Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

Scans (33.62 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 120

(2004)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]

Signalementen

Van Madelgijs tot Malagis: een bundel opstellen verzameld n.a.v. de tachtigste verjaardag van Gilbert de Smet / Georges de Schutter en Jan Goossens (red.). - Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2002. - 97 p.: tab.; 24 cm.- (Studies op het gebied van de oudere Nederlandse letterkunde; no. 1) ISBN 90-72474-47-3 Prijs € 12, -

Een boeiend en mysterieus personage in verschillende Karelromans is Madelgijs. Hij is aanvankelijk een randfiguur in het verhaal over Renout van Montalbaen, maar aan het eind van deze roman blijkt hij een sleutelfiguur te zijn. Hij is immers verantwoordelijk voor de aanwezigheid van het ros Beiaart en weet het conflict tussen Karel de Grote en de vier Heemskinderen door allerlei listen en lagen (meestal is er toverkracht in het spel) steeds een nieuwe dimensie te geven.

Wat lang niet iedereen weet, is dat er een aparte ridderroman bestaat die de voorgeschiedenis beschrijft van Renout van Montalbaen. Deze roman, in het Middelnederlands genaamd Madelgijs, is het onderwerp van de bundel die hier besproken wordt. De bundel is uitgegeven na een symposium van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde dat in september 2001 plaatsvond. Dit symposium werd naar aanleiding van twee gebeurtenissen georganiseerd. Allereerst was er de editie van de laatmiddeleeuwse Duitse versie van de Madelgijs, de Malagis. Daarnaast was een van de auteurs en initiatiefnemers van deze uitgave, professor G.A.R. de Smet, tachtig jaar geworden en deze bundel werd mede daarom aan hem opgedragen.

Het boek Van Madelgijs tot Malagis bevat naast een laudatio voor professor De Smet een vijftal bijdragen die verschillende aspecten van deze ridderroman aan de orde stellen. Zo is er een artikel van professor De Smet zelf die onder andere ingaat op Madelgijs als literair personage. Tevens laat hij overtuigend zien dat de Hoogduitse versie een Middelnederlandse bron moet hebben gehad. Van de Middelnederlandse Madelgijstekst zijn slechts enkele fragmenten overgeleverd. De bundel bevat verder een bijdrage van Bob Duijvestijn waarin de verhoudingen tussen de overgeleverde teksten in kaart worden gebracht. De Madelgijs wordt literair historisch bekeken door J.D. Janssens. Dit stuk biedt nieuwe perspectieven voor het onderzoek naar motieven in Karelromans. Het levert interessante vondsten op op het gebied van de hoofse thematiek die wel degelijk aanwezig lijkt te zijn in de verhalen over Karel de Grote. Janssens laat zien dat deze verhalen poëtisch origineler zijn dan lange tijd werd aangenomen. Martin J. Schubert gaat in zijn bijdrage in op een geheel ander aspect van het onderzoek naar de Malagis. Hij laat zien hoe de Duitse tekst vertaald is uit het Middelnederlands. De laatste bijdrage in de bundel is van Bart Besamusca die de humor in de Madelgijs belicht. Hij heeft in de tekst die passages bestudeerd waarin gezegd wordt dat er iemand lacht. Niet in alle gevallen wordt er gelachen om humoristische gebeurtenissen, maar er zijn een aantal tekstplaatsen waar dit overtuigend wel het geval is. Door de tekst op deze manier te bestuderen, kan bekeken worden hoe de middeleeuwers reageerden op grappige situaties en welke soorten humor er onderscheiden kunnen worden. Deze bijdrage biedt een zienswijze die ook op andere middeleeuwse teksten toegepast kan worden en die tot nieuwe inzichten zal leiden. De bundel sluit met een postepiloog voor professor Gilbert de Smet geschreven door Bob Duijvestijn.

