Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121
Toon afbeeldingen van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4,34 MB)

Scans (30,20 MB)

ebook (5,15 MB)

XML (1,38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 121

(2005)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 264]
[p. 264]

Pieter van Reenen
Kloekes Hollandsche Expansie

Palatalisering, diftongering en opening van de Westgermaanse û tussen 1300 en 1700

Abstract - In his well-known study De Hollandsche Expansie (‘The Expansion from the West of the Netherlands’, see also Bloomfield, Language) Kloeke views the phonetic change of Westgermanic û ([u:] > [y:] > [ø.j]) as abruptly having spread from that area. However, the change is better analysed as gradual. Arguments are based upon testimonies by Erasmus (among them one unknown until now), and by 16th- and 17th-century grammarians. The four maps are based upon the Corpus of Modern Dutch Dialects (GTRP) and the Corpus of 14th-century Middie Dutch (Van Reenen-Mulder). Results show that in Holland, paradoxically, [y:] first changes into [y.j] and then into [y:] again. The paradox can be solved on the assumption that around 1600 Hollanders obtain new linguistic self-esteem.

1 Kleine fonetische verschillen

Wie wil proberen in een paar zinnen de kern te vatten van Kloekes visie op taalverandering, en daarbij zijn licht opsteekt in diens magistrale studie De Hollandsche Expansie in de zestiende en de zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche dialecten, zou met verwijzing naar wat hij schrijft o.a. op p. IX en 16 kunnen uitkomen op: Klankverandering is beter te verklaren als ontlening dan als fonetisch proces, en heeft in hoofdzaak zowel fonetisch als geografisch sprongsgewijze plaats. Sprekers ontlenen de nieuwe uitspraak van vormen als die uitspraak prestige heeft en als ze die vormen maar vaak genoeg te horen krijgen. Toegepast op het prestigieuze Hollands betekent dat dat frequente vormen van het Hollands uit met name de grotere plaatsen zoals Delft, Den Haag, Dordrecht, Gouda, Haarlem, Leiden, Rotterdam, Utrecht, en vooral Amsterdam buiten Holland graag worden overgenomen. Voor sprekers buiten Holland komen zo de nieuwe uitspraakvormen in ‘Cirkelbogen’ (de term is van Kloeke) uit het westen als golven aangerold, en dat alles al sinds de Middeleeuwen.

De klankveranderingen zouden zich in hoofdzaak sprongsgewijs voltrekken, zowel articulatorisch-fonetisch als in ruimtelijk-geografisch opzicht. Dat is soms onmiskenbaar juist. Wie, zoals in Kloekes eigen voorbeeld (1927: 16) [r] door [R] vervangt, overbrugt in de mond een articulatorische afstand van alveolair naar velair/uvulair, minstens 4 cm bij een volwassen spreker. Dat kun je gerust een sprong noemen, ongeacht het feit of iemand de verandering als eerste tot stand brengt dan wel haar van iemand anders overneemt. Niet alleen fonetisch-articulatorisch, maar ook bij ontlening in geografisch ruimtelijke zin is een term als sprong bij dit type verandering zeker op zijn plaats. Toch is het voorbeeld van de /r/ niet echt gelukkig, want de meeste veranderingen voltrekken zich in kleine stapjes.

Een beter voorbeeld is daarom de huidige verandering in het Hollands van de

[pagina 265]
[p. 265]

uitspraak van de niet-prevocale /l/, waar veeleer sprake is van een fonetisch gradueel, geleidelijk proces. Voor vele, vooral oudere, sprekers buiten Holland raakt bij het articuleren van de /l/ in lepel de tongpunt de alveolaire richel altijd even stevig, ongeacht om welke /l/ het gaat. Bij de meeste jonge, vooral vrouwelijke, sprekers van het Hollands is echter de laatste /l/ van lepel, in tegenstelling tot de eerste, een halfklinker geworden. De tongpunt raakt namelijk de alveolaire richel in het geheel niet meer, maar blijft daar diverse centimeters van verwijderd in de mondholte zweven. Daardoor begint deze /l/ verdacht veel op een [w] te lijken. Nieuws en Niels, meeuw en meel hebben daarmee een uitspraak gekregen die zo dicht bij elkaar ligt dat verwarring het gevolg kan zijn, tenzij de context disambigueert.Ga naar voetnoot1 Tussen de-tongpunt-raakt-de-alveolaire-richel-altijd-stevig en de-tongpunt-raakt-de-alveolaire-richel-helemaal-niet kunnen echter alle mogelijke overgangen voorkomen. Bij dezelfde spreker kan de tongpunt de alveolaire richel nu eens lichtjes even raken, dan weer niet, afhankelijk van het woord waarom het gaat, en ook afhankelijk van fonetische of morfologische conditionering, nadruk, stijlniveau, vermoeidheidsgraad en wat men maar aan zinnige onderscheidingen bedenken kan.

Het verschil kan ook fonologisch worden uitgedrukt. Het foneem /r/ kent in het voorbeeld maar twee, en niet meer dan twee, realisaties: [r] en [R], en die liggen ver uit elkaar; het foneem /l/ kent er tussen [l] tot [w] nog een hele reeks die gradueel in elkaar overgaan. Het feit dat deze realisaties gelegen tussen [l] en [w] gewoonlijk fonetisch met worden genoteerd mag niet verhullen dat zij wel degelijk plegen voor te komen, en laat het verschil tussen de twee voorbeelden onverlet.

Kloekes bekendste studie betreft de Hollandse expansie, met name de veranderingen in de uitspraak van de Westgermaanse û in woorden als [hu:s] en [mu:s]. In (1) geef ik drie series veranderingen in betrekkelijk kleine stapjes.

 

(1)
(a)[u:] > [y:] > [ø.y] > [oe.y] > [oe:]
(b)[u:] > [y:] > [ø:] > [oe:] > [oey]
(c)[u:] > [y:] > [y.j] > [y:] > [ø.y]

 

Kloeke gaat voor het Hollands uit van de sprong [y:] > [ø.y] in (1a). Taeldeman (2000) maakt deze sprong misschien ook voor de Brabantse dialecten, maar niet uitgesloten is dat hij het ook eens is met het stapje in (1c) [y:] > [y.j], en dan pas [ø.j] of [ø.y], voor het Brabants. Ryckeboer (1973: 64-69) springt wat minder ver dan Kloeke en neemt aan dat eerst opening plaats heeft en dan pas diftongering, van [y:] tot [oe:], zoals in (1b).Ga naar voetnoot2 Ook Caron (1972) lijkt minder ver te springen dan Kloeke en laat, heel anders dan Ryckeboer, op [y:] het stapje [y.j] (of [y.y]) van (1c) volgen, waarvoor hij zich baseert op het getuigenis van Erasmus uit 1528. Heel opmerkelijk is vervolgens dat Caron voor de periode erna, op gezag van onder anderen Montanus (1635: 67), na de [y.j] opnieuw teruggaat naar [y:]. Pas veel la-

[pagina 266]
[p. 266]

ter duikt dan de inmiddels verlaagde diftong [ø.y] op, althans in Holland.Ga naar voetnoot3 In tabel 1 heb ik enige relevante gegevens uit Caron (1972) en Kloeke (1927) chronologisch op een rijtje gezet.

tabel 1 Uitspraak van de Westgermaanse û in Holland en Utrecht tussen 1500 tot 1700. Bronnen: Caron (1972: 17, 108, 111, 115, 122-124) en Kloeke (1927: 98-101).

Tijd plaats bron [y:] [y.j] (en zwaardere diftongen)
1527,1528 Holland Erasmus + +
1581 Holland De Heuiter + +
1612 Haarlem Liefhebbers +  
1633 Leiden Van Heule +  
1635 Delft Montanus +  
voor 1647 Amsterdam Hooft   +
1650,1682 Utrecht Atteveld +  
17de eeuw Utrecht v.d. Weyden +  
1650 Amsterdam Vondel +  
1679 Amsterdam Oudaen   + (plat)
1683 Amsterdam Van Helderen   +
1683 Rotterdam Van Helderen + (+)
1683 Amsterdam Winschooten (+) +
1683 Leiden Winschooten (+) +

In dit artikel doe ik een poging de evolutie van Westgermaanse û door te lichten in termen van relatief kleine, graduele verschillen. Daarbij besteed ik in de eerste plaats aandacht aan het probleem dat in Holland [y:] eerst [y.j] lijkt te worden en daarna toch weer [y:], vóór de diftongering definitief heeft doorgezet. Daartoe besteed ik in sectie 2 eerst aandacht aan het getuigenis van Erasmus, en in sectie 3 aan de spellingen in veertiende-eeuwse oorkonden. In de secties 2 en 3 komt dan onverwacht een nieuw probleem aan het licht, dat tot nu toe aan de aandacht is ontsnapt. Het betreft de dubbele klinkerspellingen, als in huus, zo typisch voor het Nederlands in vergelijking met de andere met Latijnse letters gespelde talen van de middeleeuwen. Ik ga er kort op in in sectie 4. In sectie 5 stel ik vervolgens een hypothetische oplossing voor voor de verandering van (1c). Sectie 6 bevat een korte conclusie. Tenslotte, voor een helder en beknopt overzicht van de discussie in een ruimer kader verwijs ik naar van Bree (1977).

2 Erasmus en de uitspraak van huis-muis-muur en nog een vierde woord

Erasmus is de eerste die zich expliciet heeft uitgelaten over de uitspraak van de Westgermaanse û. Hij behandelt deze in vier woorden: huis, muis, muur en een (onbekend) Nederlands equivalent van het Latijnse extra. Huis en muur worden

[pagina 267]
[p. 267]

volgens Erasmus gediftongeerd als in het Franse fruyt ‘vrucht’ en bruyt ‘geluid’, in het Hollands van toen een in prominentie dalende diftong, evenals in vele Franse dialecten. De uitspraak [y.j] zoals Erasmus die beschrijft kennen we vandaag niet meer in huis, maar m[y.j]r voor m[y:]r kan eigenlijk nog steeds wel worden gezegd zonder althans in mijn oren helemaal vreemd te klinken, en vormen van het type m[y.ɔ]r, soms ook met nog andere naslag, zijn zelfs nog veel in hedendaagse dialecten te horen, zie Kaart 8 in het kleurkatern van deze aflevering. Dat de naslag ook voorkomt na niet gepalataliseerde klinker, blijkt uit vergelijking van de kaarten 8 en 9.

Wat tot voor kort niet bekend was is dat Erasmus in zijn Annotationes op het Nieuwe Testament, in een passage die in de eerste editie van 1521 nog ontbrak, ook de klinker van muis beschrijft en zich daarbij bedient van het Griekse alfabet als fonetisch systeem.Ga naar voetnoot4 Heel bijzonder is dat dit de enige plek is waar Erasmus zelf een transcriptie van een Hollandse uitspraak geeft. Het gaat om citaat (2):

(2) Graeci μῦϛ sonant acutam et breuem, at Hollandi pronunciant longam et circunflexam, quemadmodum arbitror veteres pronunciasse, quasi diphthongo dicant μῦιϛ. (Erasmus 1527: 143. De Grieken laten μῦϛ scherp en kort klinken, de Hollanders daarentegen spreken het woord lang en gebogen uit, zoals naar ik meen de ouden het hebben uitgesproken: ze zeggen μῦιϛ ongeveer met een tweeklank.)
Aangezien de Grieken geen tweeklank hebben uitgesproken, gaat het in deze passage alleen over de uitspraak van het Hollands. De transcriptie in Griekse letters sluit perfect aan bij zijn opmerkingen over huis en muur van een jaar later: Erasmus sprak de Westgermaanse û in het Hollands in gesloten syllabe uit als [y.j].Ga naar voetnoot5 Toch mogen we ook weer niet concluderen dat hij de uitspraak [y:] in deze woorden niet gekend heeft. Dat blijkt uit citaat (3), weer over het woord muis, maar deze keer vergelijkt Erasmus Hollands (Bataafs) en Latijn. Vooraf ter toelichting: de klinker in muis is in deze periode nog lang, zoals nu nog in de standaardtaal in m[y:]r, en de u is de Gallische u, dat wil zeggen [y]. De Hollander spreekt muis dus als [my:s] uit.

(3) VRSVS:... Ad haec quid alius sonat syllaba mus in animante longa quam in dictione mimus breuis? LEO: Nihil prorsus. VRSVS: Atqui discrimen docer Batauus sonans animantis vocabulum, in quo audis geminum v; si sones simplex, nullus quid velis intelliget Latine nesciens. (1528:71:897-898. BEER:... In dit verband: in welk opzicht klinkt de syllabe mus in het dier (muis) waar hij lang is anders dan de syllabe in de uitdrukking mimus (acteur) waar hij kort is? LEEUW: In geen enkel. BEER: En toch onderwijst de Bataaf het onderscheid wanneer hij het woord voor het dier uitspreekt, waarin je een dubbele u hoort;
[pagina 268]
[p. 268]
zou je een enkele zeggen, geen mens die geen Latijn kent zou begrijpen wat je wilt.

