroomgod van de Vecht aan de Rey van Aemstellandsche Jofferen de toekomstige ontwikkeling van de stad Amsterdam voorzegt, komen andere thema's aan de orde. Na het aanstippen van de ontwikkeling van de stad tot het midden van de zestiende eeuw, voorspelt hij hoe Willem van Oranje de vrijheid van Holland zal herstellen en de Spaanse tirannie verdrijven. Vervolgens refereert de Vecht aan het feit dat de Staten, die in hun oude machtspositie zijn hersteld, Maurits zullen aanstellen als verdediger van de vrijheid:

 
's Lands Staeten, die ghespaert en hebben bloedt noch schatten,
 
Nocht sorch, in 's vryheyts dienst, die sullen dan hervatten
 
Het aensien en ghesach dat haer van oudts toequam:
 
En stellen eenen Heldt, van Caisarlijcken stam
 
En Nassausch bloedt, [...]
 
In 't Vorstelijck bestier;Ga naar eind26

Deze formulering weerspiegelt Hugo de Groots conceptie van de constitutionele verhoudingen in Holland zoals uitgewerkt in zijn Tractaet vande Oudtheyt vande

[pagina 67]
[p. 67]

Batavische, nu Hollantsche Republique (1610).Ga naar eind27 Het herstel van de vrijheid zal worden gevolgd door de opbloei van de Hollandse en Zeeuwse handel. Dit deel van de profetie mondt uit in een oproep aan Holland en Zeeland tot eendracht en vertrouwen:

 
Ghy volcken van een bloedt, houdt Eendracht met u beyden:
 
Vertrouwt u Godt, uw saeck, uw Vorst: hy sal beleyden
 
Uw rotten streng, te veld; uw vlooten trots, ter Zee:
 
En kneusen 't woest gheweldt; en helpen ons aen vree.Ga naar eind28

Dan richt de stroomgod zich weer op Amsterdam en beschrijft de stormachtige groei van de stad in de laatste twee decennia voor 1613. Het feit dat Amsterdam talloze vluchtelingen heeft opgenomen is een van de oorzaken van de expansie van de stad:

 
Want, al, wie tyranny te woedichlyck ontstelt,
 
Bloedighe wetten, oft vyandelyck gheweldt
 
Ellendelyck sal uyt haer vaederlandt verjaeghen,
 
Met vrouwen, kind'ren jong, en hoop beroyde maeghen,
 
Door open poorten zy ontfaên sal, naeckt en bloodt;
 
En met meedoogentheyt verquicken in haer schoot.Ga naar eind29

Het is opvallend dat Hooft de nadruk legt op tirannie als reden om het eigen vaderland te verlaten en niet spreekt over geloofsvervolging.

De stroomgod eindigt zijn voorspelling met een filippicaGa naar eind30 aan de burgerlijke overheid om politiek en maatschappelijk een voorbeeld te geven voor het volk. Zij moet onkreukbaar zijn, in plaats van weelde matigheid betrachten,Ga naar eind31 niet het eigenbelang laten prevaleren, de oude zeden bewaren en de oude, beproefde wetten naleven. De profetie loopt uit in een oproep voor een gematigd beleid. Dat is de beste waarborg voor de ontplooiing van handel en welvaart:

 
Houdt vry der volcken toom wel staedich inder handt:
 
Maer voor het uyterst schroom den teughel. met verstandt
 
Van wicht, den breydel rept, wat styver oft wat sachter.
 
Te ruym dat struyckelt vaeck, en al te cort leydt achter.
 
In vryheyt ordentlijck uw burghery laet treên,
 
Recht tusschen dienstbaerheyt en wetteloosheyt heen.Ga naar eind32

Marijke Spies heeft aangetoond dat deze politiek-maatschappelijke visie niet alleen berust op een complex van natuurrechtelijke, neostoïsche en klassieke concepties, waarvoor in de humanistisch georiënteerde kringen bijzonder veel belangstelling bestond, maar dat Hoofts politieke moraal ook raakt aan de werkelijke politiek van dat moment.Ga naar eind33 Als hij Geeraerdt van Velsen schrijft, klinken in de Amsterdamse vroedschap voor het eerst stemmen tegen de baat- en heerszucht van enkele leden van de Amsterdamse magistraat. Hoofts vader is, als vroedschapslid en oud-burgemeester, een van deze critici. Ongetwijfeld heeft deze situatie meegespeeld bij het schrijven van de profetie van de Vecht.

Zo heeft Hooft in Geeraerdt van Velsen een groot aantal thema's aan de orde gesteld: de constitutionele verhouding tussen vorst en Staten, tirannie en samenzwering als oorzaken van burgeroorlog, het staatsbeleid en de politieke moraal van de overheid.

[pagina 68]
[p. 68]

Sommige van die thema's hielden hem al bezig in 1609, andere zullen in latere teksten terugkeren. Evenals in 1609 is hij ook in 1613 uitgesproken positief over Maurits.

Baeto

In Baeto oft Oórsprong der Hóllanderen bedreigt de koning der Catten, Catmeer, op instigatie van zijn gemalin Penta, het leven van zijn zoon, Penta's stiefzoon, prins Baeto. Deze verdedigt zich met zijn getrouwen, maar besluit toch, om burgeroorlog te voorkomen, met zijn volgelingen weg te trekken naar ‘eenen onbewoonden hoeck landts, die nu Hóllandt heet.’Ga naar eind34 Dit verhaal uit de mythische oertijd van Holland biedt Hooft de mogelijkheid om zich bezig te houden met de organisatie van een geordende staat. In een discussie in het vierde bedrijf wordt gesteld dat een staat rust op de pijlers van godsdienst, recht en zwaard. De krijgsmacht geeft vastheid, zowel naar binnen als naar buiten. Als een van de beide andere pijlers het begeeft, stort de zaak in elkaar:

 
De myter, 't reghtboeck, 't sweerdt en dienen niet gescheiden.
 
De derde pyler vest: en d 'andre met hun beiden,
 
Wanneer hun d' een begeeft, en weten geenen raadt
 
Om staande 't swaar gebóuw te hóuden van den staat.Ga naar eind35

Daarom moet boven deze drie iemand staan die met vaste hand de zaak bijeenhoudt: ‘Zulx best den vórste past het hóóghgezagh in allen;//Dat hy hen t' zamen bind, en yeder hoed' voor vallen:’Ga naar eind36 Hier legt Hooft de souvereiniteit evident bij de vorst. In dezelfde discussie wordt ook vrij uitvoerig stilgestaan bij de vraag of de kerk nu onder of buiten het gezag van de overheid valt. De priesteres Zeghemond formuleert kernachtig hoe de verhoudingen moeten zijn:

 
[...] Voor onzen vórst te treên
 
En leggen wy ons zelf niet toe. Van de gereghtenGa naar margenoot+
 
Is de voorschepen 't hóóft: de veldtheer van de knechtenGa naar margenoot+
 
Des kryghs: de tóppaapin gelyck des hemels tólckGa naar margenoot+
 
Van 't geestelycke gildt: de vórst van 't heele vólck.
 
