Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124 (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124

(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 334]
[p. 334]

Hans den Besten
Jiddisch-Hebreeuwse letternamen in het Nederlands en het BargoensGa naar voetnoot*

Abstract - This article is a sequel to an earlier study on the phonology and semimorphology of Yiddish Hebraisms in Dutch and Bargoens (Dutch slang) and concerns the use of the Yiddish names of the Hebrew characters as numerals and as a means to create abbreviated words and toponyms. Both usages are completely dependent upon similar practices in Yiddish. As is the case in Post-Yiddish German the system of character numerals breaks off after the fifteenth character and continues with Hebrew numerals. The abbreviations presuppose knowledge of the Yiddish spelling system as well as knowledge of Hebrew.

1. Inleiding

In Den Besten (2006) heb ik naar aanleiding van Moormann (2002) de fonologie en de (deels op volksetymologie berustende) morfologie van Jiddisch-Hebreeuwse woorden in het Nederlands en het Bargoens bekeken. Ik had echter meer materiaal dan in dat artikel verwerkt kon worden en een van de onderwerpen die zijn blijven liggen betreft het gebruik van Jiddisch-Hebreeuwse letternamen in het Nederlands en het Bargoens. Dat gebruik is vierledig:

1Het gebruik van deze letternamen als telwoorden - in combinatie met vijf echte Hebreeuwse telwoorden.
2Het gebruik van letternamen als namen voor geldstukken.
3Het gebruik van letternamen voor abbreviaturen, bijvoorbeeld gis (van goochem) en koefnoen(tje) (van kos(j)t niks). Hiervan lijkt er in de Bargoense bronnen meer te vinden te zijn.
4Het gebruik van letternamen voor geheimtalige afkortingen van plaatsnamen. Een aantal daarvan echter is niet gebaseerd op de klankvorm van de desbetreffende plaatsnamen zelf en bovendien zijn de bronnen enigszins corrupt.

Ik zal in paragraaf 2 eerst mijn bronnen bespreken en daarna in paragraaf 3 de Jiddisch-Hebreeuwse letternamen. In paragraaf 4 zal ik ingaan op het gebruik van deze letternamen als getalsnamen en als woorden voor geldeenheden. Paragraaf 5 zal gaan over de Bargoense afkortingen en paragraaf 6 over de afkortingen van plaatsnamen en dan vooral de problemen waarvoor Moormanns bron 16 ons plaatst. In paragraaf 7 wordt een en ander samengevat.

[pagina 335]
[p. 335]

2. Bronnen, talen en wijzen van verwijzen

Ik zal gebruik maken van de volgende bronnen voor het Bargoens en aanverwante geheimtalen. Om te beginnen de door Moormann (2002) verzamelde bronnen die ik individueel zal aanduiden met ‘br’ plus onmiddellijk aansluitend het nummer zoals te vinden bij Moormann (br1, br2, tot en met br60). Ingeval er naar meerdere bronnen verwezen moet worden, wordt de reeks nummers ingeleid door ‘brn’. De bronnen 32 en 56 zal ik aanduiden met bt (=Köster Henke De Boeventaal) respectievelijk gt (=Van Bolhuis De Gabbertaal) en zal ik citeren naar de editie Sanders (1999). De gt wordt alleen maar geciteerd voor zover er niet is overgeschreven uit oudere bronnen of uit Israel Querido's Jordaan-cyclus. Iets dergelijks geldt voor br58 en br59.Ga naar voetnoot1 Naast Moormann zal ik gebruik maken van:

 

1het Bargoens woordenboek van Endt & Frerichs (1974) [bw],
2het lijstje slagersbargoens in Berns (1993: 50),
3het woonwagen-Bargoens van Van Mullem (1995),
4het Post-Jiddisch Nederlands c.q. Bargoens van de provincie Groningen (met name Winschoten) zoals verzameld in Potjewijd (1977) [pw], Steenhuis (1978) [sh], Postmus (1992) [pm]Ga naar voetnoot2 en Van Bekkum (1999) [vb],
5het Bargoens in de autobiografie van Van Aalst (1975) [va] en het op actieve kennis gebaseerde Rotterdamse Bargoens van Van Iependaal (1937, 1963).

Verder zal ik gebruik maken van Beem (1975) en Van de Kamp & Van der Wijk (2006) [kn] voor resten van het Jiddisch in Post-Jiddisch Nederlands en van Voorzanger & Polak (1915) [v&p] voor vergelijkend materiaal uit het Nederlands Asjkenazisch Hebreeuws.

Voor materiaal uit Duitsland maak ik gebruik van Wolf (1985) voor het Rotwelsch, van Weinberg (1973, 1994) voor resten van het Jiddisch in het Post-Jiddische Duits (met name in Westfalen) en van Stern (2000), Matras (1991), Hilgert (1993) en Klepsch (2004) voor resten van het Jiddisch in Duitse dialecten. In een aantal (misschien zelfs: veel) gevallen kan dit neerkomen op Post-Jiddisch dialectaal Duits.

Net als in mijn vorige artikel maak ik onderscheid tussen de volgende talen en taalvariëteiten:

 

1Het Bargoens [Brg.] en zijn Duitse tegenhanger, het Rotwelsch [Rotw.].Ga naar voetnoot3
2Het Hebreeuws [Hebr.] in het algemeen (volgens een gereconstrueerde
[pagina 336]
[p. 336]
normuitspraak) en het Asjkenazisch Hebreeuws [ah], de Hebreeuwse uitspraaktraditie bij de Asjkenazische joden.
3Het Jiddisch [Jidd.], waarmee in principe het Nederlandse Jiddisch [nj] wordt bedoeld, al zal ook het Duitse Jiddisch ter sprake komen. Beide variëteiten maken deel uit van het West-Jiddisch, dat weer staat tegenover het Oost-Jiddisch, waaruit het Standaard Jiddisch [StJ] is voortgekomen.
4Post-Jiddisch Nederlands [pjn] en Post-Jiddisch Duits [pjd], dat wil zeggen met Jiddisch doorspekte variëteiten van het Nederlands en het Duits.

3. Hebreeuwse letternamen in het Jiddisch

Ik geef nu - in de spelling van Beem (1975) - de Nederlands-Jiddische namen van de letters van het Jiddische alfabet zoals die te reconstrueren zijn op basis van Beem (1975) en de Bargoense bronnen. Varianten uit de Bargoense bronnen zijn onderstreept.Ga naar voetnoot4 De letters zijn genummerd, om terugzoeken te vergemakkelijken. In een tweede kolom staan de mogelijke Hebreeuwse grondvormen, die ik ontleend heb aan Koehler & Baumgartner (1967-1996), Even-Shoshan (2003) en Ben-Yehuda & Weinstein (1964). Ter vergelijking geven de derde en de vierde kolom de letternamen uit het Oost-Jiddische Standaard-Jiddisch in de daarvoor gebruikelijke yivo-transcriptieGa naar voetnoot5 respectievelijk de letternamen uit het Duitse Jiddisch, zoals gegeven door Weinberg (1994: 46), wiens ondoorzichtige representaties van [z] en [s] ik vervangen heb door een meer aan de Duitse spelling gebonden schrijfwijze. Diens lengtestreepje onder klinkers heb ik niet vervangen. Verder heb ik ervan afgezien de gespirantiseerde versies van 2 beis, 11 kaf, 17 pei en 22 toof op te nemen. Weliswaar worden weys, khof, fey en sof in het Moderne Jiddisch als aparte letters beschouwd (te onderscheiden van beys, enz. door een diakritisch streepje),Ga naar voetnoot6 maar ze spelen in dit artikel - op chaf na - geen rol. Voor de overzichtelijkheid blijf ik daarom bij het oorspronkelijke (Hebreeuwse) alfabet van 22 letters, met als enige onduidelijkheid de eenentwintigste lettter (שׁ), die zowel een [š] als een [s] weergeeft, wat alleen met diakritische hulpmiddelen zichtbaar gemaakt kan worden.

nj Hebr. StJ DuJ
 
1 Ollef, allef ʔālef alef al(l)ef, ollef
2 beis bēþ beys bëis
3 gimmel gīmel, gimel giml gimmel
4 dollet, dal(l)et dāleþ dalet dalles, dolles
5 hei hē hey hëi

[pagina 337]
[p. 337]

6 woow, woofGa naar voetnoot7 wāw vov wow
7 zojen, zojem zajin zayen sajin, sojin
8 ches, chis ħēþ khes chess
9 tes, tis ṭēþ tes tess
10 joed, jod jōð, jūð yud jud
11 kaf kāf, kaf kof kaff, koff
12 lammed lāmeð lamed lamed
13 mem mēm mem memm
14 noen, non nūn nun nun
15 sammech sāmex samekh ßamech
16 ajen, ngajen ʕajin ayen ajin, ojin
17 pei pē pey pëi
18 tsaddie ṣāðē tsadek zaddi(k)
19 koef, kof qōf, qūf kuf kuf
20 reisj rēš reysh rëisch
21a sjien šīn shin schin, schinn
21b sien sīn sin ßin, ßinn
22 toof tāw tof taw, tow

Gezien vanuit de historische taalkunde van het Jiddisch is de fonologie van deze letternamen een chaos: er gebeurt van alles dat men niet verwacht. Maar tegelijkertijd valt op dat er een grote mate van overeenstemming bestaat tussen de drie Jiddische lijsten. Zo onttrekken de ē van 2 bēþ en 20 rēš en de ā van 6 wāw en 22 tāw zich aan Closed Syllable Shortening (css) en ondergaan zoals ē en ā in andere posities diftongering respectievelijk verhoging, terwijl de ā-in-open-positie in een aantal letternamen (12 lāmeð, 15 sāmex, 18 ṣāðē) juist niet verhoogd wordt. Daarentegen zijn de afwisseling tussen [ɛ] en [ɩ] (in 8 ches/chis en 9 tes/tis) respectievelijk tussen [ʊ] en [ɔ] (in 10 joed/jod, 14 noen/non en 19 koef/kof) als ook de optionele realisatie van de stemhebbende faryngale fricatief [ʕ] als een velaire nasaal in 16 ngajen typisch voor het nj.Ga naar voetnoot8 Dit geldt niet voor de Sefardische [t] in dollet/dal(l)et, want die kwam ook in Duitsland voor blijkens (Westfaals) pjd dollet/dallet/dalles in Weinberg (1973), wat kan worden aangevuld met gegevens uit Stern (2000) over dollet/dolet in een aantal Duitse dialecten van Hessen tot in Zwaben. Zie ook Hilgert (1993) en Klepsch (2004).

Dit leidt tot de vraag of de door Weinberg genoemde en bij Beem ontbrekende varianten ook in Nederland bestaan hebben. Dat is niet onmogelijk. In Moormanns bron 16 staat koog ‘twintig’, wat de getalswaarde van de elfde letter is en wat dus op een variant koof naast kaf duidt, een variant die overigens ook door al, iii: 260, genoemd wordt; en elders in dit artikel zal ik betogen dat er naast 7 zojen een variant zajen kan zijn geweest. Er zijn ook aanwijzingen dat in plaats van de onklankwettige a van de nummers 12, 15 en 18 (lammet, sammech en tsaddie) ook een o kon worden gezegd.Ga naar voetnoot9 Maar dat is voor de rest van dit stuk niet van belang.

[pagina 338]
[p. 338]

Wel is enige uitleg gewenst bij de variatie in de uitspraak van de namen van de 7e letter (zajen ~ zojen) en de 11c letter (kof/koof ~ kaf)

Hebr. zajin bevat een korte klinker in een beklemtoonde open lettergreep en dus is Stressed Open Syllable Lengthening van toepassing; zie Den Besten (2006: 241-242), mijn vorige artikel.) Het resultaat, zajen met nu een lange a, mag verhoging ondergaan, maar hoeft dat niet. Vandaar zajin/zojin (en vergelijk 16 ajen). Bij kaf/kof/koof ligt de zaak anders. De door mij geraadpleegde Hebreeuwse woordenboeken geven als oorspronkelijke Hebreeuwse vorm kaf. Dit levert wj kaf/kaff op, maar kan nooit tot koof/kof leiden. Vandaar een tweede bron: kāf. Daaruit kan weliswaar met de hierboven al genoemde css weer kaf worden afgeleid, maar als dit woord zich onttrekt aan css, resulteert koof.

We zullen in paragraaf 4 zien welke verhaspelingen een paar van deze Jiddische letternamen in de verschillende Bargoense gebruiken hebben ondergaan. Daarbij bleef de beginklank van de letternamen onaangetast - op één naam na: gimmel werd kimmel ‘drie’. Vergelijkbare gevallen zijn kabbel ‘vork’ (Jidd. gabbel/gobbel), kapsones/kafsones (Jidd. gawsones), kenijve ‘diefstal, gestolen waar’ (Jidd. geneiwe) en kift ‘jaloezie’ (Jidd. gift). Desbetreffende citaten in kn geven de indruk dat deze stemloze varianten van een oorspronkelijke [g] in het pjn hun oorsprong hebben.

Dit brengt ons bij de vraag naar de klankwaarde van de Jiddische lettertekens en met name aan het begin van woorden, want dat is van belang voor het herkennen van abbreviaturen. Daarbij moeten we onderscheid maken tussen het gebruik van deze letters als consonanttekens en hun gebruik als klinkertekens. Het Jiddische schrift is van oorsprong een Semitisch consonantenschrift, waarin een paar medeklinkertekens er een klinkerfunctie bij hebben gekregen. Verder geldt dat Hebreeuws-Aramese woorden in het Jiddisch conservatief (dat wil zeggen etymologisch) gespeld worden, ook al worden de ollef en de ajen (nrs 1 en 16) niet meer uitgesproken en ook al zijn veel Hebreeuwse klanken in het Jiddisch samengevallen. Zie daarvoor het volgende overzicht, waarin nu ook de gespirantiseerde versies van beis (2), kaf (11) en toof (22) zijn opgenomen. Deze zijn gemarkeerd met sp. Grafemen die alleen in Semitische woorden gebruikt worden, zijn vet gezet.

1 ollef [-] - 2 beis [b] - 2sp weis [ʋ] - 3 gimmel [g] - 4 dollet [d] - 5 hei [h] - 6 woof [ʋ]Ga naar voetnoot10 - 7 zojen [z] - 8 ches [x] - 9 tes [t] - 10 joed [j] - 11 kaf [k] - 11sp chaf [x] - 12 lamed [l] - 13 mem [m] - 14 noen [n] - 15 samech [s] - 16 ajen [-] - 17 pei [p] - 17sp fei [f] - 18 tsaddie [ts] - 19 koef [k] - 20 reisj [r] - 21a sjien [š] - 21b sien [s] - 22 toof [t] - 22sp soof [s]

Vier van deze grafemen worden ook ingezet als klinkertekens. Woof en joed kunnen behalve [ʋ] en [j] ook [u] respectievelijk [i] weergeven, maar aan het begin van een niet-Semitisch woord moeten deze klinkertekens voorafgegaan worden door een ollef. (In een Semitisch woord wordt een klinker altijd voorafgegaan door een medeklinker.) De ollef zelf kan ook als klinkerteken gebruikt worden - zelfs voor twee klinkers: de a en de o, die, wel naar kwaliteit maar niet in kwantiteit, onder-

[pagina 339]
[p. 339]

scheiden worden door punctuatie. Een ollef met een streepje eronder correspondeert met onze <a> (אַ) een ollef met een t-achtig teken eronder met onze <o> (אָ). De ajin tenslotte doet dienst als tegenhanger van de Duits-Nederlandse <e>.

4. Letters als getalstekens en letternamen als getalsnamen

Hebreeuwse en dus ook Jiddische lettertekens hebben een numerieke waarde en ze kunnen ook gebruikt worden om getallen op te tekenen. Bijv ﬣﬤ, dat wil zeggen (van rechts naar links) kaf-hei ‘20-5 [= 25]’. De eerste negen letters van het alefbet, van ollef tot en met tes, vormden in dit rekensysteem de eenheden; de volgende negen, van joed tot en met tsaddie, de tientallen. Koef was het eerste honderdtal; toof het vierde. Maar in de handel werd 100 uitgedrukt met behulp van Jidd. mei/meie ‘honderd’ (Hebr. mēʔā) [brn 48-49, bt, sh], ook verbasterd tot meier [brn 34, 36, 40, bt, pw] en één keer tot meiel [pm].Ga naar voetnoot11 De honderdtallen werden dan verder onderscheiden door voorvoeging van een eenheid: beis meier ‘f 200’. In plaats van ollef ‘één’ werd ook echert/eegit/eget gezegd (Hebr. ʔeħāð ‘één’) [brn 16, 48, bt].

Zoals al eerder aangegeven, werd [g]immel kimmel [brn 16, 25, 36, 40-42, 48-49, 60, bt], met als variant kemmel (naast [g]immel) [pm]. Voor dolet vinden we ook dolk [br16] en dollef [br36]. Dit laatste is of - net als dolk - volksetymologie of het is een ‘rijm’ met ollef. Vergelijk pw, waar we alef en dallef vinden. Evenzo sh: allef/ollef en dallef. Kalf in plaats van kaf ‘twintig’ [br36] staat op zichzelf. Lammed ‘dertig’ is in sommige bronnen lammert [brn 16, 48, pw, sh]. Deze vorm is ook geattesteerd voor het Munsterse Masematte, dat wil zeggen de Rotwelschvariant van Münster (Siewert 2003). Bij sh vinden we sjammert als variant van sammech ‘zestig’. Dit rijmt op lammert ‘dertig’.

Vanaf 70 wordt - net als in het Post-Jiddisch Duits (zie Weinberg 1973: 42) - met de desbetreffende Hebreeuwse telwoorden voor de hogere tientallen gewerkt. Deze telwoorden worden soms zwaar verbasterd: we verwachten - desnoods met [s] in plaats van [š] - sjiwwem/sjibbem ‘70’ (Hebr. šiʋʕīm), sjmonem/sjmounem ‘80’ (Hebr. šmōnīm) en tiesjem ‘90’ (Hebr. tišʕīm). Maar we vinden - per bron geordend - de volgende rijtjes, waarin ik de voorspelde varianten zal onderstrepen:

Bron 70 80 90
 
br48 sjiebes smorem tissem
br49Ga naar voetnoot12 sjerven sjmolem tisjem
pw sjimm zwoanem tiesjum
sh simmen/sjibm simonem titium
pm sjiebn swoanem tiesjem.

De variant swoanem enzovoort, wat aan zwanen doet denken, is ook buiten Nederland bekend. Stern (2000) geeft schwam, schwauen voor het Hessisch en schwanem voor het Rijnfrankisch. (Zie ook Wolf 1983: 352.)

[pagina 340]
[p. 340]

Volledige lijsten van dergelijke cryptolectische telwoorden zijn te vinden in de bronnen 16, 48 en 49 en in pw en pm. De bt biedt geen lijst, maar bevat alle eenheden, een paar getallen tussen 10 en 20 en de tientallen tot en met 80 - in afwijking van de anderen bronnen zijn 70 en 80 in de bt de letternamen gnajen/ngajn (16) en pei (17). (De gt, die voor de getalsnamen br48 en de bt overschrijft, voegt daar voor 90 nog sadé, de 18e letter, aan toe.) Verder kent de bt kaf (11) de waarde 11 (in plaats van 20) toe.

Ook in sh staan de eenheden en tientallen verspreid door het glossarium - met voor 60 sjammert [=nr. 15] en (foutief) swoamen. Getallen tussen 10 en 20 ontbreken, maar door een paar voorbeelden met (h)ei ‘5’ kan de lezer afleiden hoe eenheden met grotere getallen gecombineerd worden: kaf hei ‘[20+5=] 25’, lammert ei ‘[30+5=] 35’ en mei ei ‘[100+5=] 105’ - tegenover ei mei ‘vijfhonderd’, beis meis ‘tweehonderd’. Er staan ook een paar fouten in de lijst: (a) joetelef ‘tien keer honderd gulden’ [moet zijn: ‘tien keer duizend’], (b) kimmel ei ‘drie keer honderd gulden’ [moet zijn kimmel mei], (c) kimmel mei ‘dertienhonderd’ [moet zijn ‘driehonderd’; dertienhonderd zou zijn joet-kimmel mei ‘((10+3). 100) [=1300]’ en (d) teswoof soeven ‘tachtig gulden’, wat moet zijn 9+6 [=15] gulden’. Het laatste is een merkwaardige fout: tes-woof is het standaardmiddel om joed-hei ‘10+5 [=15]’ te vermijden, omdat anders de godsnaam gespeld wordt (j-h). Br48, br49 en pw zijn zich van dit religieuze probleem bewust, al staat br48 ook joed-hei toe. Br 16 geeft alleen maar Joed Hij/Joed Heit. De overige drie fouten zijn lijst-interne inconsistenties, want volgens sh is eelef ‘duizend’ mei ‘honderd’, (h)ei ‘vijf’ en kimmel ‘drie’ - waarmee sh het algemene systeem van Bargoense telwoorden volgt. Vergelijk ook kimmel meis ‘300’ en joed eluf ‘10.000’ in pw.

Maar br16 biedt ook alternatieven om tientallen boven de 20 te vormen: ofwel door vermenigvuldiging van kaf ‘20’ of joet met een eenheid of door optelling van joet bij kaf: kimmel kaf kimmel ‘[(3.20) + 3=] 63’, gis joet heit ‘[(8.10) + 5=] 85’, en kaf joet woof ‘[20 + 10 + 6=] 36’. Dit laatste heeft een fout helpen veroorzaken in de overzichtlijst: in plaats van 30 in te vullen als ‘Kaf joet, Lammet’ is kaf joet bij 30 gezet en lammet bij 40, zodat ook mem ‘40’ en non ‘50’ een tiental omhoog worden geduwd. Dit heeft ook tot een lichte chaos in het glossarium geleid: (a) lammert ‘40’ (lees: ‘30’), (b) mem ‘veertig’, (c) noen ‘vijftig’, noen ‘zestig’ (lees ‘50’). (a) is fout, (b) is correct, en bij (c) mag de lezer uitzoeken welk van de twee lezingen de juiste is.

Nu hebben deze cryptolectische telwoorden ook geleid tot een aantal namen voor geldswaarden of geldstukken. Uit een citaat uit 1999, opgenomen in kn, blijkt dat aan de vooravond van de invoering van de euro - afgezien van de niet op letternamen gebaseerde woorden meier ‘honderd gulden’ en elefje ‘duizendje’ (Hebr. ʔelef) - nog de volgende woorden in de handel in gebruik waren: hei ‘vijf cent’ (5 hei), beisje ‘dubbeltje’ (van 2 beis), heitje ‘kwartje’ (van 5 hei), lammetje ‘daalder’ (van 12 lammed), joet ‘tientje’ (10 joet), kaf ‘twintig gulden’ (11 kaf). De auteur, Ton Schönwetter, vreest de teloorgang van deze benamingen. Maar dat zal wel meevallen. Ik hoor joetje nog wel eens. Alleen voor heitje lijkt er geen emplooi meer. Maar lammetje ‘daalder [=f 1,50]’ en kaf ‘f 20’ laten zien dat een concrete munt of bankbiljet niet eens nodig is. Al de genoemde hebraïsmen zijn terug te vinden in de Bargoense bronnen: hei en kaf als telwoorden, en beis(je), heit(je), joet(je) en lammetje als geldbedragen, muntstukken of bankbiljetten.Ga naar voetnoot13

[pagina 341]
[p. 341]

Hieraan kunnen nog worden toegevoegd: kafejtje ‘[(20+5)-tje =] kwartje’ en kaflajim ‘20 francs’ [br49]. Kafejtje is doorzichtig maar kaflajim is dat niet. Het zou een afschrijffout voor kaffajim kunnen zijn, wat dan een dualis van kaf zou moeten zijn. Nu is de Hebreeuwse dualis vooral in gebruik als het ‘meervoud’ van namen voor lichaamsdelen, wat voor linguïstisch ongeschoolde sprekers van het Nederlands en/of het Jiddisch neerkomt op ‘meervoud’. Het zou hier dus kunnen gaan om een versteend meervoud van kaf ‘(briefje van) twintig franc’. Overigens is het meervoud c.q. tweevoud van het met Brg. kaf ‘20’ corresponderende Hebreeuwse naamwoord kaf ‘handpalm’ niet *kafajim maar kappajim.

5. Letternamen als alfabetische tekens

5.1 Wat niet mee kan of mag tellen

Zodra het niet meer om telwoorden gaat maar om tot letternamen ‘afgekorte’ woorden, wordt de zaak gecompliceerder, want een letternaam vertelt niet waar het een afkorting van is, noch uit welke taal dat woord komt. Bij een abbreviatuur is er grote kans dat het woord of de woorden eveneens Hebreeuws (of Aramees) zijn, maar het kan evengoed om een woord uit de Duitse component van het Jiddisch gaan en misschien zelfs om het Nederlands. Koefnoen [=qn] ‘gratis’, bijvoorbeeld staat voor kos(j)t niks. Dit kan net zo goed Nederlands als Jiddisch zijn.

Verder kan een woord bij toeval op een Jiddische letternaam lijken. Kaf ‘rug’ [bt] bijvoorbeeld is de verstemloosde variant van Jidd. gaf ‘rug’ (Hebr. gav) en is dus geen abbreviatuur. Een ander voorbeeld is koef ‘mes’ (Moormann 2002: 203). Dit lijkt een abbreviatuur (met letter nr 19), maar het is een door Moormann gemaakte afschrijffout voor kolf ‘mes’ [bt]. En tenslotte is gimmel ‘boter’ [br16] slechts een lichte vervorming van nj chemme/chimme ‘boter’ (Hebr. ħemʔā). De abbreviatuur zou trouwens 8 ges/gis moeten zijn en niet 3 {g/k}immel

Ook zijn er woorden die juist niet bij toeval lijken op een van de letternamen: pij ‘mond’ [brn 16, 31, 42, 48-49, bt] en *aijen ‘oog’, dat afgeleid kan worden uit aijene(n) ‘ogen’ [brn 11, 54]. Dat is niet helemaal toevallig omdat de Noordwest-Semitische letters begonnen zijn als symbolische plaatjes. Nu moeten weliswaar de Hebreeuwse letternamen ontleend zijn aan een andere taal c.q. aan een ander dialect dan het Standaard Bijbels Hebreeuws, maar toch komen sommige letternamen - zoals 11 kaf, 16 ʕajin en 19 qūf overeen met substantieven in het Hebreeuws, te weten: kaf ‘handpalm’, ʕajin ‘oog’ en qūf ‘oog, van een naald’.

Bij 17 pē ligt het enigszins anders: pē is hoogstwaarschijnlijk verwant met Hebr. pe ‘mond’. Behalve fonologisch verschillen pē en pe ook in de consonantenspelling (p/ʔ resp.ph) ook al zijn de alef en de <h> slechts ‘leesmoeders’ om aan te geven dat er na de <p> nog een klinker volgt. In het Jiddisch echter vallen deze

[pagina 342]
[p. 342]

verwante woorden samen: de klinker van Hebr. pe ‘mond’ ondergaat Stressed Open Syllable Lengthening en de nu lange klinker ondergaat net als de klinker van Hebr. pē ‘p, de 17e letter van het alefbet’ diftongering. Het zal duidelijk zijn dat Brg. pij ‘mond’ en *aijen ‘oog’ geen abbreviaturen van zichzelf kunnen zijn: in gesproken Jiddisch en in het Bargoens zou zo'n exercitie zinloos zijn.

5.2 Abbreviaturen van inhoudswoorden

Voor de overzichtelijkheid zal ik de gevonden abbreviaturen verdelen in vier groepen: abbreviaturen van één letter (par. 5.2.1.), abbreviaturen van meerdere letters (par. 5.2.2), abbreviaturen binnen versteende woordgroepen (par. 5.2.3) en oneigenlijke abbreviaturen met kimmel (par. 5.2.4).

Overigens kan een abbreviatuur langer zijn dan het oorspronkelijk: al, iv: 326, noemt Schindollet (drie lettergrepen) als abbreviamur van Schandarm (Gendarm; twee lettergrepen). Maar dat laatste is zeven lettertekens lang (š-a-n-d-a-r-m). Gereduceerd tot de onsets van de beide lettergrepen wordt dat š-d. Dat is - in termen van lettertekens - een reële inkorting. Maar wil je die abbreviatuur uitspreken, dan moet je de letternamen gebruiken: Schindollet.

5.2.1 Monografematische abbreviaturen

Er lijken de volgende gevallen van één-letter-abbreviaturen te kunnen worden aangewezen: beis (2e letter), ches (8e), kaf (11e), koef (19e), sjien/sien (21e). Hierbij hoort verder piekgis, wat een geval van volksetymologie is.

 

Ches, koof (koef), sjien/sien en piekgis

Het Nederlandse woord gis ‘slim’ is zoals bekend een Jiddisch-Bargoense afkorting van goochem (Hebr. ħāxām) (vgl. het ewn, Moormann 2002, etc.). Chis is een njse variant van 8 ches. Beide varianten vinden we in de Bargoense bronnen [brn 16, 36, 60, bt]. Wel zijn er nog twee secundaire betekenissen voor gis: (a) ‘naief, eenvoudig’ [br11] en (b) ‘onveilig’ [bt]. Voor betekenis (a) biedt Weinberg (1977) misschien uitkomst. Deze wijst sub chōchem op het volgende: ‘Häufig iron.: “Er ist ein großer chochem” d.h, dumm. “Das ist ein chochemche(n)” kluges (oder dummes) Kind.’ Minder makkelijk is de tweede betekenis ‘onveilig’ (met als voorbeeld: 't Is me hier een beetje al te gis.) Maar misschien is dit een woordenspel met Duits schlimm en Ndl. slim.

Koof ‘hoorn’ [br16] is een afkorting van Hebr. qeren ‘hoorn’. Koof is waarschijnlijk een verschrijving voor 19 koef. Maar er is hier meer aan de hand. Bij de plaatsnamen (par. 6.1) kom ik er op terug.

Sien/siene/sjien ‘politieagent, gerechtsdienaar, cipier, commies’ komt in een aantal bronnen voor [brn 12, 15-16, 38, bt]. Het is door Moormann (2002: 245) onder verwijzing naar al, iv: 600, al herkend als de 21e letter van het Hebreeuwse alfabet. Maar het lijkt niet nodig om sjien/sien te zien als een abbreviatuur van Duits Schandarm of Schutzmann, zoals Moormann doet. Binnen het Bargoens valt er eerder te denken aan sjouter ‘politieagent’ [bt], sjoumes (lees: sjoumer) ‘cipier’ [gt] en smeris [brn 12, 23, 34, 36, 42, bt]. Deze woorden beginnen in het Hebreeuws alledrie met een sjien: Hebr. šōṭēr ‘politieagent’, šōmēr ‘wachter, bewa-

[pagina 343]
[p. 343]

ker’, šəmīrūþ ‘wacht’.Ga naar voetnoot14 De abbreviatuur vinden we als sjien in br12 en de bt en als sien/siene in de bronnen 15, 16 en 38 en ook in de bt. De voorkeur voor [s] hoeft ons niet te verontrusten: er is veel variatie tussen <s> en <sj> in de Bargoense bronnen (zie Den Besten 2006: 245) en bovendien is smeris met zijn depalatalisatie van de [š] duidelijk het gewone woord. Als curiositeit noem ik nog sienemers ‘agenten’ [br16]. Dit lijkt een driedubbel meervoud: sien-em-er-s. Maar het is in feite een Nederlands meervoud van een versteend Jiddisch dubbel meervoud sien-em-er. Vergelijk sienemer ‘dienaar [=diender]’ [br16 sub kotsen ‘bekennen’].

Tenslotte het woord piekgis. Brg. piekgis/piekges, dat doet denken aan piekfijn, hoort bij ges/gis. Het oudste mij bekende voorbeeld staat in Van Iependaal (1936: 103): ‘Een piek-piekgesse jonge, jij!... Alle respect!’ Daarna volgt: ‘Piekgis - bij de hand’ [gt] en (los geschreven) piek gis [va: 213] - in de oorspronkelijke editie, Van Aalst (1946: 201), in een voetnoot uitgelegd als ‘erg goochem’. Maar piekgis is een geval van volksetymologie. Het komt van Jidd. piekchiesj ‘slim’, een adjectief dat met de Duitse uitgang -isch is afgeleid van pikeiech/pikech, mv. piekchem ‘slim iemand’ (Hebr. piqēaħ, mv. piqħīm). Piekchiesj is dus geherinterpreteerd als piekchis. Het is opvallend dat Van Iependaal chis in deze volksetymologisch gewonnen samenstelling weergeeft met de oorspronkelijke vorm van Brg. gis (chis): dat wil zeggen 8 ges (ches). Maar blijkens zijn boeken had hij een voorkeur voor ges.Ga naar voetnoot15

Beis en kaf

Beis en kaf zijn lastig omdat er meerdere woorden beis bestaan lijken te hebben, en meerdere woorden kaf. Van het laatste is in par 5.1 al een voorbeeld gegeven. Het probleem is nog het minste bij beis: naast het telwoord beis en daarmee verwante woorden zoals beisje ‘dubbeltje’ (zie par. 4 hierboven), beis ‘tweespenige koe’ [br48] en beizen ‘ogen’ [bt] is er bijs ‘slecht, kwaad’ in een bijse souif [lees: sonif] ‘een kwade staart’ [br20] en beis in Maak geen beis met mij ‘leid me niet om de tuin’ [bt] en beis in beisponem ‘isegrim’ [bw], welke gevallen zich makkelijk laten verbinden met Jidd. beis ‘kwaad, slecht’ (Duits bös(e)). (Zie ook kn.) Er blijft één woord beis over dat geen duidelijke etymologie lijkt te hebben: beis/bijs ‘straat, buurt, volksbuurt’ [br60, bt, bw]. De bronnen zijn zonder uitzondering Amsterdams: bt, bw en de Jordaan-cyclus van Israel Querido (br60). Ook het citaat in kn komt uit een Amsterdamse tekst: De Jantjes. bw stelt bovendien: ‘Voornamelijk in Joodse kring.’ Ik zal me daarom tot het Jiddisch beperken.

Uit het Jiddisch kennen we vier woorden beis:

1Jidd. beis ‘kwaad, slecht’,
2de status-constructus-vorm van Jidd. bajes ‘huis. - Een (Jiddisch)-Hebreeuws naamwoord staat in de status constructus als het in een possessieve constructie van het type n+np (of n+dp) optreedt. Bijvoorbeeld Jidd. beis kisse ‘huis (van) stoel, stoelhuis(je) [=plee]’ of beis hakenéses ‘huis (van) de-samenkomst [=sjoel]’,
3de naam van de tweede letter van het Jiddische alfabet, en
4het Jiddische telwoord beis ‘2’.
[pagina 344]
[p. 344]

Beis ‘kwaad, slecht’ en beis ‘2’ kunnen we onmiddellijk uitsluiten. Blijven over beis ‘huis’ in de status constructus en als naam van de tweede letter van het alefbet. Het bw stelt onbekommerd voor beis ‘buurt, straat’ af te leiden van Hebr. bajiþ ‘huis’. Mij is niet duidelijk is hoe je van ‘huis’ op ‘buurt, straat’ komt. Bovendien hoort Hebr. bajiþ klankwettig op Jidd. bajes (desnoods bojes) uit te komen, terwijl zowel de letternaam c.q. het telwoord beis als de status-constructus-vorm van bajes teruggaan op de vorm bēþ.

Dat de letternaam en de status constructus van bajes op elkaar lijken is overigens geen toeval. Het letterteken bēþ gaat waarschijnlijk terug op een teken dat een huis moest voorstellen. De naam van dit teken en het woord voor ‘huis’ waren oorspronkelijk waarschijnlijk identiek: *bajt. In het (standaard) Hebreeuws moest een woordfinale consonantcluster worden opengebroken. Dit gebeurde met *bajt als ‘vrij’ woord, dat wil zeggen buiten de status constructus-constructie: bajt > bajit > bajiþ, maar niet met bajt in de status constructus. De diftong aj van het onveranderde bajt in de status constructus werd vervolgens een monoftong: bajt > bēt > bēþ. Iets dergelijks gebeurde er met de letternaam *bajt. Dat hier geen klinker werd ingevoegd komt doordat de letternamen of uit een andere Semitische taal of uit een ander dialect van het Hebreeuws stammen waar het openbreken van consonantclusters niet voorkwam. Vergelijk voor een en ander Kutscher (1982: 66, 70).

Maar syntactisch verschillen beis2 en beis3 behoorlijk: een woord in de status constructus-vorm, zoals beis2, vereist ter rechterzijde een naamwoord, naam of voornaamwoord. Het Amsterdamse woord beis ‘buurt, straat’ daarentegen staat alleen: de beis, de Kinkerbeis, etcetera. Het zal dus de letternaam beis moeten zijn, en gegeven de betekenis ‘buurt’ ligt dan een abbreviatuur voor buurt voor de hand. Omdat de Kinkerbuurt de buurt is van de Kinkerstraat (idem voor de Willemsbuurt en de Willemsstraat), is het begrijpelijk waarom beis behalve ‘buurt’ ook ‘straat’ kan betekenen.

 

Tenslotte zijn er de vier woorden kaf in de door Moormann verzamelde bronnen: (1) ‘twintig, (elf)’, (2) ‘dorp, stad’, (3) (a) ‘jood, (b) ‘heler die weinig betaalt’, (4) ‘rug’. Kaf1 en kaf4 doen hier verder niet mee: kaf1 is de letternaam kaf (nr. 11) gebruikt als telwoord, en kaf4 is, zoals boven uitgelegd, Jidd. gaf ‘rug’ met verstemlozing van de [g]. Kaf2 is echter een echte abbreviatuur, en kaf3 zou het kunnen zijn.

Kaf ‘dorp, stad’ komt alleen voor in de bt. Het is waarschijnlijk een nonce loan uit het Rotwelsch: Rotw. kaf ‘dorp’ (colloquiaal Duits Kaff ‘negorij’)Ga naar voetnoot16 als abbreviatuur voor Rotw. Kefar ‘dorp’ (Hebr. kəfār), een woord dat niet in onze Bargoense bronnen voorkomt. De betekenis ‘stad’ is niet een-twee-drie te verklaren, maar het volgende scenario is voorstelbaar. Een informant met Duitse achtergrond zegt in overeenstemming met het Rotwelsch: ‘Mokum betekent “dorp, stad”’. Een Amsterdamse politieman, alleen gewend aan mokum ‘stad’, reageert verrast: ‘Dorp?’ Waarop de informant antwoordt: ‘Ja, of kaf’, waarmee hij bedoelde: ‘Je kunt een dorp ook kaf noemen’, wat begrepen werd als ‘Je kunt in plaats van mokum “dorp, stad” ook kaf zeggen.’ - Dit is slechts één van de moge-

[pagina 345]
[p. 345]

lijke verhalen waarmee de lezing kaf ‘stad’ verklaard zou kunnen worden. Mijn poging tot verklaring berust op twee premissen: (a) kaf is een Rotwelsch woord en betekent beslist niet ‘stad’, en (b) Mokum betekent eigenlijk ‘plaats’ (Hebr. māqōm), wat in het verstedelijkte westen van Nederland verengd is tot ‘stad’ [brn 16, 35, bt]. Alleen de gt kent boerenmokem ‘dorp’. In Oost- en Zuid-Nederland komt de lezing ‘dorp’ meer voor: kaffersmokum ‘dorp [eig. boerenplaats]’ [br23, naast Mokum ‘stad, Grannig Mokum ‘de stad Maastricht’], mokumtie ‘dorp, stad’ [br8, naast Mokum ‘stad’], mokum ‘klein dorp’ [br40] c.q. ‘dorp’ [br41].

Tenslotte vinden we in een bron uit 1731 [br5]: ‘kaf, smous’ en ‘platte kaf, smous die gestoolen goedt koopt’. Smous is hier waarschijnlijk te begrijpen als ‘joodse koopman’. Dit keert terug als ‘kaf, heler, die weinig betaalt’ [br58], een van de weinige niet overgeschreven woorden in br58. Het is onwaarschijnlijk dat het een abbreviatuur van het Rotwelsche leenwoord kajem/kajum ‘jood’ zou zijn dat teruggaat op de joodse mannennaam Chajem [brn 15-16, 23, 29, 31, 35-38, 42]. Een andere mogelijkheid is Brg. kim/kiem ‘jood’, en waarschijnlijk ook ‘joodse koopman’. Voor het laatste zie ‘Smous “Kim of Kiem”’ [br7, vgl. br52] en ‘kiem, Jood, smous’ [br16]. Vergelijk Brg. kim ‘goed, lekker, in orde, slim’ [br60, bt, gt]. De bt geeft onbedoeld de etymologie van kim: ‘Kim, (Khein), goed. Dat smaakt kim. Ook: loos.’ Khein is de ahse variant van Hebr. kēn ‘1. juist, 2. zeker, ja, 3. zo’. In het nj hoort dat ken/kin te zijn, waarvoor vergelijk Brg. ken/kèn/kin ‘ja, juist’ [brn 16, 20, 23-25, 38, 42, 60, bt, vb].Ga naar voetnoot17 Kim is dan een geval van mematie (of: ver-em-ming van de eind-n; vgl. Den Besten 2006: 254-256), wat bevestigd wordt door kim/kin ‘akkoord, in orde’ [bw]. Dit Jiddische tussenwerpsel zou dan een aanduiding voor een joodse koopman geworden kunnen zijn.

5.2.2 Polygrafematisch

Polygrafematisch is een duur woord voor drie gevallen van tweeletterige abbreviaturen: koefnoen, tesmem en kopges. De eerste twee zijn welbekend voor wie zich met de Bargoense bronnen bezighoudt: koefnoen ‘gratis’ [br60, bt, pw] (vergelijk koefnoentje ‘vrijkaartje’) is afgeleid van Jidd/Ndl. kos(j)t niks [br60, bt, bw, pw]. Tesmem is een taboevorm voor temeie(r) ‘hoer’ (Hebr. ṭəmēʔā ‘onrein (vr.)’) [brn 37, 42-43, bt, pw, sh]. Het geval van koefnoen laat zien dat ook Germaanse woorden (zoals kos(j)ten en niks) met Jiddisch-Hebreeuwse letternamen kunnen worden afgekort. Koefnoen en tesmem worden door Beem (1975) allebei tot het nj gerekend.

Het enige nieuwe dat ik hier bieden kan, is het volgende geval: ‘kopges handelen, diefstal doen met binden [=vastbinden van het slachtoffer, hdb] enzovoort of zich zwart maken; een daad plegen, waarmede de galg gemoeid is’ [br16]. Dit is een volksetymologische variant van Rotw. Kofcheß ‘offener Überfall’ (Wolf 1985, al, iv: 516, 529, 560), met kof [=kaf] voor Jidd. kouech ‘kracht, gewelddaad’ (Hebr. kōaħ) en Jidd. chasene ‘huwelijk’, maar ook - volgens al, iv: 374 - ‘toller [sic] Lärmen mit Zank und Unfug’ (Hebr. ħaþūnā/ħaþunā). Het eerste lid, kof, is verstaan als Duits Kopf, wat in het Jiddisch overigens kop is. - Over de etymologie van dit Rotwelsche woord heb ik echter mijn twijfels: Kofcheß is in de analyse

[pagina 346]
[p. 346]

van Avé-Lallemant en Wolf een soort coördinatie, maar Koff und Cheß handeln ben ik niet tegengekomen in Wolf (1985). Het is daarom niet onmogelijk dat Kofcheß een voorbeeld is van het letter-voor-letter-spellen van een woord, waarvan Avé-Lallemant zelf twee voorbeelden geeft (vgl. noot 9). De voorkeursspelling voor kōaħ is חכ (kħ), dat wil zeggen een ‘defectieve’ spelling met slechts twee lettertekens, kof/kaf en ches. Omdat het Jiddisch hebraïsmen conservatief spelt, is חכ (kħ) dus ook de voorkeursspelling voor Jidd. kouech ‘geweld’. Als we dit Jiddische woord letter voor letter spellen, krijgen we kofcheß. Avé-Lallemant kon deze mogelijkheid niet zien omdat hij zelf kouech ‘plene’ spelde, dat wil zeggen met een <w> om de lange klinker c.q. diftong aan te geven: חוכ (kwħ; zie al, iv: 388).

5.2.3 Abbreviaturen in versteende woordgroepen

Van deze categorie geven de bronnen twee zekere gevallen: kimmelinderos, be-kaf en twee potentiële: bamzaaien en soemkoef.

Kimmelinderos en be-kaf

Kimmelinderos ‘je bent gek’ (Van Mullem (1995)) betekent letterlijk ‘kimmel in het hoofd’ (met ros(j) ‘hoofd’ (Hebr. rōš)). Waarschijnlijk is kimmel een abbreviamur voor Ndl. gek, wat betekent dat er rekening mee is gehouden dat de Nederlandse woordinitiële [γ] of [x] correspondeert met een Duitse c.q. Duits-Jiddische [g], al had hier ook de chaff gebruikt kunnen worden.

Van een geheel andere orde is be-kaf ‘in kaf’ met het Hebreeuwse proclitische voorzetsel bĕ- ‘in’, dat br58 als volgt beschrijft: ‘be-kaf, in de macht van iemand komen zij is be-kaf “staat onder algehele invloed van haar vent; willoze vrouw van een souteneur”.’ Hieruit valt af te leiden dat kaf een abbreviatuur voor Jidd. kouech ‘kracht, macht’ is (Hebr. kōaħ). Waar de auteur (Henri Roskam) dit lange citaat vandaan heeft is onduidelijk.

Bamzaaien

Bamzaaien ‘gokspelletje om te bepalen wie het rondje betaalt’ wordt in het bw zonder enige uitleg afgeleid van de Japanse keizersgroet (heika) banzai. In het ewn, sub bamzaaien, verzet ik me tegen die interpretatie - ten eerste omdat ik geen verband zie, ten tweede omdat je van ba[n]zai via natuurlijke processen (hier van plaatsassimilatie) nooit bij ba[m]zaai kunt komen (wel omgekeerd). Mijn alternatief was een afleiding uit een versteende pp: Jidd. baam zajen ‘bij-de zajen’ met zajen als abbreviamur voor zonef ‘staart’ - vanwege één van de varianten van het bamzaaien: strootje trekken met lucifers. Tegen deze hypothese is kn in het geweer gekomen met de volgende argumenten: (a) Dan is het accent verschoven van bamzájen naar bámzaaien. (b) Zajen is Sefardisch en Oost-Jiddisch, West-Jiddisch is zojen, (c) Banzaai was eerder in Nederland populair, getuige het bordspel Banzaai (1946) en de muziek- en toneelvereniging Banzaai van katholieke Delftse studenten (sinds 1908).

Nu is verschuiving van accent precies wat je verwacht bij de heranalyse van een versteende pp als een samenstelling. En ook bij het alternatief moet accentverschuiving worden aangenomen: banzai > bamzaaien. (Alleen, wat doet dat ertoe?). Verder zie ik niet in wat dat bordspel c.q. die vereniging met bamzaaien te

[pagina 347]
[p. 347]

maken heeft. Maar mijn belangrijkste bezwaar is fonologisch van aard: er is geen enkele reden om van de reeks [nz] met gedeelde plaatskenmerken over te gaan op de reeks [mz] met verschillende plaatskenmerken.

Dus blijft er één argument van kn over: de verschillende uitspraak van de naam van de zevende letter van het alfabet in Oost- en West-Jiddisch. Dit is een serieus argument en daar had ik in het ewn-lemma bamzaaien op moeten anticiperen, want het is waar dat we in de Bargoense bronnen alleen maar zojen lijken te vinden en ook v&p en Beem (1975) geven alleen zojin respectievelijk zojen op. Maar er is een uitzondering: zain ‘7’ [bt]. Verder is zajen geattesteerd in Duitsland: Weinberg (1994) geeft, zoals we gezien hebben, sajin naast sojin en Stern (2000) meldt voor het Rijnfrankisch seun en sein, dat wil zeggen zojen en zajen, en voor het Hessisch sin, sei en seun, en Matras (1991: 291) geeft voor het ‘ehemalige Judendorf’ Rexingen in Baden-Württemberg sajin op. En zie ook Wolf (1985: 352) voor ‘7=sain’ in de taal van de ‘Pfälzer Händler’. Zajen is dus ook wj. Bovendien is zajen, zoals hierboven al is betoogd, klankwettig. Het is dus duidelijk dat zajen mogelijk is als wjse abbreviatuur. Gezien de distributie van zajen kan bamzaaien te danken zijn aan mensen met een Duitse achtergrond. Maar ook is denkbaar dat het vóór de oorlog razendsnel stijgende prestige van het Palestinensische Moderne Hebreeuws met zijn Sefardische klinkersysteem hierbij een rol gespeeld heeft.

Soemkoef

Soemkoef/soenkoef ‘politie’ staat alleen in de bt en in br60, het excerpt uit Israel Querido's Jordaan-cyclus. Het is vermoedelijk een versteende pp met nj soem uit Duits zum ‘te/naar + lidwoord’, kn komt met het volgende voorstel: ‘misschien via Jidd. < Roodwaals zum kufe (nevenvorm van kupe < Mhd. Kuofe < Lat. cupa: kuip): naar de bak (gevangenis)’. Deze hypothese gaat, lijkt het, van de onjuiste veronderstelling uit dat het Jiddisch bij ontlening een slot-sjwa laat vallen. Verder is er geen enkele aanwijzing dat Kuf(f)e in het Rotwelsch behalve ‘Behältnis, Kasten’ ook ‘gevangenis’ kan betekenen. Waarschijnlijker lijkt het dat koef een abbreviatuur is, bijvoorbeeld voor Jidd. knas ‘geldboete’, Brg. knars ‘vonnis’ [br16], knas ‘boete’ [gt] (Hebr. qənās ‘boete’). Vergelijk ook Rotw. Knast ‘straf’, dat geworden is tot colloquiaal Duits Knast ‘gevangeni’.

5.2.4 Het systeem verwilderd: kimmel in Soddem

In de Winschoter bronnen pw en sh staat kemels ‘luizen’, naast het meer algemene kinnem/kinnef ‘luizen’ (Hebr. kinīm). pw zegt hierover: ‘waarschijnlijk een spottend gebruik van de oude vorm kemels = kamelen’. Mijns inziens ligt het net iets ingewikkelder, hoewel pw niet helemaal ongelijk heeft. De oplossing is te halen uit kemeln/kimmeln ‘kaarten’ [pw; en vergelijk br42]. De samenstellers van de woordenlijst duiden dit als een abbreviatuur: ‘De derde letter van het H. alfabet was de kimmel. Met deze k-klank begint ook het woord kaarten.’ Dat is juist, maar in het Hebreeuws en in het Jiddisch begint de derde letter van het alefbet met een [g]. We hebben hier dus een Bargoense verbastering van het abbreviatuursysteem. Blijkens [g]immel/kemmel ‘3’ [pm] had kimmel een variant kemmel naast zich. Kemmel klinkt als Engels camel ‘kameel’. Zodoende konden een bastaard-

[pagina 348]
[p. 348]

abbreviatuur *kemmels ‘luizen’ door kemels ‘kamelen’ vervangen worden, terwijl het werkwoord kimmeln op grond van kemmel de variant kemeln naast zich kreeg.

Kimmel/kemel staat overigens niet alleen in het gebruiken van een Engelse omweg. De Bargoense uitdrukking zich katoen houden ‘zich rustig houden’ [br60, bt] heeft een zelfde achtergrond. Dit moet zich koten houden zijn geweest (Hebr. qāṭān ‘klein’). De lange o uit de Hebreeuwse ā moet - gezien dollet en ollef uit Hebr. dāleþ en ālef - in het Jiddisch gevarieerd hebben tussen [o] en [ɔ:] of [ɔ]. Koten in de variant k[ɔ(:)]ten klinkt als Eng. cotton ‘katoen’. Zodoende kon koten volksetymologisch vervangen worden door katoen. Daarbij werd categoriewisseling van nomen naar adjectief op de koop toe genomen, zoals dat ook gebeurd is bij Brg. godin ‘eerlijk, best, echt’ [brn 16, 60, bt] dat via gedin komt van Jidd. kedin/kadin ‘in orde’ [brn 34, 60, bt] (Hebr. ka-dīn).Ga naar voetnoot18 Dit zijn speciale gevallen van relexificatie - te herkennen aan de abrupte overgang van naamwoord- naar adjectiefklasse.

6. Bargoense Mokum-namen met afkortingen

Bij Bargoense toponiemen heeft Moormann (2002) geen etymologieën gegeven. Bij plaatsnamen van het type Mokum + Hebreeuws-Jiddische letternaam is dat in principe ook niet nodig: het eerste segment van de letternaam hoort overeen te komen met het eerste segment van de plaatsnaam.Ga naar voetnoot19 Op één uitzondering na behoeven de volgende namen - geordend volgens het Jiddische alfabet - daarom geen uitleg: Mokum Olf ‘Amsterdam’ [br16], Mokum Beisz ‘Berlijn [bt], Mokum Dollet ‘Delft’ [br16], Mokum Hei ‘Den Haag’ [br15, p. 404], Mokum Lammert ‘Leiden’ [br16] en Mokum Reis ‘Rotterdam’ [bt]. Uitleg is alleen nodig bij Mokum Olf ‘Amsterdam’. De olef (< Hebr. ʔālef), van oorsprong een teken voor de glottisslag, doet in het Jiddisch-Hebreeuwse schrift met behulp van punctuatie dienst als <a> en <o>: אַ respectievelijk אׇ. Amsterdam schrijf je dus met een olef met een streepje eronder.

In br16 staan echter meer stadsnamen die uitleg behoeven. Die komen aan de orde in paragraaf 6.1. Daarna volgen nog vier stadsnamen uit drie andere bronnen (par. 6.2).

6.1 De ‘Mokum’-namen in de lijst Verwoert van ca. 1860 [br16]

Sub ‘mokum, stad in 't algemeen’ staan in br16 twaalf stadsnamen (Moormann 2002: 415). De lijst wordt echter in doorlopende tekst gegeven, terwijl het in het handschrift blijkbaar een lijstje van onder elkaar staande ingangen was. Bovendien bevatte het handschrift aanhalingsstreepjes, die Moormann in het Bronnenboek opgelost heeft. Daarom, en omdat - zoals ik zal laten zien - de structuur van de lijst ook van belang is, citeer ik naar Moormanns oorspronkelijke editie (Moor-

[pagina 349]
[p. 349]

mann 1926: 162). Daarbij breng ik - met Moorman (2002) - drie verbeteringen aan:Ga naar voetnoot20

 

Mokum Rijst of Brijst, Rotterdam.
Mokum Lammert Majim, Leeuwarden.
Mokum Lammert, Hoorn, Stad Leiden.
-Kaf, 's-Hertogenbosch.
-Olf, Amsterdam.
-Aye, Alkmaar.
-Jaar, Arnhem.
-Dollet, Delft.
-Majim, Dordrecht.
-Heif, 's-Gravenhage.
-Grouw, Groningen.
-Soyen, Haarlem.

 

Er zit structuur in deze tekst - zij het een rare. Vanaf Amsterdam is de lijst geordend op beginletter van de Nederlandse plaatsnaam: A vóór D vóór G vóór H. Het bovenste stuk van de lijst is omgekeerd geordend: R vóór L vóór H. Verder mogen we aannemen dat in de onbekende bron waaruit deze gegevens stammen, tussen 's-Hertogenbosch en Leiden Hoorn gestaan heeft. Vermoedelijk stond daar: ‘- Koof, Hoorn.’ want er is ook een ingang koof waarvan Moormann (1926: 154) niet zeker is of er nu ‘Koof, hoorn.’ of ‘Koof, Hoorn.’ staat, terwijl ook (Mokum) Aye en (Mokum) Dollet ‘Delft’ hun eigen ingangen gekregen hebben.Ga naar voetnoot21 (Vergelijk Moormann 2002: 413).

Gezien het disambiguerende Majim in Mokum Lammert Majim ‘Stad L Water’ zal ‘- Majim, Dordrecht.’ wel gelezen moeten worden als ‘Mokum Dollet Majim [Stad D Water], Dordrecht.’ Moormann heeft hier echter ‘Mokum Majim “Dordrecht”’ gelezen (vgl. Moormann 2002: 415) en zo staat het ook in de indexen van Moormann (2002).Ga naar voetnoot22 Verder moet nog worden opgemerkt dat Rijst een volksetymologische vervorming is van Jidd. reisj ‘r’, dat de <b> in Brijst een overgangsklank is (een intrusive stop) tussen de slot-m van Mokum en de begin-r van Rijst, en dat Heif vermoedelijk een foute lezing is voor Heit als in Mokemheijt ‘Den Haag’ [br53]. Heit is eigenlijk een terugvorming met metanalyse uit heitje (lett.) ‘vijfje’ [dat wil zeggen vijf stuivers, en dus een kwartje] dat is afgeleid van het als telwoord gebruikte Jidd. hei ‘vijfde letter van het alfabet, h’ (Hebr. hē)Ga naar voetnoot23 Tenslotte is Koof waarschijnlijk een verschrijving voor Koef ‘q’ (zie onder).

Zodoende zijn er eigenlijk geen problemen met de namen Mokum Rijst/Brijst, Mokum Lammert (Majim), Mokum Dollet (Majim) en Mokum Heif. Het gaat hier om keurige afkortingen: Stad R[otterdam], Stad L[eiden] cq L[eeuwarden], Stad D[elft] cq D[ordrecht] en Stad [Den] H[aag]. Hier mogen we dan Mokum

[pagina 350]
[p. 350]

Olf ‘Amsterdam’ aan toevoegen. Maar dan blijven er nog zes namen over: vier waarvan het begin van de letternaam niet overeenkomt met het begin van de eigenlijke plaatsnaam (Mokum Koof, Kaf, Aye en Soyen) en twee waarin een ander soort woord optreedt (Mokum Jaar en Mokum Grouw).

Bij de letternamen gaat het in drie van de vier gevallen vermoedelijk om een woordspelletje. Koof, of liever koef ‘q’ (nr. 19) is de verkorting van Hebr. qeren ‘hoorn’. Zo kon Hoorn (Mokum {Koof/Koef}) onderscheiden worden van Den Haag (Mokum Hei(f)). Disambiguering speelt ook een rol bij de namen voor Alkmaar en Arnhem, die anders net als Amsterdam Mokum Olf zouden moeten heten. Jaar in Mokum Jaar ‘Arnhem’ is Jidd. jaar ‘bos’ (Hebr. jaʕar), een woord dat - gezien de bosrijke omgeving - goed past bij Arnhem, hoewel het ook de vertaling van Den Bosch zou kunnen zijn. Bij Mokum Aye ‘Alkmaar’ is iets anders aan de hand. Aye moet Jidd. ajen/ajin (nr. 16) zijn. Alkmaar is blijkbaar moedwillig verlezen als een Hebreeuwse voorzetselgroep van het type ʕal CəCāC (Jidd. al CeCaC): ʕal kəmār ‘tot kemar’ - desnoods als ʕal gəmar ‘ter voltooiing’ met verstemlozing van de [g]. Het voorzetsel begint - ook in de spelling van het Jiddisch - met een ajin. Vandaar Mokum Aye[n]. Bij Haarlem heeft weer een andere associatie een rol gespeeld: Haarlem ziet er uit als een Hebreeuws meervoud van wj harle ‘grootvader’. Vervang dit door Jidd. zokeinem ‘oude mannen’ en je hebt Mokum Zojen ‘Stad Z’.

Omdat in het Jiddisch de [k] van een Europees woord gewoonlijk met een koef (nr. 19) geschreven wordt en werd, vermoed ik achter 11 kaf in Mokum Kaf een Semitisch woord. Maar hier kom ik niet verder dan een wilde speculatie. Evenmin begrijp ik Mokum Grouw voor Groningen.

6.2 Andere Mokum-namen

Moormann (2002) bevat nog één andere plaatsnaam van het Mokum + x type met Hebreeuws-Jiddisch taalmateriaal. Hieraan kunnen dan nog twee stadsnamen uit de gt worden toegevoegd die Moormann niet in zijn desbetreffende uittreksel van de gt heeft opgenomen alsmede een stadsnaam uit kn. Het gaat om ‘den Haag 't Mokem Ipig’ [br7, en vgl. br52], Mokum Beis ‘Winschoten’ [kn], ‘Mokum Gas - Gouda’ [gt] en ‘Mokum Baddik - Keulen’ [gt].

't Mokem Ipig is waarschijnlijk een verwensing, met Jidd. ippesj ‘stank. besmettelijke ziekte’ (Hebr. ʕippūš). De [š] is blijkbaar verstaan als een Ich-Laut. Dit hangt samen met het feit dat in het nj - en in veel niet-standaardvariëteiten van het Duits (Herrgen 1986) - een (potentiële) ich-Laut als [š] geproduceerd werd. Bijvoorbeeld: iesj ‘ik’, sjiddesj ‘huwelijk’ (Hebr. šiddūx). (Vgl. Beem (1970).)

Mokum Beis ‘Winschoten’ staat in kn, p. 399, in de volgende context: ‘Mokum Beis, Mokum van het Noorden: Winschoten (vanwege zijn eertijds grote Joodse gemeenschap)’. Wat hier bedoeld wordt is het volgende: Winschoten was enige tijd de Nederlandse plaats met het grootste percentage joodse inwoners na Amsterdam. (Zie pw, p. 131.) Hieruit valt af te leiden dat Mokum Beis ‘Stad twee, Tweede stad’ betekent, naar analogie van de bekende mislezing van Mokum Ollef ‘Stad A[msterdam]’ als ‘Stad een, eerste stad’. Mokum van het Noorden betekent dus ‘Amsterdam van het Noorden’.

Mokum Gas moet Mokum Gaf zijn, met Jidd. chaf, de gespirantiseerde variant

[pagina 351]
[p. 351]

van de kaf ‘k’ (nr. 11) als grafeem voor de Europese [x]. Mokum Baddik ‘Keulen’ tenslotte behandel ik alleen omdat deze naam, als enige van de door de gt uit een of andere Duitse bron geciteerde plaatsnamen niet te vinden is in al of Wolf (1985). Mokum Baddik moet Mokum Zaddik zijn, met [ts]addik voor Z/C, dat wil zeggen C[ologne]. Hoofdletter Z ziet er in Frakturschrift voor een Nederlander als een B uit. Vandaar.

7. Tot slot

Als we alle details terzijde laten, dan gaat dit artikel over twee manieren waarop Jiddisch-Hebreeuwse letternamen in het Bargoens gebruikt konden worden: als telwoorden en als letternamen in verband met abbreviaturen (en vermoedelijk één gespeld woord: kopges <kofcheß). Voor de handel was kennis nodig van de eerste 15 letternamen (ollef tot en met sammech) plus 5 Hebreeuws-Jiddische telwoorden, maar geen kennis van geschreven Jiddisch. Bij abbreviaturen en Mokum-namen (en gespelde woorden) lag dat anders: er was enige kennis van het Jiddische schrift nodig en soms ook enige kennis van het Hebreeuws om zulk soort woorden te kunnen creëren.

Hieronder staan alle gevallen die onder het tweede gebruik vallen - met weglating van de nonce loans kaf ‘dorp stad’ en kopges ‘gewelddadige diefstal’. Woorden die specifiek voor Amsterdam of Winschoten zijn, zijn gemarkeerd metA respectievelijkW. Plaatsnamen staan in klein kapitaal.

01 ollef [-] [a] [0] [Mokum] Ollef/Olf ‘Amsterdam’
02 beis [b] [Mokum] Beisz ‘Berlijn’ - beisA ‘buurt, straat’
03 gimmel [g] kimmel-[inderos] ‘je bent gek’ - kimmelnW/kemelnW ‘kaarten’ - kemelsW ‘luizen’
04 dollet [d] [Mokum] Dollet ‘Delft’ - [Mokum] Dollet [Majim] ‘Dordrecht’
05 hei [h] [Mokum] Hei/Heif/-Heijt ‘Den Haag’
07 zojen [z] [Mokum] Zojen ‘Stad Oude mannen [=Haarlem]’ -[bam]-zaaien ‘naam van een gokspelletje’
08 ches [x] gis ‘slim’ -piekgis ‘erg slim’
09 tes [t] tes-[mem] ‘hoer’
11 kaf [k] [Mokum] Kaf ‘'s-Hertogenbosch’ (?) - [Mokum] Gas ‘Gouda’ - kaf ‘1. jood, joodse handelaar, 2. heler die te weinig betaalt’ - [be-]kaf ‘in de macht van iemand’
12 lammed [1] [Mokum] Lammert ‘Leiden’ - [Mokum] Lammert [Majim] ‘Leeuwarden’
13 mem [m] [tes]-mem ‘hoer’
14 noen [n] [koef]-noen ‘gratis’, [koef]-noentje ‘vrijkaartje’
16 ajen [-] [Mokum] Aye ‘al kemar [= Alkmaar]’
19 koef [k] koof ‘Hoorn’ - koef-[noen] ‘gratis’, koef-[noentje] ‘vrijkaartje’ - [soem]-koef ‘politie’
20 reisj [r] [Mokum] Reis/Rijst/Brijst ‘Rotterdam’
21a sjien [š] sjien/sien/sien-[emer] ‘agent van politie, cipier, enz.’

Dit zijn zestien letternamen, maar zes daarvan komen louter op rekening van de plaatsnamen.

[pagina 352]
[p. 352]

Kennis van het Jiddische schrift was nodig om te kunnen kiezen tussen s(j)ien en sammech, kaf en koef, ches en chaf, en tes en toof. Bovendien lijkt de oppositie tussen kimmelinderos versus Mokum Gas te duiden op een meer Duitse versus een meer Nederlandse behandeling van de Nederlandse initiële [x/γ]. Kortom, dit zijn leenwoorden, geen vrije scheppingen. En waar wel creatief te werk werd gegaan, ging het ‘mis’: kaarten had *koefen moeten zijn (en niet kimmelen) en kinnem/kinnef ‘luizen, luis’ had *kaf of *kaffem moeten zijn (of zelfs *kappajem!). Maar dat is misschien wat onaardig tegenover dit creatieve gebruik van kimmel, kemmel, kemel.

Afkortingen

Bronnen: al = Avé-Lallemant (1858-1862) - bt = Köster Henke (1906) - bw = Endt & Frerichs (1974) - ewn = Philippa e.a. (2003-...) - gt = Van Bolhuis (1937) - kn = Van de Kamp & Van der Wijk (2006) - pm = Postmus (1992) - pw = Potjewijd (1977) - sh = Steenhuis (1978) - v&p = Voorzanger & Polak (1915) - va = Van Aalst (1975)- vb = Van Bekkum (1999)

 

Talen en variëteiten: = Asjkenazisch Hebreeuws - Brg. = Bargoens - Hebr. = Hebreeuws - Jidd. = Jiddisch - Ndl. = Nederlands - pjd = Post-Jiddisch Duits - pjn = Post-Jiddisch Nederlands - Rotw. = Rotwelsch - StJ = Standaard-Jiddisch - wj = West-Jiddisch

Bibliografie

Avé-Lallemant 1858-1862 [1980] -J.C.B. Avé-Lallemant: Das deutsche Gaunerthum in seiner sozialpolitischen, literarischen und linguistischen Ausbildung zu seinem heutigen Bestande. 4 delen. Leipzig. [fotomechanische herdruk in drie banden, Hildesheim/New York, 1980]
Beem 1970- H. Beem: Jerosche. Jiddische spreekwoorden en zegswijzen. 2e, gewijzigde en aangevulde druk. Assen.
Beem 1975 - H. Beem: Sje'erit: resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch. 2e druk. Assen.
Ben-Yehuda & Weinstein 1964 - E. Ben-Yehuda & D. Weinstein: Ben-Yehuda's Pocket English-Hebrew Hebrew-English Dictionary. New York.
Berns 1993 - J. Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 's-Gravenhage. [3e, herz. uitg. van Jo Daans gelijknamige boek (1948)]
Den Besten 2004 - H. den Besten: ‘Bespreking van Moormann (2002).’ Nederlandse Taalkunde 9: 263-266.
Den Besten 2005a - H. den Besten: ‘De valkuilen van een nieuw Bargoens woordenboekje en de makkes van de bargoenistiek. - Naar aanleiding van: Roskam (2002).’ Neerlandistiek.nl05.03.
Den Besten 2005b - H. den Besten: ‘Kaf, elendes Nest’: eine Kritik der Wolfschen Etymologie.’ Zeitschrift für Germanistische Linguistik 33: 361-368.
Den Besten 2006 - H. den Besten: ‘Jiddisch Hebreeuws in Nederlands en Bargoens. N.a.v. Moormann (2002).’ tntl 122: 233-259.
Endt & Frerichs 1974 - E. Endt & L. Frerichs: Bargoens woordenboek. Kleine woordenschat van de volkstaal: volkstaal-abn, abn-volkstaal. 2e, verb. en verm. druk. Amsterdam.
Even-Shoshan 2003 - A. Even-Shoshan: Ha-milon ha-ivri ha-merukaz. Otzar šalem ume'udkan šel ha-lašon ha-ivrit lekol tekufoteha, nivim ivriyim we-aramiyim, munakhim bênle'umiyim, roše-tevot we-kitzurim. Jeruzalem.
Götze & Mitzka 1939-1957 - A.A.W. Götze & W. Mitzka e.a.: Trübners deutsches Wörterbuch, im Auftrag der Arbeitsgemeinschaft für deutsche Wortforschung herausgegeben von A.A.W. Götze en [vanaf deel 5] W. Mitzka. 8 delen. Berlijn.
Herrgen 1986 - J. Herrgen: Koronalisierung und Hyperkorrektion. Das palatale Allophon des /CH/-
[pagina 353]
[p. 353]
Phonems und seine Variation im Westmitteldeutschen. Wiesbaden.
Hilgert 1993 - W. Hilgert: Mores Zores und Maschores. Jiddisch-Hebräisch in unserer Mundart. Horrweiler.
Kisch 1967 - I. Kisch: Bespreking van H. Beem, Sje'erith. Resten van een taal. Assen. 1967. Studia Rosenthaliana 1, 2: 126-129.
Klepsch 2004 - A. Klepsch: Westjiddisches Wörterbuch. Auf der Basis dialektologischer Erhebungen in Mittelfranken. 2 delen. Tübingen.
Kluge 1901 [1987] - F. Kluge: Rotwelsch. Quellen und Wortschatz der Gaunersprache und der verwandten Geheimsprachen. Dell 1: Rotwelsches Quellenbuch. Straatsburg, [fotomechanische herdruk. Berlijn, 1987]
Koehler & Baumgartner 1967-1996 - L. Koehler & W. Baumgartner: Hebräisches und aramäisches Lexikon zum Alten Testament. 3. Auflage, neu bearbeitet von W. Baumgartner, J.J. Stamm u.a. 5 delen. Leiden.
Köster Henke 1906 - W.I.H. Köster Henke: De Boeventaal. Zakwoordenboekje van het Bargoensch, of de taal van de jongens van de vlakte, in woorden en zinnen alfabetisch gerangschikt. Dokkum. [zie Sanders (1999)]
Kutscher 1982 - E.Y. Kutscher: A history of the Hebrew language. Jerusalem.
Lühr 1996 - R. Lühr: ‘Zum Sprachnamen Rotwelsch.’ In: Rotwelsch-Dialekte. Symposion Münster 10. bis 12. März 1995, K. Siewert (red.). Wiesbaden. 15-31.
Matras 1991 - Y. Matras: ‘Zur Rekonstruktion des jüdischdeutschen Wortschatzes in den Mundarten ehemaliger “Judendörfer” in Südwestdeutschland.’ Zeitschrift für Dialektologie und Linguistik 58: 267-293.
Moormann 1926 - J.G.M. Moormann: ‘Bargoensch uit het midden der negentiende eeuw.’ tntl 45: 111-185.
Moormann 2002 - J.G.M. Moormann: De Geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk met een nieuw, nagelaten deel, bezorgd door N. van der Sijs, met een inleiding van E. Endt. Amsterdam/Antwerpen.
Philippa e.a. 2003-... - M. Philippa, F. Debrabandere & A. Quak (red.): Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Amsterdam.
Postmus 1992 - L. Postmus: Restanten van het Gronings Jiddisch. Een fonetisch onderzoek. Doctoraalscriptie, RU Groningen.
Potjewijd 1977 - T. Potjewijd: Leven en werken in Winschoten in de negentiende eeuw. Met een lijst van joodse woorden en zegswijzen samengesteld door de Werkgroep ad hoc. Winschoten.
Roskam 2002 - H. Roskam: Boeven-jargon. Bezorgd door E. Sanders en N. van der Sijs. Amsterdam/Antwerpen.
Sanders 1999 - E. Sanders: Boeventaal & Gabbertaal. Twee Bargoense woordenboekjes uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Ingeleid door -. Amsterdam.
Siewert 2003 - K. Siewert: Grundlagen und Methoden der Sondersprachenforschung. Mit einem Wörterbuch der Masematte aus Sprecherbefragungen und den schriftlichen Quellen. Wiesbaden.
Steenhuis 1978 - F.H. Steenhuis: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, verder wat Laiden, Gezegden, Roadsels en ook het Winschoter Bargoens. Wildervank.
Stern 2000 - H. Stern: Wörterbuch zum jiddischen Lehnwortschatz in den deutschen Dialekten. Tübingen.
Van Aalst 1946 - H. van Aalst: Onder martieners en bietsers, bewerkt door C.J. Jansen en drs. A.J. Jansen. Rotterdam.
Van Aalst 1975 - H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. Een zwerversleven. Opnieuw bewerkt door J.J. Cramer. Met een voorwoord van S. Carmiggelt. Amsterdam, [oorspr. uitg. 1946]
Van Bekkum 1999 - W.J. van Bekkum: ‘Reconstruction of Yiddish Colloquial in Winschoten.’ In All those nations... Cultural encounters within and with the Near East. Studies presented to Han Drijvers [...]. H.L.J. van Stipthout (red.). Groningen. 1-12.
Van Bolhuis 1937 - E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. Woordenlijst van het Bargoens. Ede. [zie Sanders (1999)]
Van de Kamp & Van der Wijk 2006 - J. van de Kamp en J. van der Wijk: Koosjer Nederlands. Joodse woorden in de Nederlandse taal. Amsterdam/Antwerpen.
Van Iependaal 1936 - W. van Iependaal: Lord Zeepsop. Zeist.
Van Iependaal 1963 - W. van Iependaal: Willem van Iependaal Omnibus. Bussum.
Van Mullem 1995 - S. van Mullem: ‘Bargoense woorden.’ Woonwagennieuws 4, mei 1995: 28.
Voorzanger & Polak 1915 - J.L. Voorzanger & J.E. Polak: Het Joodsch in Nederland. Aan het He-
[pagina 354]
[p. 354]
breeuwsch en andere talen ontleende woorden en zegswijzen. Amsterdam [Facsimile-editie, Utrecht: hes, 1974].
Weinberg 1973 - W. Weinberg: Reste des Jüdischdeutschen. 2. erweiterte Auflage. Stuttgart.
Weinberg 1994 - W. Weinberg: Lexikon zum religiösen Wortschatz und Brauchtum der deutschen Juden. Herausgegeben von Walter Röll. Stuttgart-Bad Cannstatt.
Wolf 1985 [1993] - S.A. Wolf: Deutsche Gaunersprache. Wörterbuch des Rotwelschen. [Unveränderter Nachdruck der 2. Auflage von 1985] Hamburg.

Adres van de auteur

Universiteit Stellenbosch en Universiteit van Amsterdam
Taalwetenschap
Spuistraat 210
1012 vt Amsterdam
j.b.denbesten@uva.nl
voetnoot*
Naar aanleiding van J.G.M. Moormann, De Geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk, met een nieuw, nagelaten deel. Bezorgd door Nicoline van der Sijs, met een inleiding van Enno Endt. Amsterdam-Antwerpen: L.J. Veen, 2002.

voetnoot1
Voor het overschrijven in de Bargoense bronnen zie Moormann (2002), Den Besten (2004, 2005a) en de inleiding door Van der Sijs in Roskam (2002).
voetnoot2
Postmus (1992) geeft zijn woorden zowel in ipa als in een op het Nederlands gebaseerde spelling. Ik citeer hem in de laatste variant. Omdat hij de telwoorden alleen in ipa opgeeft, heb ik daar de gespelde vorm uit afgeleid.
voetnoot3
Anders dan Van de Kamp & Van der Wijk (2006) zal ik niet gebruik maken van de letterlijke vernederlandsing Roodwaals. Volgens Lühr (1996) is trouwens Rotwelsch (oudste voorkomen rot walsch, rijmend op valsch, eerste helft 14e eeuw), een leenwoord uit het Middelnederlands, met het depreciërende voorvoegsel rot-, dat nog in de 17e eeuw in Duitse teksten als rott- gespeld kon worden. (Zie ook Götze & Mitzka (1939-1957) sub rotwelsch.) Nog in 1691 maakt de taalkundige Ludolf zich in geleerd Latijn kwaad over de vervanging van Rottwelsch door Rohtwelsch (Kluge 1901: 174).

voetnoot4
Deze toevoegsels zijn gebaseerd op Bargoense telwoorden die teruggaan op Jiddische letternamen: 1 allef/alef ‘een’ [pw, sh, pm] - 4 dalet(h)/dallet ‘vier’ [brn 15-16, 49, bt, pm] - 6 woof ‘zes’ [brn 16, 48-49, bt, pw, sh, pm] - 7 sojem ‘zeven’ [br20] - 8 gis ‘acht’ [brn 16, 49, bt] - 9 tis ‘negen’ [brn 16, 49] - 14 non ‘vijftig’ [br48, pw, sh, pm] - 16 gnajen/ngajin ‘zeventig’ [bt]. - Verder 11 gaf ‘twintig’ [bt], met de gespirantiseerde variant van de kaf. - Voor het systeem achter deze betekenissen zie par. 4.
voetnoot5
yivo: het Yidisher Visnshaftlekher Institut te New York.
voetnoot6
Weinberg onderscheidt daarom ook wëis, chaff/choff, fëi en ßaw/ßow. Beem vermeldt ze niet.
voetnoot7
Waarom Beem voor woow in plaats van woof kiest, is onduidelijk.
voetnoot8
Zie Beem (1970: inl.). De realisatie van de ajin als een velaire nasaal kwam voor in het nj van geletterden. Zie hiervoor Kisch (1967: 127). Beem ontkent zulke invloed.
voetnoot9
Wolf (1985) noemt - o.a. verwijzend naar al, iii: 327 - twee ‘gespelde’ woorden met lommet in plaats van lammet: lommetollef ‘[=] nee’ en schinpelommet/schimpelommet/schienpehlamed ‘[<špl> =] sjofel’, al, iv: 308, geeft Mokum Lommet ‘stad L[eipzig]’. In v&p, p. 72-73, worden voor de letternamen met een Hebreeuwse lange ā als Ndl. gegeven: dolet (4), wów (6), lamed (12), somech/samech (15), çodi/çadi (18), tów (22), terwijl hun 11e letter kaph teruggaat op Hebr. kaf, met een korte a.
voetnoot10
De [ʋ] in een Jiddisch woord van Duitse herkomst wordt met een dubbele woof geschreven.

voetnoot11
pm geeft ook meja wat naar tendeert. Je zou echter mejo verwachten.
voetnoot12
Br49 heeft ook sisjem ‘60’ (Hebr. šišīm).
voetnoot13
Beis/beisje /beizie ‘dubbeltje’ van beis bas ‘twee stuivers’) [brn 12, 25, 35-36, 38, 40-42, 48, bt, bw, pw, pm] - heit/heitje ‘kwartje’ (van hei(t) bas ‘vijf stuivers’) [brn 16, 25, 31, 34-37, 42, 48, 55, 60, bt, bw] - joed(je)/joet(je) ‘tientje’ [brn 25, 36, 39-40, 48, 55, 60, bw, Berns 1993: 50, pw] - lammetje ‘daalder [=f 1,50]’ (van lammet bas ‘dertig stuivers’) [brn 34, 36, 40, 60, bt].

voetnoot14
Gewoonlijk wordt smeris van Jidd. sjmiere ‘wacht’ afgeleid, maar dat laat de woordfinale onverklaard.
voetnoot15
Zie Van Iependaal (1936: 79) en (1963: ges op pp. 23, 37, 105 vs. gis op p. 86).

voetnoot16
Voor de etymologie zie al, iv: 555, Weinberg (1973), Stern (2000) en Den Besten (2005b).
voetnoot17
Daarnaast kien/kine/kiene ‘ja’ [brn 16, 19, 21, 29-30].

voetnoot18
Voor ke- naar ge- zie Den Besten (2006: 253).

voetnoot19
Voor Mokum-namen in Duitsland zie de lemmata Mockum, Godel Mokkum Hey en Kasser in Wolf (1985) en al, iv: 303-305 en 308-309.

voetnoot20
De verbeteringen zijn: het voegwoord of op de regel van Rotterdam niet cursief. - Majim op de regel van Leeuwarden met hoofdletter. → Dortrecht à Dordrecht.
voetnoot21
Het is niet onmogelijk dat oorspronkelijk aan dit lemma ter verduidelijking Stad toegevoegd was. Dus bijv. ‘Koof, Hoorn, Stad.’ Dit lijkt me zinvoller dan ‘Mokum Lammert, Stad Leiden.’
voetnoot22
Van Bolhuis heeft in de gt nog net deze fout ontdekt maar dat heeft geleid tot de onjuiste ingang Majem Mokum Dollet.
voetnoot23
Hei/hij /hy ‘vijf’ [brn 16, 36, 42, 48-49] - heit ‘vijf’ [br16, bt].


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hans den Besten


taalkunde

  • Sociolinguïstiek

  • Dialectologie

  • Klanken (fonologie)

  • Vormen (morfologie)