Er is een tweede aanwijzing dat Erasmus de [y:]-uitspraak heeft gekend, zie citaat (4):

(4) Item Batavice puteum, audis v simplex; dic extra, audis geminum, nisi mauis hic esse peculiarem diphthongum. (1528:70:882. Evenzo in Hollands put hoor je een enkele u; zeg extra, en je hoort een dubbele, tenzij je liever hebt dat het hier gaat om een speciale tweeklank.)
Ik heb extra niet vertaald, aangezien de verschillende edities hier drie mogelijkheden geven, zie Erasmus (1528, Engelse vertaling, p. 613, note 308). De vertaling vut ‘uit’ is te vinden in de heruitgave van 1973 die ik geraadpleegd heb. Maar als die juist is, waarom heeft Erasmus dan niet ex geschreven? Puut ‘kikker’ komt in een andere editie voor, maar is daar weer verbeterd, hoewel het qua vorm het meest op put lijkt, en dat zou eigenlijk gezien de vormovereenkomsten bij de andere voorbeelden in de betrokken passage de meest voor de hand liggende keuze zijn geweest. Als vertaling van extra is het echter onzin. Semantisch ligt de vertaling ‘buiten’ het meest voor de hand, in Erasmus' tijd buten of buyten en een heel enkele keer, naar het schijnt, buut. In de uitgave die door Kloeke en Caron is geraadpleegd vinden we die vorm buut. Terecht vraagt Kloeke (1927: 98) zich echter af waarom Erasmus niet een gangbaarder woord, bijvoorbeeld buit (spolia), gekozen heeft. In het veertiende-eeuwse corpus Middelnederlandse oorkonden, dat in sectie 3 hieronder aan de orde komt, komt buut, met gesloten syllabe, inderdaad helemaal niet voor, en de vraag van Kloeke is daarom begrijpelijk.

Ik vind buyten of buten de beste keuze. Dat zijn niet alleen gangbare vormen in Erasmus' tijd, maar het is ook de meest voor de hand liggende vertaling van extra. Bovendien komt het ook formeel nog redelijk dichtbij put. Is die vertaling juist, dan betekent dit dat de diftong [y.j], naast [y:], ook in open lettergreep voorkomt. Bevestiging daarvoor is te vinden in het feit dat al in veertiende-eeuwse spellingen naast buten ook wel buyten wordt aangetroffen, zie sectie 3, dat buyten frequenter wordt in Erasmus' tijd en dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw buyten norm is, en niet minder frequent voorkomt dan uyt of huys.Ga naar voetnoot6 Dat uy in de zeventiende eeuw overigens met altijd als [y.j] hoeft te zijn uitgesproken komt in sectie 5 aan de orde. Hoe dan ook, ook wie mijn opvatting dat extra als ‘buiten’ moet worden vertaald niet deelt zal moeten vaststellen dat de speciale tweeklank in (4) [y.j] betreft en dat Erasmus twee uitspraken van de Westgermaanse û heeft gekend: een monoftongische [y:] en een diftongische [y.j].

Het getuigenis van Erasmus komt er dan op neer dat in het Hollands van zijn dagen een in prominentie dalende diftong [y.j] te horen is geweest in woorden als huis, muis, muur en buiten, maar daarnaast kon men ook [y:] zeggen. Of deze klanken voor /r/ of voor de obstruenten /s/ of /t/ voorkomen, maakt voor hem geen verschil. Fonologisch gaat het blijkbaar om /y:/, gerealiseerd als [y.j] of [y:].

[pagina 269]
[p. 269]

Het is net zo'n verschil als tussen [ze:] en [ze.j] ‘zee’ in Modern Nederlands, aldus Caron in zijn Inleiding op Montanus (1635, p. XIII): [y.j] en [e.j] zijn ‘fonetisch ongedissimileerde diftongen’. Ik neem daarom aan dat in de uitspraak van het Hollands van Erasmus’ tijd tussen [y:] en [y.j] ook tussenstapjes van het type [y:ɔ] te horen zijn geweest, maar van opening van de klinker is nog geen sprake.

3 Middelnederlandse oorkonden van 1301-1400

In tabel 2 geef ik, rekening houdend met open en gesloten, lettergreep, de spellingsfrequenties (absolute voorkomens) van de klinkers van uit, buiten en muur, op basis van het veertiende-eeuwse corpus Middelnederlands, zie Van Reenen (2000). Voor de goede orde: muur enkelvoud was toen nog in veel dialecten tweesyllabig: mure, maar blijkbaar al niet meer in het Hollands van Erasmus. Die tweesyllabigheid is in de moderne dialecten nog steeds, zij het op bescheiden schaal, terug te vinden, zie Kaart 10. In de veertiende eeuw hadden van de 95 relevante vormen er nog maar 22 hun tweede syllabe verloren. Overigens komen ook in de dertiende eeuw al wat geapocopeerde vormen voor, bijvoorbeeld in Brugge. Omdat muur in het corpus niet zeer frequent is heb ik, bij de getallen voor muur, ook nog die van een aantal andere woorden op -uur opgeteld, zie tabel 3. Al komen de klinkers van een aantal van deze woorden niet van Westgermaanse û, zij gedragen zich, op een paar marginale uitzonderingen na, wel zo.Ga naar voetnoot7. Hoe de schrijfwijzen ue (plus wat uy en ui) versus u (plus wat uu) in open syllabe geografisch zijn verdeeld is te zien op Kaart 11. Kernen van ue-spelling zijn te vinden zowel binnen als buiten Holland. Op de zeldzame spellingen zonder u kom ik later apart nog even terug.

tabel 2 Frequenties van spellingen van de klinker van uit, muur en buiten, waarbij ‘u’ en ‘v’ te lezen zijn als ‘U’; ‘y’ en ‘ij’ (5x) als ‘Y’; ‘i’ en ‘j’ (1x) als ‘I’; ‘e’ als ‘E’; en ‘uu’ en ‘w’ als ‘UU’.

u uu ue ui uy Totaal
UIT 75 817 61 80 708 1741
MUUR   1 25     26
  u uu ue/uue ui uy/uye  
UITE 1221 20   2 47 1290
BUITEN 267       6 273
MURE 60 1 24     85

[pagina 270]
[p. 270]

tabel 3 Frequenties van de spellingen met u van de klinker van buur, duur, huur, muur, natuur, puur, schuur, sturen, uur, vuur, zuur en samenstellingen, waarbij ‘u’ en ‘v’ te lezen zijn als ‘U’; ‘y’ en ‘ij’ als ‘Y’; ‘i’ en ‘j’ als ‘I’; ‘e’ als ‘E’; en ‘uu’ en ‘w’ als ‘UU’. Vormen niet afkomstig van Westgermaanse û zijn met * gemerkt. Zij gedragen zich in grote lijnen hetzelfde als vormen waarvan de klinker wel afkomstig is van Westgermaanse û.

  u uu ue/uue ui/uui(e) uy/uye/uey Totaal
BUUR 15 6 101+2 1 5+2+1 133
DUUR 1   2     3
HUUR 3 62 146+2 1 16+15+3 248
MUUR   1 25     26
NATUUR 6 11       17
PUUR 3 11 6 1   21
SCHUUR     7     7
* STUUR 1   12     13
UUR   6       6
* VUUR   1       1
ZUUR   1 7     8
  _____ _____ _____ _____ _____ _____
Tot 29 99 310 3 42 483
u uu ue/uue ui/uui(e) uy/uye/uey
BURE 75 1 92   3 171
DURE 146   95   6+1 248
HURE 174 5 75+5 1 10+1 271
MURE 60 1 24     85
NATURE PURE 6         6
SCHURE 56 1 11   1 69
* STURE 2 1       3
URE 7         7
* VURE 4 1+1       6
ZURE 2 3       5
  _____ _____ _____ _____ _____ _____
Tot 532 8 308 1 22 871

In tabel 2 is te zien dat in gesloten syllabe voor t de spellingen UU en UY domineren. Dat was ook al zo voor de s van huis, zie Van Reenen & Wijnands (1993). Voor r domineert echter UE, op forse afstand gevolgd door UU, zie de tabellen 2 en 3. In open syllabe domineert U voor t, op grote afstand gevolgd door UY. Dat was ook al zo voor s, vooral bij duizend, minder bij huizen, zie Van Reenen & Wijnands (1993). Voor r domineren U en opnieuw UE. Nadere analyse van de gegevens leert nog dat het gebruik van de spelling uy toeneemt in de loop van de veertiende eeuw en ook dat was al gebleken in Van Reenen & Wijnands (1993). De opmerkelijkste conclusie is echter dat, waar voor s en t vooral UY wordt aangetroffen, voor r vooral UE gebruikelijk is.

Algemeen wordt aangenomen dat de letters u, e, i en y in vormen als uut, uit en uyt, muer en muur in het Middelnederlands als verlengingsteken dienen. In feite heeft deze opvatting maar één argument voor zich, en dat argument is onjuist. Uit

[pagina 271]
[p. 271]

het getuigenis van Petrus Montanus (1635: p. 67) en tijdgenoten blijkt dat zij de klinker in woorden als huis en muis, ondanks de spelling met ue, ui en uy niet diftongeren. Daar volgt echter niet uit dat Erasmus dat ook niet heeft gedaan. Aangezien het getuigenis van Erasmus in de tijd dichter bij de veertiende-eeuwse gegevens ligt dan dat van Montanus, doen we er in dit geval verstandig aan alleen bij Erasmus te rade te gaan, die wel licht diftongeert.

Dat de traditionele visie aan herziening toe is, was al betoogd in Van Reenen & Wijnands (1993) en Van Reenen (2000). Zo hebben we in Van Reenen & Wijnands (1993) erop gewezen dat, in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, de spelling uy in de veertiende eeuw niet als equivalent kan worden beschouwd van ui, en evenmin van nu, ue, aangezien sprake is van een substantieel andere distributie: uy komt, naast u, veelvuldig in open syllabe voor; ue, ui en uu hoegenaamd niet. In gesloten syllabe daarentegen vinden we vooral uy, uu, ui en ue. De overlap tussen beide syllabetypen betreft alleen uy. Aangezien lengtecontrast in klinkers wel in gesloten, maar niet in open lettergreep voorkomt, volgt daaruit dat y in open lettergreep niet voor klinkerlengte staat. Een meer voor de hand liggende interpretatie is dan dat uy staat voor een tweeklank, met name de [y.j] van Erasmus.

Passen wij dezelfde redenering toe op vormen van het type muere en mure, dan geldt iets dergelijks voor de e in ue, want ook ue komt niet alleen overwegend in gesloten, maar ook veelvuldig in open syllabe voor, zie de tabellen 2 en 3. En dat heeft als gevolg dat niet alleen y maar ook e na u niet als puur verlengingsteken van de [y:] kan worden geïnterpreteerd, een stap die in Van Reenen en Wijnands (1993) nog niet beargumenteerd kon worden gezet. Het is van daar nog maar een kleine stap om ook i in ui die status te ontnemen. Onze interpretatie heeft een direct voordeel: wij kunnen nu probleemloos verklaren waarom het lengteteken voor r bij uitstek e, voor t en s bij uitstek u of y is: het gaat om een licht verschil in uitspraak. Daarnaast geldt dat de klinker in open lettergreep in het algemeen korter is en minder neiging tot diftongering heeft dan in gesloten lettergreep.

Steun voor onze interpretatie van nog een heel ander type vinden wij bij Mihm (2001: 587-591, 2002: 252-253). Mihm betoogt dat het niet waarschijnlijk is dat i, y en e in huis, huys en hues in de Middelnederlandse dialecten puur voor alleen verlenging staan (op uu kom ik in sectie 4 terug). In het Oudfrans wordt lengte in de spelling niet aangegeven. Waarom zouden scribenten, die Oudfrans als hun grote voorbeeld op het gebied van spellen in de volkstaal zien, daar ineens in het Nederlands wel aan begonnen zijn? En waarom zouden ze daar dan bovendien, in een periode waarin spellen en lezen in de volkstaal nog allesbehalve gebruikelijk is en lettertekens letterlijk gelezen plachten te worden, zulke ingewikkelde en niet voor de hand liggende metatekens als y, i en e voor hebben gekozen, die bovendien al andere spellingsfuncties hadden. Mihm neemt daarom aan dat i, e en y in combinaties als ui, ue en uy veeleer bedoeld zijn geweest om zo goed mogelijk een fonetische waarde aan te geven, dat wil zeggen naast lengte in elk geval ook nog iets anders. Uit Mihms betoog volgt dat naast de klinkersequentie in huys ook die in huis en hues heel goed kunnen staan voor lichte diftongen.

Die diftongen zijn overigens niet per definitie volledig palataal: zij moeten soms als [u.j]-achtige uitspraken geïnterpreteerd worden. In Van Reenen (2000: 493, kaart 1) heb ik geprobeerd de grens van de palatalisering van de û te bepalen door te vergelijken met de spelling van ‘goed’. Op basis van de distributie van vormen

[pagina 272]
[p. 272]

van het type guet en goet ‘goed’ kon worden beargumenteerd dat in het oosten van het taalgebied, waar û niet gepalataliseerd is, uy veeleer staat voor zoiets als [u.j]: een lichte tweeklank waarvan alleen de naslag palataal is. In dat licht dienen de kaarten van uit in Van Reenen (2000) en van huis en duizend in Van Reenen en Wijnands (1993, kaarten 2-7) te worden geïnterpreteerd, evenals Kaart 10 in het kleurkatern van deze aflevering. Alleen in West-Vlaanderen mag bij de spelling ue, op grond van de uitspraak aldaar in de moderne dialecten, in plaats van aan diftong [y.ə], wellicht al aan een uitspraak mø:]r worden gedacht.