Daaromme wie dat maght tót Gódsdienst heeft verkreghen,
 
Zy zeker, en gedenck' hoe dat hy die, van weghen
 
Der hógher ovricheidt, te voren heeft aanvaardt:
 
Gelyck uyt dien naam, wet en wapen zyn bewaart.Ga naar eind37

De kerkelijke leiding dient zich dus goed bewust te zijn van het feit dat de kerk haar positie in de samenleving heeft te danken aan de wereldlijke overheid en daaraan ondergeschikt is. Hooft kiest hier positie in een kwestie die tijdens de bestandstwisten bijzonder actueel was. Zijn opvattingen over de verhouding kerk en staat weerspiegelen die van Grotius in diens Ordinum Hollandiae ac Westfrisiae pietas (1613) die inhielden dat de kerk het prediken toekwam, maar de overheid de jurisdictie. Dit betekende dat de overheid het recht had synodes bijeen te roepen en voor te zitten, de agenda vast te stellen en de genomen beslissingen te ratificeren. Ook het recht om predikanten te benoemen en te ontslaan lag bij de Staten.Ga naar eind38 Op deze manier kon de publieke kerk onder controle worden gehouden.

[pagina 69]
[p. 69]

Zodra de ballingen hun vaderland hebben verlaten, kiezen zij Baeto als hun nieuwe vorst. Uit naam van de burgers, de soldaten en de geestelijkheid zegt Burgerhart:

 
[...] Dies staat u vry ons vrije lieden
 
T' ontfangen in vooghdy: en ons te kiezen, wien
 
Wy toevertróuwen dat óórbaarlyckst zal gebiên.Ga naar margenoot+
 
Het openstaande ryck wilt over ons aanvaarden.Ga naar eind39

Dit gebeurt uit vrije wil en met consensus van elke maatschappelijke groepering, zodat Baeto's positie wordt gedragen door het hele volk. Hij accepteert zijn verkiezing waarna hij, naar oud Bataafse zede, op het schild wordt verheven en de eed aflegt:

 
Ick sweer, nae wys en wetten, d' heerschappije
 
By raadt van d' edelst' en de best' der burgerije
 
Te voeren over u, myn' lieden;Ga naar eind40

Daarmee zijn de constituele verhoudingen vastgelegd en wordt Baeto als ‘koning’ ingehuldigd. Ook bij deze ceremonie legt Hooft weer de souvereiniteit bij de vorst als hij Burgherhart laat zeggen ‘Hier is der Baethauwers moghenheidt’.Ga naar eind41 Deze uitspraak is te interpreteren als ‘Hier staat de drager van het hoogste gezag’.Ga naar eind42 Het meest opmerkelijke is dat er niet kan worden gesproken van een wederzijdse verplichting. Baeto zweert dat hij zal regeren in overeenstemming met de oude costumen en wetten en na adviezen te hebben ingewonnen, maar er is geen bepaling, dat de onderdanen de nieuwe vorst kunnen afzetten, wanneer hij zich niet houdt aan zijn eed. Dat valt te meer op omdat Hugo de Groot in een brief van 23 september 1616 aan Hooft had geadviseerd om voor het slottafereel van Baeto het Groot-Privilege van Maria van Bourgondië van 1477 te raadplegen.Ga naar eind43 Hooft reageerde hierop positief,Ga naar eind44 maar heeft in wezen weinig met het advies gedaan, want de machtspositie die hij Baeto geeft stemt niet overeen met die in het Groot-Privilege. Dit had immers een element van contracttheorie, namelijk de bepaling dat bij inbreuk op de privileges de onderdanen van alle plichten tegenover de vorst ontslagen zouden zijn totdat de privileges waren hersteld.Ga naar eind45 Hiervan vinden we in Baeto niets terug.

In het stuk wordt ook de vraag gesteld of verzet tegen een tiran is geoorloofd. Bij monde van Zeghemond wordt dit afgewezen:

 
[...] ick zoude niemandt raên,
 
Om yemandt, teghens zyn landoverst' op te staan,
 
Nócht met de voet te treên 't ontsigh der aardsche Goden.Ga naar margenoot+
 
Dat 's t'onreght reght gezócht. Nu wort 'er maar gevloden:Ga naar margenoot+
 
't Welck zonder onreght kan geschieden van het ryck.Ga naar eind46

Opnieuw klinkt de boodschap dat ballingschap is te prefereren boven gewapend verzet. Het laatste kan immers leiden tot binnenlandse oorlog en daartegen kan niet genoeg worden gewaarschuwd. Al in de Rei van Joffren in het eerste bedrijf van Baeto wordt de burgeroorlog in schrille, lipsiaanse kleuren geschilderd:Ga naar eind47

[pagina 70]
[p. 70]
 
Een yeder zagh nu komen aan
 
Inlandschen krygh, bron aller quaên:
 
Buur teghens buur; bloedt teghens bloedt;
 
Verraadt, verrassing, arremoedt,
 
Smaadt, ballingschap, aan allen óórdt,
 
Verwoesting, vangenis, en móórdt.Ga naar eind48

De Rei van Jonckvróuwen in het tweede bedrijf doet een hartstochtelijk beroep op de politieke leiders om onder alle omstandigheden de vrede te bewaren. Het zwaard dient slechts gebruikt te worden in twee gevallen: in het binnenland ‘tót dwang der muitighe gemoeden’Ga naar eind49 en ten opzichte van een buitenlandse tegenstander als men daarmee de mogelijkheid heeft echte vrede te bereiken. Alle andere vormen van oorlog zijn niet geoorloofd, want de slachtoffers zijn altijd onschuldige onderdanen. Wie als overheid daar niet naar handelt plaatst zich buiten de door God gegeven orde:

 
De vreê, de vreê, de vrede' is vórsten, u bevolen,
 
Te waren ongeschent, voor 't sterffelycke zaat.
 
Wie vreê te buiten gaat,
 
('t En zy om vredes wil) zet buiten 't spoor zyn' zolen.Ga naar eind50

Evenals eerder in Geeraerdt van Velsen stelt Hooft de constitutionele verhoudingen aan de orde. Maar wel kunnen we een verschuiving constateren, omdat Baeto speelruimte krijgt: bij hem wordt de souvereiniteit gelegd en er is geen sprake van een wederzijdse verplichting tussen vorst en Staten. Maar hij is geen absoluut vorst, omdat hij zal regeren binnen wettelijke kaders en in harmonie met de ‘besten’. De positie van de vorst is aan de top van de hiërarchie, onder hem functioneren justitie, krijgsmacht en kerk, waarbij expliciet wordt geponeerd dat de kerk onder de wereldlijke overheid staat. Bovendien maakt Hooft duidelijk dat een legitieme vorst zijn machtsbasis heeft in de brede consensus van het volk.

