Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127 (2011)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.03 MB)

ebook (5.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127

(2011)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

Renaat J.G.A.A. Gaspar
Plelling, gaetswyn, spoling en circa twintig andere lexicale aanwinsten in Gelders-Overijsselse stadsrekeningen uit het eerste kwart van de vijftiende eeuw

Abstract - By comparing the accounts of the cities in the Hanseatic league in Guelders and Overyssel the author could establish the true meanings of a few words which dictionaries and glossaries have described incorrectly. Furthermore, he has found in the Doesburg accounts of the first quarter of the fifteenth century some twenty terms that were not recorded until now and are registered in this article for the first time.

1 Ter introductie

Dat stadsrekeningen voornamelijk door historici bestudeerd zijn, is heel begrijpelijk: zij vinden daarin allerlei financiële gegevens die als materiaal kunnen dienen voor hun geschiedschrijving. Linguïsten en filologen hebben zich met deze bronnen veel minder beziggehouden, en dat is evenmin verwonderlijk.Ga naar voetnoot1 Het taalgebruik in de rekeningen is immers over het algemeen heel geserreerd, is dikwijls nogal slordig in grammaticaal opzicht, vertoont vaak standaardformuleringen en leent zich door dat alles minder gemakkelijk voor lexicografisch of filologisch onderzoek. Illustratief voor dit ‘ongemak’ is de lijst van de 31 Oost-Gelderse teksten die door H.J. Leloux onderzocht zijn. Die lijst bevat oorkonden, contracten, brieven en akten, maar geen enkele stadsrekening.Ga naar voetnoot2

Toch kunnen ook de Gelders-Overijsselse stadsrekeningen van Kampen, Deventer, Zutphen, Doesburg, Arnhem, Nijmegen (en Geldern) voor filologen interessant zijn, alleen al omdat ze hier en daar woorden, woordbetekenissen, woordsamenstellingen en woordcombinaties bevatten die niet - of niet geheel juist - in Verwijs' en Verdams Middelnederlandsch Woordenboek zijn opgenomen. Deze kleine studie zal dit aantonen.

Ook de glossaria bieden niet altijd uitkomst, schaars als ze zijn. Alleen de uitgave van de rekeningen van Zutphen heeft zo'n verklarende woordenlijst; die van Arnhem en die van Nijmegen slechts voor een klein aantal jaarrekeningen. De rekeningen van Kampen heeft Nanninga Uitterdijk voorzien van een beperkt glossarium, en de twee Doesburgse rekeningen die Renting uitgegeven heeft, bevatten niet meer dan een summier woordenlijstje.Ga naar voetnoot3 Een glossarium bij de Deventer stadsrekeningen

[pagina 123]
[p. 123]

werd wel aangekondigd in deel 1, maar kwam er uiteindelijk niet ten gevolge van de (eerste) ingrijpende bezuinigingen bij onderwijs en wetenschap in de jaren '70.Ga naar voetnoot4

Er blijkt nu een aantal woorden in de rekeningen van de Gelderse steden te staan (met name in de Doesburgse rekeningen van de periode 1389-1422) die nog in geen enkel woordenboek en geen enkel glossarium zijn opgenomen. De juiste betekenis van die termen is - gelet op het specifieke karakter van deze teksten - niet eenvoudig te bepalen. Enkel door de rekeningen onderling met elkaar te vergelijken, door enige ‘taal-wetmatigheden’ daarbij te betrekken alsook door de cultuurhistorische achtergrond in ogenschouw te nemen kan de correcte duiding worden gevonden. Dat laatste wil hieronder aangetoond zijn aan de hand van drie woorden waarvan de betekenis tot nu toe onjuist is opgetekend: plelling, gaetswijn en spoling.

Na de tamelijk uitvoerige bespreking van plelling, gaetswijn en spoelinge zijn ook enkele andere aanvullingen op het mnw vermeld. Maar uitgezonderd wirfen, dat ruimer bedeeld is, krijgen deze ruim twintig woorden naast hun vindplaatsen slechts een korte toelichting. Daarbij ben ik als volgt te werk gegaan.

Nogal eens zijn dat woorden met maar één vindplaats, maar zij konden gerust vermeld worden omdat de betekenis die daaraan verleend wordt, ondersteund is door elders genoteerde gegevens, zoals bij een woord als biergelt. Voorts hebben tot nog toe onbekende en eenmalig genoteerde termen een plaats in de lijst gekregen, wanneer er sprake is van een ‘betrouwbare’ aanvulling op de lexica, zoals bij baer, pinsenavont en wypen. Ook wanneer een verhelderend zinsverband (zoals bij sportelen) een bepaalde (nieuwe) interpretatie ondersteunt, is een woord met maar één vindplaats in de onderstaande lijst opgenomen. Niet geboekstaafd zijn de talrijke spellingvarianten van allerlei woorden, zelfs niet als ze erg opmerkelijk mogen heten, zoals gheralt en aralt voor heraut.

De vindplaatsen in de Doesburgse rekeningen zijn tussen vierkante haken aangeduid als oad (Oud Archief Doesburg), gevolgd door het inventaris- en het bladzijdenummer. Voor de overige gebruikte afkortingen zie de de bibliografie.

2 Plelling, gaetswyn en spoling

2.1 Plelling

Elf vindplaatsen, waaronder:

-Inder weken sunte Elizabet Steven dat he plellingen byden dyck satten [pootte, plaatste]: 7 grote.
-Theus gezat hondert ende 42 plellinge. Hadde 35 grote.
-Theus enen dach anden dike ende ander oy getuynt [afscheidingen geplaatst] ende plellinge bevonden mit doerne: 4 blenken.
-Theus ander oy [...] noch 15 plellinge gesat.
-Item betaelt Frijthoff vor 200 plellinge 5 gulden.Ga naar voetnoot5
[pagina 124]
[p. 124]

Dit woord staat in geen enkel woordenboek vermeld.

W. Jappe Alberts (1967-1985) zegt over plellinge: ‘betekenis onbekend’. R. Renting (1964) probeert het woord te duiden, ziet erin een variant van palinge en geeft het de betekenis ‘paalwerk’. E.A.K. Schaars-Kluck, die het glossarium bij Wartena (1977) verzorgd heeft, is dichter bij de waarheid als zij het de betekenissen ‘jonge boom, stek’ geeft. Maar zowel Renting als Schaars heeft ongelijk.

Taalkundig gezien biedt de woordvorm palinge met als vermeende betekenis ‘paalwerk’ immers geen erg aannemelijke verklaring, want metathesis van de l met een heldere of met een lange vocaal is niet elders gedocumenteerd.Ga naar voetnoot6 Daarom zul je eerder moeten denken aan een geval van elisie. Elideren van een beklemde vocaal kwam wel vaker voor, in het bijzonder na de stemloze occlusieven p, k of t en vóór een der liquidae l of r. Denk aan courant → krant, kalant → klant, terazzo → terrasse → tras(aarde) en aan porei → prei. Hetzelfde is bij plelling het geval: tussen de p en de l is een klinker weggevallen. Welke, zal zo dadelijk blijken. Eerst nemen we de zinsverbanden waarin plelling voorkomt, onder de loep. Die blijken een paar duidelijke aanwijzingen van de gezochte betekenis te bieden.

Jappe Alberts (1967-1985) kwam over de periode 1382-1392 het woord plelling zesmaal tegen; éénmaal ook pleeling.Ga naar voetnoot7 Twee van deze vindplaatsen wijzen overduidelijk op een levend gewas en zeer beslist niet op dood ‘paalwerk’:

die plellinge [...] die verdorreden.
die plellinge te snoyen opten grave [te snoeien bij de gracht].

De betekenissen ‘jonge boom’ en ‘stek’ die mevrouw Schaars toekende, zouden dus eventueel kunnen passen, maar er is meer aan de hand. Plellingen moeten immers ook heel klein en gemakkelijk hanteerbaar zijn geweest, gelet op de grote aantallen die bij één gelegenheid gepoot werden. In Doesburg eenmaal 142 en eenmaal tweehonderd stuks; in Arnhem eenmaal liefst 1350 en daarna nog eens negenhonderd stuks. Dat zou de aanplant van een heel bos betekenen. Je zou dus eerder aan kleine plantjes dan aan jonge boompjes moeten denken.

Dit gegeven én het feit dat in het tekstverband meermalen sprake is van een gewas dat kon gedijen in het weiland en bij een dijk (in Arnhem bij een gracht) leidt tot een heel andere, meer voor de hand liggende verklaring. Er is immers het geneeskrachtige kruid polei (Mentha pulegium L.) waarvan de R. Dodoens in zijn Cruijdt boeck (1608) opmerkt: ‘Poley wast seer gaerne in poelachtige ende broeckachtige vochte ghewesten’.Ga naar voetnoot8 Dus ook in vochtige broeklanden en bij rivierdijken, zoals dat bij de bovenstaande vijf vindplaatsen in de Doesburgse rekeningen het geval is. Daar is immers sprake van de weilanden bij Doesburg tussen de Ooypoort en de Oude IJssel. In deze Gelderse context is wellicht in het bijzonder sprake van de watermunt (Mentha acquatica L.) die speciaal in de Achterhoek en de Graafschap thuishoorde.Ga naar voetnoot9

Deze polei (nevenvormen palei en plei) is een geliefd, nuttig en noodzakelijk geneesmiddel geweest, want het was geurig, verwarmde de inborst, zuiverde het gezicht, was goed tegen kinkhoest en, zoals J. van Beverwijck in zijn Schat der On-

[pagina 125]
[p. 125]

gesontheydt, ofte Geneeskonste van de sieckten (1642) het formuleert: ‘treckt de dicke fluymen uyt de longe, ende de swarte gal uyt de milt, set de stonden ende nageboorte af’. Niet alleen nageboorten trouwens. Volgens Ph. Hermanni, Een constich Distillierboeck [...] (1552) is het aftreksel van de polei zó sterk, ‘dattet den vrouwen die doode ende de levende vrucht afdryft’.

En dat is nog niet alles, want niet alleen bij mensen, maar ook als helend kruid voor de beesten - speciaal herten en geiten voeren er wel bij, vond men - werd de polei veel gebruikt. Geen wonder dus dat plellingen zowel in Arnhem, Doesburg als Zutphen - alledrie plaatsen die al vroeg een hospitaal hadden - veel werden aangeplant.Ga naar voetnoot10

Wat nu de tamelijk opmerkelijke woordvorming van plelling betreft, daarin is de beklemde klinker o tussen occlusief en liquida uitgestoten terwijl het suffix-linge hier zijn gewone betekenis heeft, namelijk ‘behorend bij het door 't grondwoord uitgedrukte’.Ga naar voetnoot11 Ook de verkorting van pleilinge (of pleelinge) tot plellinge is zeker verklaarbaar. Ze kan heel wel naar analogie van bijv. elende → ellende of pelegrim → pellegrim hebben plaatsgevonden. Trouwens ook de vergelijkbare dubbelvorm elic / ellic ‘elk’ komt in de Doesburgse rekening van 1389/90 herhaaldelijk en afwisselend voor.

In aansluiting hierop verdient een aparte vermelding de term prellinge, een woord dat men niet vindt in de woordenboeken, maar wel in de stadsrekening van Geldern. Het betekent daar evenwel zeker niet preiplanten (uit poreilinge) maar het zijn blijkens de context ronde palen geweest, rond naar de vormovereenkomst met het uiterlijk van de preiplant.

 

- Item Elbert doen haelen mit synen wagen 10 vueder groter prellingen ad 6 gr. valet 20 s.Ga naar voetnoot12

 

Van deze Elbert staat in de eraan voorafgaande posten vermeld dat hij in het kader van werkzaamheden aan de stadsmuur latten en steygerplancken geleverd en gezaagd had. Samen met prellinge vormen zij de bestanddelen van een klassieke houten steiger zoals die tot circa 1965 in de bouw werd opgezet. Prellinge waren namelijk de lange ronde steigerpalen en de korte ronde dwarsliggers. Steygerplancken dienden om op te lopen, en latten om een reling mee te maken die het werken boven op de steiger moet beveiligen. Ook konden latten kruislings tegen de staande prellinge worden bevestigd om de hele stelling te verstevigen.Ga naar voetnoot13 Aldus hebben we hier het wel zeer merkwaardige toeval dat niét - zoals verondersteld is - plellinge maar wél het bijna gelijkluidende prellinge de betekenis had van ‘paalwerk’.

[pagina 126]
[p. 126]

2.2 Gaetswijn

Een vindplaats:

 

- Item Maes Scriver vorden gaetswijn indie kirke 6 Rijns gulden. Facit 12 gulden, 12 blenken.Ga naar voetnoot14

 

Het mnw geeft als betekenis van Godeswijn: ‘Eene zekere hoeveelheid wijn geschonken aan de armen (om Godswil)’. Dit op grond van de volgende vindplaatsen in de Arnhemse kronieken:

Oft sake weer, dat hier nyet meer dan een, twee off drye wijntapperen en weren, sall die stat altijt dair gaitzwijn tegen [= van] geven. [...] Wanneer dair nyet meer dan enen wijntapper is, sall die stat dry rijsen dair gaitzwijn tegen geven.Ga naar voetnoot15

Om een aantal redenen kan deze betekenis ‘gratis wijn voor de armen’ (te leveren door een plaatselijke wijntapper) echter niet juist zijn. De Doesburgse rekening van 1410/11 heeft namelijk - twee jaar vóór de hierboven vermelde aankoop bij Maes Scriver - de volgende vergelijkbare post, waaruit zou kunnen blijken dat ‘godswijn’ hetzelfde was als ‘kerkwijn’.

 

- Item Maes Scriver dat he tjaer te winter den kircwyn gaf: 2 gulden.Ga naar voetnoot16

 

Zo hieruit niet al enigszins duidelijk wordt dat gaetswijn iets kerkelijks is, de Deventer rekeningen bieden vrijwel absolute zekerheid over wat onder godeswijn of gaitswijn verstaan moet worden:

 

- Item bi den wiijntappers an gerekent voer den wijn die gheschencket waert up den Wytten Donredagh, up Paesch avont, up den Paeschdagh in Unser Vrouwen kercken ende up den Berghe [de Bergkerk] den luden die dat Hilghe Sacrament up die tijde ontfengen 37 quarten, maken 6 gulden, 4 placken.

- Item op Pasche dach voir sacraments wijn ten Hoeve ende ten Berge 36 quarten.Ga naar voetnoot17

 

In Deventer heette gaetswijn of kircwyn dus sacramentswijn. Die benaming bevat de verklaring van de eerste twee termen. Ze verwijst immers specifiek naar ‘het heilige sacrament’ dat wil zeggen: de hostie. Zij die ‘dat Hilghe Sacrament [...] ontfengen’, met andere woorden: zij die te communie gingen en de hostie ontvingen, kregen tevens de kelk aangereikt. In feite is hier dus sprake van de communie onder twee gedaanten: brood en wijn als lichaam en bloed van Christus.

Deze communie onder twee gedaanten werd echter niet aan iedereen uitgereikt. Enkel bevoorrechte personen als priesters en kloosterlingen, eventueel ook de stedelijke magistraat, mochten die ontvangen.Ga naar voetnoot18 Deze beperking verklaart ook de

[pagina 127]
[p. 127]

betrekkelijk geringe hoeveelheid die uitgereikt werd: 37 quarten, verdeeld over drie vieringen. Dat is 6,2 quarten per viering per kerkgebouw, naar huidige maatstaven iets meer dan 1 liter, om precies te zijn: 1,085 liter.Ga naar voetnoot19 Voor alle kerkgangers in een volle kerk - Pasen was en is de belangrijkste christelijke feestdag; ‘zijn Pasen houden’ (naar de kerk en te communie gaan) was iedere katholiek opgelegd - zou die ene liter beslist onvoldoende zijn geweest. Maar die beperkte hoeveelheid - gelijk aan zes middelgrote glazen wijn - zou wél genoeg zijn geweest voor alleen de celebranten, kanunniken, diakenen, acolieten en andere aanwezigen op het koorgedeelte. Allen tezamen circa 40 man - waartoe eventueel ook de magistraat gerekend kon worden - die elk een teug van deze geconsacreerde wijn mochten nemen.Ga naar voetnoot20

Het bovenstaande in aanmerking genomen, kan gaetswijn niet betekend hebben: ‘Eene zekere hoeveelheid wijn geschonken aan de armen (om Godswil)’. Maar je mag wél spreken van ‘een zekere hoeveelheid wijn die ten behoeve van de eredienst geschonken werd aan de kerk ten bate van een bevoorrechte notabele groep’ - dus allerminst de armen! De betekenis is dus niets meer of minder dan ‘miswijn’.

De Nijmeegse rekeningen over de periode 1414-1427 maken eveneens melding van een dergelijk gebruik. In die stad werd, evenals in Doesburg in 1413/14, niet alleen op en rond de grote kerkelijke vieringen,Ga naar voetnoot21 maar ook op de zes feestdagen van Onze Lieve Vrouw wijn geschonken: twaalf kerkelijke vieringen in totaal. Overigens was ook in Nijmegen de geschonken hoeveelheid beperkt in de zin zoals boven geschetst is: gemiddeld vijf à zes quarten per viering. Met Kerstmis, Pasen, Pinksteren en o.l.v. Hemelvaart staan weliswaar aanzienlijk hogere uitgaven voor wijn genoteerd, maar de op die dagen gebezigde formulering duidt onmiskenbaar aan dat in dat hogere bedrag is inbegrepen de gewone, ongeconsacreerde wijn die geschonken werd op de receptie door de magistraat. Op kerstavond 1420 bijvoorbeeld was er op het stadhuis een soort kerstborrel voor ‘den rade ende der stat wercklude die wiin te hebben plegen’.Ga naar voetnoot22

2.3 Spoling

Tien à twintig vindplaatsen, waaronder:

-Op Paesschen totter spolingen in der groter kircken 4 quarten, maken 15 s., 3d.
-Op Paesscheavont totter spolinge in der groter kircken 4 quarten.
-Op Paesschen tot der spulinge in der Grooter Kercken 4 quarten.
-Op Paeschdach [...] totter spulinghe in der Groter Kircken 5 quarten.Ga naar voetnoot23
[pagina 128]
[p. 128]

Ook in Zutphen was het niet ongebruikelijk om rond het paasfeest - alleen dán; uit zuinigheidsoverwegingen? - in de grote kerk wijn te verstrekken na het nuttigen van de hostie, maar deze vier à vijf quarten werden niet godswijn, gadswijn of gaetswijn, noch kircwyn of sacramentswyn, doch spoelinge, spolinge of spulinge genoemd.

Dat zou in dit verband problematisch kunnen zijn. In navolging immers van Lübben-Walther s.v. Spolinge: ‘Spülung (ablutio) heisst auch der nicht geweihte Wein, der in der katholische Kirche auch den Laien im Kelche gereicht wird’ meldt ook het woordregister van Wartena s.v. Spoelinge, spolinge, spullinge: ‘niet gewijde wijn die op Pasen na ontvangst van de hostie werd gedronken’.

Nu, dat de Kerk in de middeleeuwen ook het gewone kerkvolk gewone, ongeconsacreerde wijn schonk - aan een soort buffet achter in de kerk? - is wel hoogst onwaarschijnlijk. De zeer geringe hoeveelheid (vier à vijf quarten) voor een volle kerk maakt dat zo goed als onmogelijk, ook als alleen de mannelijke volwassenen daarvan bedeeld werden. Vermoedelijk hebben Lübben en Walther de - inderdaad zeer misleidende - kerkelijke term die voor de communie onder de gedaante van wijn op het priesterkoor verstrekt werd, namelijk ‘lekenkelk’ (Laienkelch / calix laicorum) verkeerd opgevat. Zij hebben blijkbaar verondersteld dat het was: de kelk van de leken, met gewone, ongeconsacreerde wijn voor het gewone kerkvolk.

Maar de term lekenkelk duidde iets heel anders aan. Het was de kelk voor de leken, met geconsacreerde wijn voor hen die het priesterkoor bevolkten, maar niet de priesterlijke status hadden (kanunniken en andere religieuzen, diakenen en acolieten).

Nog een andere term duidt aan dat de ‘lekenkelk’ uitsluitend bestemd was voor hen die het altaargedeelte van de kerk bevolkten. In Kampen immers werd de kircwyn, sacramentswyn, gaetswyn of spoling heel kenschetsend sancwyn genoemd, omdat ze ‘aan de zangers van het koor werd geschonken’.Ga naar voetnoot24

Dit gebruik van de ‘lekenkelk’, dat vooral in de noordelijke landen sterk leefde, heeft zich nog geruime tijd gehandhaafd. Op het Concilie van Trente werd de ‘communie onder twee gedaanten’ tijdens de 21e en 22e zitting (respectievelijk 16 juli en 17 september 1562) uitvoerig ter sprake gebracht en de ‘lekenkelk’ bleef bestaan, voorlopig althans, want naderhand werd het - als te Lutheraans - onder druk van met name Spanje verboden.Ga naar voetnoot25

Kortom, evenals voor Kampen, Deventer, Doesburg en Nijmegen, geldt voor Zutphen en Arnhem: niet het gewone kerkvolk (Lübben-Walther), laat staan ‘de armen om Godswil’ (Verdam), maar enkel de bevoorrechte groep op het priesterkoor kreeg de kelk aangereikt. Die kelk bevatte niet ongewijde wijn, maar geconsacreerde wijn, waarover de liturgische woorden waren uitgesproken.Ga naar voetnoot26

[pagina 129]
[p. 129]

3 Lexicale aanwinsten

3.1 Broecklingen / breckelinge / brockelinge: brokken, brokstukken, inzonderheid steenbrokken

Zeven vindplaatsen, waaronder:

-Item van desen jare sin gebrant 6 aven steens, dye hebben uytgebracht 250.000, 8000 en 200. [...] Des is to zinderen ende broecklingen 2000 Johanne van Brummen gegeven [...].
-Item weder meister Jacob die breckelinge up sinen werke: 2 gulden, 8 grote.
-Item in septimana Remigii [in de week van 1 tot 7 oktober] Peter Wyne gevuert 6 dage sand, kallic ende brockelinge ant wirft. Gegeven one sdages 6 grote. Facit 1 gulden, 20 grote.Ga naar voetnoot27

Niet in vmnw. Niet in mnw. mndh en mndw geven beide wel brôklink, maar met een betekenis die hier zeker niet toepasbaar is: ‘halbjähriges oder jähriges Schwein’. Het wnt geeft i.v. Brokkeling: ‘Collectief. Het geheel van alle stukjes en brokjes // Eene straat vermaken met brokkelinge van steen’.Ga naar voetnoot28

De betekenis van broecklingen is dus waarschijnlijk: ‘brokken, brokstukken’, inzonderheid ‘steenbrokken’. Zie voorts hierna onder Koten.

3.2 Baer: onbewerkt

Een vindplaats:

 

- Item vanden zelven Johanne [Kistemaker] vor baeren planken die he gecoft hadde: 3 gulden, 8 blenken. Vor berderen 1 gulden, 6 blenken.Ga naar voetnoot29

 

mnw geeft s.v. baer: ‘naakt, bloot, ontbloot van, ongezadeld, zonder tuig, rein, openbaar, beroofd van’. vmnw geeft: ‘zichtbaar, klaarblijkelijk’. wnt geeft: ‘naakt, zonder vermomming, kaal, ongehuicheld’.

Hier is de betekenis van baer wellicht: ‘ruw, ongeschaafd’ óf: ‘ongeverfd’. In het algemeen: ‘onbewerkt’.

3.3 Biergelt: drinkgeld voor bier

Een vindplaats:

 

- Item tjaer inden groten brande onse wirfters [gemeentearbeiders] geweket, selff viffte Bene Goy [Bene Goy met vier anderen] enen nacht. Tsamen 12 blenken mitten biergelde.Ga naar voetnoot30

[pagina 130]
[p. 130]

Niet in vmnw. Niet in wnt. mndh geeft enkel: ‘bier-gelde’: bargildus. mnw geeft alleen deze betekenis: accijns op bier. mndw geeft echter s.v. ‘bêrgelt’: 1. Accise vom Bier; 2. Trinkgelt. Laatstgenoemde betekenis is ongetwijfeld in de Doesburgse rekening bedoeld.

Biergelt kan hier moeilijk iets anders betekenen dan ‘geld om bier mee te kopen’. Benedictus Goy en zijn vier kompanen, die 's nachts gewaakt hadden tegen heroplaaien van de brand, ontvingen een geldelijke beloning én geld om een pot bier te betalen. Van accijns op bier kan - in deze situatie althans - geen sprake zijn. Bovendien heet de accijns op bier in de Doesburgse rekeningen: biercise.

3.4 Blauwe gulden: gulden die niet het vereiste gewicht heeft, ‘lichte gulden’

Twee vindplaatsen:

-Item Lutsken, myns heren eeraelt, enen blawen gulden, facit 1 gulden, 4 blenken.
-Item des hertogen eralt van Gelren enen blawen gulden: 36 blenken.Ga naar voetnoot31

Niet in mnw. Niet in mndh. Niet in vmnw. mnw geeft echter wel s.v. blauw als be tekenissen 1) ‘blauw’; 2) ‘blauw met het bijdenkbeeld valsch’. Over het begrip blauwe gulden sprekend, geeft het wnt daaraan, in navolging van mndw: de betekenis ‘falsch, nicht vollwichtig’.Ga naar voetnoot32

Daarmee is de juiste betekenis gegeven, namelijk ‘in strijd met de regels of de normen’.Ga naar voetnoot33 Het begrip vals in de betekenis van ‘met een bedrieglijk oogmerk, niet eerlijk, niet oprecht’ is immers in de bovenstaande citaten geheel onmogelijk.Ga naar voetnoot34 Het is toch erg onwaarschijnlijk dat het stadsbestuur aan de heraut van de hertog van Gelre - tot tweemaal toe - een valse, nagemaakte gulden als douceurtje heeft gegeven. Waarschijnlijker is inderdaad, dat blawen gulden hier ‘nicht vollwichtig’ betekent, en gelijk te stellen is aan lichten gulden, die elders genoemd wordt: ‘Item van Aferden 2 lichten gulden’.Ga naar voetnoot35 Zo'n lichte gulden heeft niet de vereiste waarde van veertig groten omdat hij niet het vereiste gewicht heeft.Ga naar voetnoot36 Maar evenals deze lichte gulden moet een blawen gulden een courant en geldig muntstuk zijn geweest.Ga naar voetnoot37

3.5 Budelgelt ( te -): 1. als zakgeld; 2. als gift, als geschenk

Zes vindplaatsen, waaronder:

-Item domenica in carnisprivio [zondag vóór de vasten] elken levendigen scepen ende raet ende oren gesinde to budelgelde gegeven 16 grote. Facit 9 gulden, 16 grote.
[pagina 131]
[p. 131]
-Item op vastelavonde tjaer 18 scepenen ende raden, scriver ende bade te budelgelde elc 4 quarten.
-Item nu te vastelavonde 18 scepenen ende raden, scriver ende bade te budelgelde elc 4 quarten, maket 13 gulden, 12 blenken.
-Item nu en vastelavonde 18 scepenen ende raden, scriver ende bade elc te budelgelde 12 blenken. Maket 15 gulden.Ga naar voetnoot38

Niet in mnw. Niet in vmnw. Niet in mndh. Niet in wnt.

Er is op twee van de vier vindplaatsen duidelijk sprake van drank (quarten) die weggegeven wordt, niét van geld. Tenzij aldaar sprake is van een ellips (met weglating van het begrip ‘ter waarde van’) kan dus te budelgelde, naast ‘schenking in geld’, ook betekenen: ‘als gift, als geschenk’ (zodat het eigen geld in de buidel kan blijven).

3.6 Drostyn / drostynne: echtgenote van de drost

Twee vindplaatsen:

-Item op sunte Johans avond Decollationis [op de avond van 28 augustus] der drostynen geschenkt ende vor oer gesinde gegolden op Gelren 5 quarten.
-Item des sonnendages na Victoris [zondag 16 oktober] do die drostynnen mit Dirck van Wel den dach hielt [overleg voerde] oer geschenket 4 quarten.Ga naar voetnoot39

Dit woord staat niet in mnw, noch in vmnw, noch in mndh, noch in mndw. Wel echter - zij het ietwat weggestopt onder de afleidingen - in het wnt.Ga naar voetnoot40 Het betekent klaarblijkelijk (gelet op het pron. pers. oer): ‘vrouw van de drost’.

3.7 Haecsteen: haakvormige hoek- of gewelf-deksteen

Zeven vindplaatsen, waaronder:

-Item Henric van Kelle vur 4 grote stiene to haecstiene, der 2 quemen an die Saltpoerte ende 2 an die Verpoerte, betaelt 2 gulden, 24 grote.
-Item Henric Vos vur 3 cleyne haecstienken baven der poerten betaelt 10½ grote.
-Item Reynar Winter opter homeiden [slagboom] enen haecsteen geleget.
-Van Johan Galesynt 3 haecstene: 3 blenken.
-Op die zelve tyt betaelt Johan Schaert 14 stucke haecsteens.Ga naar voetnoot41

Niet in mnw, niet in vmnw. mndh vermeldt s.v. Hake-, hakelst n (=hackst n): ‘eine Art Dachstein (an der Ecke oder an einem Vorsprunge?)’. In de Doesburgse rekeningen lijkt inderdaad bedoeld: de zg. welfsteen met haak in de vorm van een

[pagina 132]
[p. 132]

rechte of van een stompe hoek. Door hun aparte vorm (als welfsteen met stompe hoek) kunnen ze zó op elkaar gemetseld kunnen worden, dat ze de ronding van een sierlijst of van een gewelf kunnen volgen. Als rechtehoeksteen kunnen ze geplaatst worden aan de bovenhoeken van een poort, deur of raam.Ga naar voetnoot42 Deze betekenis van haecsteen is op bovenvermelde vindplaatsen van toepassing, enerzijds als dekstenen bovenaan de nieuwe stadspoorten, anderzijds, in het derde voorbeeld, als contragewicht om de slagboom omhoog te brengen en te houden.Ga naar voetnoot43

3.8 Copen weder: kopen van

Tientallen vindplaatsen, waaronder:

-Item gecofft weder Willam van Heker enen aven brantz vor 50 gulden.
-Item gecofft weder Gosen Ruyssone een holt. Coste 1 gulden, 6 blenken.Ga naar voetnoot44

Het mnw noemt als begeleidend voorzetsel enkel jegen, maar in de Doesburgse rekeningen werd naast dit jegen ook weder heel vaak gebruikt. Jegen / tegen en weder kunnen zelfs in één en dezelfde zin gebruikt worden:

 

- Item gecofft tegen Frijthoff ende weder Andrieze van Meer 8 vymmen rijs.Ga naar voetnoot45

 

Ook verderop naar het zuidoosten, in de rekeningen van Geldern, werd tegen naast weder gebezigd. Weder werd dus niet alleen, zoals het vmnw opgeeft, in het Limburgs aangetroffen.Ga naar voetnoot46 Ook het mndw vermeldt trouwens s.v. kopen: ‘kopen wedder iem.: kaufen von jem.’

Eénmaal is copen zónder voorzetsel genoteerd, maar daar zal veeleer sprake zijn van een verschrijving voor gegolden: ‘betaald’:

 

- Item gecofft meister Aernde ende Harman te Vene dat sie des sonnendages 4 wagene geladen hedden ellic 4 groten.Ga naar voetnoot47

3.9 Koten: steenafval

Veertien vindplaatsen, waaronder:

-Van 1 scip koten to halen.
-Vanden koten ant wurft te voren [voeren]: 3 blenken.
-Ende biden kircmeisters gegolden op dat pueyn ende koten dat vanden kirchave ind wirft quam 2 quarten: 3 blenken.Ga naar voetnoot48
[pagina 133]
[p. 133]

Niet in vmnw. mndh (evenals mndw) geeft s.v. Kote / Kute: ‘Huf, Klaue, Knöchel’. mnw geeft als betekenissen alleen: ‘gewricht, wervel, knokkel, koot’, maar geen enkele van al deze betekenissen kan hier bedoeld zijn.

Vaak staat koten vermeld op bladzijden waar uitsluitend gesproken wordt over de uitgaven aan stenen voor de nieuwe stadsmuur, respectievelijk de bouw van een nieuwe toren. Hier zal ‘koten’ dus wellicht betekenen: steenafval. Deze betekenis steenafval past ook zeer goed in de hierboven vermelde combinatie pueyn ende koten, alsook in:

 

- [...] van koten opte vueren [voeren] die an dat straetkin zolden hebn gewesen.Ga naar voetnoot49

 

Ook vijf andere plaatsen waar gesproken wordt over uitgaven in verband met de stadsmuur, versterken de gedachte dat met koten ‘steenafval’ wordt aangeduid. In de rekening van het jaar 1389/90 wordt over de steenbakkerij genoteerd, dat van de 101.000 gebakken stenen er tweeduizend to zinderen ende broecklingen aan zekere Johan van Brummen zijn gegeven.Ga naar voetnoot50 En in het jaar 1402/03 staat tot vier keer toe vermeld dat zekere Peter Wyne ‘sand, kallic ende brockelinge’ op de stadswerf heeft gestort.Ga naar voetnoot51 De gedachte dringt zich dan ook op dat de woorden pueyn, koten en bro(e)ckelinge - elders leest men ook de vorm breckelingeGa naar voetnoot52 - min of meer als synoniemen kunnen worden beschouwd. Naadloos sluit het wnt op dit alles aan met de betekenis ‘veldkei, brok steen’.Ga naar voetnoot53

3.10 Mijse: stapel, tas, (afval)hoop

Vijf vindplaatsen:

-Item in septimana Galli [in de week van 16 tot 22 oktober] Peter Wyne gevuert 6 dage sand, kallic ende brockelinge ant wirft to misen. Gegeven one sdages 10 grote, facit 1 gulden, 20 grote.
-Bene Goy ende Dirc inden Weerde mit oren karen anden dyck 5 dagen. Hadden elc 4 blenken sdages. 300 bande. Ore twe mijsen geleget 6 dagen ende twe karren geladen. Hedden al te samen 12 gulden, 1 blenke.
-Item inder weken Decollationis Sancti Johannis [23-29 augustus] Gijsbert selff seesten [met vijf anderen] 4 dagen. 400 bande welrys totten mijsen: 13 blenken. Do man die mijsen warp, verdronken 2 blenken.
-Item vor enen mande dair men den steen mede in die mijsen droech: 1 blenke.Ga naar voetnoot54

Niet in vmnw. Niet in mndh. Niet in mndw. mnw heeft wel mise / mijse, maar dat woord betekent enkel ‘gerechtelijke kosten’, een betekenis die zeker niet in bovenstaande citaten past. Mijse in de bovenstaande vijf citaten is wellicht een neven

[pagina 134]
[p. 134]

vorm van misse: ‘mest, mesthoop’.Ga naar voetnoot55 Hierbij is dan niet alleen sprake van vocaalrekking, want ook de betekenis is verruimd: van ‘mesthoop’ tot ‘afvalhoop’. Op zo een mijse werd immers zand, kalk, steenafval en rijshout geworpen.

3.11 Vorgelach (uit voor + gelag): consumptie vooraf, aperitief

Zes vindplaatsen, waaronder:

-Item ghaelt Johan van Merwic een vorgelach na op die 2 burgermeisteren byden scepenen: 7½ blenke.
-Item op Gelren den praist [proost] van Werden een vierdel wijns: 10 blenken. Ende do die praist vurgenoemt tforgelach gaelt na: 12½ blenke.Ga naar voetnoot56

Niet in vmnw noch in mndh. Niet in mnw noch wnt.

Vorgelach betekent wellicht: ‘aperitief’. Omdat de kosten van een gelag hoofdelijk werden omgeslagen, viel de betaling van dit ‘indrinken’ buiten de gemeenschappelijke kosten, de tevoren gevulde ‘pot’ van het gelag zelf.Ga naar voetnoot57 Vergelijk hieronder nagelach en nagelden.

3.12 Nagelach (uit na + gelag): laatste consumptie, ‘afzakkertje’

Een vindplaats:

 

- Item den alre joncsten broder van Bueren do he vanden Hiligen Blode [Maastricht?, Aken?] quam 1 vierdel: 11 blenken. Ende do to enen nagelage biden scepenen: 1 gulden, 2 grote.Ga naar voetnoot58

 

Niet in vmnw. Niet in mndh. Niet in wnt. Het mnw geeft voor nagelach enkel: ‘nagerecht’, maar hier is sprake van een drinkgelag (vierdel is een vochtmaat) dat wordt afgesloten met enen nagelage, dus ‘een laatste consumptie’, een ‘afzakkertje’. De betalingcondities waren natuurlijk dezelfde als die voor een vorgelach.

3.13 Nagelden (uit na + gelden): achteraf betalen

Vijf vindplaatsen, waaronder:

-Item do die vleyshouwer tforgelach gulden na byden scepenen gemeynlic: 1 gulden, 1 blenke.
-Item ghaelt Henric van Aesperen mit Aelbert Steenreman een vorgelach na biden scepenen ende borgeren: 13½ blenke.Ga naar voetnoot59
[pagina 135]
[p. 135]

Deze samenstelling is niet in vmnw noch in mndh en evenmin in mnw of wnt. De betekenis van ‘nagelden’ is zeer waarschijnlijk: na afloop van het gelag betalen, achteraf betalen.

3.14 Pinsenavont (uit pensie + avond): de avond vóór het vervallen van de lijfrenten

Een vindplaats:

 

- Item een pinsenavonde den scizemeisteren 1 quarte.Ga naar voetnoot60

 

Niet in vmnw noch in mndh. Niet in mnw noch wnt.

De betekenis van pinsenavont is zeer waarschijnlijk: ‘de avond vóór het vervallen van de lijfrenten’. Vergelijk kerstavond: ‘de avond vóór kermis’, dertienavond: ‘de avond vóór driekoningen’ en sinterklaasavond: ‘de avond vóór 6 december’.

3.15 Sportelen: van sporten voorzien

Een vindplaats:

 

- Item Johan Kistemaker van dat he die poerten gelappet hadde ende lederen gesportelt van sinen holte: 7 blenken.Ga naar voetnoot61

 

Niet in vmnw. Niet in wnt. Het mnw heeft wel sportelen, maar enkel met de betekenis ‘spartelen’, ‘palpitare’. Verderop evenwel vermeldt het mnw sportel: ‘sport’.Ga naar voetnoot62 De betekenis van lederen sportelen is klaarblijkelijk: ‘ladders van sporten voorzien’.

3.16 Veronraden: onkosten maken

Vijf vindpaatsen, waaronder:

-Item Aelbert Rover to Nymegen omme des scoelmeisters wille uut ende te huys verdaen [verteerd] ende veronraet 3 gulden.
-Item inder weken Georgy [19-25 april] Huete, Randolff omme der zaken wille van Essendarp to Aernhem. Verteert ende veronraet 1 gulden, 21 blenken, 1 grote.
-Item do die renten uut gingen vor ende na meer veronraet, verteert ende vergeven dan dair van to wyncope quam: 2 gulden, 9½ blenke.Ga naar voetnoot63

Niet in vmnw. Niet in mnw. Niet in mndh. Niet in mndw.

Veronraet is blijkbaar gevormd naar het substantief onraet waarvan een zeer veel voorkomende betekenis is: ‘kosten, onkosten’. In de aangehaalde citaten wordt gesproken van onkosten voor eten en drinken (verdaen / verteert) en voor

[pagina 136]
[p. 136]

reis- en verblijfkosten (veronraet). Vergelijk de overeenkomstige (substantieven-) combinatie in de rekening van twintig jaar daarvóór:

-[...] die hedden t'onrade ende an teringen tsamen mit den knechten 1 gulden, 38½ grote.
-[...] die hedden an sciphueren, to tergelde ende t'onrade tsamen 1 gulden.Ga naar voetnoot64

3.17 Wipen: rijshout vlechten

Een vindplaats:

 

- Item inder weken Victoris [9-15 oktober] Gysbert anden dijck gewipet ende anden graven 5 dagen. [...] Vor welrys 5 blenken.Ga naar voetnoot65

 

Niet in vmnw. Niet in mnw. Niet in mndh. Niet in mndw. heeft wel het substantief wype / wipe: ‘gevlochten rijswerk’, maar het bijbehorende werkwoord wipen: ‘rijshout vlechten’ ontbreekt daar.

3.18 Wirfen - wurfter - wirfter / wurftmeister - wirftmeister

Een opmerkelijk woord is wirfen: ‘werken op de stadswerf’. Deze activiteit is zéér vaak in de Doesburgse stadsrekeningen vermeld en zij moet in het dagelijks leven van die plaats een belangrijke plaats hebben ingenomen, onder meer omdat daar de kaelhuevel (de voorraad kolen) lag opgeslagen.

Als woord is het merkwaardig omdat wirfen zich schaart in de beperkte rij van verba locativa, werkwoorden die betekenen: ‘(laten) gaan naar’ of ‘(laten) zijn in / bij’ de plaats die het stamwoord vermeldt. Ze zijn voor het merendeel zowel transitief als intransitief Het zijn er een twintigtal: hemelen, hokken, huizen, kameren, kelderen, kerken, kerkeren, kisten, kluizen, landen, markten, scholen, statten, tafelen, tronen, tuinen, tuinieren, weiden, winkelen, zetelen.Ga naar voetnoot66

En dus ook wirfen, althans in intransitieve zin want het transitieve werven in de zin van ‘op een hoogte brengen’ of ‘naar de werf brengen’ was al (gewestelijk) bekend.Ga naar voetnoot67 In die zin komt het trouwens ook voor in de Doesburgse rekeningen, bijvoorbeeld:

-Item gegolden Rolof Scholten van sinen vlotscepe dair mede gewirft was.
-Item dat scip dair men mede wirft, gecoft weder Genen vor 7½ gulden.Ga naar voetnoot68

Andere vindplaatsen echter wijzen duidelijk op de mogelijkheid van een intransitief gebruikt wirfen, als aanduiding van een activiteit van een aantal mannen, dagen

[pagina 137]
[p. 137]

achtereen, en vele weken per jaar. Noch een object noch een ‘instrumentalis’ (in de bovenstaande twee citaten is het een vaartuig) zijn dan vermeld. Daarmee is een andere betekenis dan ‘werken op de stadswerf’ onder deze genoemde omstandigheden zeer onwaarschijnlijk geworden. Dit intransitieve wirfen komt voor als infinitief, als voltooid deelwoord, maar het vaakst als persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud van het presens, alles bijeen tientallen malen. Drie voorbeelden slechts:

-Item nu inden harffst dart tigelen [stenen bakken] gedaen was ende men weder begonde te wirffen.
-Item inder zelver weken hedden die wirfters mer drie dagen gewirft.
-Item Gysbert selff vyffte [G. met vier anderen] wirft inder weken Katherine [20-26 november] achter Johans huys van Rienen 4 dach.Ga naar voetnoot69

Ook het nomen agentis wufter, ‘werker op de (stads)werf, gemeentearbeider’ is ten minste zeven keer genoteerd.Ga naar voetnoot70 Een aardige vindplaats is die waar het woord in combinatie met twee andere nomina agentium is gebruikt: ‘[...] den wyrfters, den tueners [omheiners] ende den knoters [wilgenknotters] te verdrinken gegeven [...]’.Ga naar voetnoot71

 

De samenstelling wirftmeister: ‘opzichter op de stadswerf’ is op drie plaatsen te vinden:

-Item dominica post Marie Magdalene [zondag 25 juli] Johannes Wescueling, van dat hie al den vorsomer wirftmeister was, gegeven 32 grote.
-Item in eadem septimana [in diezelfde week] Johannes van Beynem, van dat hie wirftmeister was van Exaltatio Crucis to midwynter to, gegeven 1 gulden.
-Item in eadem septimana Johan Wescueling, van dat hie den vursomer wurftmeister was, to vurdel gegeven 30 grote.Ga naar voetnoot72

4 Ter afsluiting

Naast de bovenstaande woorden zijn er nog andere niet-geboekstaafde begrippen, zoals Munster koken (roggekoeken met zemelen, later geheten: pompernikkel?), kyff (verkruimelde eikenschors?), sbelten (ijzeren wiggen?), (ge)stekede (stek, afgepaalde ruimte?), scize (belastingkantoor?) en toernstene (torenspits?). De tekstomgeving biedt evenwel te weinig houvast om met zekerheid aan deze woorden een bepaalde, welomschreven betekenis te kunnen geven. Misschien dat verspreide vindplaatsen in andere Gelders-Overijsselse stadsrekeningen meer aanknopingspunten zullen bieden. Maar zolang die rekeningen nog niet, zoals de Doesburgse binnen afzienbare tijd, digitaal te raadplegen zijn, zal een dergelijk vergelijkend onderzoek heel veel, wellicht te veel moeite en te veel investering van de beschikbare tijd vergen.

[pagina 138]
[p. 138]

Bibliografie

Brockhaus 1882-1887 - Brockhaus' Conversations-Lexikon. Allgemeine deutsche Real-Enzyklopädie, Leipzig, 1882-1887.
Buchberger 1957-1968 - M. Buchberger, Lexikon für Kircheund Theologie vi [1961], Freiburg, 1957-1968.
De Jong & Post 1947 - J. de Jong & R.R. Post, Handboek der kergeschiedenis ii: De middeleeuwen. Utrecht etc., 1947.
De Jong & Post 1948 - J. de Jong & R.R. Post, Handboek der kerkgeschiedenis iii: De nieuwere tijd. Utrecht etc., 1948.
Franck e.a. 1971 - J. Franck, N. van Wijk & C.van Haeringen, Etymologisch woordenboek der Nederlandse taal, 's-Gravenhage, 1971.
Jappe Alberts 1967-1985 - W. Jappe Alberts, De stadsrekeningen van Arnhem i-v: 1353-1432, Groningen-Arnhem, 1967-1985.
Kuppers 1992 - W.J. Kuppers, De stadsrekeningen van Geldern 1386-1423. Inleiding, teksteditie, indices. (Proefschrift UvA 1992).
Leloux 1982 - H.J. Leloux, ‘Middeleeuws Oostgelders. Een oriënterende verkenning’. In: Taal en Tongval 34 (1982), 8-23.
Mak 1936 - J.J. Mak, ‘Het vocalisme in beklemde syllaben van enige Oost-Mnlse geschriften uit de kring der Moderne Devotie’. In: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal-en Letterkunde 55 (1936), 67-94.
Meyer 1968-1984 - G.M. de Meyer, De stadsrekeningen van Deventer i-vi, Groningen-Utrecht, 1968-1984.
mndh - H.A. Lübben & Chr. Walther, Mittelniederdeutsches Handwörterbuch, Darmstadt 1979 (fotomech. herdr. van de uitg. Norden 1888). Online geraadpleegd via http://gtb.inl.nl.
mndw - K. Schiller & A. Lübben, Mittelniederdeutsches Wšrterbuch. Bremen, 1875-1881.
mnw - E. Verwijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek. 's-Gravenhage, 1885-1952. Online geraadpleegd via http://gtb.inl.nl.
Nanninga Uitterdijk 1875 - J. Nanninga Uitterdijk, De kameraars- en rentmeesters-rekeningen der stad Kampen 1515-1540. Kampen, 1875.
Renting 1964 - R.A.D. Renting, De stadsrekeningen van Doesburg betreffende de jaren 1400/1401 en 1402/1403, Groningen, 1964. [oad 843 en oad 844]
Staring 1885 - W.C.H. Staring, Lijst van alle binnen- en buitenlandsche maten, gewichten en munten, zoowel de vroegere als die van den tegenwoordigen tijd, met hunne onderlinge vergelijkingen en herleidingen [...]. Schoonhoven, 18853.
Van de Ven & Meihuizen 1943 - A.J. van de Ven & L.S. Meihuizen, ‘De oudste stadsrekening van Doesburg (1373/74 [=1389/90])’. In: Gelre xlvi (1943), p. 103-135. [oad 842]
Van Houcke & Sleypen 1897 - A. van Houcke & J. Sleypen, Vak- & Kunstwoorden Nr 4. Ambacht van den metselaar. Gent, 1897.
Van Loey 1964 - A. van Loey, Schönfelds historische grammatica van het Nederlands. Zutphen, 19647.
Van Schevichaven & Kleijntjens 1910-1919 - H.D.J. van Schevichaven & J.C.J. Kleijntjens, Rekeningen der stad Nijmegen i-viii. Nijmegen, 1910-1919.
vmnw - W.J.J. Pijnenburg e.a., Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Woordenboek van het Nederlands van de dertiende eeuw in hoofdzaak op basis van het Corpus-Gysseling, Leiden-Groningen, 2001. Online geraadpleegd via http://gtb.inl.nl.
Wartena 1977 - R. Wartena, De stadsrekeningen van Zutphen i-iii, 1364-1445/46. Zutphen, 1977.
Weijnen 1966 - A.A. Weijnen, Nederlandse dialectkunde. Assen, 1966.
wnt - M. de Vries e.a., Woordenboek der Nederlandsche Taal. 's-Gravenhage-Leiden, 1882-2001. Online geraadpleegd via http://gtb.inl.nl.
Zondervan - W. Zondervan, ‘De datering van de oudste stadsrekening van Doesburg’. In: Gelre lx (1961), 117-125.

Adres van de auteur


[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.]

voetnoot1
Een overzicht van de huidige stand van zaken bij Kuppers 1992: 62-66. Daarin ontbreekt evenwel het artikel van J.J. Mak die de Deventer Cameraersrekeningen inzake het daar gebezigde vocalisme heeft bestudeerd. Zie Mak 1936. Voorts dient vermeld, dat het vmnw gegevens heeft geput uit dertiende-eeuwse stadsrekeningen die bewaard zijn gebleven, namelijk die van Dordrecht 1283-1287.
voetnoot2
Leloux 1982: 11.
voetnoot3
Zie respectievelijk Wartena 1977: 663-667; Jappe Alberts 1967-1985: 1, 513-540; Van Schevichaven & Kleijntjens, i-ii-iii 1910-1919, Nanninga Uitterdijk 1875 en Renting 1964: 89-90.
voetnoot4
Zie de voorwoorden van resp. deel i en deel iv in: Meyer 1968-1984.

voetnoot5
Respectievelijk oad 846, 15v [1405/06]; oad 848, 12r [1411/12]; Ibidem; Ibidem; oad 853, 17v [1417/18].
voetnoot6
Van Loey 1964: 73 alsook Weijnen 1966: 264-266.
voetnoot7
Jappe Alberts 1967-1985: ii, 67, 93, 112, 194.
voetnoot8
Geciteerd uit het wnt xii, kol. 3113-3114 i.v. polei.
voetnoot9
wnt xii, kol. 3114. Bovendien vermeldt het wnt, kol. 3115, de Achterhoekse vorm (paarden)plei.
voetnoot10
In de Deventer noch in de Nijmeegse rekeningen heb ik het woord pleeling of plelling aangetroffen. Vermeldenswaard is, dat de Brockhaus-encyclopedie in de editie van 1882-1887 s.v. Mentha deze polei nog als een doodgewone plant karakteriseert: ‘eine an Gräben, Flussufern und dergleichen häufig wachsende Planze’. Tegenwoordig schijnt ze echter, althans in Nederland, zeer zeldzaam te zijn geworden.
voetnoot11
Van Loey 1964: 207-209. Zie voorts wnt viii, kol.2424 i.v. -ling (iv) sub c met woorden als poteling en zaailing, waarbij het achtervoegsel -ling tot vorming van plantnamen is gebezigd.
voetnoot12
Kuppers 1992: 80.
voetnoot13
Een uitgebreide en geïllustreerde beschrijving van de klassieke houten steiger bij Van Houcke & Sleypen 1897 i.v. stelling.

voetnoot14
oad 850, 9r [1413/14].
voetnoot15
Ordonnantie op den verkoop van wijn. A° 1565. Zie mnw x, 39ª.
voetnoot16
oad 847, 5r [1410/11].
voetnoot17
Respectievelijk Meyer, iii, 40 [1412]; Meyer, vi, 442 [1433].
voetnoot18
De Jong & Post 1947: ii, 300.
voetnoot19
Gevolgd is hier de opgave van Staring 1885:16, voor Nijmegen: 1 kan (1,391 liter)=2 mingel=4 halfjes [=8 quarten]. Een quart was dus afgerond 0,175 liter. De Deventer quart kan daar nooit véél van hebben afgeweken. Eenzelfde hoeveelheid van circa 6 quarten per viering werd ook in Doesburg in 1410/11 en 1413/14 uitgereikt, zo blijkt uit een omrekening van het bestede bedrag aan kircwyn naar de prijs die de quart in die jaren had.
voetnoot20
De aanduiding op Pasche dach in het tweede citaat is ongetwijfeld een pars pro toto, voor het geheel van paasvieringen: Witte Donderdag, Paaszaterdag en Paaszondag.
voetnoot21
Op Kerstmis, op Witte Donderdag, op de vigilie van Pasen, op Pasen zelf, en op Allerheiligen.
voetnoot22
Zie voor dergelijke gelegenheden bijvoorbeeld Van Schevichaven & Kleijntjens 1, 58 [1414].

voetnoot23
Zie respectievelijk Wartena 1977: 1, 86 [1396/97]; 1, 100 [1398/99]; 1, 113 [1400/01]; 1, 123 [1401/02] voor deze Zutphense vindplaatsen. In de daaropvolgende jaren lopen de schenkingen op tot zelfs 24 quarten. Vermoedelijk is dat een overschrijffout geweest van Gerhard Kreynck, die deze rekeningen uit het begin van de vijftiende eeuw ruim twee eeuwen later heeft gekopieerd.
voetnoot24
Nanninga Uitterdijk 1875: 114.
voetnoot25
De Jong & Post 1948: iii, 140-141. Niettemin bleef de communie onder twee gedaanten in veel kloosters nog tot in de achttiende eeuw gebruikelijk, althans bij zeer feestelijke gelegenheden. Zie Buchberger (1961) s.v. ‘Kelchkommunion’. Na het Tweede Vaticaans Concilie is opnieuw de mogelijkheid gegeven tot een zodanige communie, althans op kerkelijke hoogtijdagen. Daarbij werd door de gelovige zélf de hostie in de geconsacreerde wijn gedoopt en vervolgens genuttigd.
voetnoot26
De term spoeling behelst dus een specifieke toepassing van de betekenis ‘drank waarmee men iets doorspoelt’. Zie wnt xiv, kol. 2914 i.v. spoeling sub 8. In dit geval is het de miswijn waarmee de hostie wordt weggespoeld.

voetnoot27
Respectievelijk oad 842, 3r en 16v [1389/90]; oad 844, 23v [1402/03].
voetnoot28
wnt iii, 1499 i.v. brokkeling sub 2.

voetnoot29
oad 852, 13r [1416/17].

voetnoot30
oad 853, 4v [1417/18].

voetnoot31
Respectievelijk oad 850, 5r [1413/14] en oad 855, 5v [1421/22].
voetnoot32
wnt ii, 2794 i.v. blauw sub 5.
voetnoot33
wnt xviii, 353 i.v. valsch sub 2.
voetnoot34
wnt xviii, 355 i.v. valsch sub 4.
voetnoot35
oad 854, 3b [1418/19].
voetnoot36
Respectievelijk wnt v, 1254 i.v. gulden (ii) sub 1b en wnt iv, 1057 i.v. geld sub 1,1a.
voetnoot37
In de Zutphense stadsrekeningen is enige keren sprake van een rode gulden. Zie Wartena 1977: 1, 112, 115 en 199. Daarmee wordt een goudgulden bedoeld. Zie wnt xiii, 1188 i.v. rood (i) c, 1b.

voetnoot38
Respectievelijk oad 843, 4r [1400/01]; oad 850, 5r [1413/14]; oad 852, 8r [1416/17] en oad 853, 13v [1417/18].

voetnoot39
Respectievelijk oad 850, 6v en 7r [1413/14].
voetnoot40
wnt iii, 3469 i.v. drost.

voetnoot41
Respectievelijk oad 844, 22r en ibid. [1402/03]; oad 848, 6v [1411/12]; oad 849, 25r en ibid. [1412/13].
voetnoot42
Van Houcke & Sleypen 1897 i.v. haak en haaksteen.
voetnoot43
Haecsteen komt ook elders voor. In de Nijmeegse rekeningen, waar het onverklaard blijft, en in de Arnhemse, waar Jappe Alberts het opvatte als ‘hardsteen’ en als ‘dakpan’.

voetnoot44
Respectievelijk oad 852, 7r en ibid. [1416/17].
voetnoot45
oad 853, 17v [1417/18].
voetnoot46
vmnw ii, 2545 i.v. copen (ii).
voetnoot47
oad 849, 18r [1412/13].

voetnoot48
Respectievelijk oad 845, 13v [1404/05]; oad 849, 19v [1412/13] en oad 852, 10v [1416/17].
voetnoot49
oad 848, 17v [1411/12].
voetnoot50
oad 842, 3r [1389/90].
voetnoot51
oad 844, 23v [1402/03].
voetnoot52
oad 842, 16v [1389/90].
voetnoot53
wnt vii, 5464 i.v. koot (1) sub 5.

voetnoot54
Respectievelijk oad 844, 23v [1402/03]; 852, 9v en 10v [1416/17]; oad 853, 16v [1417/18].
voetnoot55
Zie mnw i.v. mes en Franck e.a. 1971 i.v. mest. Ook wnt xvii, kol 326 i.v. uitbrengen sub 1a geeft aldaar een citaat uit 1564 waarin mijss waarschijnlijk ‘mest’ betekent omdat het staat vermeld tussen twee andere soorten brandstof, namelijk hooi en hout.

voetnoot56
Respectievelijk oad 852, 6r [1416/17] en Ibidem.
voetnoot57
Zie wnt iv, 1038 i.v. gelag.

voetnoot58
oad 853, 7v [1417/18].

voetnoot59
Respectievelijk oad 852, 6r en 8r [1416/17].

voetnoot60
oad 853, 6r [1417/18].

voetnoot61
oad 848, 7r [1411/12].
voetnoot62
Zie respectievelijk mnw vii, 1651 en 1786.

voetnoot63
Respectievelijk oad 856, 4r (2x) en 7r [1422/23].
voetnoot64
Respectievelijk oad 844, 9r en 10v [1402/03].

voetnoot65
oad 854, 13v [1418/19].

voetnoot66
Ze zijn volgens de opgave van het wnt voor het merendeel zowel transitief als intransitief. Alleen transitief zijn: kameren, kerkerenenkisten. Alleen intransitief zijn: statten, tafelen, tuinieren en winkelen.
voetnoot67
Zie wnt xxv, 1485 i.v. werf (I) Afl. Werven. Het transitieve ‘naar de werf brengen’ wordt elders ook weergegeven met verwirfen; zie oad 851, 18v [1415/16].
voetnoot68
Respectievelijk oad 852, iiv [1416/17] en oad 855, 14r [1421/22].
voetnoot69
Respectievelijk oad 849, 20r [1412/13]; oad 853, 18r [1417/18] en oad 854, 14v [1418/19].
voetnoot70
oad 849, 19r, 19v, 21v [1412/13] en oad 852, 9r, 9v, 11r, 12r [1416/17].
voetnoot71
oad 848, iiv [1411/12].
voetnoot72
Respectievelijk oad 844, 14v en 16v [1402/03] en oad 845, 10v [1404/05]. Voor de vermelding Werfmeester met de betekenis ‘baas van een scheepswerf’ zie wnt xxv, kol. 1487 i.v. werf (I) Samenst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Renaat J.G.A.A. Gaspar


taalkunde

  • Etymologie

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)