Tenslotte een enkele opmerking over de zeldzame spellingen zonder u. Ze zijn opgenomen in tabel 4, zie ook noot 7. Nadere analyse leert dat out, oyt en moren voorkomen in regio Q99 Meersen, bouten en schoere in P176 Sint-Truiden en score in K285 Schelle. Voor vormen van het type ‘buur’ komt boerschap driemaal voor in F179 Zutphen, geboerbossche in regio L271 Venlo, nageboeren driemaal in Q95 Maastricht en regio. Dat ze overwegend in het zuidoosten zijn te vinden en in elk geval ver van Holland, klopt met de bevindingen van Ryckeboer (1973: 72-73) en van Van Reenen (2000: 487), en de in deze studies gegeven verwijzingen. Deze spellingen met o en oe laten zien dat de opening van de klinker ver van Holland begonnen moet zijn, in gebieden waar de û niet of nog niet gepalataliseerd was (met als enige uitzondering Schelle).

Gezien de beperkte middelen die de scribenten ter beschikking stonden, is er opmerkelijk veel variatie in het veertiende-eeuws Middelnederlands. Systematisch is er niet alleen verschil in spelling tussen open en gesloten syllabe, maar ook tussen de spellingen voor /r/ en voor /t/ en /s/. Voor de obstruenten lijken de realisaties [y:] en [y.j] van de /y:/ verder uit elkaar te liggen dan [y:] en [y.ə] voor /r/. Aan de realisaties van de fonemen /y:/ als [y:] tot [y.j] en van /u:/ als [u:] tot [u.j] mogen we ongetwijfeld [y.ə] en [u.ə] toevoegen, realisaties die voor /r/ wellicht domineren. De distributie van ue voor /r/ in open syllabe wijst op een lichte diftong met diverse geografische centra, zowel binnen als buiten Holland. In West-Vlaanderen mag wellicht al aan [ø:] worden gedacht. Honderd jaar later is in het Hollands van Erasmus het verschil in realisaties van /y:/ voor /s,t/ en /r/ verdwenen en mogelijk ook dat tussen open en gesloten lettergreep.

tabel 4 Spellingen van woorden met Westgermaanse û of, met *, die zich in grote lijnen zo gedragen, waarin geen u is gespeld, waarbij ‘o’ te lezen is als ‘O’; ‘e’ als ‘E’; ‘y’ als ‘Y’; ‘u’ als ‘U’; en ‘i’ als ‘I’.

Gesloten syllabe Open syllabe
o oe oy ou ie o oe ou ie ye
BUITEN               1    
UIT     1 1            
BUUR   4               3
MUUR           1        
SCHUUR 2                  
UUR                    
*STUUR                   4
*VUUR         1       3  

[pagina 273]
[p. 273]

4 Het probleem van de lange en gebogen klinkers van Erasmus

In citaat (2) hierboven spreekt Erasmus (1527: 143) over klinkers die naast lang ook gebogen kunnen zijn. Naast muis vermeldt hij dat ook nog van de o van loos ‘callidus’. Korte klinkers die scherp zijn en lange die gebogen zijn, dat is een eigenschap van het Hollands die het met het Latijn deelt, al beseft men dat in Erasmus' tijd niet: Ook in malum ‘appel’ is de klinker lang en gebogen, alsof je zegt ‘máàlum’. In malum ‘slecht’ daarentegen is de eerste klinker kort en scherp. Voor Erasmus gaat het bij sommige lange klinkers en tweeklanken dus niet om een verlengde korte, maar nog steeds scherpe klinker, maar om een verlengde klinker die van scherp gebogen wordt.

Mihm (2001: 587-591, 2002: 252-253) veronderstelt dat ‘gebogen’ hier wellicht voor tweetoppigheid of sleeptoon staat. Mihms hypothese geeft dan een verklaring voor het feit dat in het Middelnederlands, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Oudfrans, zo veelvuldig dubbele letters voor klinkernotaties zijn ingevoerd. In het Oudfrans worden sequenties van twee klinkertekens inderdaad maar zelden aangetroffen en dan gaat het alleen om verschillende lettergrepen: maaille ‘muntstuk’, aage ‘leeftijd’, Aalis ‘eigennaam’; pooir ‘kunnen’, voorie ‘voogdij’; seel ‘zegel’, abeesse ‘abdis’; oubliia ‘(hij) vergat’, traiie ‘verraden’ zijn uitgesproken als [a?a], [o?o], [e?e] en [i?i], waarin de [?] meer of minder lenis kan worden gerealiseerd. De Oudfranse sequenties zijn waarschijnlijk vergelijkbaar met Modern Nederlandse sequenties van het type: naapen [a?a], meeëten [e?e].

Nu zou men kunnen veronderstellen dat in het Middelnederlands de dubbele lettersequenties eveneens lettergreepgrenzen aangeven, en dat zou betekenen dat notaties als uu in huus of uy in huys in de periode van Erasmus en daarvóór als tweelettergrepig: [hy?ys] of [hy?is] moeten worden opgevat. Dat valt echter op geen enkele manier waarschijnlijk te maken. De hypothese van Mihm gaat een stap minder ver: in zijn visie zouden uu, uy, ui en ue zijn op te vatten als tweetoppig binnen dezelfde lettergreep, als klinker of lichte diftong die qua intonatie eerst daalt en dan weer stijgt. Zo'n tweetoppige uitspraak is kenmerkend voor sleeptoonaccent, dat thans nog te horen is in vele Limburgse dialecten, al dan niet in oppositie met stoottoon. Aangezien de dubbele klinkernotatie voorkomt in heel het noordwesten van het Middelnederduitse en Middelnederlandse taalgebied, veronderstelt Mihm daarmee dat tweetoppigheid, dat wil zeggen sleeptoon, kenmerkend voor heel dit gebied is geweest. In Holland zou het verschijnsel omstreeks 1600 dan verloren zijn gegaan, want Erasmus heeft het nog gekend, Montanus niet meer. Het accentus circumflexus: de snapstaege vocaal van Montanus (1635, p. 125, zie ook Feitsma 1991, p. 7) kan daarom niet worden gelijkgesteld aan het circunflexus van de klinkers en diftongen in citaat (2).

Mihms hypothese geeft een verklaring voor het afwijkend spellingsgedrag van de Middelnederduitse en Middelnederlandse scribenten: de dubbele klinkernotaties gaven oorspronkelijk niet zozeer lengte, die immers niet placht te worden aangegeven, maar sleeptoon (tweetoppigheid) aan, door Erasmus met de term gebogen aangeduid. Aan de dubbele klinkernotatie van het Middelnederlands is dan behoefte gevoeld vanwege de aanwezigheid van een eigenschap die in het Oudfrans ontbrak. Daarnaast is het niet nodig de dubbele notatie van de klinkers, als in het Oudfrans, te duiden als lettergreepgrens.

[pagina 274]
[p. 274]

Mihms hypothese is daarmee heel aantrekkelijk. Zij kan ingrijpende gevolgen hebben voor de studie van oudere taalfasen van het Nederlands en het Nederduits, aangezien de standaardaanname tot nu toe is dat Keulen pas later, na de Middeleeuwen, het centrum is geweest van het ontstaan van sleep- en stoottoon, zie bijvoorbeeld Gussenhoven & Peters (2004, p. 276). Het hier aangesneden probleemveld vereist diepgaand nader onderzoek, waarbij de gegevens en inzichten opnieuw gewikt en gewogen dienen te worden. Het voert echter te ver er hier nu nader op in te gaan. Hier is van belang dat niet valt uit te sluiten dat in (1c) hierboven de eerste [u:], [y:] en [y.j] nog door sleeptoon gekenmerkt kunnen zijn geweest, maar dat de [y:] van Montanus dit kenmerk inmiddels verloren heeft.

5 Implicaties voor Kloekes Hollandse Expansie

Zolang we genoegen nemen met de sprong van Kloeke van [y:] naar [ø.j] als in (1a) is er niets bijzonders aan de hand met de klankontwikkeling van de Westgermaanse û, maar wie de resultaten van de benadering van het type Caron serieus neemt, moet verklaren hoe het mogelijk is dat een natuurlijke ontwikkeling naar diftong van [y:] naar [y.j] die begonnen is in de veertiende eeuw, doorzet ten tijde van Erasmus en iets voor 1600 culmineert, daarna plotseling stopt en terugvalt naar het voorafgaand stadium [y:], en wel zodanig radicaal dat Montanus (1635) er in zijn dagen niet langer weet van heeft dat enige generaties voor hem [y.j], naast [y:], nog goed Hollands was. Hier moet iets speciaals aan de hand zijn geweest. Ik denk dat we hier te maken hebben met het ontstaan van een niet-natuurlijke ontwikkeling in de vorm van een nieuwe norm. Deze nieuwe norm kan omschreven worden als (5).

(5) Vanaf ongeveer 1600 is diftongische uitspraak voor gepalataliseerde Westgermaanse û niet langer zuiver Hollands. De niet gepalataliseerde uitspraak is dat overigens al helemaal niet.

Ik vermoed dat norm (5) omstreeks 1600 is ontstaan als gevolg van een attitudeverandering in Holland. In Holland heeft zich juist in deze jaren een sterk zelfbewustzijn ontwikkeld met als inspiratiebron het gereformeerdendom in opstand tegen Spanje en de Duitse keizer. Dat zelfbewustzijn uit zich ook hier en daar in taal, en focust zich met name op de uitspraak [y:]. Holland wordt in deze periode geconfronteerd met enorme immigratiestromen en daarmee met vele gediftongeerde en/of niet gepalataliseerde uitspraken van de Westgermaanse û. Deze worden door Hollanders niet langer als zuiver Hollands aangevoeld, maar hebben in hun oren een allochtone bijsmaak. Dat ook de diftong [y.j] niet langer als autochtoon Hollands wordt gezien moet mijns inziens op deze manier begrepen worden. Mijn verklarende hypothese is dus dat de Hollandse uitspraak [y.j] van Erasmus van status verandert en in de tijd van Montanus niet langer als Hollands klinkt. Alleen de rijmen bij Hooft passen niet in dit beeld, zie tabel 1.

Al voor de veertiende eeuw was Westgermaanse û spontaan gepalataliseerd tot [y:] in Holland, Utrecht, de Betuwe, Vlaanderen en een groot deel van Brabant. In Holland treedt vervolgens vanaf de veertiende eeuw naast [y:] lichte diftongering

[pagina 275]
[p. 275]

tot [y.j] op. Brabant kent in die periode, of niet lang erna, ook opening die - en hierin volg ik Taeldeman (2000) - met diftongering gepaard moet zijn gegaan, zodat zich daar al vroeg [ø.j] en [oe.y] heeft gevormd. Voor zover deze diftongen in Oost-Vlaanderen al in de zestiende eeuw zijn overgenomen kunnen ze daar weer tot monoftong [ø:] geworden zijn, en zo naar Holland geëxporteerd. Maar het kan ook zijn dat Oost-Vlaanderen in deze periode nog alleen [y:] kent. West-Vlaanderen houdt [y:], die zich daar, evenals in Frans-Vlaanderen, misschien al ontwikkelt naar [ø:]. Buiten Holland, Utrecht, de Betuwe, Vlaanderen en het grootste deel van Brabant, is de û niet gepalataliseerd. Wel vindt ook daar soms diftongering tot [u.j] of verlaging tot [o:] dan wel beide plaats tot [o.j], [o.ə] of [o.w].

De [y.j]-uitspraak, typisch voor Holland, piekt in de halve eeuw na Erasmus, maar ook het wat oudere [y:] blijft als typisch Hollandse uitspraak in zwang. Al voor 1600 wordt dan Holland vanuit het zuiden en oosten overspoeld door vele groepen nieuwe immigranten met gediftongeerde en/of geopende dan wel nietgepalataliseerde uitspraken van Westgermaanse û. Al die nieuwe varianten klinken in Hollandse oren zuidelijk, zuid-oostelijk of oostelijk: dit is de taal uit de katholieke gebieden ten zuidoosten van de Bestandslijn van 1609-1621, waar gereformeerd Holland zich tegen afzet. Wat gebeurd moet zijn is dat vanaf die tijd de uitspraken van Westgermaanse û die in Holland te horen moeten zijn geweest in drie groepen werden gepercipieerd: als Hollands (6a), als Vlaams/Brabants (6b), of als prestigeloos Oostnederlands (6c). (De eventuele tweetoppigheid is inmiddels, althans in het Hollands, verloren gegaan.) Mijn verklaring voor het getuigenis van Montanus en de zijnen is dus dat uitspraken van het type (6b) in Holland niet zozeer verdwenen zijn, maar dat met name [y.j] niet langer als Hollands werd herkend.

 

(6)
(a)gepalataliseerde monoftong: [y:]
(b)gepalataliseerde diftongen: [y.j], [ø.j], [oe.j]
(c)niet gepalataliseerde uitspraken: [u:], [u.j], [o:], [o.w], [o.j]

 

De prestigeloze sprekers van type (6c) zijn geen Vlamingen/Brabanders of worden niet als zodanig herkend. In de Hollandse oren klinken hun varianten niet alleen niet Hollands maar ook niet als Vlaams/Brabants. Niet-gepalataliseerde varianten zijn in de Hollandse perceptie typerend voor anti-Hollandse, niet gereformeerde gebieden, richting Duits keizerrijk: voor Twente, de Achterhoek, Limburg en nog verder naar het oosten. Sprekers van type (6c) zullen er daarom belang bij hebben gehad hun uitspraak zo goed mogelijk aan te passen. Dat kan door te palataliseren. Is dat van [u:] > [y:], dan is het resultaat (toevalig) zuiver Hollands. Ook buiten Holland doet men zijn best die gepalataliseerde uitspraak over te nemen,Ga naar voetnoot8 en dat is dan typische Hollandse Expansie. Wie echter niet verder komt dan zijn [u.j] door [y.j], dan wel zijn [o.j] of [o.w] door [ø.j] of [ø.ə] te vervangen slaagt er toch nog in zijn uitspraak op te waarderen naar het niveau van (6b). Maar het gaat dan om deels Hollandse deels Vlaams-Brabantse Expansie.

De als Hollandse gevoelde uitspraak [y:] kan overigens ook versterkt zijn door die immigranten, vooral uit (delen van) Oost- en West-Vlaanderen, die vanouds [y:] hebben gezegd, en waar een diftongering tot [y.j] nooit heeft plaatsgehad. Dat is dan Vlaamse Expansie in Holland of Hollandse Absorptie van een variant van

[pagina 276]
[p. 276]

het Vlaams. Zoals bekend waren er onder de Vlaamse sprekers in Holland in die tijd veel met hoog prestige.

De wat onnatuurlijke [y:]-norm van het zuivere Hollands heeft het na 1600 nog opmerkelijk lang volgehouden. Uiteindelijk is hij onder de massaliteit van de palatale diftongen bezweken, ongetwijfeld het eerst in Amsterdam, en is langzaamaan overal de gediftongeerde en geopende uitspraak geaccepteerd. Het is dan naast de natuurlijke en spontane ontwikkeling van de diftong [y.j], die in Holland al aanwezig was, in belangrijke mate ook Vlaams-Brabantse invloed geweest, die de nieuwe Hollandse norm (5) heeft doen verdwijnen.

De hier geboden hypothese verklaart de verrassende terugkeer van [y.j] > [y:] die de ontwikkeling van [y:] > [y.j] > [ø.j] enige eeuwen onderbreekt. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of zij houdbaar is.

6 Conclusie

Dit artikel behandelt de vraag of de visie van Kloeke dat klankverandering sprongsgewijs plaats heeft en dat nieuwe uitspraakvormen als Hollandse Expansie voor sprekers buiten Holland in cirkelbogen uit het westen komen aangerold wel in alle opzichten houdbaar is. Ik heb daartoe geprobeerd de ontwikkeling van Westgermaanse û te analyseren in termen van zo klein mogelijke stapjes. Dat heeft geleid tot een paar conclusies waar niet makkelijk aan te tornen valt:

-Verandering in de uitspraak van de Westgermaanse û hoeft noch articulatorisch noch geografisch altijd sprongsgewijs plaats te hebben gehad, maar kan zich ook in kleine stapjes hebben voltrokken.
-De Westgermaanse û krijgt vanaf de veertiende eeuw en tot na Erasmus aan het begin van de zestiende eeuw naast [y:] ook [y.j] als extra variant die dan bij Montanus in de zeventiende eeuw weer verdwijnt.
-De spellingen y, i, e in huys, huis en hues zijn niet in de eerste plaats verlengingstekens van de klinker, maar geven diverse klanknuances van lichte diftongen aan.

 

Nader onderzoek verdienen drie nieuwe hypothesen:

-Dubbele klinkerspellingen als in huys, hues, huis en huus, zo kenmerkend voor het Middelnederlands, staan niet speciaal voor klinkerlengte, maar hebben oorspronkelijk tweetoppigheid of sleeptoon aangeduid.
-Er is niet alleen sprake van Hollandse Expansie, maar ook van Hollandse Absorptie, vooral gevoed van Vlaamse kant. Daarnaast is op de langere termijn ook indirect sprake van Hollandse Absorptie van de kant van prestigeloze oostelijke sprekers inzoverre zij in Holland de niet als norm beschouwde gediftongeerde palatale uitsprak [y.j] en [Ø.j] versterkt kunnen hebben.
-Omstreeks 1600 wordt de nieuwe Hollandse uitspraak van [y.j] in [hy.js], naast ouder [y:], niet langer gevoeld als Hollands, waardoor in Montanus' tijd weer alleen [y:] als Hollands overblijft.
[pagina 277]
[p. 277]

Bibliografie

ANKO - J. Daan en M.J. Franken: Atlas van de Nederlandse Klankontwikkeling, Kaarten en Tekst, Tekst aflevering 2. Amsterdam, 1977.
Van den Berg 2003 - B. van den Berg: Phonology & morphology of Dutch and Frisian dialects in 1.1 million transcriptions. [MIEPiL. Series, vol. 3] Meertens Instituut. Amsterdam, 2003.
Bijl 1978 - S.W. Bijl: Erasmus in het Nederlands tol 1617. Nieuwkoop, 1978.
Bloomfield 1934 - L. Bloomfield: Language. London, 1934.
Van Bree 1977 - C. van Bree: Leerboek voor de Historische Grammatica van het Nederlands, Klank- en Vormleer met een beknopte grammatica van het Gotisch. Groningen, 1977.
Caron 1972 - W.J.H. Caron: Klank en Teken, Verzamelde taalkundige studies. Groningen, 1972.
Erasmus 1527 - Desiderius Erasmus: Annotationes in Novum Testamentum. Geciteerd uit: Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami, VI-6, red. Pieter Frans Hovingh (2003). Amsterdam.
Erasmus 1528 - Desiderius Erasmus: De recta latini graecique sermonis pronuntiatione. Geciteerd uit: Opera Desiderii Erasmi Roterodami, I-4, red. M. Cytowska (1973), 1-104. Amsterdam. (Translated and annotated by Maurice Pope: The right way of speaking Latin and Greek: a Dialogue, Collected Works of Erasmus, Toronto 1985, p. 347-625).
Feitsma 1991 - A. Feitsma: ‘Over de interpretatie van de systematiek van Montanus’. In: Jan Noordegraaf en Roel Zemel (red.), Accidentia. Taal- en letteroefeningen voor Jan Knol. Amsterdam, 1991, p. 3-8.
Goossens 2000 - J. Goossens: ‘Reeksdoorbreking bij historische gesloten lage klinkers in het Brabants’. In: Veronique de Tier, Magda Devos, Jacques van Keymeulen (red.), Huldealbum Hugo Ryckeboer. Gent, 2000, p. 295-304.
GTRP - zie Van den Berg 2003.
Gussenhoven & Peters 2004 - C. Gussenhoven & J. Peters: ‘A tonal analysis of Cologne Schärfung’. In: Phonology 21 (2004), p. 251-285.
Kloeke 1927 - G.G. Kloeke: De Hollandsche Expansie in de zestiende en de zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche dialecten, Proeve eener historisch-dialect-geographische synthese. 's-Gravenhage, 1927.
Krans 2004 - Jan L.H. Krans: Beyond what is written, Erasmus and Beza as Conjectural Critics of the New Testament. Thesis Vrije Universiteit. Amsterdam, 2004.
Mihm 2001 - A. Mihm: ‘Das Aufkommen der hochmittelalterlichen Schreibsprache im nordwestlichen Sprachraum’. In: Kurt Gärtner et al. (her.): Skripta, Schreiblandschaften und Standardisierungstendenzen, Urkundensprachen im Grenzbereich von Germania und Romania im 13. und 14. Jahrhundert. Trier, 2001, p. 563-618.
Mihm 2002 - A. Mihm: ‘Graphematische Systemanalyse als Grundlage der historische Prosodieforschung’. In: Peter Auer et al., Silbenschnitt und Tonakzente. Linguistische Arbeiten Band 463, 2002, p. 235-264.
Montanus 1635 - Petrus Montanus: Bericht van een niewe konst, genaemt de Spreeckonst. Dellf, 1635 (editie Caron, Trivium V. Groningen, 1964).
Poelhekke 1978 - J.J. Poelhekke: Frederik Hendrik, Prins van Oranje, Een biografisch Drieluik. Zutphen, 1978.
Van Reenen & Wijnands 1993 - P.Th. van Reenen & A. Wijnands: ‘Palatalization and diphthongization of West Germanic [u:]: The spelling UY in Middle Dutch’. In: H. Aertsen and G. Jeffers (eds.), Proceedings of the 10th International Conference on Historical Linguistics, Amsterdam/Philadelphia, 1993, p. 389-415.
Van Reenen 1997 - P.Th. van Reenen: ‘Reformed versus Catholic, The Origins of the [hu:s]/[hy:s] isogloss in Eastern Netherlands at the beginning of the 17th century’. In: Jadranka Gvozdanovic (red.): Language Change (Functions and Explanations), Berlin, 1997, p. 179-217.
Van Reenen 2000 - P.Th. van Reenen: ‘“Goed” en “uit” in de 14de-eeuwse Nederlandse dialecten’. In: Veronique de Tier, Magda Devos, Jacques van Keymeulen (red.): Huldealbum Hugo Ryckeboer. Gent, 2000, p. 485-500.
Van Reenen 2000 & Jongkind - P.Th. van Reenen & A. Jongkind: ‘De uitspraak van de /l/ in het Nederlands’. In: TT 52 (2000), p. 189-199.
Ryckeboer 1972 - H. Ryckeboer: ‘Uit in de Nederlandse dialecten’. In: TT 25 (1972), p. 48-82.
Taeldeman 2000 - J. Taeldeman: ‘Primaire of secondaire diftongering?’. In: Veronique de Tier, Magda Devos, Jacques van Keymeulen (red.): Huldealbum Hugo Ryckeboer. Gent, 2000, p. 383-390.
[pagina 278]
[p. 278]
Wattel & van Reenen 1996 - E. Wattel & P.Th. van Reenen; ‘Visualisation of extrapolated social-geographical data’. In; Onno Boonstra, Geurt Collentier, Bart van Gelderen (eds.), Structures and contingencies in computerized historical Research, Proceedings of the IX International Conference of the Association for History & Computing, Nijmegen 1994. Hilversum, 1996, p. 253-262.

 

Adres van de auteur

 

Kotterspad 14, nl 1081 kp Amsterdam

voetnoot1
Zie voor dit onderzoek Van Reenen & Jongkind 2000.
voetnoot2
Taeldeman 2000 is een reactie op deze visie van Ryckeboer 1973. Ik ben geneigd de argumenten van Taeldeman 2000 voor doorslaggevend te houden. Met name voor Frans-Vlaanderen en het zuidelijke deel van West-Vlaanderen zou een variant van Ryckeboers visie nog steeds kunnen gelden, in zoverre daar [y:] > [Ø.] heel goed denkbaar is. Zie verder nog Goossens 2000 voor wat betreft de evolutie van de gesloten klinkers in Brabant.
voetnoot3
Voor wat betreft de notatie, bij naslagen na de centrale klinker stel ik meestal de volgende paren gelijk: [y] = [ɥ] = [i] = [j.]; [u] = [w]; [ə] = [l].

voetnoot4
Zie ook Krans 2004, p. 166 note 11. Ik bedank graag Jan Krans die mij gewezen heeft op deze voor taalkundigen belangrijke passage in de Annotationes van Erasmus.
voetnoot5
Hier moet onmiddellijk een voorbehoud worden gemaakt. Bij de uitspraak van muis is bij Erasmus niet alleen sprake van een lange klinker, maar hij noemt de klinker ook nog circunflexam, ‘gebogen’, in tegenstelling tot de korte scherpe klinker [y] van put. Ik kom in sectie 4 op dit probleem terug. De Grieken in het citaat zijn de Grieken uit Erasmus' eigen tijd.
voetnoot6
Opmerkelijk is dat in de vertalingen in het Nederlands van het werk van Erasmus' zelf ‘uit’ nog vaak uut wordt gespeld, naast vooral buyten en huys, zie Bijl 1978. Voor wat betreft de zeventiende eeuw baseer ik mij op vele citaten, voornamelijk uit Poelhekke 1978.

voetnoot7
De i en y spellingen in vier ‘vuur’ en styeren ‘sturen’, die ik verder buiten beschouwing laat, laten zien dat deze woorden niet teruggaan op Westgermaanse û. Voor het overige gedragen ze zich niet anders dan zuur, huur en muur. Niet opgenomen in tabel 3 zijn baten (Zwolle), ghebeure = gebuur (regio Breda) en de eigennaam Sc(h)oermans. Ik beschouw baten (Zwolle) een schrijffout voor buten, en ghebeure voor gebuere. Van Sc(h)oermans (uit 1371 en 1372 te Dordrecht) neem ik aan dat het voor Schoormans staat en niet op schuur teruggaat. Buiten beschouwing gelaten zijn tenslotte 11 vormen met dubbel rr, bijvoorbeeld tweemaal verre ‘uur’.

voetnoot8
Zie Van Reenen 1997 voor Salland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De Hollandsche expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche dialecten


auteurs

  • P. Th. van Reenen


taalkunde

  • Historische taalkunde

  • Dialectologie