In dit verband moet ik even stil staan bij Hoofts beslissing om Baeto niet op te laten voeren, maar het stuk voorlopig in portefeuille te houden. De meeste literatuur-historici gaan er van uit dat er een relatie bestaat tussen het ontstaan van Baeto en de ontwikkelingen in de binnenlandse politiek tijdens het Bestand, die leidden tot groeiende politieke en religieuze tegenstellingen waarbij het gevaar van burgeroorlog niet langer uitgesloten was. Hoofts remedie in Baeto is een goed geordende, hiërarchisch opgebouwde staat waarin de kerk - als steunpilaar van de staat - ondergeschikt is aan de wereldlijke overheid. Die staat wordt geleid door een krachtig vorst die de steun heeft van het volk en vanuit die positie kan beslissen en partijen kan dwingen zich met elkaar te verzoenen. We weten niet wie Hooft, toen hij Baeto schreef, in gedachten had om zo'n rol in de Nederlandse politiek te spelen, maar we mogen aannemen dat hij aanvankelijk Maurits op het oog zal hebben gehad, die immers, zoals we hebben gezien, bij hem in hoog aanzien stond.Ga naar eind51 Deze koos echter op 23 juli 1617 openlijk de kant van de contra-remonstranten door met groot gevolg ter kerke te gaan bij dominee Rosaeus in de Haagse Kloosterkerk. Toen Hooft kennis kreeg van Maurits' optreden moet hij hebben ingezien dat deze niet langer kon functioneren als een samenbindend element en dus geen verzoenende rol meer kon spelen. Daarop moet hij besloten hebben dat Baeto niet langer opportuun was en dat het stuk voorlopig niet opgevoerd en gedrukt

[pagina 71]
[p. 71]

moest worden.Ga naar eind52 Ik ben ervan overtuigd dat Hooft zelf tot dit besluit is gekomen en dat er geen sprake is geweest van krachtige druk of een verbod van de zijde van de Amsterdamse magistraat, met name van burgemeester Reinier Pauw, zoals Zieleman veronderstelt.Ga naar eind53 Zo'n verbod zou strijdig zijn geweest met de mores van de Amsterdamse burgemeesters. Deze pasten in het algemeen geen preventieve censuur toe, maar ontboden betrokkenen gewoonlijk pas achteraf op het stadhuis. Bovendien veronderstelt censuur vooraf op z'n minst dat er een of meer handschriften moeten hebben gecirculeerd en dat is niet erg aannemelijk.Ga naar eind54 Behalve Hugo de Groot heeft waarschijnlijk niemand anders uit Hoofts kring het manuscript van Baeto onder ogen gehad. Zelfs een uitgesproken contra-remonstrantse burgemeester van Amsterdam zou niet de opvoering van een treurspel verbieden zonder te weten wat er in de tekst staat. Ook mogen we er van uit gaan dat als er een politieke kwestie-Baeto zou hebben bestaan, er ergens sporen van zouden moeten zijn te vinden en dat zeker Geeraardt Brandt zo'n feit zou hebben vermeld in zijn biografie. Een officieel verbod van de overheid is niet iets wat totaal verdoezeld kan worden, ook niet in de zeventiende eeuw. Hooft heeft eigener beweging gehandeld, zonder druk van buitenaf.

Henrik de Gróte

Met Henrik de Gróte wisselt Hooft van literair genre en begint aan een programma van geschiedschrijving dat naar vorm en inhoud streeft naar het hoogste niveau.Ga naar eind55 Hij maakt daarmee de overstap van verbeelding naar beschrijving van de werkelijke ontwikkelingen en feiten. In zijn historiografische geschriften wil hij de oorzaken en gevolgen van recente historische gebeurtenissen blootleggen, zodat deze als exemplum kunnen dienen voor een geschoold publiek van bestuurders en politieke ambtsdragers.Ga naar eind56 Hoewel men uit de opdracht van Henrik de Gróte aan Diedrick Bas zou kunnen afleiden dat de schrijver zich in zijn biografie van de Franse koning Hendrik IV zal toeleggen op een diepgaande analyse van het machtsstreven van een krachtig, charismatisch vorst die zijn land pacificeert en unificeert, blijkt dat niet het geval te zijn. Geheel in de geest van de idealistische humanistische geschiedschrijving schrijft Hooft een leven en bedrijf van Hendrik IV gebaseerd op Lipsius' model van de ideale vorst, die beschikt over de vereiste vorstelijke deugden en wiens politiek handelen wordt gestuurd door zijn hoge morele kwaliteiten. Het boek krijgt daardoor het karakter van een neostoïsche vorstenspiegel.Ga naar eind57

In de eerste helft van de biografie demonstreert Hooft de gevolgen van de, in zijn ogen, verkeerde politiek van de zwakke Valois-vorsten Karel IX en Hendrik III, die vanachter de coulissen worden gestuurd door hun moeder Catharina de Medici. Zij voeren een verdeel- en heerspolitiek die is gericht op de belangen van de eigen dynastie en spelen de rooms-katkolieke en calvinistische leiders voortdurend tegen elkaar uit. Het dieptepunt van deze politiek wordt gevormd door de tragische gebeurtenissen van de Parijse bloedbruiloft in 1572. Hooft laat zien hoe deze politiek steeds opnieuw leidt tot oproer of verzet en burgeroorlog. Breeduit schildert hij de verschrikkingen van de binnenlandse oorlogen. We zien Hendrik van Navarre als aanvoerder van de calvinisten na zijn overwinning op de katholieken in de slag bij Coutras in 1587 treuren over de rampzalige situatie in Frankrijk:

[pagina 72]
[p. 72]

Maar van zó goedertier [zachtzinnig] een inborst was hy, dat hem de tranen ende zuchten uytbraken, in't overpeinzen van den afbreck [schade] die 't vaderlandt leed, by 't omkomen zó veler treffelycke van adel wegh genomen door die nederlaagh. Ende viel hem in, met jammerende deernis, het rampzaligh lót van 't bedruckte Vranckryck; 't welck t' ener tydt gestróópt, geknaeght, ende uytgemergelt werdt van vyf geweldige heirkrachten:Ga naar eind58
Een ander dieptepunt uit deze godsdienstoorlogen, waar Hooft uitvoerig bij stilstaat, is de verdrijving van Hendrik III in 1589 uit Parijs door radicale elementen van de katholieke Liga en het jarenlange terreurbewind dat daarop volgt van de Zestien, opgezweept door een fanatieke rooms-katholieke geestelijkheid die van geen enkel compromis wil weten, en gefiatteerd door de theologen van de Sorbonne. Deze geschiedenis demonstreert ook hoe belangrijk het is dat de overheid controle heeft over de kerk, wil deze kunnen fungeren als steunpilaar van de staat.

