Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.76 MB)

Scans (30.24 MB)

ebook (3.29 MB)

XML (1.44 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 122

(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 348]
[p. 348]

Gunther De Vogelaer & Clasien Rooze-Stouthamer
Taalcontact of onvolledige verwerving: casusverlies bij de Zeeuwse pronomina

Abstract - In the Dutch language area, the dialects of the province of Zeeland occupy a special position, in that original object pronouns can be used to refer to subjects. Despite ongoing dialect loss and dialect levelling, the use of object pronouns in subject position seems to be spreading. A combination of intra- and extra-linguistic factors may explain this change. From an intra-linguistic point of view, the developments mirror the special typological status of third person pronouns. From an extra-linguistic point of view, both attitudinal aspects (polarisation, Taeldeman 2000) and imperfect dialect learning (cf. Rys 2003, De Vink 2004) may play a role.

1 InleidingGa naar voetnoot1

Sinds de Middeleeuwen heeft het Nederlands een voortdurende deflectie ondergaan, zowel wat de werkwoordsvervoeging betreft, als in het casussysteem. Het verlies van casus bij de nomina is in het huidige Standaardnederlands voltooid, en er worden onder meer niet langer verschillende morfologische vormen onderscheiden voor onderwerpen en voorwerpen (zie o.a. Van Loon 1989 voor diachrone beschouwingen). Hoewel het pronominale paradigma nog onderwerpsvormen en oblieke vormen kent, zijn ook daar de gevolgen van de deflectie zichtbaar: in enkele gevallen zijn de onderwerpsvorm en de oblieke vorm namelijk samengevallen, meer bepaald bij de zwakke pronomina je (cf. sterk jij en jou) en ze (cf. sterk zij en hun/hen of haar), en bij de sterke pronomina jullie en u (zie De Schutter 1995 voor een vollediger overzicht, waarin o.a. ook genitieven worden betrokken). De manier waarop deze syncretismes ontstaan zijn, verschilt van pronomen tot pronomen: zo is je het evidente product van de verdoffing van zowel jij als jou; ze daarentegen heeft vanuit het onderwerpsparadigma oorspronkelijke voorwerpsvormen als d'r verdrongen (zie De Schutter 1995: 480 voor discussie). Voor sommige vormen zijn er trouwens meerdere hypotheses geformuleerd (zie Vermaas 2002 i.v.m. jullie en Kuijper 1971-1972 voor u).

Het is bekend dat onderzoek van een aantal regionale variëteiten en dialecten van het Nederlands meer voorbeelden oplevert van gevallen waar onderwerpsvorm en oblieke vorm van pronomina zijn samengevallen. In de regel gaat het daarbij om oblieke vormen die hun gebruiksomgeving hebben uitgebreid. De bekendste voorbeelden, die ruim genoeg verspreid zijn om door de ans vermeld te

[pagina 349]
[p. 349]

worden, zijn zonder enige twijfel het Hollandse sterke 3mv.-pronomen hun (b.v. in hun hebben gescoord), en het Belgisch-Brabantse zwakke 3enk.m.-pronomen em (b.v. in weet-em van de zaak?). De geografische opmars van beide pronomina is recent in kaart gebracht in de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (sand). Het gebruik van oblieke vormen in subjectsfunctie blijft in de dialecten evenwel niet beperkt tot deze pronomina. Onder de gebieden waar oblieke vormen voorkomen in subjectsfunctie, spannen de Zeeuwse en in mindere mate de Zuid-Hollandse eilanden ongetwijfeld de kroon. Terwijl het verschijnsel in de meeste dialecten beperkt blijft tot één of hoogstens twee vormen, signaleert de sand Zeeuwse en Zuid-Hollandse dialecten waar tot vijf verschillende objectspronomina gebruikt worden om naar subjecten te verwijzen. De systematiek waarmee de casusopposities er aangetast worden, maken de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden tot een uniek studie-object om de voortgang van het deflectieproces van naderbij te bestuderen. Precies dat is het doel van dit artikel.

Het artikel is als volgt opgebouwd: in sectie 2 wordt het verlies van casus bij de pronomina van naderbij bekeken, en wordt de bijzondere positie van Zeeland geïllustreerd aan de hand van zowel oudere gegevens als het recente sand-materiaal. In sectie 3 worden die bevindingen geconfronteerd met gegevens uit een eigen, fijnmaziger onderzoek naar oblieke vormen in subjectsfunctie in Zeeland. Er wordt enerzijds dieper ingegaan op de geografische distributie bij de oudere informanten (sectie 3.1), i.e. de informanten die qua leeftijd te vergelijken zijn met de sand-informanten, en anderzijds op de linguïstische conditionering van het verschijnsel (3.2), en op een aantal recente ontwikkelingen (3.3). Het zal blijken dat de Zeeuwse dialecten momenteel van de standaardtaal weg lijken te evolueren, doordat het gebruik van objectsvormen als subject nog toeneemt. In sectie 4 wordt een aantal extra-linguïstische factoren genoemd die die divergentie in de hand gewerkt kunnen hebben. Sectie 5 vat de belangrijkste bevindingen samen.

2 Subjectspronomina van naderbij beschouwd

2.1 Oblieke vormen in subjectsfunctie

Een goed vertrekpunt voor de bespreking van het gebruik van oblieke vormen in subjectsfunctie is het recent gepubliceerde eerste deel van de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (sand), waarin een beschrijving beoogd wordt van de dialecten zoals die aan het begin van de eenentwintigste eeuw gesproken worden door mensen van 55 jaar en ouder. De keuze van die leeftijdsgrens is ingegeven door de vaststelling dat de positie van het dialect in de tweede helft van de twintigste eeuw grondig is gewijzigd: hoewel het ontstaan van de standaardtaal, en daarmee ook de druk op de dialecten, zeker in bepaalde gebieden van het taalgebied al langer aan de gang is, hebben belangrijke maatschappelijke vernieuwingen zoals verlenging van de schoolplicht, de opkomst van de audiovisuele media, en de stijgende mobiliteit gezorgd voor verregaand dialectverlles en dialectnivellering in het hele taalgebied (cf. sand, p. 5).

Uit de sand-kaart met oblieke vormen in subjectsfunctie, kaart 48a, valt af te leiden dat het verschijnsel wijd verspreid is: de meerderheid van de Nederlandse dia-

[pagina 350]
[p. 350]

lecten heeft minstens één oblieke vorm die als subject gebruikt wordt. Verspreid over het taalgebied komen, behalve de al vermelde pronomina 3mv. hun (en hullie, etc.) en 3enk.m. en/em (zwakke vormen), nog de volgende oblieke vormen voor in subjectsfunctie: 2enk. dich en jou/jo/joe, 3enk.v. haar, 3enk.m. hem (als sterke vorm) en 1mv. ons (variant: nuus). Hier en daar komen dus uitingen voor als dich bent ziek, jou heeft vakantie, haar moet werken, hem blijft thuis en ons zijn verstrooid. Daarnaast zijn ook de ruim verspreide 2mv.-vorm jullie (en varianten zoals julder, etc.) en 3enk.onz. het identiek in onderwerps- en voorwerpsfunctie. Opvallend is evenwel dat het verschijnsel in de meeste dialecten ook beperkt blijft tot één pronomen, en dat er grote distributieverschillen optreden bij het gebruik van de diverse oblieke pronomina als subject: 3mv. hun (en hullie, ulder,...) komt vooral voor in de Randstad en net daarbuiten. 3enk.m. en/em wordt als subject gebruikt in delen van Frans-Vlaanderen, de Belgische provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant, en de Nederlandse provincie Zeeland. 2enk. dich wordt teruggevonden in Nederlands en Belgisch Limburg; 2enk. jou (en vormvarianten zoals joe, jo) vooral in het noorden en noordoosten van het taalgebied, en ook op Goeree-Overflakkee. 3enk.v. haar wordt volgens de sand alleen in Zeeland en op Goeree-Overflakkee gebruikt als subject; de sterke 3enk.m.-vorm hem alleen in West-Vlaanderen. 1mv. ons als subject is een exclusief Frans-Vlaams en Zeeuws gegeven.

De distributieverschillen voor de diverse vormen suggereren dat er in de meeste regio's geen systematische tendens bestaat om de casusonderscheidingen in het pronominale paradigma volledig weg te werken; in de meeste dialecten wordt immers slechts één objectspronomen in subjectsfunctie gebruikt. Wel lijkt het alsof die casusopposities in het hele taalgebied makkelijk opgeofferd worden wanneer er zich in het pronominale paradigma wijzigingen aandienen. Wat dan precies de oorzaak is van de veranderingen in het pronominale systeem, is niet geheel duidelijk. De verklaring voor het gebruik van een oblieke vorm in subjectsfunctie, lijkt ook van pronomen tot pronomen te kunnen verschillen, zoals blijkt uit de verscheidenheid aan verklaringen in de taalkundige literatuur:Ga naar voetnoot2 Van Hout (1996) bespreekt niet minder dan zeven verschillende principes met betrekking tot de verspreiding van 3mv. hun in regionaal gekleurde substandaardtaal, waarvan er een aantal ook toepasbaar zijn op andere objectsvormen die in de dialecten als subject gebruikt worden. Van Hout vermoedt een tendens tot disambiguering bij bepaalde pronomina (het opzij-effect; zie ook Howe 1996: 78): zo zorgt het gebruik van hun als subject ervoor dat ondubbelzinnig verwezen wordt naar een derde persoon meervoud, terwijl zij zowel derde persoon meervoud als derde persoon vrouwelijk enkelvoud kan zijn. O.a. bij 2enk. jou en dich, 3enk. hem en 1mv. ons is er echter duidelijk geen sprake van een disambiguering, want de oorspronkelijke subjectsvormen jij, du, hij en wij verwijzen al ondubbelzinnig naar een welbepaalde grammaticale persoon (zie De Vogelaer 2005: 161-162 voor discussie). Een andere verklaring doet een beroep op het ontstaan van zwakke pronomina in het Nederlandse taalgebied, i.e. Van Houts (1996:149-150) wissel-effect: door frequent gebruik in ongeaccentueerde posities zouden subjectspronomina een slijtageproces ondergaan, wat ervoor kan zorgen dat voor sterke, benadrukte vormen

[pagina 351]
[p. 351]

in toenemende mate een beroep wordt gedaan op non-subjectspronomina (zie ook Howe 1996: 187-190 i.v.m. 2enk. jou; Devos & Vandeweghe 2002-2003: 229-230 i.v.m. 3enk.m. hem). Het wissel-effect lijkt alvast te verklaren waarom casus-syncretismes in het Nederlands bij de zwakke vormen in de regel leiden tot veralgemening van een subjectspronomen (b.v. 2enk. je, 3enk. v. ze, 3mv. ze), terwijl bij de sterke vormen doorgaans objectsvormen veralgemeend worden. Herinterpretatie van casusopposities als opposities tussen sterke en zwakke vormen is trouwens niet alleen bekend uit het Nederlands, maar komt ook voor in andere Germaanse talen (zie Howe 1996: 97, Kortmann 2002: 197).

De belangrijkste uitzondering op het wissel-effect zijn de zwakke, voormalige voorwerpsvormen en en em. Het binnendringen van deze vormen in het pronominale onderwerpsparadigma kan uiteraard niet verklaard worden vanuit een herinterpretatie van een oorspronkelijke objectsvorm als sterke vorm, en het lijkt hier dus om een ontwikkeling te gaan die maar tot op beperkte hoogte vergelijkbaar is met het gebruik van de meeste overige objectsvormen in subjectsfunctie (zie De Vogelaer 2005: 149-150 voor een verklaring). In dit artikel worden en en em dan ook niet verder behandeld. Ook van een bespreking van de beleefdheidsvorm u wordt hier afgezien, om dezelfde reden: alle voorstellen inzake de etymologie van u (Kuijper 1971-1972) wijken zodanig af van de hier vooropgestelde verklaring voor het gebruik van andere objectsvormen als subject, dat een vergelijking problematisch wordt.

2.2 De Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden als casus

Wat het gebruik van objectsvormen in subjectsfunctie betreft, bekleden de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden vanouds een bijzondere positie in het Nederlandse taalgebied. Reeds in 1835 maakt de Middelburgse notaris Alexander François Sifflé melding van het gebruik van zowel 1mv. ons als 3mv. ullie en ulder in subjectsfunctie. Daarnaast komen ook 2mv. jullie en julder zowel voor als onderwerp als als voorwerp. Sifflés tijdgenoten Callenfels (1860) en Kousemaker (1868) bevestigen deze gegevens. Bovendien zijn de vormen ook alomtegenwoordig in de hedendaagse literatuur over en in het Zeeuws. Anders is het gesteld met de 3enk.-pronomina hem en haar, die pas vanaf 1930 in de literatuur opduiken, onder meer in de boekjes van Daniël Poldermans (o.a. Poldermans 1935), en die bovendien ook veel zeldzamer blijken dan de eerder genoemde onderwerpsvormen in subjectsfunctie (zie ook Rooze-Stouthamer 2005).

Enkele gegevens uit de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (rnd), op de Zeeuwse eilanden opgevraagd omstreeks 1935, bevestigen dit beeld. Tabel 1 toont de voorwerpsvormen die in testzin 136 van de rnd worden teruggevonden op de 39 meetpunten op de Zeeuwse eilanden. Het betreft de testzin die voor alle grammaticale personen de vorm bevraagt van het werkwoord doen, zowel in de o.t.t. als de o.v.t., in beide gevallen in rechte volgorde, waarbij helaas bij de derde persoon enkelvoud alleen het mannelijke pronomen mee is opgevraagd. De zin geeft een betrouwbaarder beeld dan andere rnd-zinnen, maar onderschat wellicht nog de distributie van het verschijnsel. De zin is betrouwbaar doordat de diverse pronomina in een identieke syntactische omgeving verschijnen, waardoor de frequentie waarmee objectsvormen verschijnen wel degelijk als een indicatie beschouwd mag

[pagina 352]
[p. 352]

worden voor de frequentie waarmee ze in het gebied aangetroffen worden. Bovendien blijken de rnd-informanten doorgaans met sterke vormen te antwoorden op de vraag, wat, doordat infiltratie van objectsvormen vooral plaatsvindt bij de sterke pronomina, een betrouwbaarder beeld oplevert dan testzinnen waarin frequent zwakke vormen opduiken. Ter indicatie: tabel 1 beschrijft de situatie voor 4 pronomina in 39 plaatsen, i.e. 156 gegevens, waarvan er 10 niet ingevuld konden worden doordat alleen zwakke vormen opgegeven werden. Van die 4 pronomina zijn er drie duidelijk oorspronkelijke objectsvormen: (h)em, ons en (h)ullie/(h)ulder. Ook jullie en julder worden zowel als subject als als object gebruikt, in tegenstelling tot de eveneens in Zeeland voorkomende vorm gulder, die enkel als subject gebruikt wordt. Daarom worden ook de attestaties van jullie en julder opgenomen.

Tabel 1 Objectsvormen in subjectsfunctie op de Zeeuwse eilanden, volgens de rnd (testzin 136).

Aantal meetpunten met objectsvorm (n=39) Eilanden (+aantal attestaties)
jenk.mann. 4 Zuid-Beveland (2), Tholen (2)
b.v. (h)em    
1mv. 17 Noord-Beveland (3), Zuid-Beveland (4), Tholen (5), Walcheren (4), Schouwen-Duiveland (1)
b.v. ons    
2mv. 37 Noord-Beveland (3), Zuid-Beveland (12), Tholen (6), Walcheren (8), Schouwen-Duiveland (8)
b.v. jullie, julder    
3mv. 10 Zuid-Beveland (3), Tholen (4), Walcheren (3)
b.v. (h)ullie, (h)ulder    

De tabel toont dat bepaalde pronomina sterker staan dan andere: de oorspronkelijke objectvormen ons en (h)ullie/(h)ulder zijn op de Zeeuwse eilanden ruim verspreid als subject (ons in 17 meetpunten; (h)ullie, (h)ulder in 10 meetpunten). De enkelvoudsvorm (h)em komt niet erg vaak voor als subject: slechts op vier plaatsen gebruiken de informanten de objectsvorm (h)em in hun antwoord op vraag 136. De 2mv.-pronomina jullie en julder zijn dan weer alomtegenwoordig (37 vindplaatsen op 39 meetpunten) in subjectsfunctie. Twee relevante vormen staan niet in de tabel, namelijk (h)aar en jou. Voor de derde persoon vrouwelijk biedt de rnd nauwelijks relevante informatie. De antwoorden op de twee bruikbare testzinnen (zinnen 38 en 40) bevatten vrijwel uitsluitend zwakke vormen, waaruit men niets kan besluiten m.b.t. het mogelijke gebruik van (h)aar als subject. De 2enk.-vorm joa (uitgesproken als joe) ten slotte staat ook niet in de tabel, omdat hij in de betreffende testzin niet voorkomt op de Zeeuwse eilanden. Op het Zuid-Hollandse Goeree-Overflakkee wordt de vorm wel frequent aangetroffen (op alle acht meetpunten). Behalve de verschillen voor de diverse grammaticale personen, valt op dat vooral Tholen en Zuid-Beveland en in mindere mate Walcheren en Noord-Beveland de gebieden zijn waar objectsvormen het vaakst als subject worden gebruikt.

Het is uiteraard mogelijk om de rnd-gegevens in tabel 1 aan te vullen met andere rnd-gegevens, maar dit zou de onderlinge vergelijkbaarheid van de data voor

[pagina 353]
[p. 353]

de diverse grammaticale personen in gevaar brengen.Ga naar voetnoot3 Bovendien biedt de rnd, doordat uitsluitend met vertaalopdrachten is gewerkt, geen exhaustieve opsomming van de mogelijkheden tot het gebruik van objectsvormen in subjectsfunctie. Voor de derde persoon mannelijk enkelvoud bijvoorbeeld, levert zin 136 (cf. tabel 1) voorbeelden op van (h)em als subject uit Goes en Kapelle op Zuid-Beveland, en Oud-Vossemeer en Sint-Philipsland op Tholen. Uit andere testzinnen blijkt echter dat (h)em als subject zeker ook voorkomt in 's-Gravenpolder (Zuid-Beveland) en Sint-Annaland (Tholen). Om die reden zien we hier af van een gedetailleerde geografische bespreking van de rnd-gegevens.

Betere garanties op exhaustiviteit zijn er in het recente sand-materiaal, waarin antwoorden beschikbaar zijn op vragen die expliciet peilden naar het gebruik van 3enk.mann. (h)em, 3enk.vr. (h)aar, 1mv. ons en 3mv. hun/(h)ulder als subject (zie sand, p. 31-35). Uit de sand blijkt zeker de bijzondere positie van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden in het Nederlandse taalgebied. Kaart 1 geeft de distributie van een aantal objectsvormen in subjectsfunctie weer voor het zuidwesten van Nederland, zoals geattesteerd in het sand-materiaal (cf. sand-kaart 48a): alleen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden komt het verschijnsel voor bij meer dan twee leden van het pronominale paradigma.



illustratie
Kaart 1 Objectsvormen in subjectsfunctie: sand-gegevens.


[pagina 354]
[p. 354]

De bijzondere status van het gebied is, blijkens de sand (p. 35), vooral het gevolg van de overlapping van een aantal verspreidingsgebieden, met name van hun (en varianten), jou (en varianten), en ons, die ook buiten Zeeland een behoorlijke tot ruime verspreiding kennen. Opvallend genoeg komen twee van die pronomina, jou en ons, weliswaar voor op andere plaatsen in het taalgebied, maar niet in gebieden die grenzen aan de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, wat erop kan wijzen dat hun distributie op de eilanden mee beïnvloed is door het voorkomen van andere objectsvormen in subjectsfunctie. Behalve voorbeelden van ruimer verspreide objectsvormen in subjectsfunctie laat het gebied ook één volstrekt originele ontwikkeling zien: nergens anders in het taalgebied wordt namelijk gebruik gemaakt van de objectsvorm (h)aar als subject. Bovendien komt ook het casusneutrale jullie (of een vormvariant) in alle meetpunten voor. Hieruit blijkt dat er, in tegenstelling tot in de rest van het taalgebied, in Zeeland misschien wel sprake is van een zekere systematiek in het opgeven van de casusopposities in het pronominale paradigma: behalve de eerste persoon enkelvoud, waarvoor de objectsvorm en de subjectsvorm nergens in het taalgebied samenvallen, lijkt namelijk elke grammaticale persoon er vatbaar voor syncretisme.

Voor het overige roepen de sand-gegevens op kaart 1 vooral vragen op. Zo doet de fragmentarische verspreiding van de pronomina (h)aar en ons erg vreemd aan. Verder is ook niet duidelijk of het verschijnsel linguïstisch geconditioneerd is. Zo ligt het voor de hand om te veronderstellen dat de derde persoon meer zal blootstaan aan een neiging tot deflectie dan de eerste en de tweede persoon, aangezien uit taaltypologisch onderzoek blijkt dat casusparadigma's in de derde persoon gemiddeld minder uitgebreid zijn dan in de eerste en de tweede persoon (cf. Croft 1990: 79). Dat laatste blijkt uit de sand-data echter niet. Bovendien lijken de sand-gegevens ook op minstens één punt in tegenspraak met de diachrone en dialectologische bronnen: de geattesteerde Zeeuwse sterke 3enk.-vorm (h)em komt namelijk niet voor in het sand-materiaal.

2.3 Zeeland van naderbij beschouwd: onderzoeksopzet

Met de in sectie 2.2 gestelde vragen voor ogen, is in de loop van 2004 extra materiaal verzameld op 60 plaatsen, door middel van 205 enquêtes bij dialectsprekende Zeeuwen, de meeste mondeling afgenomen. Aan de informanten werden enkele testzinnen voorgelegd waarin een objectsvorm als subject werd gebruikt. Er werd hun gevraagd of ze in hun dialect die gebruikswijze kenden van de betreffende objectsvorm (of een vormvariant), waarna ook een vertaling van de zin werd gevraagd. De volgende vormen werden aangeboden: jou (uitspraakvarianten jo, joe), (h)em, (h)aar (uitspraakvariant (h)eur), ons, hun en (h)ulder (of een variant zoals (h)ullie).Ga naar voetnoot4 Van die vormen zal (h)un minder vaak aan de orde komen tijdens de bespreking; de vorm zal bijvoorbeeld niet mee gecarteerd worden. De exclusie van hun bij de cartering is ingegeven door de andere sociolinguïstische status: terwijl vormen als (h)ulder gebrandmerkt zijn als ‘echte’ dialectvormen, kan eventu-

[pagina 355]
[p. 355]

ele verspreiding van hun ook te wijten zijn aan recente (sub)standaardtaalinvloed vanuit Holland (zie ook sectie 3.3).

Het merendeel van de informanten is Zuid-Bevelands van origine, maar het materiaal verzekert ook een goede dekking voor Walcheren, Noord-Beveland, Tholen en Schouwen-Duiveland, en er is ook informatie beschikbaar voor twee Zuid-Hollandse plaatsen, i.e. Ouddorp en Sommelsdijk op Goeree-Overflakkee (zie de appendix voor een overzicht van de onderzochte plaatsen). Om een zicht te krijgen op eventuele recente ontwikkelingen maar tegelijkertijd de informantenwerving beheersbaar te houden, werd gekozen voor een opdeling in twee leeftijdsgroepen, een groep geboren vóór 1945 en een groep geboren erna. Met het huidige aantal enquêtes is een opdeling in kleinere leeftijdsgroepen niet mogelijk; er zouden dan te veel lege of slecht gevulde cellen verschijnen. De precieze leeftijd van de informanten is trouwens ook niet opgevraagd. Het jaar 1945 is als leeftijdsgrens gekozen voor een optimale vergelijkbaarheid met de sand-gegevens; ook de sand-informanten moesten immers geboren zijn vóór 1945. Van alle informanten werd behalve de leeftijdscategorie ook de sekse en het opleidingsniveau geregistreerd.

Tabel 2 Aantal informanten per regio en leeftijdsgroep.

ovoor 1945 ona 1945 totaal
Goeree-Overflakkee (Zuid-Holland): 1 1 2
Schouwen-Duiveland (Zeeland): 9 2 11
Tholen en Sint-Philipsland (Zeeland): 7 4 11
Noord-Beveland (Zeeland): 6 2 8
Walcheren (Zeeland): 12 10 22
Zuid-Beveland (Zeeland): 84 67 151
totaal: 119 86 205

Niet alle cellen in de tabel zijn even goed gevuld; behalve voor Zuid-Beveland en eventueel Walcheren laat het materiaal niet toe om diachrone conclusies te trekken over de aparte eilanden. Het overwicht van Zuid-Beveland wordt deels verklaard doordat Zuid-Beveland de uitgestrekste regio is in het onderzoek, maar ook omdat de oorspronkelijke onderzoeksopzet alleen beoogde om de recente ontwikkelingen in de plaatsen Ellewoutsdijk (33 informanten) en Heinkenszand (31 informanten) in kaart te brengen. Voor alle ontwikkelingen bleek evenwel dat de evolutie in deze twee plaatsen vergelijkbaar is met die in de overige Zuid-Bevelandse plaatsen en in de andere regio's, waardoor de resultaten rustig veralgemeend mogen worden naar de rest van Zeeland, zoals in het artikel gebeurd is.

In het vervolg van dit artikel zullen eerst de resultaten voor de oudste leeftijdsgroep, i.e. de informanten geboren vóór 1945, vergeleken worden met de sand-resultaten, die gebaseerd zijn op interviews met mensen van een vergelijkbare leeftijd (3.1). Wanneer in 3.2 ook de resultaten voor de jongere informanten in het onderzoek betrokken worden, zal blijken dat ons materiaal, in tegenstelling tot het sand-materiaal, wél bepaalde linguïstische conditioneringen blootlegt op het gebruik van objectsvormen in subjectsfunctie. In 3.3 staat de vraag centraal of er zich recente ontwikkelingen aftekenen bij het verschijnsel in kwestie.

[pagina 356]
[p. 356]

3 Oblieke vormen als subject in Zeeland

3.1 Geografie en diachronie

Uit kaart 1 bleek dat er, althans volgens de sand-gegevens, geen duidelijke linguïstische patronen te ontwaren zijn in het gebruik van sterke oblieke vormen als subject. Bovendien was de geografische distributie van sommige vormen, met name van ons en (h)aar, erg fragmentarisch. Kaart 2 toont de situatie bij onze informanten die geboren zijn vóór 1945, i.e. de informanten met een vergelijkbare leeftijd als de sand-informanten. De volgende objectsvormen zijn in kaart gebracht: 3enk.m. (h)em, 3enk.v. (h)aar, 1mv. ons en 3mv. (h)ulder. Hun is niet mee gecarteerd vanwege de verschillende sociolinguïstische status van het pronomen. Overigens is het belang van de ingreep te verwaarlozen; slechts op twee plaatsen hebben de oudere informanten alleen hun en geen (h)ulder, namelijk 's-Heer Hendrikskinderen (Zuid-Beveland) en Brouwershaven (Schouwen-Duiveland). De objectsvorm jou (of jo, yoe) bleek buiten Goeree-Overflakkee geen voet aan de grond te hebben gekregen, en is dan ook niet gecarteerd. Het casusneutrale pronomen jullie (of varianten zoals julder) is algemeen op de Zeeuwse eilanden, en is eveneens niet apart in kaart gebracht, net als 3enk.onz. het.

Er is informatie beschikbaar voor 52 van de 60 meetpunten (voor de overige 8 meetpunten werden alleen jongere informanten geraadpleegd). Van die 52 zijn er 25 met meer dan één informant in de oudste leeftijdsgroep, wat uiteraard meningsverschillen met zich mee kan brengen. In principe resulteert elk voorkomen van een voorwerpsvorm in subjectfunctie in een teken op de kaart, ongeacht andere oordelen door sprekers van hetzelfde dialect; de oblieke vorm komt immers in het dialect voor, zij het niet bij alle sprekers (dit is dezelfde procedure als gevolgd door de sand). Op dit principe wordt een uitzondering gemaakt voor plaatsen waarvoor minimum 5 informanten beschikbaar zijn: in zo'n geval wordt er géén teken geplaatst wanneer slechts een vijfde van de informanten of minder de constructie rapporteert. De motivering voor deze uitzonderingsregel is dat één informant met een afwijkend oordeel in dergelijke gevallen niet langer representatief is. Ook het belang van deze ingreep is miniem: zonder de ingreep zouden er op Zuid-Beveland 2 extra attestaties van (h)aar worden aangetroffen (Ellewoutsdijk, met 2 (h)aars op 18 informanten; en Heinkenszand, met 1 op 13), en 2 extra van (h)em (Kruiningen, met 1 op 5; en Wemeldinge, met 1 op 7).

De verschillen met de sand-kaart zijn erg duidelijk.Ga naar voetnoot5 Enkele volgens de sand fragmentarisch verspreide vormen blijken bij nader inzicht bijzonder wijdverbreid. Vooral 1mv. ons komt frequent voor op alle Zeeuwse eilanden, en is met voorsprong de meest verspreide vorm. Iets minder verspreid is 3mv. (h)ulder, dat weliswaar voorkomt op alle eilanden, maar met een lagere densiteit dan ons. Achter het kaartbeeld voor (h)ulder gaat een behoorlijke variatie schuil: informanten

[pagina 357]
[p. 357]


illustratie
Kaart 2 Objectsvormen in subjects functie: de Zeeuwse eilanden.


voor één plaats verschillen opvallend vaak van mening met betrekking tot het voorkomen van (h)ulder in subjectsfunctie.Ga naar voetnoot6 De twee 3enk.-vormen ten slotte, komen frequent voor in Zuid-Beveland, en slechts sporadisch daarbuiten. (H)em komt veel vaker voor dan (h)aar. Enkele geïsoleerde attestaties van bepaalde vormen niet te na gesproken, toont kaart 2 voor elk van de gecarteerde vormen veel homogenere gebieden dan op basis van de sand-kaart vermoed kon worden. Bovendien toont kaart 2 ook een duidelijk centrum waar alle oblieke vormen frequent opduiken, en dat dus als kerngebied lijkt te fungeren, meer bepaald Zuid-Beveland (en, in mindere mate, Tholen), in die mate dat er zich zelfs een zweem van een terraslandschap aftekent, i.e. een kaartpatroon waarbij een aantal concentrische cirkels verschijnen rond een centrum. Naarmate men zich verder van het centrum (Zuid-Beveland) verwijdert, verlaat men achtereenvolgens het verspreidingsgebied van 3enk.v. (h)aar, 3enk.m. (h)em, 3mv. (h)ulder, en imv. ons.

In het licht van de observatie dat het gebruik van 3mv. (h)ulder en imv. ons ook buiten de Zeeuwse eilanden een relatief ruime verspreiding kent (cf. sectie 2.2), is het onverwacht dat er zich een terraslandschap aftekent op kaart 2. De vorming van een terraslandschap bij de verspreiding van taalinnovaties suggereert immers een diachroon scenario waarbij een aantal opeenvolgende, correlerende ontwikkelingen vanuit een bepaald centrum over de invloedsfeer van dat centrum ver-

[pagina 358]
[p. 358]

spreid worden, waarbij het verst verspreide fenomeen als het oudste wordt beschouwd. Gezien de wijde geografische distributie van 3mv. (h)ulder/hun en imv. ons buiten Zeeland, is het echter weinig waarschijnlijk dat de Zeeuwse eilanden als verspreidingscentrum gezien mogen worden voor die twee pronomina. Voor 3enk.m. (h)em en 3enk.v. (h)aar als subject daarentegen lijken de Zeeuwse eilanden wel het verspreidingscentrum: (h)aar wordt buiten de Zeeuwse eilanden niet gebruikt als subject, en (h)em komt weliswaar als subject voor in een klein West-Vlaams gebied (cf. sand, kaart 48a), maar in dat gebied zou het gebruik van (h)em als subject recent zijn (Devos & Vandeweghe 2002-2003: 212), wat aannemelijk maakt dat het onafhankelijk van het Zeeuwse gebied tot stand is gekomen. Overigens biedt het kaartbeeld geen uitsluitsel in verband met de vraag of er binnen Zeeland sprake is van één verspreidingscentrum of eventueel van verschillende, waar het gebruik van (h)em en (h)aar als subject onafhankelijk tot stand is gekomen. Het valt in elk geval op dat beide pronomina vooral opduiken in gebieden waar ook (h)ulder en ons frequent gebruikt worden als subject. Vanuit diachroon standpunt is de meest logische verklaring voor de distributie van de diverse objectsvormen in subjectsfunctie dan ook dat het gebruik van 3mv. (h)ulder en imv. ons als subject onafhankelijk van elkaar is ontstaan, mogelijk in Zeeland maar mogelijk ook daarbuiten, en dat het opduiken van die twee objectsvormen in het subjectsparadigma, in combinatie met de al bestaande casusneutrale vormen 3enk. het en 2mv. jullie (en vormvarianten), een verdere uitdieping van het verschijnsel heeft veroorzaakt op de Zeeuwse eilanden.

3.2 Intralinguïstische factoren: een linguïstische conditionering

Kaart 2 bevestigt deze ‘uitdiepingshypothese’ door het schijnbare terraslandschap maar tot op zekere hoogte. Maar het scenario wordt wel ondersteund door de linguïstische regelmaat in het gebruik van objectsvormen in subjectsfunctie die in ons materiaal lijkt te zitten. Anders dan voor een vergelijking met de sand-gegevens, is het voor het opsporen van een linguïstische conditionering niet nodig om alleen de data voor de oudere informanten in acht te nemen; vanaf hier hebben alle resultaten dan ook betrekking op zowel de oudere als de jongere groep informanten, i.e. op alle 205 enquêtes. Daarin komt niet elke logisch mogelijke combinatie van verschillende objectsvormen in subjectsfunctie even vaak voor. De opvallendste vaststelling betreft de distributie van (h)em en (h)aar: alle informanten die (h)aar als subject gebruiken, gebruiken zonder uitzondering ook (h)em. Daarnaast lijkt het voorkomen van ofwel ons, ofwel (h)ulder, ofwel beide vormen in subjectsfunctie een belangrijke voorwaarde voor een informant om ook te beschikken over (h)em en eventueel ook (h)aar in subjectfunctie. Tabel 3 toont dat er slechts 4 informanten zijn bij wie (h)em en/of (h)aar voorkomt zonder (h)ulder en/of ons, op een totaal van 71 enquêtes met (h)em. Een chi-kwadraattest leert dat de verschillen in tabel 3 statistisch significant zijn (p<.05).

[pagina 359]
[p. 359]

Tabel 3 Linguïstische conditionering in de 205 individuele enquêtes.

noch ons, noch (h)ulder: (h)ulder of ons: (h)ulder én ons:
noch (h)em, noch (h)aar: 15 53 66
(h)em (eventueel met (h)aar): 4 19 48

De vier informanten met (h)em en zonder ons of (h)ulder zijn alle vier Zuid-Bevelands en geboren na 1945; drie van hen kennen weliswaar niet het gebruik van (h)ulder als subject, maar wel hun. Er is dus in feite slechts 1 enquête waarin 3enk.-objectsvormen als subject goedgekeurd worden zonder dat ook het imv.- objectspronomen ons en/of een 3mv.-objectspronomen als subject wordt gebruikt, en dus ook slechts 1 ‘echt’ tegenvoorbeeld tegen de hypothese dat het gebruik van 3 enk. (h)em en (h)aar een uitdieping zou vormen van het gebruik van de andere objectsvormen als subject. De linguïstische afhankelijkheden tussen de distributie van de diverse vormen kunnen schematisch samengevat worden, zoals in (4): de Zeeuwen die (h)aar gebruiken als subject vormen een deelverzameling van die die (h)em gebruiken, die op hun beurt een deelverzameling vormen van de Zeeuwen die ons en/of (h)ulder gebruiken.

Generalisering i.v.m. verspreiding van oblieke vormen in subjectsfunctie op de Zeeuwse eilanden
imv. ons ⊃ 3enk.m. (h)em ⊃ 3enk.v. (h)aar
3mv. (h)ulder      

De generalisering in verband met de verspreiding van oblieke vormen in subjectsfunctie kan ook diachroon gelezen worden: de wijd verspreide vormen aan de linkerkant van het schema zijn, althans volgens de in sectie 2.2 besproken bronnen, ook de oudste. Ons en (h)ulder verschijnen immers een eeuw vroeger in de bronnen dan (h)em en (h)aar, die pas omstreeks 1930 opduiken.

Mede door de uitbreiding van het gebruik van objectsvormen als subject van imv. ons en 3mv. (h)ulder naar de overige derdepersoonsvormen is het deflectieproces bij de pronomina op de Zeeuwse eilanden een veel ingrijpender verschijnsel geworden dan elders in het taalgebied: behalve de eerste en tweede persoon enkelvoud lijken alle grammaticale personen vatbaar voor casusverlies. Een dergelijke ontwikkeling komt elders in het taalgebied niet voor, waardoor de Zeeuwse dialecten meteen de enige zijn in het hele taalgebied waar de deflectie in het pronominale paradigma een systematisch karakter aanneemt in plaats van een incidenteel. Dat het casusverlies zich krachtiger manifesteert in de derde persoon dan in de eerste en de tweede, kan in verband worden gebracht met een aantal vaststellingen uit de taaltypologie, waaruit blijkt dat derdepersoonspronomina zich in veel talen anders gedragen dan eerste- en tweedepersoonspronomina: ze zijn zeldzamer in de talen van de wereld (Forchheimer 1953), ze vertonen minder getalsonderscheidingen (Cysouw 2003: 299-301), en hun inflectionele paradigma's bestaan gemiddeld uit minder elementen (cf. Croft 1990: 93). Uitgaande van de typologische observaties lijken niet alle syncretismepatronen even natuurlijk; in principe zou de derde persoon ofwel evenveel syncretisme moeten vertonen als de eerste en de tweede persoon, ofwel meer. De eigen ontwikkelingen in het prono-

[pagina 360]
[p. 360]

minale paradigma zorgen ervoor dat dialecten op de Zeeuwse eilanden zich aan de natuurlijke gang van zaken aanpassen: een samenvalpatroon bij enkele pronomina (imv., 2mv., 3mv.) wordt er veralgemeend tot alle derdepersoonsvormen (3enk.m., 3enk.v.), maar niet tot de andere grammaticale personen (1enk., 2enk.).

De typologische observaties dat derdepersoonspronomina zeldzamer zijn en bovendien gemiddeld minder getals- en casusonderscheidingen vertonen dan eerste- en tweedepersoonspronomina, hoewel relevant, vormen uiteraard niet de enige factor in het casusverlies bij de pronomina in de Zeeuwse dialecten, en in het Nederlandse taalgebied in het algemeen. Terwijl de eigen, Zeeuwse ontwikkelingen volledig in overeenstemming zijn met de typologische observaties, geldt dat niet voor veel andere syncretismepatronen die in het taalgebied worden teruggevonden, zoals dialecten waarin het onderscheid tussen sterke onderwerps- en oblieke vormen alleen in de eerste persoon meervoud (met ons als subject en object) of de tweede persoon enkelvoud (met dich,jou of een variant) is weggewerkt (zie sectie 2.1 voor discussie). Omdat het bestaan van dergelijke ‘onregelmatige’ syncretismepatronen een algemeen verschijnsel is in het Nederlands en geen specifiek Zeeuwse ontwikkeling, valt een verklaring ervan buiten het bereik van dit artikel. Wél zullen we een hypothese trachten te formuleren ter verklaring van het feit dat de Zeeuwse dialecten zich wel gedragen zoals op basis van de typologische observaties verwacht mag worden. Om een beter inzicht te krijgen in die Zeeuwse situatie, worden eerst enkele recente ontwikkelingen in kaart gebracht.

3.3 Recente ontwikkelingen

Zowel de oudere bronnen in en over het Zeeuws als ons materiaal geven aan dat het gebruik van (h)em en (h)aar in het Zeeuws een verdere uitdieping is van het gebruik van andere objectsvormen als subject. Die uitdieping lijkt vrij recent: pas rond 1930 verschijnen de eerste voorbeelden in de bronnen. Dat doet de vraag rijzen in welke mate dit (vermoedelijk) relatief jonge dialectverschijnsel in tijden van toenemend dialectverlies en dialectnivellering nog levenskrachtig is. Om ook recente ontwikkelingen in kaart te brengen, wordt het gebruik van de diverse objectvormen als subject in de twee leeftijdsgroepen samengevat in tabel 4. In de tabel wordt weergegeven hoeveel informanten uit de twee onderzochte leeftijdsgroepen, i.e. geboren voor of na 1945, het voorgelegde pronomen als subject konden gebruiken (het aantal geraadpleegde informanten verschilt licht per pronomen doordat bepaalde informanten niet alle vragen hebben beantwoord, b.v. omdat ze twijfelden).

Tabel 4 Recente ontwikkelingen bij Zeeuwse subjectspronomina.

o voor 1945 o na 1945 p-waarde (Chi kwadraattest)
(h)em: 30/116(25,86%) 41/82(50%) +24,14% (p<.001)
(h)aar: 12/111(10,81%) 19/76(25,00%) +14,19% (p<.05)
(h)ulder: 70/118(59,32%) 56/86(65,12%) (+5,80%; p >.05)
ons: 110/119(92,44%) 64/86(74,42%) -18,02% (p<.001)

[pagina 361]
[p. 361]

Het valt op dat de verschillende pronomina sterk uiteenlopende resultaten opleveren: het aantal informanten dat ons gebruikt als subject, daalt van 92,44% naar 74,42%. De daling in het gebruik van ons past in het algemene kader van dialectverlies en -nivellering dat sinds de Tweede Wereldoorlog ook voor het hele Nederlandse taalgebied geldt. In het licht van de bevindingen van De Vink (2004: passim), die onderzoek gedaan heeft naar dialectresistentie in het Zuid-Hollandse Katwijk-aan-Zee, is een daling van een kleine 20% overigens nog redelijk beperkt: een verspreiding over 74,42% van de informanten wijst erop dat het verschijnsel behoorlijk standhoudt. Verrassender is dat er bij alle andere pronomina een stijging te merken is. Die is niet statistisch significant bij (h)ulder, maar wel bij de pronomina (h)em en (h)aar: die worden telkens door ongeveer dubbel zoveel jongere informanten gebruikt als oudere (resp. van 25,86% naar 50,00%, en van 10,81% naar 25,00%). Dat geeft aan dat, ondanks de aan de gang zijnde dialectnivellering in het Nederlandse taalgebied, divergerende ontwikkelingen in de dialecten op beperkte terreinen van de taal mogelijk blijven. Met het contrast tussen de recente evoluties bij enerzijds ons en anderzijds de derdepersoonspronomina, vooral dan (h)em en (h)aar, correspondeert ook een verschil in natuurlijkheid: op basis van taaltypologische observaties mag syncretisme vooral verwacht worden bij derdepersoonspronomina.

Terwijl de discrepantie tussen de evolutie bij ons en bij de derdepersoonspronomina in zekere zin voorspelbaar is, geldt dat niet voor de verschillen tussen de derdepersoonspronomina onderling. Hier spelen wellicht taalspecifieke factoren een rol: dat (h)em vooroploopt in het wegwerken van de casusopposities, kan te maken hebben met het wissel-effect (Van Hout 1996: 149-150; zie ook sectie 2.1), dat stelt dat het toenemende gebruik van non-subjectspronomina als subject ingegeven is door een slijtageproces bij de oorspronkelijke vormen. Dat slijtageproces is in de derde persoon mannelijk enkelvoud mogelijk verder gevorderd dan bij de andere pronomina. In het Zeeuws bestaat, net zoals in de meeste andere dialecten overigens, geen zwakke vorm (h)e. Wel komt het zwakke 3enk.mann-pronomen en voor, maar dat wordt alleen in enclise gebruikt, en is bovendien niet algemeen in Zeeland. Door het ontbreken van een algemeen bruikbare zwakke vorm wordt de Zeeuwse sterke vorm (h)ie frequenter gebruikt dan de andere sterke vormen, wat slijtage in de hand werkt.Ga naar voetnoot7 In vergelijking met (h)em en (h)aar doet (h)ulder het dan weer minder goed. Het pronomen verliest weliswaar geen terrein zoals ons, maar stijgt evenmin significant. Dat kan te wijten zijn aan de aanwezigheid van een concurrerend pronomen dat de wind in de zeilen heeft, namelijk hun. Het aantal informanten dat hun gebruikt als subject is 6 op 118 bij de ouderen (5,08%), en 10 op 86 bij de jongeren (of 11,63%; chi kwadraattest: p<.10; er is dus sprake van een statistische tendens). Doordat hun voorkomt in Hollandse substandaard, wijst die toename in het gebruik van hun niet noodzakelijk op de werking van intralinguïstische factoren, maar wellicht eerder op randstedelijke invloed (cf. de toename in het gebruik van hun die voor grote delen van Nederland is vastgesteld, zie o.a. Van Hout 1996; zie ook sectie 1). De gegevens voor hun zijn dan ook niet opgenomen in de tabel. Een eventueel effect van de ontwikkelingen bij hun op het gebruik van (h)ulder valt met onze data echter niet hard te maken.

[pagina 362]
[p. 362]

Ons materiaal bevat niet de juiste gegevens om tot een definitieve verklaring te komen voor de discrepanties bij de verschillende derdepersoonspronomina. Maar het is wel duidelijk dat er in de hedendaagse Zeeuwse dialecten interessante ontwikkelingen plaatsgrijpen bij die derdepersoonspronomina. In sectie 3.2 is erop gewezen dat de uitdieping van het gebruik van objectsvormen als subject in de eerste plaats de derde persoon treft. In 3.3 is getoond dat het gebruik van objectsvormen als subject in de hedendaagse dialecten alleen in de derde persoon toeneemt. Die ontwikkelingen liggen in de lijn van het natuurlijke deflectieproces: aangezien casusparadigma's gemiddeld kleiner zijn in de derde persoon dan in de eerste en de tweede, valt het te verwachten dat de derde persoon een sterkere neiging tot syncretisme zal vertonen.

4 Verklarende overwegingen: hyperdialectisme en extralinguïstische factoren

De ontwikkelingen die in sectie 3.2 en 3.3 geschetst zijn, tonen dat de Zeeuwse dialecten op minstens één punt van de standaardtaal en van de andere dialecten weg evolueren, doordat oorspronkelijke objectsvormen zoals (h)em en (h)aar hun gebruik hebben uitgebreid tot de subjectsfunctie, en doordat dit gebruik vervolgens razendsnel over de Zeeuwse bevolking verspreid is. Dat is opvallend: door de sterk toegenomen mobiliteit in de samenleving en door de opkomst van de nationale (massa)media komen de meeste mensen vaker dan vroeger in contact met enerzijds de standaardtaal en anderzijds met andere dialecten, en treedt in principe convergentie op tussen de dialecten en de standaardtaal, en tussen de dialecten onderling. Dat die ontwikkeling pas plaatsvindt op een moment dat de dialecten onder toenemende druk komen te staan (cf. sectie 3.2), en bovendien sterker aanwezig is bij de jongere, minder dialectvaste informanten (cf. sectie 3.3), geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat uit deze eigen Zeeuwse ontwikkeling besloten mag worden dat het Zeeuws aan een heropleving bezig is. Het dalende gebruik van ons als subject toont trouwens aan dat de Zeeuwse eilanden zich in geen geval onttrekken aan de algemene evolutie in de richting van de standaardtaal, maar dat lijkt het ontstaan en de verspreiding van verwante niet-standaardtalige elementen niet in de weg te staan. Het ligt dan voor de hand om een verklaring te zoeken voor deze ogenschijnlijk wat paradoxale situatie die rekening houdt met de verzwakte positie van het dialect in de twintigste eeuw (cf. Reker 1993). O.a. Hinskens, Auer & Kerswill (2005: 9) signaleren dat taalcontact tussen een dialect en een standaardtaal niet altijd hoeft te zorgen voor convergentie. In bepaalde gevallen kunnen zelfs hyperdialectismen optreden, i.e. hypercorrecties in het dialect die het gevolg zijn van een poging van de sprekers om zich van de beïnvloedende variëteit te distantiëren (zie ook Trudgill 1986: 66-78). Wellicht is de uitbreiding van het vanouds aanwezige gebruik van objectsvormen als subject tot (h)em en (h)aar ontstaan als hyperdialectisme; in elk geval heeft het verschijnsel er een behoorlijk aantal kenmerken mee gemeen.

Op taalextern vlak kunnen hyperdialectismen het gevolg zijn van polarisering, i.e. een min of meer bewuste neiging van sommige dialectsprekers om te weerstaan aan de invloed van een taal of taalvariëteit waarmee ze in contact komen. In Taeldeman (2000: 229) worden enkele kenmerken besproken van hyperdialectisme als

[pagina 363]
[p. 363]

gevolg van polarisering: het verschijnsel treedt op in gebieden waar scherpe geografische overgangen optreden tussen de verschillende taalvariëteiten. Verder leidt polarisering tot een uitbreiding van de linguïstische tegenstellingen (zowel in de diepte als in de breedte), in de eerste plaats bij verschijnselen die gekenmerkt worden door een hoog bewustzijn tegenover het verschijnsel en zelfs door een stigmatisering van de niet-eigen variant. Het hoeft wellicht weinig betoog dat het gebruik van objectsvormen als subject op de Zeeuwse eilanden grotendeels aan deze kenmerken beantwoordt: er is inderdaad sprake van een scherpe tegenstelling tussen de Zeeuwse en de niet-Zeeuwse dialecten (vooral m.b.t. (h)em, (h)aar en ons), de recente evoluties komen in essentie neer op een uitdieping van de geografische verschillen in de pronominale casussystemen, en de meeste Zeeuwen zijn zich wel degelijk bewust van de eigenheid van minstens één Zeeuwse variant: het bestaan van het Zeeuwse sjibbolet ‘oans bin zunig’ geeft aan dat het gebruik van ons als subject herkend wordt als een typisch dialectkenmerk (i.e. een stereotype in de termen van Labov 1994).Ga naar voetnoot8 Een verdere indicatie voor de hypothese dat we in het geval van (h)em en (h)aar te maken hebben met hyperdialectisme door polarisering, is het feit dat, onder de jonge informanten, de gemiddeld meer op het dialect gerichte mannen significant vaker geneigd zijn om (h)em (en (h)aar) als subject te gebruiken dan de vrouwen: 26 van de 41 jongere mannen gebruiken (h)em, tegenover 15 van de 45 vrouwen (Chi kwadraattest: p<.01). De relevantie van polarisering kan verder aangetoond worden met onderzoek naar de mate waarin het gebruik van objectsvormen in subjectsfunctie geldt als een stereotype, i.e. een markeerder van de (Zeeuwse) identiteit waarvan de taalgebruikers zich ook zelf bewust zijn. Dergelijk onderzoek is evenwel verre van makkelijk uit te voeren (cf. Hinskens, Auer & Kerswill 2005: 45).

Mogelijk is er nog een tweede externe factor in het geding, namelijk het feit dat dialecten sinds de tweede helft van de twintigste eeuw niet langer of toch in veel mindere mate fungeren als de opvoedingstaal tegenover de kinderen, zelfs in de meest dialectvaste gebieden in het taalgebied (zie Taeldeman 1991: 43-45 voor cijfers i.v.m. enkele Belgische en Nederlandse plaatsen; Giesbers, van Hout & van Bezooijen 2005: 71-73 i.v.m. Oost-Nederland). Een vertraagd verwervingsproces zou er in principe voor kunnen zorgen dat fouten, die inherent zijn aan elk taalverwervingsproces, pas op late leeftijd of zelfs helemaal niet verdwijnen uit het taalgebruik van de spreker in kwestie, waardoor ze ingang vinden in het dialect. De mate waarin onvolledige verwerving een rol speelt in dialectnivellering in de Zeeuwse dialecten, hangt samen met de inbedding van het dialect in de dialectgemeenschap: dat ook de jongere sprekers van de Zeeuwse dialecten wellicht pas op (iets) latere leeftijd in contact zijn gekomen met het dialect, hoeft natuurlijk niet noodzakelijk te betekenen dat ze niet langer in staat zijn om het dialect goed aan te leren. Meer onderzoek naar de manier waarop het dialect verworven wordt, is hier dan ook wenselijk. Het valt in elk geval wel op dat precies de Zeeuwse dialecten een tendens vertonen tot uitbreiding van casussyncretismen, en andere dialecten niet. Dat kan samenhangen met het feit dat de traditionele Zeeuwse dialec-

[pagina 364]
[p. 364]

ten, door het gebruik van ons en (h)ulder als subject, qua casussysteem sterker verschillen van het Standaardnederlands dan andere dialecten, wat de verwerving van dat casussysteem in het Zeeuws bemoeilijkt in vergelijking met dialecten waarin het Standaardnederlandse systeem gewoon overgenomen kan worden. Bovendien stemmen de vastgestelde ontwikkelingen bij de derdepersoonspronomina precies overeen met de ontwikkeling die men op basis van theorieën uit de tweedetaalververwerving kan verwachten (zie ook Rys 2003, in voorbereiding; De Vink 2004: 42 voor de toepassing van theorieën uit de tweedetaalverwerving in de Nederlandse dialectologie). Ook het feit dat de in sectie 3 besproken linguïstische conditionering opgaat voor alle afzonderlijke informanten is relevant: dat suggereert dat verschillende sprekers het gebruik van objectsvormen als subject grotendeels onafhankelijk van elkaar uitbreiden tot (h)em en (h)aar, zoals ook taalverwervers onafhankelijk van elkaar en vaak generatie na generatie dezelfde overgeneraliseringen maken.

De uitdieping van het gebruik van objectsvormen als subject tot (h)em en (h)aar kan dus wellicht als een hyperdialectisme worden beschouwd. Twee externe factoren kunnen een rol gespeeld hebben bij het ontstaan en de verspreiding van dit hyperdialectisme, namelijk polarisering en onvolledige verwerving. De relevantie van beide factoren valt echter niet op een sluitende manier af te leiden uit onze gegevens. Beide taalexterne factoren sluiten elkaar overigens geenszins uit. Dat het dialect zou evolueren tot een tweede taal in plaats van een moedertaal, kan onzekerheid veroorzaken met betrekking tot de heersende taalnormen in het dialect. Precies in die omstandigheden kunnen taalveranderingen uitstekend gedijen, zowel convergerende als divergerende. Dat hyperdialectismen zoals het gebruik van (h)em en (h)aar als subject zich zo snel verspreiden over de Zeeuwse eilanden, gebeurt in onze visie dus niet ondanks maar net dankzij de veranderde positie van het dialect in de samenleving.

5 Besluit

In dit artikel is onder meer aangetoond dat dialecten ook in de eenentwintigste eeuw nog van de standaardtaal weg kunnen evolueren. Dat is in se geen nieuwe bevinding: o.a. Hinskens (1993) en Vandekerckhove (1993) hebben, respectievelijk voor Nederlands Limburg en West-Vlaanderen, laten zien dat dialecten niet alleen in de richting van de standaardtaal kunnen nivelleren, maar ook naar elkaar toe groeien, en op die manier toch weer taalkenmerken kunnen overnemen die afwijken van de standaardtaal. In deze bijdrage is echter sprake van de genese van nieuwe taalverschijnselen, die zich dan bovendien nog razendsnel verspreiden over een bepaalde regio (zie Devos & Vandeweghe 2002-2003 voor een vergelijkbare casus uit West-Vlaanderen).

Het is onwaarschijnlijk dat dit voorbeeld van een nieuwe, divergerende ontwikkeling in het Zeeuws geïnterpreteerd mag worden als een teken van hernieuwde vitaliteit van de dialecten in kwestie. Los van de verspreiding van objectsvormen in subjectsfunctie, blijft de vaststelling dat het aantal dialectsprekers sterk daalt, net als het aantal situaties waarin dialect wordt gebruikt. Bovendien is de divergentie op het vlak van het pronominale systeem ondergeschikt aan de algemene

[pagina 365]
[p. 365]

tendens tot regiolectisering en convergentie met de standaardtaal die ook in het Zeeuws waarneembaar is. Onze data geven wel aan dat divergerende ontwikkelingen op beperkte terreinen van de taal mogelijk blijven, en de systematiek waarmee de deflectie zich manifesteert bij de Zeeuwse pronomina, toont dat het hierbij om taalkundig erg ingrijpende veranderingen kan gaan. Dat de ontwikkelingen in het Zeeuws gedijen dankzij de veranderende sociale positie van het dialect, rechtvaardigt bovendien de conclusie dat de taalkundige studie van dialecten in de toekomst (nog) meer dan nu ‘gemene zaak’ moet maken met de variatielinguïstiek (Hinskens 1993: 58). Onder meer inzicht in attitudinele factoren en bewustzijn kan cruciaal blijken voor een goed begrip, net zoals meer aandacht voor dialectverwerving en de rol van adolescenten. In elk geval staat vast dat ook anno 2006 nog interessante geografische variatiepatronen worden aangetroffen.

Bibliografie

ans - W. Haeseryn e.a.: Algemene Nederlandse spraakkunst. Groningen: Wolters-Noordhoff 1997.
Callenfels 1860 - G.T. Callenfels: ‘Opmerkingen nopens het taaleigen in Zuid-Beveland’. In: De Navorscher x (1860), p. 377-380.
Croft 1990 - W. Croft: Typology and Universals. Cambridge, 1990.
Cysouw 2003 - M. Cysouw: The paradigmatic Structure of Person Marking. Oxford, 2003.
Dek 1934 - J. Dek: ‘Het Kruiningsch dialect (ii)’. In: Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1934), p. 1-44.
De Schutter 1995 - G. De Schutter: ‘Samenvalpatronen bij pronomina in de Nederlandse dialecten’. In: J. Cajot, L. Cremer & H. Niebaum (red.): Lingua Theodisca: Beiträge zur Sprach- und Literaturwissenschaft Jan Goossens zum 65. Geburtstag: Bnd. 1. Münster, 1995, p. 477-483.
De Vink 2004 - L. De Vink: Dialect en dialectverandering in Katwijk aan Zee. Delft, 2004.
De Vogelaer 2005 - G. De Vogelaer: Subjectsmarkering in de Nederlandse en Friese dialecten. Proefschrift Universiteit Gent, 2005.
Devos & Vandeweghe 2002-2003 - M. Devos & W. Vandeweghe: ‘Pronominale substitutie na voorzetsel in het West-Vlaams’. In: S. Barbiers, M. Devos & G. De Schutter (red.): Dialectsyntaxis in bloei (tt, themanummer 15-16), p. 209-236.
Forchheimer 1955 - P. Forchheimer: The Category of Person in Language. Berlin, 1953.
Giesbers, van Hout & van Bezooijen 2005 - C. Giesbers, R. Van Hout & R. van Bezooijen: ‘Dialect op de grens van twee talen: een onderzoek naar dialectgebruik en attitude in het Kleverlands’. In: tt 57 (2005), p. 61-88.
Hinskens 1993 - F. Hinskens: ‘Dialectnivellering en regiolectvorming. Bevindingen en beschouwingen’. In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers & J. Taeldeman (red.): Dialectverlies en regiolectvorming (tt, themanummer 6), 1993, p. 40-61.
Hinskens, Auer & Kerswill 2005 - F. Hinskens, P. Auer & P. Kerswill: ‘The Study of Dialect Convergence and Divergence: Conceptual and Methodological Considerations.’ In: P. Auer, F. Hinskens & P. Kerswill (eds.): Dialect Change: Convergence and Divergence in European Languages. Cambridge, 2005, p. 1-48.
Howe 1996 - S. Howe: The Personal Pronouns in the Germanic Languages: a Study of Personal Pronoun Morphology and Change in the Germanic Languages from the First Records to the Present Day. Berlijn, 1996.
Kortmann 2002 - B. Kortmann: ‘New Prospects for the Study of English Dialect Syntax: Impetus from Syntactic Theory and Language Typology’. In: S. Barbiers, L. Cornips & S. van der Kleij (red.): Syntactic Microvariation. Amsterdam, 2002. (Meertens Institute Electronic Publications in Linguistics, 2).
Kousemaker 1868 - J. Kousemaker: Levensgeschiedenis van een Zuid-Bevelandsche wees. Goes, 1868. Heruitgave in 1978 door de Heemkundige kring De Bevelanden.
Kuijper 1971-1972 - J. Kuijper: ‘U’. In: Spektator i (1971-1972), p. 198-201.
[pagina 366]
[p. 366]
Labov 1994 - W. Labov: Principles of Linguistic Change. Volume 1: Internal Factors. Oxford & Cambridge, 1994.
Poldermans 1935 - D. Poldermans: Langs dieken en wegen. Goes, 1935.
Reker 1993 - S. Reker: ‘Groninger bewegingen. Factoren bij taalverandering’. In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers & J. Taeldeman (red.): Dialectverlies en regiolectvorming (tt, themanummer 6), 1993, p. 11-25.
rnd - E. Blancquaert & W. Pée (red.): Reeks Nederlandse dialectatlassen. 17 vols. Antwerpen, 1925-1982.
Rooze-Stouthamer 2005 - C. Rooze-Stouthamer: ‘Het persoonlijk voornaamwoord in onderwerpspositie in de Zak van Zuid-Beveland’. In: Nehalennia 147 (2005), p. 29-32.
Rys 2003 - K. Rys: ‘Secundaire verwerving van fonologische elementen van een dialect’. In: tt 55 (2003), p. 68-108.
Rys in voorbereiding - K. Rys: Second Dialect Acquisition: a Study into the Acquisition of the Phonology of the Maldegem Dialect by Children and Adolescents. Proefschrift Universiteit Gent.
sand - S. Barbiers, H. Bennis, G. De Vogelaer, M. Devos & M. van der Ham: Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten. Deel 1: Pronomina, Congruentie en Vooropplaatsing. Amsterdam, 2005.
Sifflé 1835 - A. Sifflé: ‘Over het Zeeuwsche taaleigen’. In: J. De Jager (red.): Taalkundig Magazijn I (1835), p. 169-174.
Taeldeman 1991 - J. Taeldeman: ‘Dialect in Vlaanderen.’ In: H. Crompvoets & A. Dams (red.): Kroesels op de bozzem: het dialectenboek. Waalre, 1991, p. 34-52.
Taeldeman 1993 - J. Taeldeman: ‘Dialectresistentie en dialectverlies op fonologisch gebied.’ In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers & J. Taeldeman (red.): Dialectverlies en regiolectvorming (tt, themanummer 6), 1993, p. 102-119.
Taeldeman 2000 - J. Taeldeman: ‘Polarisering.’ In: tt 52 (2000), p. 229-244.
Trudgill 1986 - P. Trudgill: Dialects in Contact. Oxford - New York, 1986.
Vandekerckhove 1993 - R. Vandekerckhove: ‘Dialectverlies in West-Vlaanderen? De vitaliteit van het Deerlijkse dialect’. In: F. Hinskens, C. Hoppenbrouwers & J. Taeldeman (red.): Dialectverlies en regiolectvorming (tt, themanummer 6), 1993, p. 120-135.
Van Hout 1996 - R. Van Hout: ‘Waar kwamen hun onze taal binnen?’ In: R. Van Hout & J. Kruijsen (red.): Taalvariaties: toonzettingen en modulaties op een thema. Dordrecht, 1996, p. 143-156.
Van Loon 1989 - J. Van Loon: ‘Een peiling naar het ontstaan van het Zuidnederlandse accusativisme’. In: tntl 105 (1989), p. 209-223.
Vermaas 2002 - J.A.M. Vermaas: Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw. Utrecht, 2002.

 

Adres van de auteur

 

Gunther De Vogelaer

Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Universiteit Gent

Blandijnberg 2

b-9000 Gent

gunther.devogelaer@ugent.be

Appendix: de samenstelling van het informantenbestand

Totaal aantal informanten=205 ovoor 1945 ona 1945 totaal/plaats
Goeree-Overflakkee      
Ouddorp: 1   1
Sommelsdijk:   1 1
Totaal: 1 1 2

[pagina 367]
[p. 367]

Schouwen-Duiveland      
Brouwershaven: 1   1
Dreischor: 1   1
Haamstede:   1 1
Kerkwerve: 2   2
Oosterland: 1   1
Renesse: 1 1 2
Zierikzee: 1   1
Zonnemaire: 2   2
Totaal: 9 2 11
Tholen en Sint-Philipsland      
Oud Vossemeer: 2 1 3
Poortvliet: 1 1 2
Scherpenisse: 1   1
Sint Philipsland:   1 1
Sint-Annaland: 2   2
Stavenisse: 1   1
Tholen (stad):   1 1
Totaal: 7 4 11
Walcheren      
Arnemuiden:   1 1
Domburg: 1   1
Koudekerke: 3 1 4
Middelburg: 1   1
Nieuwland: 1 2 3
Oostkapelle: 1 3 4
Oost-Souburg: 1   1
Serooskerke: 2   2
Sint-Laurens: 1   1
Vrouwenpolder:   1 1
Westkapelle: 1 1 2
West-Souburg   1 1
Totaal: 12 10 22
Noord-Beveland      
Colijnsplaat 1   1
Kats 2   2
Kortgene 2 2 4
Wissenkerke 1   1
Totaal: 6 2 8
Zuid-Beveland      
's-Heerenhoek 2 5 7
's-Gravenpolder 1 1 2
's-Heer Abtskerke 2   2
's-Heer Arendskerke 3 2 5
's-Heer Hendrikskinderen 1 3 4
Biezelinge 1 1 2

[pagina 368]
[p. 368]

Borssele 4 2 6
Driewegen 2 1 3
Ellewoutsdijk 18 15 33
Goes 2   2
Heinkenszand 13 18 31
Hoedekenskerke 1 1 2
Kapelle 3 3 6
Kloetinge 1   1
Krabbendijke 2 2 4
Kruiningen 5 2 7
Kwadendamme   2 2
Nieuwdorp 3 1 4
Oostdijk 1   1
Oudelande 2 3 5
Ovezande 1 1 2
Rilland 1   1
Schore 2   2
Wemeldinge 7   7
Wilhelminadorp 1 1 2
Wolphaartsdijk 2 2 4
Yerseke 3 1 4
Totaal: 84 67 151

voetnoot1
De gegevens uit dit artikel zijn gepresenteerd op de bkl-taaldag van 30 april 2005 in Antwerpen; we willen de aanwezigen bedanken voor hun vragen en opmerkingen, net als Johan Taeldeman en Veronique De Tier voor hulp bij het opstellen van de vragenlijst en het verzamelen van de gegevens, en Evie Coussé, Magda Devos en Kathy Rys, alsmede de reviewers van tntl voor de lectuur van een kladversie van dit artikel. Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door de toekenning van een mandaat van Postdoctoraal Onderzoeker van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (fwo-Vlaanderen) aan Gunther De Vogelaer.

voetnoot2
Voor een vollediger literatuuroverzicht, zie sand: 25-27.

voetnoot3
Er werden wel een aantal andere rnd-testzinnen geraadpleegd ter controle, meer bepaald zin 44 en 114 voor de eerste en de tweede persoon meervoud, zin 114 voor de derde persoon meervoud, en zinnen 24, 43, 84, 114, 117 en 118 voor de derde persoon mannelijk enkelvoud. In alle gevallen tonen de resultaten dezelfde frequentieverschillen voor het gebruik van objectsvormen in de diverse grammaticale personen als tabel 1, en eveneens een vergelijkbare geografische distributie van het verschijnsel.

voetnoot4
De realisatie van de anlaut-h vertoont variatie in de Zeeuwse dialecten: sommige sprekers spreken ze nooit uit, wat aangeeft dat de pronomina in kwestie eigenlijk geen anlaut-h hebben. Andere sprekers laten de /h/ slechts af en toe weg; nog andere spreken ze systematisch wel uit.

voetnoot5
Het lijkt erop dat het afwijkende sand-kaartbeeld veroorzaakt wordt door een combinatie van factoren, meer bepaald de grofmazigheid van het sand-meetpuntennetwerk en het afwijkende gedrag van de Zeeuwse stadsdialecten. Ook in onze enquête gebruiken de informanten uit de sand-meetpunten Goes en Zierikzee immers weinig objectsvormen in subjectsfunctie, maar dat valt nauwelijks op door het hoge aantal (kleinere) plaatsen in de buurt waar wél erg frequent gebruik wordt gemaakt van objectsvormen in subjectsfunctie.
voetnoot6
Van de 25 meetpunten met meer dan één informant uit de oudste leeftijdsgroep zijn er 15 waarvoor meningsverschillen zijn gerapporteerd met betrekking tot het voorkomen van (h)ulder in subjectsfunctie. Voor (h)em zijn dat er zelfs 17; voor de zeldzamere vorm (h)aar slechts 6.

voetnoot7
Zie ook Devos & Vandeweghe 2002-2003: 230-232,sand-kaart 48a en De Vogelaer 2005: 150 voor een verdere behandeling van het afwijkende gedrag van 3enk.mann. in de dialecten.

voetnoot8
Ons wordt overigens zowel door sprekers als door niet-sprekers herkend als typisch Zeeuws dialectkenmerk (cf. het onderscheid tussen auto- en heterostereotypes, dat wordt besproken door Hinskens, Auer & Kerswill 2005: 44-45).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gunther De Vogelaer

  • Clasien Rooze-Stouthamer


taalkunde

  • Dialectologie

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek