Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.47 MB)

ebook (3.98 MB)

XML (1.48 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114

(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

Dirk Boutkan en Maarten Kossmann
Over sjwa-apocope in het Nederlands

Abstract - The regularity of the deletion of word-final shwa in Dutch has given rise to discussion. In this article the authors argue that we are dealing with a phonetic development, due to which the final shwa of a syntagm (not of a word) is regularly deleted except for the position after d.

1. Inleiding

In de loop van de late middeleeuwen onderging het Middelnederlands een aantal fonologische veranderingen. Eén van de belangrijkste hiervan was het wegvallen van sjwa op het woordeinde. In ieder geval vanaf de dertiende eeuw vindt men dialectisch in bepaalde posities gevallen van sjwa-apocope (Marynissen 1996: 408; vgl. ook Van Reenen & Van den Heuvel 1997). In het huidige Nederlandse taalgebied is sjwa nog in verschillende relictgebieden voorhanden, met name in de Saksische dialecten en in het Zuidwesten (vgl. Weijnen 1991: 108-9 en de kaart op p. 275). Ook in het gebied waar de apocope heeft plaatsgevonden zijn er bepaalde woorden en categorieën waar de auslautende sjwa bewaard is. Dit feit heeft aanleiding tot discussie gegeven. Met name van Loon (1986: 97-102, 1996: 156) heeft meerdere malen gewezen op de complicaties die deze onregelmatigheid heeft voor de neogrammatische methode. In plaats van met een blind werkende klankwet, al dan niet doorkruist door analogiewerking, lijken we met een morfologisch geconditioneerd proces te maken te hebben.Ga naar eind1

In dit artikel willen wij een bespreking geven van het probleem van de sjwa-apocope en daarbij aantonen dat een acceptabele beschrijving van dit proces binnen het neogrammatische kader mogelijk is. Wij baseren ons op het materiaal van het huidige Standaard-Nederlands (ABN). De situatie in de dialecten wordt kortheidshalve buiten beschouwing gelaten.

2. Het materiaal

In het ABN is sjwa meestal afgevallen, vgl.

Mnl. ic neme NNl. ik neem
Mnl. hane NNl. haan
Mnl. ic brachte NNl. ik bracht

De finale sjwa is echter in de volgende categorieën bewaard (vgl. ook van Loon 1986: 97-8, Schönfeld/Van Loey 1970: 113-4):

[pagina 165]
[p. 165]
a.in versteende uitdrukkingen, bv. met name, zegge en schrijve. In de rest van dit artikel wordt deze categorie buiten beschouwing gelaten.
b.in de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord, bv.
een grote man
het witte huis
c.in de verbuiging van de rangtelwoorden, bv.
een tweede huis
een eerste kind

 

Uit deze vormen blijkt dat het rangtelwoord zich niet gedraagt als een bijvoeglijk naamwoord, waar men immers geen sjwa in deze positie aantreft (een wit huis).

 

d.in de vervoeging van het zwakke preteritum, bv.
hij kookte
hij wandelde
e.in de nominale suffixen -de, -te, waarmee abstracta gevormd worden, bv.
vreugde
kunde
liefde
hitte
dikte
gedachte
f.in een groep losse woorden, bv.
linde
orde
dille
aanname
vete
hoeve
tarwe
weduwe

 

In veel gevallen is er sprake van variatie tussen woorden met en zonder sjwa, al dan niet met specificering naar betekenis of register, bv.

[pagina 166]
[p. 166]
aanvrage - aanvraag
proeve - proef
keuze - keus
leuze - leus

3. Behoud van sjwa in de bijvoeglijke verbuiging

Het behoud van sjwa in de bijvoeglijke verbuiging is slechts in beperkte mate een probleem. Er is geen reden om aan te nemen dat de wegval op woordniveau plaatsvond en niet op het niveau van de (nominale) woordgroep. De adjectiefuitgang komt nagenoeg uitsluitend in gedekte positie voor. Als we ervan uitgaan dat sjwa alleen op het einde van een nominale woordgroep is weggevallen, is het behoud ervan in de adjectiefuitgangen geen uitzondering op de regel.

Er bestaan goede redenen om aan te nemen dat het woordgroepsniveau van belang is. In Zuid-Nederlandse dialecten waar het geslachtsonderscheid mannelijk - vrouwelijk bewaard is, vindt men in gedekte positie behoud van de mannelijke adjectief-uitgang -en, terwijl deze uitgang in andere gevallen altijd is verkort tot -e, bijvoorbeeld in het Tilburgs:Ga naar eind2

 

den drêugen dag ‘de droge dag’
enen brèùnen bèèr ‘een bruine beer’

 

maar:

 

lopen > lôope
toren > tôore

 

Het verbogen adjectief treedt ook, zij het zelden, op in niet-gedekte positie, vgl.

 

Het gaat om de witte!

 

De auslautende sjwa moet in deze gevallen als analogisch naar de prenominale adjectieven worden beschouwd. In vormen die in familienamen versteend zijn, vindt men nog de regelmatige wegval van sjwa, bijvoorbeeld De Wit, De Groot (vgl. van Loon 1986: 97).

Tot slot blijven doubletten met betekenisdifferentiatie van het type een grote schrijver - een groot schrijver over. Het is zeer wel mogelijk dat het hier historisch niet om gevallen van sjwa-deletie gaat, maar om een semantische herinterpretatie van het oude naamvalsonderscheid tussen nominatief sterk mannelijk, Mnl. groet, en accusatief sterk mannelijk, Mnl. grote (vgl. Franck 1910: 166; ook Schönfeld/Van Loey 1970: 114, 150).Ga naar eind3

Een andere categorie die meestal in prenominale positie optreedt is het rangtelwoord. Ook hier vinden we behoud van de uitgangsvocaal.

[pagina 167]
[p. 167]

4. Behoud van sjwa in grammaticale suffixen

De sjwa is behouden in de grammaticale suffixen -de, -te (verleden tijd), -de, -te (nominale abstracta). Het gaat hier om vormen die oorspronkelijk -de of -ede luidden.

In het zwakke preteritum is de oudste vorm -ede, vgl. Mnl. levede ‘leefde’, dankede ‘dankte’; latere Mnl. vormen hebben syncope en eventuele stemtoonassimilatie, vgl. leefde, dancte.

De abstracta op -te en -de gaan terug op -ede, vgl. Mnl. hoghede ‘hoogte’, lenghede ‘lengte’, wijdde ‘wijdte’. De vormen op -te zijn ontstaan door stemtoonassimilatie na syncope, en later analogisch uitgebreid naar andere gevallen, vgl. lengte.

Om het behoud van de sjwa in deze gevallen uit te leggen, heeft men functionele verklaringen voorgesteld. Behoud van sjwa zou noodzakelijk zijn geweest om homonymie te voorkomen.

Homonymievermijding kan alleen het behoud van sjwa in het zwakke preteritum verklaren. Hier zou apocope samenval met presensvormen opleveren, vgl. maakte > **maakt. Een dergelijke verklaring is niet mogelijk in het geval van de abstracta. Er bestaat in het Nederlands immers geen enkel bezwaar tegen woorden als gewicht, gezicht, komst, etc.

5. Behoud van sjwa in lexemen

Behalve in de grammaticale categoriën die hierboven besproken zijn, is sjwa ook in een aanzienlijke groep losse woorden bewaard, soms als doubletvorm bij een woord met apocope. Een vluchtige bestudering van de NNl. woorden met sjwa op het woordeinde - waarbij NNl. ontleningen uiteraard niet in de beschouwing betrokken worden - leert dat er enige duidelijke tendensen bestaan:

 

a) Bij woorden van het type korte vokaal gevolgd door een consonant en sjwa (geschreven in de Nl. spelling met een dubbele medeklinker) bestaat een neiging tot doublet-vorming, vgl. kribbe - krib. Dit neemt niet weg dat in bepaalde gevallen de vorm met apocope of die zonder apocope gegeneraliseerd is, vgl. tobbe, kudde, nek (Mnl. necke).

 

b) In de overige gevallen (met uitzondering van woorden die op een d eindigen) bestaat er een duidelijke neiging tot apocope van sjwa. Toch blijft er bij de meeste slotconsonanten een residu van vormen met een -e over, bijvoorbeeld.Ga naar eind4

 

toelage, zege, horige, getuige
wake
aanname
lijfeigene, gaarne, deerne
schare, mare, vore
boete, vete, akte, lente, meute
gave, have, groeve, hoeve
[pagina 168]
[p. 168]
tarwe, weduwe
wijze

 

Ook hier zijn veel doubletten te vinden.

 

c) Na de consonant d is de situatie omgekeerd aan die bij de andere consonanten. Hier is sjwa vaker behouden dan afgevallen.

 

Behoud van sjwa treffen we aan in de volgende gevallen:Ga naar eind5

 

1. na -Vd- (vgl. ook Schönfeld/Van Loey 1970: 114):

 

schade, gade, lade, vlade, made, kemenade, genade, spade, wade, zwade, bede, schede, mede, hoede, armoede, roede, rede, trede, vrede, zede, beide, heide, weide, zijde, bode, zode, koude

 

Van Loon (1986: 98) beschouwt behoud van sjwa in woorden van dit type als invloed van de schrijftaal, terwijl de spreektaal hier vormen met wegval van een intervokalische -d- gevolgd door vokaalcontractie heeft (vgl. moede - moe). Hoewel dit in veel gevallen mogelijk is, is het bij sommige woorden onwaarschijnlijk. Men denke hierbij vooral aan woorden waar de vorm met sjwa de enig mogelijke is, zoals woede en made. Ook het optreden van intervokalische -d- of een reflex daarvan in de dialecten pleit tegen de genoemde verklaring, vgl. Tilburgs maoj < maje < made.

 

2. na -Cd-:Ga naar eind6

 

hulde, schande, bende, lende, ellende, legende, hinde, linde, winde, sponde, stonde, zonde, aarde, wierde, orde, horde (=‘vlechtwerk’)

 

Wegval van sjwa is geattesteerd in een aantal woorden, o.a.:

 

smaad, jood, snood
naald, hemd, mand, waard, zwoerd, koord

 

Daarnaast bestaan er doubletten:

vreugd - vreugde
gild - gilde
eind - einde
stond - stonde
wond - wonde
gaard - gaarde
kaard - kaarde
gard - garde
[pagina 169]
[p. 169]

Met uitzondering van eind en wond klinken, tenminste volgens het taalgevoel van de auteurs, de geapocopeerde vormen minder natuurlijk.

6. Overzicht

Uit de bestudering van de lexicale gevallen met behoud van sjwa blijkt dat de apocope betrekkelijk regelmatig is, met uitzondering van de positie na d. Hier vindt wegval minder vaak plaats en is juist het aantal gevallen met -e in de meerderheid. Op basis van dit gegeven kan het behoud van -e in een aantal grammatikale suffixen begrepen worden. Het gaat hier immers om suffixen die - tenminste in een belangrijk deel van hun allomorfie - de vorm -de hebben. Het behoud van de sjwa hoeft in deze gevallen dus niet functioneel verklaard te worden, maar volgt uit de algemene tendens van vocaalbehoud na d.

Sjwa-behoud in de vormen op -te van het zwakke preteritum (maakte, enz.) is analoog naar de vormen op -de. In enkele gevallen waar suffigering van -te samengaat met verandering van de stam (type Mnl. brachte, dachte) is de sjwa niet hersteld. Het verlies van de slotvocaal in Mnl. hadde, NNl. had is te verklaren naar het voorbeeld van de meestal sterke hulpwerkwoorden, vgl. werd, kon.

In de nominale abstracta is de geschiedenis iets ingewikkelder. Hier moet men aannemen dat de sjwa afkomstig is uit de tegenwoordig slechts lexicaal bewaarde vorm -de (vgl. vreugde, liefde). In de vormen met -te is de sjwa waarschijnlijk eerst weggevallen (bv. 16e, 17e eeuw schaamt, vgl. Schönfeld/Van Loey 1970: 235) en daarna hersteld (schaamte). Het laatste proces betrof ook gevallen waar nooit een -e op het woordeinde had gestaan zoals geboorte (Mnl. ghebort) en de Hoogduitse leenwoorden gehalte, gestalte < Gehalt, Gestalt. In de loop van de ontwikkeling van het Nieuwnederlands heeft de allomorf -te steeds meer aan ruimte gewonnen en de vorm -de grotendeels verdrongen.

7. Conclusies

Concluderend kan men het volgende stellen:

 

1. sjwa-apocope vindt uitsluitend plaats aan het einde van een woordgroep. De prenominale adjectiva en de rangtelwoorden zijn derhalve van apocope uitgesloten.

 

2. sjwa is meestal behouden na d.

 

Met deze twee regels en met een aantal plausibele analogieën achteraf kan men de belangrijkste categoriën van uitzonderingen op de regels voor sjwa-apocope verklaren zonder al te ver van de basisprincipes van de neogrammatische taalkunde af te wijken.

 

Adres van de auteurs: Pieterskerk-Choorsteeg 7A, NL-2311 TR, Leiden

[pagina 170]
[p. 170]

Bibliografie

Boutkan 1997 - D. Boutkan: Besprekingsartikel van: Jozef van Loon: Endogene factoren in de diachrone morfologie van de Germaanse talen. In: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 48 (1997), p. 215-217.
Boutkan en Kossmann 1996 - D. Boutkan & M. Kossmann: Het Stadsdialekt van Tilburg. Amsterdam, 1996.
Dyk 1996 - S. Dyk: ‘From inflected material adjectives to the history of schwa apocope in West Frisian: diverging influences on a sound change.’ In: A Frisian and Germanic Miscellany. Published in Honour of Nils Århammar on his Sixty-Fifth Birthday, 7 August 1996. Red. A. Petersen and H.F. Nielsen. Odense/Bredstedt, 1996. (nowele, 28/29), p. 55-67.
Franck 1910 - J. Franck: Mittelniederländische Grammatik. 2. Aufl. Leipzig, 1910.
Franck & Van Wijk & Van Haeringen 1976 - J. Franck & N. Van Wijk & C.B. Van Haeringen: Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. 's-Gravenhage, 1976.
Goossens 1987 - J. Goossens: ‘Schets van de meervoudsvorming der substantieven in de Nederlandse dialecten’. In: TT 39 (1987), p. 141-173.
Hoekstra 1997 - J. Hoekstra: ‘Absolutely intensifying adjectives and the emphatic marker -e in North Frisian (Fering-Öömrang), West Frisian and other West Germanic languages’. In: Us Wurk. Tydskrift foar frisistyk, Jiergong 46 (1997), Dedicated to Bo Sjölin, Red. G.J. de Haan en O. Vries, p. 90-117.
Van Loon 1986 - J. van Loon: Historische fonologie van het Nederlands. Leuven/Amersfoort, 1986.
Schönfeld/Van Loey (1970) - A. Van Loey: Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands. 8e dr. Zutphen, 1976.
Van Loon 1996 - J. van Loon: Endogene factoren in de diachrone morfologie van de Germaanse talen. Tongeren, 1996.
Marynissen 1996 - A. Marynissen: De flexie van het substantief in het 13de-eeuwse ambtelijke Middelnederlands: een taalgeografische studie. Leuven, 1996.
Van Reenen en Van den Heuvel 1997 - P. van Reenen & W. van den Heuvel: ‘Aen/an/ane Cor van Bree: een vroege apocope’. In: Taal in tijd en ruimte. Red. A. van Santen en M. van der Wal. Leiden, 1997.
[pagina 171]
[p. 171]
Sterenborg 1984 - W. Sterenborg: ‘Erkende spelling voor Tilburgs dialect’. In: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 2 (1984), nr. 4, p. 10-11.
Verdam 1932 - J. Verdam: Middelnederlandsch handwoordenboek. Onveranderde herdruk en van het woord sterne af opnieuw bewerkt door C.H. Ebbinge Wubben. 's-Gravenhage, 1932. Supplement door J.J. van der Voort van der Kley. Leiden/Antwerpen, 1983.
Verwijs en Verdam 1885-1952 - E. Verwijs & J. Verda: Middelnederlandsch woordenboek. 's-Gravenhage, 1885-1952. 11 dln.
De Vries 1992 - J. de Vries: Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden/New York/Köln, 1992.
Weijnen 1966 - A. Weijnen: Nederlandse dialectkunde. 2e dr. Assen, 1966.
Weijnen 1991 - A. Weijnen: Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten. 's-Gravenhage, 1991.

eind1
Zie ook Goossens (1987: 166) met verwijzingen naar de oudere discussie en Boutkan (1997: 216). Een vergelijkbare problematiek en discussie spelen met betrekking tot het Fries, vgl. Dyk (1996) en Hoekstra (1997).

eind2
De -n is in dit dialect overigens niet in alle gevallen bewaard, maar alleen voor volgende d, b, h en vocaal (Boutkan-Kossmann 1996: 45-6). Dezelfde conditioneringen gelden voor het behoud van de -n in het lidwoord (Boutkan-Kossmann 1996: 45). De in de Tilburgse voorbeelden gevolgde spelling is die van Sterenborg (1984).
eind3
Een aanwijzing hiervoor is dat dit type constructie eerder bij mannelijke woorden lijkt op te treden, vgl. een groot man, *een goed moeder,? een groot schrijfster. Verder lijkt de uitgangsloze vorm beperkt te zijn tot contexten waar eertijds de sterke uitgangen optraden, vgl. *de groot schrijver. Voor andere verklaringen zie Schönfeld/Van Loey (1970: 151).

eind4
Bij de voorbeelden streven wij niet naar volledigheid; overigens zijn soms alternatieve verklaringen mogelijk, bv. lente < Mnl. lenten met regelmatig behoud van sjwa na wegval van Mnl. -n?
eind5
Vgl. ook Van Loons (1986: 98) voorzichtige suggestie in deze richting inzake de substantieven op -de.
eind6
Men zou de regel voor sjwa-wegval aan kunnen scherpen door een onderscheid te maken tussen nomina met -V:Cde, die normaliter wegval hebben (naald, koord) en nomina met -VCde, waar de sjwa meestal behouden blijft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Dirk Boutkan

  • Maarten Kossmann


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Historische taalkunde

  • Vormen (morfologie)