Tegen de achtergrond van deze verschrikkingen leidt Hendriks weg naar de Franse kroon. Als Hendrik III in 1589 door een fanatieke monnik wordt vermoord, is Hendrik van Navarre, als Prins van Bourbon, de legitieme erfgenaam van de Franse kroon, die hij aanvaardt als Hendrik IV. Maar dat betekent nog niet dat hij zijn rechtmatige troon kan bestijgen. Voor de rooms-katholieke Fransen, georganiseerd in de Liga, is Hendrik IV niet acceptabel als koning van Frankrijk. De kroon wordt eerst bereikbaar als hij zijn calvinisme afzweert en de definitieve overgang maakt naar de rooms-katholieke kerk. Eerst dan is de overgrote meerderheid van de katholieke Fransen bereid hem als koning te erkennen, terwijl zijn voormalige geloofsgenoten zich niet van hem afkeren. Het duurt een geruime tijd voor de koning tot dat inzicht komt:

In zulck een' zee van zórghen, dewyl hy, zyn' gedachten omendom voerende, allerlei raadt overrekende, en heeft geenen anderen uytkoomst konnen afsien, als den ingang ter Roomsche kercke. Oóck had hem de heer van la Noue [...], hoewel van der Gerefórmeerden gezindtheidt wezende, over lange geweten te spellen, dat zyn' Majesteit, zonder oeffening van gódsdienst te keren, nemmermeer d'onstuimigheden van den staat te boven ende op hechten tróón zoude geraken.Ga naar eind59
De koning kan zijn gezag pas vestigen als hij de grote meerderheid van het volk achter zich heeft.

Vanaf dat moment kan Hendrik IV zich gaan wijden aan zijn eigenlijke taak, het bonum publicum. De tweede helft van de biografie beschrijft vervolgens Hendriks inspanningen om het land te pacificeren en te unificeren, de infrastructuur te herstellen en uit te breiden, de koninkrijksfinanciën op orde te brengen, kortom alles te doen om de welvaart van zijn onderdanen te bevorderen. De belangrijkste voorwaarde daarvoor is dat hij vrede weet af te dwingen tussen de rooms-katholieken en de calvinisten, zodat de aanhangers van beide religies verdraagzaam naast elkaar kunnen leven. Wil dit goed werken dan moet de vorst het vertrouwen van beide partijen hebben, zelf de godsdienst van de meerderheid belijden en voldoende overwicht hebben om, bij tegenwerking, de verschillende parlementen te dwingen tot medewerking. Bovendien moet hij de rechten van de godsdienstige minderheid zorgvuldig vastleggen. Dat doet hij dan ook in 1598 met het Edict van Nantes.

Hooft demonstreert dat voor een effectief beleid een aantal factoren van groot belang

[pagina 73]
[p. 73]

is: de koninklijke macht moet berusten op een grote consensus bij het volk, er moet een goede samenwerking bestaan tussen de vorst en de representatieve instituties van de staat, zodat de koning functioneert binnen het kader van de geldende wetten, en er moet een op wederzijdse tolerantie berustende godsdienstvrede worden gehandhaafd.

Neederlandsche Histoorien

In de Neederlandsche Histoorien beschrijft Hooft de ontstaansgeschiedenis van de onafhankelijke Republiek. Daarbij valt direct op dat hij de Hollanders van meet af aan een eigen positie laat innemen in de Nederlanden. Hij vertelt hoe na de afstand van Karel V in 1555 de eed van trouw moet worden gezworen aan de nieuwe landsheer Filips II. De Hollanders leggen de eed niet af voordat Filips eerst hun wetten en privileges heeft bezworen:

Maar die van Hollandt hoedden zigh wel van hem zoo raauwelyk te zweeren; toefden tot des anderen daaghs; en naa dat toen de Koning eerst den eedt [...] vernieuwt had, vernieuwden ook den hunnen, uit den naame der Staaten.Ga naar eind60
Op deze manier accentueert hij al direct de vrijheidsdrang van zijn landgenotenGa naar eind61 en hun scherp oog voor de juiste constitutionele verhouding tussen vorst en volk. In de eerste boeken van de Needelandsche Histoorien zien we Filips zich ontwikkelen tot een tiran door zijn onverzoenlijke politiek tegenover ketterij en religieuze dissidenten en zijn onwil om te luisteren naar zijn Nederlandse raadgevers. Deze situatie verergert nog na Filips' vertrek naar Spanje in 1559. Zijn starre houding inzake de godsdienst, zijn nieuwe indeling van de Nederlandse bisdommen en de invoering van de inquisitie lokken rebellie uit, religieuze ongehoorzaamheid en tenslotte de beeldenstorm. Filips' reactie op dit laatste is averechts als hij Alva met een Spaans leger naar de Nederlanden stuurt om de orde te herstellen. Daarmee zijn de Nederlanden in feite door een vreemde mogendheid bezet. De nieuwe Spaanse landvoogd vestigt een waar terreurbewind en brengt veranderingen aan in rechtspraak en belastingen met voorbijgaan van de eigen Nederlandse instituties.

Hooft schenkt veel aandacht aan de systematische ‘staatsterreur’ tegen de bevolking, waarbij niemand van hoog tot laag wordt ontzien. Hij laat zien hoe die terreur de samenleving ontwricht. Een goed voorbeeld daarvan is het gedetailleerde en beeldende verslag van het uitmoorden van de stad Naarden in december 1572, dat eindigt met het bittere commentaar: ‘Dus eer en godtvergeetelyken, sprong met Naarde de Spanjaardt om’.Ga naar eind62 We zien dat wat in Naarden gebeurde geen incident was, maar een doelbewuste politiek om de bevolking te demoralizeren en haar wil tot verzet te breken. Hetzelfde was eerder vertoond in Mechelen en Zutphen en stond Haarlem nog te wachten. Maar tegelijkertijd demonstreert hij dat zo'n staatsterreur uiteindelijk niet werkt, want het directe gevolg van de moord te Naarden is dat de Hollanders gestijfd worden in hun verzet, omdat ze toch niets meer hebben te verliezen:

Der voeghe dat deeze schrik, waanende een' algemeene versleeghenheit te baaren, recht

[pagina 74]
[p. 74]

anders uitviel, en, zoo in geestelyken als weirlyken, d'alderhooghste styfzinnigheit, tot teeghenstant, wracht: gemerkt beyde Roomschen en Onroomschen, oover een' zelve kam geschooren niet meer veyligheits in 't daadingen [capituleren], dan in 't weerbieden, vonden.Ga naar eind63
Alva heeft dus kans gezien de hele bevolking, over de religieuze grenzen heen, tegen zich te krijgen. Door Filips' politiek een Spanjaard als landvoogd aan te stellen die met behulp van een Spaans leger het volk onderdrukt, verandert het conflict van karakter. Er is niet langer sprake van rebellie tegen de legitieme vorst, iets wat Hooft, zoals we in Baeto hebben gezien, eigenlijk afwijst, maar van oorlog tegen een vreemde overheerser. Daartoe wordt door de Staten van Holland in juli 1572 ook officieel besloten.Ga naar eind64 Op den duur zal het, vanuit het gezichtspunt van de Hollanders gezien, een directe oorlog tegen Spanje worden, zeker als Filips in 1581 is afgezworen. Dat dit een geoorloofde, rechtvaardige oorlog is, is onbetwijfelbaar, want het doel is de oude Nederlandse vrijheid te herstellen.