Al met al geeft de bundel een interessant overzicht van het lopende onderzoek naar de Madelgijsteksten. Deze teksten zijn lang buiten de aandacht van de wetenschap gebleven, maar zoals het zich nu laat aanzien, bieden ze een nieuw perspectief op de Karelromans in het algemeen en op de figuur van Madelgijs in het bijzonder.

 

Marike van Zessen

Fragmenten van de Roman van Heinric en Margriete van Limborch / Lieve De Wachter, Rita Schlusemann, Remco Sleiderink en Jeroen van Craenenbroeck. - Leuven: Peeters, 2001. - 269 p.: ill - (Antwerpse Studies over Nederlandse Literatuurgeschiedenis; 6) ISBN 90-429-1020-8 Prijs: € 45, -

De oorspronkelijke Middelnederlandse ridderroman Heinric en Margriete van Limborch is een omvangrijk werk, dat vermoedelijk tussen ca. 1312 en ca. 1325 geschreven werd. De boeiende tekst is overgeleverd in twee volledige handschriften en niet minder dan elf fragmenten. In

[pagina 186]
[p. 186]

de publicatie die hier - door onvoorziene omstandigheden betreurenswaardig laat - aangekondigd wordt, zijn alle fragmenten uitgegeven, evenals de twee overgeleverde excerpten uit de tekst.

In hun inleiding bespreken de editeurs de stand van het onderzoek en demonstreren zij het belang van de fragmenten voor de studie van de roman. De plaats van de fragmenten en de excerpten in het verhaal geven zij handig aan in hun uitgebreide samenvatting van het werk. Een adequate codicologische beschrijving van de handschriftelijke overlevering en een uiteenzetting over de wijze van uitgeven maken eveneens deel uit van de inleiding.

De editeurs hebben gekozen voor een diplomatische uitgave van de fragmenten en de excerpten. In de rechtermarge wordt aangegeven met welke tekstgedeelten uit de volledige handschriften de verzen van de fragmenten en de excerpten corresponderen. Deze dubbele verwijzing is nodig omdat de twee volledige redacties van het werk op vele plaatsen van elkaar verschillen. Aan de voet van de bladzijde vindt men drie vormen van toelichting: paleografische en codicologische aantekeningen, het variantenapparaat, en tekstkritische en interpretatieve aantekeningen. Na de tekstuitgave volgen nog twee bijlagen, een namenindex en een bibliografie.

Deze editie, die zonder meer voorbeeldig genoemd kan worden, is een dringende oproep aan de vakgenoten om zich met Heinric en Margriete van Limborch bezig te houden. Wie aan de uitnodiging gehoor geeft, zal de editeurs ongetwijfeld dankbaar zijn voor hun inspanningen.

 

Bart Besamusca

Journaal van de reis naar Venetië / Constantijn Huygens, vertaald en ingeleid door Frans R.E. Blom, met medewerking van Judith Heijdra en Trudy Snijders-De Leeuw. - Amsterdam: Uitgeverij Prometheus / Bert Bakker, 2003 (Nederlandse Klassieken). ISBN 90-351-2500-2 Prijs: € 30,45

Op 25 april 1620 vertrok een belangrijk gezantschap vanuit de Republiek der Verenigde Nederlanden in zes rijtuigen vanuit Den Haag naar de Republiek Venetië. Op 7 augustus 1620 keerde het veilig terug in het vaderland. Over deze reis zijn we goed ingelicht. De jeugdige Constantijn Huygens (1596-1687) die in het gevolg van ambassadeur François van Aerssen werd opgenomen en naar eigen zeggen dankzij zijn beheersing van het Italiaans de rol van secretaris vervulde, hield namelijk voor eigen gebruik en ook om na terugkomst thuis zijn familie op de hoogte te brengen, in het Frans een dagboek bij van deze reis.