Die vrijheidsoorlog wordt geleid door Willem van Oranje. Hooft tekent hem als een van de aanzienlijkste edelen van de Nederlanden, die door Filips is benoemd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en lid is van de Raad van State, het hoge college dat in Brussel de landvoogdes met raad en daad bijstaat. Hij schildert Oranje aanvankelijk als iemand die met vreedzame, legitieme middelen de koning tot andere gedachten probeert te brengen en tot een andere politiek te bewegen die meer in het belang van de Nederlanden is. Hij waarschuwt voor de gevolgen van de heilloze religieuze politiek van de koning en pleit voor godsdienstige tolerantie. Maar in Brussel, en zeker in Madrid, wordt niet naar hem geluisterd. Aan de vooravond van Alva's aankomst wijkt hij uit naar Duitsland en heft daar de standaard van het verzet tegen de Spaanse overheerser. Oranje groeit onder Hoofts handen uit tot de natuurlijke leider van het volk, die zijn beleid bepaalt in nauw overleg met de vertegenwoordigende instituties, later in het bijzonder in harmonische samenwerking met de Staten van Holland. Oranjes leiderschap wordt gedragen door een brede achterban in het volk, vooral in Holland, zoals blijkt uit een beschrijving van een tocht door dit gewest in 1577:

Verzelschapt met deeze [zijn derde echtgenote Charlotte de Bourbon H.D.J, werd hy alomme bewelkoomt met ongelooflyke vertooning van oovergeeve gunst [toegewijde blijken van genegenheid] en eerbiedenis. De harten gingen oopen, d'aadren reezen van blydschap. Gelukkigh die hem genaaken moght. En yder viel zyn deel te kort, in 't aanschouwen des geenen, dien zy voor 's Heemels rechte vuyst, en den eenighen, naast Godt hielden, die hen uit de Spaansche slaavernye verlost had. Wat hy voorsloegh, het smaakte; wat hy riedt, 't werd gevolght. 'T gemeene volk van 't Noorder gewest noemd' hem niet dan Willem Vaader. Elk yverd' 'er om 't zeerste, en d'een riep den andre toe; Willem Vaader is gekoomen: met zoo heet een' geneeghenheit, datze ten aanschyn uitblaakte.Ga naar eind65
Oranje wordt als het ware op een natuurlijke manier de nieuwe legitieme vorst van het vrijheidlievende volk. Geen binnengehaalde landsheer, maar iemand uit de eigen hoge adel. Er komt natuurlijk een moment dat hij ook officieel tot die positie moet worden verkozen. Op 26 maart 1583 besluiten de Staten van Holland met algemene stemmen de prins tot erfelijk graaf te verkiezen. Met de verheffing van de Prins zou de oude constitutionele situatie in Holland volledig zijn hersteld. Hooft geeft een bijzonder uitvoerige samenvatting van het inhuldigingscontract dat de Staten laten

[pagina 75]
[p. 75]

opstellen en waarin de wederzijdse rechten en plichten gedetailleerd worden vastgelegd. Hij vermeldt ook dat Amsterdam en Gouda zich op het allerlaatste moment verzetten tegen het opdragen van de graaflijkheid aan Oranje, maar dat de Staten niet wilden terugkomen op hun beslissing. Het meest opmerkelijke is dat Hooft nauwelijks aandacht besteedt aan het verzet van Amsterdam, terwijl zijn eigen vader toch een van de belangrijkste tegenstanders van de verheffing van Oranje was. Blijkbaar heeft de opdracht van het hoge ambt aan Oranje achteraf zoon Hoofts volle instemming gehad, iets wat niet hoeft te verbazen gezien diens constitutionele opvattingen.Ga naar eind66 Het lot besliste echter anders, want aangezien in Holland zoals gewoonlijk zaken uiterst langzaam werden afgehandeld, werd pas na veel gepalaver de inhuldigingsdatum vastgesteld. Voor het zover kwam, was Oranje al vermoord.

Hooft heeft zich erop toegelegd om in de Neederlandsche Histoorien niet alleen de ontstaansgeschiedenis van de Republiek literair vorm te geven, maar tegelijkertijd ook een rechtvaardiging te geven van de Nederlandse vrijheidsstrijd. Daarom laat hij uitvoerig zien hoe Filips tussen 1555 en 1568 uitgroeit tot een tiran, die de rechten en wetten van zijn Nederlandse onderdanen vertrapt en hen tenslotte uitlevert aan een Spaans terreurbewind. Hij demonstreert de vernietigende werking van systematische staatsterreur en maakt vooral duidelijk dat de Nederlandse vrijheidsstrijd gericht is geweest tegen de vreemde overheersing. De opstand had niet het karakter van een burgeroorlog, zoals in Frankrijk het geval was geweest, maar van een rechtvaardige oorlog tegen een buitenlandse bezetter. Hij maakt duidelijk dat de Staten-Generaal tenslotte geen andere keus hadden dan Filips af te zweren. Tegenover de neergang van Filips schetst hij de opgang van Willem van Oranje, die uitgroeit tot de natuurlijke leider van zijn volk en de nieuwe legitieme landsheer, een positie die wordt gedragen door de brede consensus van de Hollandse bevolking.Ga naar eind67 Oranje is bij Hooft de Nederlandse equivalent van Hendrik de Grote: niet een geslepen staatsman die het eigenbelang en de belangen van de eigen dynastie voortdurend in het oog houdt, maar een lipsiaanse, neostoïsche deugdheld, die aan dezelfde kwalificaties voldoet als zijn Franse pendant en in alles is gericht op het bonum publicum, waarbij zijn harmonische samenwerking met de Staten vooropstaat. Onder Hoofts pen wordt Oranje de mythische founding father van de Republiek.

Besluit

Welke conclusies vallen er nu te trekken over Hoofts politieke opvattingen? Wat vooral opvalt, is zijn grote aandacht voor de constitutionele verhoudingen, in het bijzonder die tussen vorst en Staten. Zowel in zijn teksten bij het sluiten van het Bestand, als in de voorspelling van de Vecht in Geeraerdt van Velsen beschrijft hij die verhouding vanuit een grootiaanse conceptie, waarbij de souvereiniteit ligt bij de Staten. In Baeto is de verhouding anders: daar is de vorst de drager van de souvereiniteit en is eerder sprake van samenwerking tussen vorst en Staten, dan van wederzijdse verplichtingen. In de historische situatie van de Neederlandsche Histoorien werkt hij toe naar een situatie waarin de vorst weer meer aan banden is gelegd zoals het inhuldigingscontract van Oranje laat zien. Uit de wijze van presentatie kunnen we afleiden