In aansluiting op zijn uitgave van Huygens' autobiografie Mijn leven heeft Frans Blom dit belangrijke egodocument van Huygens opnieuw uitgegeven. Had de onvolprezen Worp de tekst van het handschrift, dat onder nummer KA 39 thans in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag wordt bewaard, reeds in de negentiende eeuw gepubliceerd, deze moderne uitgave vormt de eerste tweetalige editie op basis van een vertaling door mevr. Snijders-De Leeuw. Door de vertaling, de toelichtende noten, de illustraties en de inleiding is Huygens' tekst nu voor een groot publiek beschikbaar gekomen. Dit is grote winst. Iedereen kan Huygens nu nareizen en van dag tot dag herbeleven wat deze begaafde jongeman op zijn eerste (en enige) reis naar het land van de klassieke beschaving meemaakte. Frans Blom is hierbij een enthousiaste reisleider, die niet moe wordt onderweg in de voetsporen van Huygens telkens te wijzen op markante gebouwen, interessante vergezichten of historische zeden en gewoonten.

In zijn inleiding geeft Blom het noodzakelijke cultuurhistorische kader voor deze reis. Dit valt te beschouwen als het huiswerk dat de reiziger voor vertrek zou moeten doen. Blom behandelt achtereenvolgens: het nut van reizen als afsluiting van de opvoeding, de politieke redenen en het grote belang van juist deze missie, de vorm en de inhoud van het journaal en de verhouding tot de uitgebreide passage in Huygens' Mijn leven.

Het belang van deze reis voor Huygens' ontwikkeling kan moeilijk onderschat worden. Onderweg zag Huygens belangrijke hoven van protestantse vorsten en beroemde tuinen en kreeg hij een rondleiding door de Bibliotheca Palatina. Zijn kennismaking in Italië met de architectuur van Palladio en de muziek van Monteverdi heeft zijn verdere leven diepgaand beïnvloed. Dat Huygens dat zelf ook zo zag, moge blijken uit het feit dat hij in Mijn leven dat hij bijna 60 jaar later schrijft, nog uitgebreid op deze reis terugkomt.

De illustraties bij deze uitgave zijn zeer goed gekozen. De vertaling is helder; alleen op p. 185 bleef ik op de ‘goede weg tot aan het bisdom van de Rijksstad Worms’ even haken - het Frans heeft hier ‘jusqu'à Worms, Eveché et ville Imperiale’. Een register van namen en plaatsen had echter bij deze uitgave niet mogen ontbreken.

 

Ad Leerintveld

[pagina 187]
[p. 187]

Jeugd in het Beetsenhuis: herinneringen van de jongste dochter van Nicolaas Beets / Ada Geertruide Went-Beets; bezorgd door Peter van Zonneveld. - Leiden: Athenae Batavae, 2003. - 80 p.: ill.; 24 cm ISBN 90-71398-05-6 Prijs € 12, -
De Beetscollectie te Leiden: inventaris van papieren en drukken uit het bezit van Nicolaas Beets (1814-1903) berustend in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde / samengest. door André Bouwman; met medew. van Ellen Krol; ingel. door Peter van Zonneveld. - Leiden: Universiteitsbibliotheek Leiden, 2003. - 443 p.: ill.; 24 cm. - (Codices Manuscripti; 36) ISBN 90-74204-11-2 Prijs € 40, -

Bij de herdenking van de honderdste sterfdag van de laatste, echte dichter des vaderlands - want ik zie de Nederlandse bevolking bij de zeventigste verjaardag van Gerrit Komrij nog niet massaal de vlag uitsteken - verscheen een inventaris van papieren en drukken uit het bezit van Nicolaas Beets, samengesteld door André Bouwman. Beets en na hem zijn kinderen hebben veel bewaard: foto's, souvenirs, brieven, handschriften, overdrukjes van artikelen en een groot aantal boeken, waaronder tientallen exemplaren van de Camera Obscura. Al dit materiaal is nu op een heldere en systematische manier ontsloten, terwijl de haastige onderzoeker via twee indices nog een snelle doorgang geboden wordt naar personen en organisaties van wie sporen in het archief aanwezig zijn en naar het werk van Beets zelf, zowel van gepubliceerde als ongepubliceerde teksten.