[pagina 76]
[p. 76]

dat het Hoofts instemming zou hebben gehad als Oranjes verheffing tot graaf van Holland werkelijkheid was geworden. Daarmee zouden immers de oude constitutionele verhoudingen in Holland zijn hersteld. Kunnen we hieruit nu afleiden dat Hooft zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot een monarchist? Dat lijkt me niet; hij is eerder geevolueerd tot een voorstander van een regnum mixtum, een regering van Staten en stadhouder waarin de positie van de laatste als eminent hoofd meer geprononceerd is.Ga naar eind68 Daarmee sluit hij aan bij de dominante trend van de Nederlandse politieke theorie in de eerste decennia na de Synode van Dordrecht, waarbij de nadruk komt te liggen op de gemengde staatsvorm, de Nederlandse modificatie ‘van de vanzelfsprekende optimale staatsvorm: de monarchie’.Ga naar eind69

We zien ook, dat vanaf Baeto Hooft steeds opnieuw het belang accentueert van een harmonische samenwerking tussen vorst en Staten, of, zoals in Frankrijk, tussen de koning en de verschillende Parlementen. Dat wijst in dezelfde richting. De politieke praktijk tijdens het stadhouderschap van Frederik Hendrik zal daar ook niet vreemd aan zijn. Een ander aspect dat vanaf Baeto veel aandacht krijgt, is dat de legitimiteit van een vorst in wezen wordt bepaald door de consensus van het volk: als het volk geen draagvlak biedt, blijft de vorst nergens. Zowel Baeto, als Hendrik IV als Willem van Oranje kunnen op een gegeven moment handelen vanuit de veilige zekerheid, dat het volk achter hen staat.

Hoofts politiek-morele opvattingen liggen voor een groot deel verankerd in de werken van Lipsius, in het bijzonder diens Politica. Dat geldt bijvoorbeeld voor de manier waarop Hooft zijn favoriete vorsten schildert: zij beschikken over alle vereiste morele kwalificaties, die hen tot een goed vorst maken en een moreel overwicht geven. Zij voeren een beleid dat gefundeerd is op justitia en clementia, en hebben een open oog voor religieuze tolerantie. Zowel bij het afkondigen van het Bestand als in Geeraerdt van Velsen zijn Hoofts teksten doordrenkt van een politiek-morele visie, die direct verwijst naar de politieke realiteit van dat moment. Hij hamert op het belang van eenheid van het land, op de noodzaak om de vrijheid boven het eigenbelang te laten prevaleren en op het matigen van buitensporige weelde.

Tegenover verzet tegen tirannie staat hij in wezen afkerig zoals vooral blijkt uit Baeto. Zijn ideeën over oorlog in welke vorm dan ook zijn heel expliciet: burgeroorlog is het ergste wat een land kan overkomen en een buitenlandse oorlog is alleen gerechtvaardigd als deze de vrede dient, zoals de Nederlandse strijd tegen Spanje dat doet.

Zo houdt Hooft zijn landgenoten bijna veertig jaar lang een politiek-morele spiegel voor om hen te leren hoe zij met hun vrijheid moeten omgaan. Het meest uitgesproken heeft hij zijn ideeën neergelegd in Baeto, deze tekst kan misschien wel worden beschouwd als zijn politiek-moreel credo. Maar zelfs in dit stuk zien we geen origineel politiek denker aan het werk, eerder een wat conservatieve, zij het bevlogen dichter, wien het lot van zijn land ter harte gaat en die veel is gelegen aan een goed geordende samenleving waarin de verhoudingen duidelijk vastliggen. Alleen zo'n staat kan de vrijheid waarborgen, welvaart verzekeren en optimaal gericht zijn op het bonum publicum.

 

Adres van de auteur: Vrije Universiteit, Vakgroep Letterkunde, De Boelelaan 1105, nl-1081 hv Amsterdam

eind1
P.C. Hooft, Lyrische poëzie. Nieuwe tekstuitgave door P. Tuynman, bezorgd door G.P. van der Stroom. Amsterdam, 1994. 2 dln; dl. I, p. 449, vss. 67-70.

eind2
De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft. Uitgegeven door H.W. van Tricht. [...]. Dl. I. 1599-1630 (Culemborg, 1976), p. 116 n. 1.
eind3
Hooft, Briefwisseling (n. 2), p. 114.
eind4
Ibidem, p. 114.
eind5
Ibidem, p. 115.
eind6
De ‘Afbeeldinghe van 't Nederlandts Bestandt’ bestaat uit een niet gesigneerde prent met daaronder Hoofts gedicht in vijf kolommen, dat evenmin is gesigneerd. Het ‘Tractaet van t'Bestant’ omlijst het geheel. Deze plano is in 1609 uitgegeven bij Hoofts neef Willem Jansz. Blaeu. Geeraardt Brandt deelde in 1677 in Hoofts biografie mee dat het gedicht van diens hand was. Vgl. Hooft, Lyrische poëzie (n. 1), dl.II, p. 85-86, aant. 94. De prent is in facsimile afgedrukt in: P.C. Hooft, Alle de gedrukte werken 1611-1738. Onder redactie van W. Hellinga en P. Tuynman. Amsterdam, 1972. 9 dln; dl. I, tegenover p. 193.
eind7
Hooft, Lyrische poëzie (n. 1), dl.I, p. 152, vss. 9-13.
eind8
Ibidem, p. 152, vss. 22-25
eind9
Ibidem, p. 153, vss. 59-65.
eind10
Ibidem, p. 154, vss. 85-91.
eind11
Ibidem, p. 155, vs. 110.
eind12
H.W. van Tricht. Het leven van P.C. Hooft 's-Gravenhage, 1980, p. 61.
eind13
Hooft, Lyrische poëzie (n. 1), dl. I, p. 159.