In de lijst van gedrukte werken is bovendien een complete bibliografie van de Camera Obscura opgenomen. Bijzonder prettig is ook dat als er met betrekking tot een publicatie relevant materiaal is overgeleverd in de afdeling papieren, dat daar in de inventaris van de drukken keurig naar wordt verwezen. Zo wordt bijvoorbeeld bij de eerste druk van de Camera Obscura verwezen naar D 46-56, naar onder andere correspondentie, vragen en recensies die betrekking hebben op de Camera, naar A 22, een brief van Beets aan Bernard Gewin die als voorstudie heeft gediend voor een van de opstellen in de Camera, en naar F 6, een dossier met illustraties die bij de werken van Beets gebruikt zijn. Bouwman heeft dankzij dit voortreffelijke werk niet alleen de onderzoekers van persoon en werk van Beets, maar iedereen die belang stelt in de negentiende eeuw een enorme dienst bewezen.

Tegelijkertijd met de verschijning van de inventaris heeft Peter van Zonneveld nummer G 83/1 openbaar gemaakt. Het betreft de herinneringen van de jongste dochter van Nicolaas Beets, Ada. Zij was zijn vijftiende kind en werd geboren in 1871, toen haar vader al hard op weg naar de zestig was. De ruim dertig jaar eerder verschenen Camera Obscura was toen al een klassieker en de populariteit van haar vader als dichter ongekend. Hij was niet alleen populair bij het volk, maar ook een geziene gast in de hogere kringen en hij onderhield goede relaties met het Nederlandse Hof. Hij was een man van groot aanzien en de herinneringen van Ada draaien dan ook bijna uitsluitend om haar vader. Met zijn dood in 1903 eindigen dan ook deze memoires.

Op al die aandacht voor vader is één uitzondering: het verhaal van een gedwarsboomde liefde. Ada is nog een meisje als zij verliefd wordt op een jongen met wie zij in het geheim gaat wandelen en soms ook zoenen. Als vader Beets dit via een anonieme brief ter ore komt, is hij woedend. Maar Ada is koppig en weigert haar liefde op te geven. Dan legt Beets haar huisarrest op, een situatie die zes jaar zou duren. Pas als Ada inziet dat haar vader nooit toestemming zal geven tot een huwelijk met de intussen predikant geworden jongeman, geeft ze haar verzet op en doet ze met pijn in haar hart afstand van haar jeugdliefde. Twee jaar later wordt zij opnieuw verliefd en dit keer gelukkig wel op iemand die aan de eisen van haar vader voldoet. Met hem is zij getrouwd, maar haar eerste liefde is ze nooit vergeten.

In zijn inleiding bij deze uitgave onthult Peter van Zonneveld de reden van het tirannieke gedrag van Beets. Hij wist dat de vader van de jongen alcoholist was en overtuigd als hij was van de erfelijkheid van overmatige drankzucht, weigerde hij Ada met haar geliefde te laten trouwen. Ada zelf heeft dat waarschijnlijk niet geweten, in haar herinneringen is het haar oudere, ongehuwde zuster Aleide die zij een voor haar ongunstige invloed op haar vader verwijt.

Van Zonneveld heeft er goed aan gedaan om inventarisnummer G 83/1 te publiceren. Ada kan onderhoudend vertellen en los van de interessante anekdotes over haar beroemde vader geven haar herinneringen ook een aardig inzicht in het leven van een meisje uit de hogere kringen aan het einde van de negentiende eeuw. Het wachten is op de volgende publicatie uit deze rijke collectie.

 

Olf Praamstra

[pagina 188]
[p. 188]

Uit de donkere kamer: essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles / Arthur Kooyman (red.). - Utrecht: Alexandria, 2002. - 126 p.; 24 cm. ISBN 90-6425-013-8 Prijs: € 10, -

De donkere kamer van Damokles, de bekendste roman van Willem Frederik Hermans, verschenen in 1958, scheept de lezer op met een probleem: Wie is Dorbeck, de geheimzinnige figuur die de protagonist Henri Osewoudt tot illegale activiteiten overhaalt, maar naderhand onvindbaar blijkt? Sterker, bestaat hij eigenlijk wel? Van meet af aan heeft deze kwestie de nu al bijna een halve eeuw omspannende receptie van de roman beheerst.

Arthur Kooyman heeft in Uit de donkere kamer naar eigen zeggen ‘de meest treffende en uitgebreide interpretaties’ verzameld. Volgens dit vage criterium is een zestal beschouwingen geselecteerd, ‘zodat de geïnteresseerde lezer de discussie over het boek kan volgen.’ Dit is slechts ten dele waar, want de discussie begint al in de hier niet vertegenwoordigde kritieken in dag- en weekbladen. Bovendien ontbreken vanzelfsprekend ook de bijdragen in boekvorm, zoals Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans (1976) van Frans A. Janssen en De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles, het proefschrift van W.H.M. Smulders uit 1983. Kooyman noemt dit laatste boek wel in zijn ‘Bij wijze van voorwoord’, dat één bladzijde beslaat, al schrijft hij het toe aan J. Smulders en neemt hij het onder een foutieve titel op in de bibliografie.

Het gemis van deze twee titels wordt enigszins ondervangen door de bijdrage van René Marres, ‘Het misverstand, een centraal idee van De donkere kamer van Damokles’. Dit is een licht bewerkte versie van het eerste hoofdstuk van zijn monografie Over de interpretatie van De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans (1996). Marres keert zich tegen de interpretatie die inhoudt dat het bestaan van Dorbeck bevestigd noch weerlegd kan worden en polemiseert in dit verband met Janssen en Smulders.

Vier van de zes bijdragen die Kooyman bijeenbracht, dateren van voor 1975. Het gevolg hiervan is dat veel in deze publicaties vervatte inzichten intussen ofwel onhoudbaar zijn gebleken ofwel zijn geïntegreerd in de genoemde studies. Dit geldt voor: ‘De geboorte van een dubbelganger’ van D. Betlem, ‘Doublures binnen De donkere kamer’ van Coen Bersma en ‘De donkere kamer; perspectief en interpretatie van het gebeuren in De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans’, geschreven door G.J.P. van Hoek en C.B.M. Wingen. Een uitzondering maak ik voor ‘Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals “De geboorte van een dubbelganger”’, daterend van 1967, waarin Betlem de historische achtergronden van Hermans' roman belicht, in het bijzonder de geschiedenis van Anton van der Waals, op wie het personage Osewoudt is geënt.

Blijven over: de korte bijdrage van Kooyman zelf over de ‘constructie-elementen’ in de roman en de al genoemde bijdrage van Marres. Het is dus een merkwaardig boekje dat Kooyman de wereld in heeft gezonden. Een oordeel dat wordt versterkt door het ontbreken van een degelijk voor- of nawoord, waarin meer gezegd had kunnen worden over de receptie van De donkere kamer van Damokles, de onvolledige en foutieve bibliografie, het simpele feit dat de oorspronkelijke plaats van publicatie van de bijeengebrachte essays niet is verantwoord en andere slordigheden. Het bestaansrecht van Uit de donkere kamer is voor mij, kortom, even duister als de titel zelf.

 

G.F.H. Raat


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Uit de donkere kamer. Essays over en interpretaties van Hermans' Donkere kamer van Damokles


auteurs

  • Bart Besamusca

  • Ad Leerintveld

  • Olf Praamstra

  • G.F.H. Raat

  • Marike van Zessen

  • over G. De Schutter

  • over J.J. Goossens

  • over Remco Sleiderink

  • over AndrĂ© Bouwman

  • over Ellen Krol

  • over Peter van Zonneveld

  • over F.R.E. Blom

  • over Lieve De Wachter

  • over Jeroen van Craenenbroeck

  • over Rita Schlusemann