eind14
Voor mijn interpretatie heb ik veel te danken aan Lesley Gilberts inspirerende artikel ‘Hooft as historian and political thinker.’ In: Dutch crossing 49 (Summer 1993), p. 130-146. Zij bespreekt hierin ook de volgende studies: J.D.M. Cornelissen, Hooft en Tacitus. Bijdrage tot de kennis van de vaderlandsche geschiedenis in de eerste helft der 17de eeuw. Nijmegen, 1938; Hooft, Baeto, ed.-Veenstra (n. 34) en Groenveld, ‘P.C. Hooft’ (n. 16).
eind15
Vgl. Lipsius over samenzwering: ‘Ick heete Tsamen sweeringhe een Tsamen cominghe van luttel of veel persoonen onder henlieden, ende een tweedracht met anderen. Dewelcke dickwils den oorspronck heeft uyt particulieren haet, oft oock uyt ghemeynen haet van geslachten: dickwyler uyt eergiericheyt.’ Ik citeer een uitgave van de Nederlandse vertaling: J. Lipsius, Politica dat is regeringe van landen en steden. Waer in alle vorsten ofte andere inde regeringe synde claerlyck worden onderwesen hoe de gemeene sake behoorlick sal bedient worden. Verduytscht door M.E.B. Delft, Adriaen Gerritsen, 1623; Bk. 6, Cap. 3, p. 263. Ik heb in de citaten afkortingen opgelost.
eind16
Ik zou de actie van de edelen niet willen karakteriseren als opstand zoals Groenveld doet, maar als een ordinaire samenzwering. Zij handelen namelijk niet als leden van de Staten, al denkt Van Aemstel dat misschien wel, maar als een groep gekrenkte individuen. Vgl. S. Groenveld, ‘Pieter Corneliszoon Hooft en de geschiedenis van zijn eigen tijd’. In: Idem, Hooft als historieschrijver. Twee studies. Weesp, 1981, p. 7-46, m.n. p. 16-17.
eind17
Vgl. de definitie van Lipsius van een tiran: ‘De geweldige Heerschappye van een persoone, teghen de costuymen ende wetten. Ick segge gheweldighe.’ Politica (n. 15), Bk. 6, Cap. 5, p. 272.
eind18
Hooft, Geeraerdt van Velsen, vs. 496. Ik citeer uit de editie van het stuk in: P.C. Hooft, Gedichten. Volledige uitgave door F.A. Stoett. 2e geh. herz., opnieuw bew. en verm. druk van de uitgave van P. Leendertz Wz. 2 dln. Amsterdam, 1899-1900, dl. II, p. 213-282. Over deze uitspraak: F. Veenstra, Bijdrage tot de kennis van de invloeden op Hooft. Assen, 1946. Diss. RUG; p. 207. Eveneens: Gilbert, ‘Hooft as historian’ (n. 14), p.134.
eind19
Vgl. over Geeraerdt van Velsens radicale opvattingen mijn artikel ‘Geeraerdt van Velsen: “leugenaar' of radicaal?”, Ntg 78 (1985), p. 404-413. Eveneens S:J. Lenselink, ‘Een en ander over Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen’. In: Studies voor Zaalberg. Leiden, 1975; p. 159-175. Over de morele implicaties van Floris’ gedrag en het handelen van de edelen vgl. F. Veenstra, ‘Aristocratische moraal. Een facet van de Geeraerdt van Velsen.’ In: Idem. Ethiek en moraal bij P.C. Hooft. Twee studies in renaissancistische levensidealen. Zwolle, 1968, p. 11-101.
margenoot+
[roep bijeen]
margenoot+
[terugnemen]
eind20
Hooft, Geeraerdt van Velsen (n. 18), vss. 780-783.
margenoot+
[binnen de van ouds gestelde grenzen]
margenoot+
[indien zij dat toestaan]
eind21
Ibidem, vss. 786-789.
eind22
‘[...] ick verclare met Favonius, dat een inlantsche oorloghe erger ende quader is dan tyrannie, oft ongerechte heerschappye. Waerom en is dan niet loflicker ons verdragen: ende gedachtich te wesen de tyden in de welcke wy geboren zijn, ende Godt te bidden om goede Vorsten ende die, hoedanich sy zijn te verdraghen? Want dese saken comen van Godt, ende van boven.’ Lipsius, Politica (n. 15), Bk. 6, Cap. 5, p. 276-277.
eind23
Hooft, Geeraerdt van Velsen, vs. 661.
eind24
‘[...] d'Inlantsche oorloge, Eenen crijch vanden ondersaten tegen den Vorst of tegen malcander gevoert. Dewelcke d'allendichste ende leelickste is van allen, ende die ick met reden souden moghen heeten de Zee selve van alle jammer ende verdriet.’ Lipsius, Politica (n. 15), Bk. 6, Cap. 1, p. 257.
eind25
Lipsius noemt drie directe oorzaken: ‘Tsamen sweeringe, Oproer ende Tyrannye’. Politica (n. 15), Bk 6. Cap. 3, p. 263.
eind26
Hooft, Geeraerdt van Velsen, vss. 1524-1531.
eind27
Vgl. Hugo de Groot: ‘Ende is voorts Prince Maurits [...] gewerden Opperste Bevel-hebber over Hollandt en eenighe naburighe landen. Onder deses gouvernement is wederom groote eendracht geweest, ende [...] hebben de Staten de fame van seer wijse Regeerders, ende Prince Maurits de fame vande voornaemste Krijghs-overste bekomen.’ De oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek. Ed. G.C. Molewijk. Weesp, 1988, p. 84.
eind28
Hooft, Geeraerdt van Velsen, vss. 1608-1612.
eind29
Ibidem, vss. 1626-1632.
eind30
Vgl. J. van den Vondel: Twee zeevaart-gedichten. Hymnus, ofte Lof-Gesang, over de wijdberoemde scheeps-vaert der vereenighde Nederlanden (1613); Het Lof der Zee-vaert (1623). Uitgegeven met inleiding en commentaar door Marijke Spies. Amsterdam [etc.], 1987. 2 dln. (Monumenta Literaria Neerlandica 3), dl. I, p. 138.
eind31
In verband met het accent op onmatige weelde en matigheid is het van belang te weten dat Lipsius buitensporige weelde beschouwt als een van de diepere oorzaken van de burgeroorlog: ‘Want wat ander sake heeft voortgebrocht d'Inlantsche rasernyen, dan te groote voorspoet. De macht van goeden ende rijcdommen hebben de steden vander eewe verdorven, ende hebben 't gemeynte in zijn sonden versmoort, als in een stinckende waterloop, onder de voet getreden. Costelicke bancketten ende maeltyden, ende costelicke schinckagie en sullen die niet haest van rijcdom armoede voortbringhen?’ Politica (n. 15), Bk. 6, Cap. 2, p. 261-262.
eind32
Hooft, Geeraerdt van Velsen, vss. 1734-1740.
eind33
Vondel, Twee zeevaart-gedichten. Ed. Spies (n. 30), p. 139-141.

eind34
Ik citeer uit: P.C. Hooft. Baeto. Ingeleid en met aantekeningen voorzien door F. Veenstra. Zwolle, 1954, p. 108.
eind35
Hooft: Baeto (n. 34), vss. 1199-1203.
eind36
Ibidem, vss. 1203-1205.
margenoot+
[maken geen aanspraak op]
margenoot+
[president van de schepenbank]
margenoot+
[opperpriesteres]
eind37
Ibidem, vss. 1190-1199.
eind38
E. Rabie, ‘Grotius' denken over kerk en staat.’ In: H.J.M. Nellen en J. Trapman, De Hollandse jaren van Hugo de Groot (1583-1621). Lezingen van het colloquium ter gelegenheid van de 350-ste sterfdag van Hugo de Groot ('s-Gravenhage, 31 augustus - 1 september 1995). Hilversum, 1996, p. 193-206, m.n. p. 201-202.
margenoot+
[op de meest heilzame manier]
eind39
Hooft, Baeto. Ed. Veenstra (n. 34), vss. 1496-1500.
eind40
Ibidem, vss. 1503-1505.
eind41
Ibidem, vs. 1508b.
eind42
WNT, dl. IX, kol. 1007. Mijn interpretatie wijkt af van die van Veenstra. Vgl. Hooft, Baeto (n. 34), p. 191.
eind43
Hooft, Briefwisseling (n. 3), dl. I, brief 97, p. 273.
eind44
Ibidem, dl. I, brief 98, p. 274.
eind45
A.G. Jongkees. ‘Het Groot Privilege van Holland en Zeeland (14 maart 1477)’. In: W.P. Blockmans (red.). 1477 Het algemene en de gewestelijke privilegien van Maria van Bourgondië voor de Nederlanden. Red. W.P. Blockmans. Kortrijk-Heule, 1985. (Standen en landen, 80), p. 145-206, m.n. p. 174-175. Vgl. hierover eveneens Groenveld, ‘P.C. Hooft’ (n. 16), p. 21-22.
margenoot+
[eerbied voor de wereldlijke overheid]
margenoot+
[op onrechtmatige wijze]
eind46
Hooft, Baeto (n. 34), vss. 1161-1166.
eind47
Vgl.: ‘Van eender zijden zijn legers tegen malcander, Vaders en kinders hebben teghen malcander ghesworen. Men siet d'ouders staen teghens malcander, gebroeders stryden tegen malcander, ende vrienden en maghen staen tegen malcander in slachorden. Wat jammer ende allende en is daer in niet gelegen? D'onnoosele worden gebannen om henlieder rijcdom, de seer edele oft deurluchtige mannen worden gepijnicht, deur wech loopen ende dootslaen liggen de steden verwoest, ende de goeden vanden allendigen Borgheren, worden als eenen roof van vyanden vercocht of wech ghegheven.’ Lipsius, Politica (n. 15), Bk. 6, Cap. 1, p. 258.
eind48
Hooft, Baeto (n. 34), vss. 283-289.
eind49
Ibidem, vs. 644.
eind50
Ibidem, vss. 649-653. Vgl. in dit verband ook Lipsius: ‘De wapenen en moeten nerghens elwaerts gheschickt worden (indien ghy die reyn begeert) dan tot gherusticheyt, ende bescherminge, [...].’ Dan volgt een verwijzing naar Cicero: ‘Dat d'oorloghe in sulcker vueghen aenveert sy, datse niet anders en schijne te wesen, dan een gesochten vrede.’ Ook citeert hij nog Sallustius: ‘De wijse voeren oorloghe, om de vrede wille, [...].’ Politica (n. 15), Bk. 5, Cap. 4, p. 181.
eind51
In dit verband is het van belang te weten dat Hoofts vader C.P. Hooft op 3 november 1618 in de vroedschap van Amsterdam Maurits nog nadrukkelijk boven de partijen stelde, wat een dringend beroep op hem impliceerde ‘om de partijstrijd niet ten uitersten met partijstrijd te beslechten, maar allereerst als een waarlijk vorst de eenheid van het land bovenpartijdig te herstellen.’ Vgl. P. Tuynman. Bijdragen tot de P.C. Hooft-filologie. [Niet uitgegeven dissertatie Universiteit van Amsterdam, 1973], p. 49 en i.h.b. p. 98, noot 304.
eind52
Vgl. Van Tricht, Leven (n. 12), p. 83
eind53
Vgl. G.C. Zieleman, ‘Vondels dichtbrief “Aen myn heer den drost van Muyden”’, SpL 36 (1994), p. 19-45, m.n. 28-32. Zie eveneens: F. Veenstra. ‘P.C. Hooft in de troebelen van het Twaalfjarig Bestand. Waarom hij zijn Baeto in portefeuille hield.’ In: Kort Tijt-verdrijf. Opstellen over Nederlands toneel (vanaf ca 1550) aangeboden aan Mieke B. Smits-Veldt. Red. W. Abrahamse [e.a.] Amsterdam, 1996, p. 111-119.
eind54
Van Tricht, Leven (n. 12), p. 83.

eind55
Gilbert, ‘Hooft as historian’ (n. 14), p. 138.
eind56
Groenveld, ‘P.C. Hooft’, (n. 16) p. 23-24.
eind57
Vgl. H. Duits, ‘Hoofts Henrik de Gróte. Een neostoïsche vorstenspiegel’. In: Mensen van de Nieuwe Tijd. Red. M. Bruggeman [e.a.] Een liber amicorum voor A.Th. van Deursen. Amsterdam, 1996; p. 266-284.
eind58
P.C. Hooft, Henrik de Gróte. Zyn leven en bedryf. Amsterdam, Willem Jansz Blaeu, 1626, p. 73.
eind59
Hooft, Henrik de Gróte (n. 58), p. 120.

eind60
P.C. Hooft, Neederlandsche Histoorien, sedert de ooverdraght der heerschappye van Kaizar Karel den Vyfden, op kooning Philips zynen zoon. Amsterdam, Louys Elzevier, 1642; p. 3-4. Vgl. Hugo de Groot: ‘soo en hebben sy [de Staten van Holland H.D.] niemant voor haren Vorst gehouden eer hy hem aende Staten by eede hadde verplicht, 's lants wetten ende gewoonten te onderhouden, 't welck soo gedaen zijnde, wiert hem wederom trouw ende gehoorsaemheyt belooft in 't gunt hy na de wetten soude hebben te gebien.’ De Oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek, (n. 27) p. 72.
eind61
Hooft en zijn tijdgenoten zagen Holland als een souvereine staat.
eind62
Hooft, Neederlandse Histoorien, (n. 60), p. 280
eind63
Ibidem, p. 280.
eind64
Vgl. ‘soo hebben de Staten van Hollandt [...] 't oorlogh teghens den hertogh van Alva geresolveert, de persoonen die by onrecht waren ghebannen, herstelt, ende Willem Prince van Orangie voor haer Gouverneur ende Krijghs-overste erkent.’ De Groot, De Oudheid van de Bataafse nu Hollandse Republiek, (n. 27) p. 81-82.
eind65
Hooft, Neederlandsche Histoorien (n. 60), p. 520. Vgl. in dit verband eveneens Lipsius' opdracht van zijn boek aan de vorsten: ‘O te rechte rechtveerdich ende wettich is die Vorst, die inden hoochsten staet zijnde, niet meer en begeert te hooren dat hy groot, dan goet is, ende twee seer verscheyden saken Macht ende Sebaerheyt tsamen menget: Den welcken als hy uutgaet, elck om seerst als eenige weldadige ende salighe Godheyt aensiet, staende tusschen liefde ende vreese, ende twyfelende, of sy hem sullen Heere of Vader groeten’. Politica (n. 15), (*) 2v (*) 3r.
eind66
Vgl. J.C. Breen. Pieter Corneliszoon Hooft, als schrijver der Nederlandsche Historiën. Amsterdam, 1894. Diss. VU Amsterdam, p. 145-146.
eind67
Vgl. Gilbert, ‘Hooft as historian’ (n. 14), p. 142.

eind68
Vgl. Groenveld, ‘P.C. Hooft’ (n.16), p. 44.
eind69
Vgl. H.W. Blom, ‘Politieke theorieën in het eerste kwart van de zeventiende eeuw: Vaderland van aristocratische republiek naar gemengde staat.’ In: Nellen en Trapman, De Hollandse jaren van Hugo de Groot, p. 145-155, m.n. p. 149.1

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken