Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127 (2011)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127
Afbeelding van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.03 MB)

ebook (5.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 127

(2011)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 189]
[p. 189]

Albert OosterhofGa naar voetnoot*
Het belang van semantische homogeniteit in dialectwoordenboeken

Abstract - Within the field of (dialect) lexicography, there has been a discussion of the merits and demerits of the thematic arrangement as implemented in dictionaries like the Dictionary of the Flemish Dialects (wvd). The discussion (as brought up in particular in contributions by Weijnen and De Tollenaere in the 1960's) focuses on the question whether lexical meaning can be represented in the microstructure of such dictionaries. In recent literature, there is some consensus that this is indeed problematic. This paper, however, shows that the arguments in favour of this claim are not fully convincing and that, in fact, giving up the idea that meaning cannot be rendered in dictionaries like wvd has brought with it some undesirable consequences for the relevance and significance of the data for follow-up studies in various directions.

1 Inleiding

Wetenschappelijke discussies kunnen gedurende vele decennia hun invloed doen gelden op de beginselen van en ontwikkelingen in een vakgebied. De (dialect)lexicografie kende in de jaren vijftig en zestig een discussie over de vraag op welke manier een woordenboek het best geordend kan worden. In de neerlandistische literatuur komt deze discussie vooral naar voren uit een aantal bijdragen van Weijnen (vgl. Weijnen 1943, 1961, 1963 en 1967), waarop gereageerd werd door De Tollenaere (vgl. De Tollenaere 1960, 1968).Ga naar voetnoot1 De discussie gaat concreet over twee concurrerende indelingsprincipes voor de macrostructuur van een dialectwoordenboek: een alfabetische of een systematische (ook wel ‘ideologische’ genoemd, maar die term is verouderd) ordening.

In de alfabetische ordening wordt het alfabet als criterium van indeling gebruikt. Dat houdt in dat de lemma's in een woordenboek in volgorde gezet worden op basis van het alfabet, dat wil zeggen een op extern-linguïstische conventies gebaseerde ordening van de letters (vgl. Devos 1977: 270, waarvan ook de toevoeging ‘extern-linguïstisch’ afkomstig is). Een systematische ordening houdt in dat woorden op grond van hun betekenis worden samengebracht. De indeling van die begrippen is vervolgens gebaseerd op bepaalde aspecten van de werkelijk

[pagina 190]
[p. 190]

heid. Daarbij zal de lexicograaf moeten beslissen vanuit welk perspectief hij die werkelijkheid bekijkt. Om bijvoorbeeld plantennamen in te delen kan hij zich in principe baseren op de biologische taxonomie, maar in dialectwoordenboeken zal eerder gekozen worden voor een indeling op grond van criteria die dichter bij de dialectspreker en de woordenboekgebruiker staan, zoals een indeling volgens de biotoop van soorten.

Er zijn volgend op de discussie tussen De Tollenaere en Weijnen (en anderen) door de decennia heen verschillende bijdragen verschenen waarin wordt verwezen naar die discussie over de keuze tussen deze twee typen indeling (Devos 1977: 269-278, Claes 1988: 25-28, Van Keymeulen 1992: 179-185, Moerdijk 2002, Van Keymeulen & Devos 2007: 10-11, Van Keymeulen 2008: 9 en 12, Van Keymeulen 2009: § 2.2.1, Van Keymeulen & Oosterhof 2009). Uit veel van die publicaties komt het beeld naar voren dat de auteurs niet zozeer de discussie willen oprakelen, als wel een overzicht geven van de gewisselde argumenten en de bereikte consensus. Van Keymeulen & Devos (2007: 10-11) schrijven bijvoorbeeld:

In de jaren '60 van de vorige eeuw woedde er een heftige discussie tussen Weijnen en De Tollenaere omtrent de vraag of de systematische ordening inderdaad de structuur van het lexicon weerspiegelt en dus ‘wetenschappelijker’ zou zijn dan de alfabetische ordening [...]. De uitslag van de discussie was dat ‘betekenis’ inderdaad enkel in een semasiologisch opgezet woordenboek (dus met trefwoord + interpretament) weergegeven kan worden, maar dat een onomasiologische ordening ook een nuttig uitgangspunt kan zijn, zolang men daaraan geen overdreven wetenschappelijke pretenties verbindt.

In dit artikel zal een overzicht gegeven worden van de verschillende argumenten voor de beide typen ordening, waarbij ik speciaal inga op de semantische aspecten van de ordening. Er zal echter een ander licht op de discussie geworpen worden dan in een belangrijk deel van de eerdere literatuur. De volgende drie punten worden daarbij besproken en onderbouwd:

Sommige aspecten van de terminologie en argumentatie in het kader van deze discussie zijn verwarrend. Zo wordt er vaak geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds de systematische/alfabetische ordening en anderzijds de onomasiologische/semasiologische opzet.

De vraag is of de discussie (zoals weergegeven in het citaat hierboven) een terechte ‘uitslag’ heeft gekregen. De argumenten voor de stelling dat een systematisch geordend woordenboek geen betekenis kan weergeven, moeten genuanceerd worden. Dat houdt een verdediging in van de uitgangspunten die Weijnen en dialectologen uit diens school voor ogen hadden.

Het loslaten van het idee dat dialectwoordenboeken betekenis weergeven, onder invloed van bijdragen zoals die van De Tollenaere, heeft enige ongewenste gevolgen (gehad) voor zowel de intrinsieke meerwaarde als de bruikbaarheid van de woordenboeken.

Voorts worden ook voorstellen gedaan over de optimale werkwijze bij het omgaan met de semantische problematiek, die bijvoorbeeld al wordt aangestipt in het bovenstaande citaat uit Van Keymeulen & Devos (2007: 10-11). Deze voorstellen kunnen (hopelijk) een positieve bijdrage leveren aan toekomstige woordenboekprojecten en projecten op basis van bestaande woordenboeken.

Dit artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 ga ik meer in detail in op en-

[pagina 191]
[p. 191]

kele vooral terminologische aspecten van de indeling van een woordenboek. In paragraaf 3 bespreek ik los van de semantische problematiek van het dialectwoordenboek een aantal argumenten uit de literatuur voor een systematische dan wel een alfabetische ordening. Paragraaf 4 richt zich vervolgens specifiek op semantische aspecten van de discussie; het gaat daarbij vooral over de vraag of een systematisch geordend woordenboek betekenis weer kan geven. In paragraaf 5 ga ik in op de manier waarop in de praktijk van het dialectwoordenboek om wordt gegaan met de semantische problematiek zoals hierboven geïntroduceerd. Tevens bevat deze paragraaf een discussie over welke werkwijze in het algemeen optimaal is. Paragraaf 6 bevat de conclusies.

2 De ordening van dialectwoordenboeken

Ter voorbereiding op de discussie over de systematische en de alfabetische ordening in de volgende paragrafen, bespreek ik in deze paragraaf enkele terminologische en definitorische kwesties. In 2.1 maak ik duidelijk dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende soorten systematische ordeningen. In 2.2 zet ik uiteen dat het van belang is een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de systematische/alfabetische ordening en anderzijds de onomasiologische/semasiologische opzet van een woordenboek.

2.1 Verschillende soorten systematische ordeningen

In Weijnens bijdrage uit 1943, waarin hij zijn plannen uiteenzet voor de samenstelling en ordening van een dialectwoordenboek, maakt hij onderscheid tussen drie mogelijke ordeningen. Naast de alfabetische, onderscheidt hij namelijk twee verschillende typen systematische ordening: een strikt ontologische en een eerder logische.

Het verschil tussen de ontologische en de logische ordening is gebaseerd op het voorbericht van Brouwers' betekeniswoordenboek (Brouwers 1942). Weijnen verwijst naar Brouwers (1942: 10) die dit onderscheid als volgt karakteriseert:

een streng ontologische [classificatie]: een lijst wordt opgemaakt van al de concrete wezens, beginnend b.v. met het Opperste Wezen, God, en geleidelijk afdalend, langs zuivere geesten, mensch, dier en plant, tot aan de laagste: de stoffelijke levenlooze schepping. [...] Een meer logische: d.i. een classificatie, die in haar bouw vooral rekening houdt met de denkwetten van ons abstraheerend verstand; die de gedachten niet rangschikt volgens de bestaande concrete wezens, maar volgens de aspecten, die wij, abstraheerend, in die wezens herkennen.

Brouwers (1942: 10) voegt hier een voorbeeld aan toe:

Volgens de ontologische classificatie moet kakelen komen bij hoen, bassen bij hond, enz. Volgens een meer abstracte, logische classificatie komen kakelen, kraaien, bassen, loeien enz., bijeen te staan in de lijsten van het geluid’.

Het idee van een (streng) logische ordening vinden we ook terug in een werk dat in die dagen een aanzienlijke invloed had, namelijk het Begriffssystem als Grund-

[pagina 192]
[p. 192]

lage für die Lexikographie, Hallig & Von Wartburg (1952). Uit de discussie in De Tollenaere (1960) blijkt dat de ontologische ordening meer dan de logische classificatie gebaseerd is op min of meer intuïtieve associaties die taalgebruikers leggen tussen begrippen onderling.

Weijnen (1943) geeft in zijn plan voor een systematische ordening van de dialectwoordenschat de voorkeur aan een ontologische boven een strikt logische ordening. Een van de elementen die relevant waren voor Weijnens afweging betreft de mate waarin beide ordeningen dingen bijeenbrengen op een manier die zo veel mogelijk overeenkomt met de ‘associaties in onze geest’. Hij gaat daarbij in tegen Brouwers (1942), die van mening is dat juist een logische classificatie hier beter in slaagt. Weijnen schrijft: ‘[I]k ben er niet zo zeker van, dat de associaties in onze geest zich meer overeenkomstig de logische dan volgens de ontologische groep voltrekken’ (Weijnen 1943: 64).

Overigens zijn er natuurlijk nog andere perspectieven en combinaties van perspectieven op de werkelijkheid mogelijk dan alleen het ontologische en logische. Moerdijk (2002: 9) noemt de volgende criteria op basis waarvan de werkelijkheid kan worden ingedeeld: logisch, filosofisch, wetenschappelijk, ontologisch of pragmatisch.Ga naar voetnoot2

2.1 Afbakening van verschillende aspecten van de organisatie van een woordenboek

Er blijkt in de praktijk een relatie te zijn tussen de verschillende keuzen die gemaakt moeten worden ten aanzien van de macrostructuur van een woordenboek. Daarbij doel ik op de volgende aspecten van de macrostructuur:

-alfabetische of systematische ordening
-semasiologische of onomasiologische organisatie

In de praktijk blijkt dat onomasiologische woordenboeken doorgaans systematisch geordend zijn, terwijl semasiologische woordenboeken doorgaans alfabetisch geordend zijn (zie bijvoorbeeld Moerdijk 2002: 8).

Deze situatie, zoals die in de praktijk is ontstaan, is voor een deel logisch. Als eenmaal gekozen is voor een systematische ordening, ligt het voor de hand de woorden onomasiologisch te organiseren. Dat wordt geïllustreerd in (1), waar bij wijze van concreet voorbeeld een systematische ordening van soorten vissen en

[pagina 193]
[p. 193]

andere waterorganismen is afgebeeld. Om de zaken niet verder te compliceren, neem ik aan dat (in dit geval) de Nederlandse namen van de soorten in kwestie volstaan om die betekenis weer te geven. Die betekenis (bijvoorbeeld ‘rietvoorn’) staat steeds links en de bijbehorende dialectwoorden en -uitdrukkingen (bijvoorbeeld zomerbliek en roodvin) staat steeds rechts. Het gaat hier om dialectwoorden uit enkele Vlaamse dialecten, op basis van gegevens uit De Pauw 1999 (waar ook dialectkaarten voor een deel van de corresponderende lemma's te vinden zijn).

(1) Systematische ordening voor enkele vissen en andere waterorganismen

Betekenis Vormen
Zoetwatervissen:
bijv. ‘rietvoorn’:
zomerbliek
roodvin
bovenvis
  ...
‘stekelbaars’ kraaipietje
kuiertje
mozestekker
  ...
‘rivierdonderpad’ koninkje
stekkemans
... ...
Andere zoetwaterorganismen
bijv. ‘zoetwatervlokreeft’
komaas
krabbetje steur
steurkrab
... ...
Zoutwatervissen
bijv. ‘hondshaai’
hondje met fijne pikkels
ieperling
... ...
‘pijlstaartrog’ paardestaart
scherpstaart
... ...

Stel dat een gebruiker van zo'n systematisch woordenboek informatie zoekt over een bepaald dialectwoord of over de betekenis van een dialectwoord, bijvoorbeeld over stekkemans. Om uit te komen bij het lemma ‘rivierdonderpad’ moet hij dan de systematische ordening van het woordenboek gebruiken. Als gevolg van de ordening is voor de gebruiker de betekenis automatisch het aanknopingspunt. Vervolgens voert het woordenboek hem van die betekenis naar de bijbehorende woordvormen. Daarmee hebben we dus een onomasiologisch woordenboek.

De keuze voor een systematische ordening zal in veel gevallen dus een onomasiologische organisatie impliceren. Noodzakelijk is dat overigens niet. Er bestaan thematisch ingedeelde, semasiologische woordenboeken, bijvoorbeeld in de sfeer van leerderswoordenboeken, waarin de anderstalige woordenschat dikwijls thematisch wordt aangebracht.

[pagina 194]
[p. 194]

Hoe zit dat als we kijken naar alfabetisch geordende woordenboeken? Zoals gezegd hebben dergelijke woordenboeken in de praktijk vrijwel altijd een semasiologische organisatie. Dit is echter evenmin noodzakelijk. Van Keymeulen (2009: § 2.2 en voetnoot 12) schrijft bijvoorbeeld:

Nagenoeg alle amateurwoordenboeken zijn alfabetisch geordend [...], bevatten dialectische trefwoorden en betekenisomschrijvingen met het Standaardnederlands als metataal. [...] Een zeldzame uitzondering hierop is het woordenboek van het Hasselts van Staelens (1982), waar het an-woord voorop gaat en in het Hasseltse dialect vertaald wordt, gevolgd door een betekenisomschrijving in het a.n.

Een voorbeeld van enkele lemma's uit het vertalende woordenboek an-dialect van Staelens is gegeven in (2):

(2) deken1(beddegoed) sa.re (vr.), mv. -s: mnl. sa(e)rg(i)e, Z.N. sarge < Fra. serge: de vorm moet ontstaan zijn uit *sarege, waarin de g zeer vroeg intervokalisch verdween, eer ze tot j > zj gepalataliseerd werd en de weg opging van het Tongers soizje, S.T. soaezje en Leuv. Sözje. [...]
deken2(geestelijke) dië.ken (m.), mv. -s: [...] ajj'ee.ver den trap vannen - loep meug dzj'ur kemie.ndzje ni douë.n ‘Als je over de trap van de dekenij loopt, mag je je communie niet doen’ (werd de kinderen vroeger wijsgemaakt).

hop1(vogel) (h)oep (vr.): 1. vogel: stie.nke wèè 'n - 2. vrouwspersoon (pej.): vœel - ! (h)iete - !. hop2(gewas) (h)oep (m.).

Dit woordenboek is een voorbeeld van een alfabetisch geordend woordenboek dat toch eerder een onomasiologisch dan een semasiologisch karakter heeft. Dat is mogelijk doordat de alfabetische ordening niet wordt toegepast op de dialectwoorden/woordvormen, maar op een an-woord. In de hierboven weergegeven lemma's wordt daar tussen haakjes een (korte) aanduiding/verduidelijking van de betekenis aan toegevoegd. Als we ter verduidelijking kijken naar het lemma ‘deken1’, dan stellen we vast dat de gebruiker de betekenis van een woord als sa.re moet kennen om de informatie over dit woord te kunnen vinden. Als hij die betekenis kent, komt hij vervolgens terecht bij (informatie over) Hasseltse woordvormen. Deze situatie is kenmerkend voor onomasiologische woordenboeken.

3 Argumenten bij de keuze voor een alfabetische of een systematische ordening

In de volgende paragrafen geef ik een overzicht van een aantal belangrijke argumenten die door met name Weijnen en De Tollenaere gewisseld zijn ten gunste van respectievelijk de systematische en de alfabetische ordening.

[pagina 195]
[p. 195]

3.1 Argumenten bij de keuze voor een systematische ordening

We beginnen met een opsomming van vier belangrijke argumenten bij de keuze voor een systematische ordening zoals gepresenteerd door Weijnen (1943, 1961, 1963). Sommige argumenten richten zich vooral tegen de alfabetische ordening; andere argumenten kunnen eerder beschouwd worden als argument voor een systematische ordening.

Argument 1 (1943: 61):

[V]oor de gebruiker is [de alfabetische methode] alleen van voordeel, wanneer deze van een dialectwoord dat hij ontmoet, de betekenis wil weten. Daarvoor wordt een dialectwoordenboek echter bijna nooit gebruikt. Verder is dan ook de alphabetische ordening op dit terrein hoogst onpraktisch. Wil men voor een wetenschappelijk onderzoek even weten, hoe een bepaald begrip in zeker dialect genoemd wordt, dan laat zij ons volkomen in de steek. (vgl. Weijnen 1961: 84 voor hetzelfde argument)

Argument 2 (1961: 84):

Het zijn echter vooral praktische redenen, die mij tot mijn besluit [tot een systematische ordening] dwingen. [...] [D]e kaarten waarop de nauwkeurige verspreiding der heteroniemen in beeld is gebracht, [vinden] alléén als men van de begrippen uitgaat, verantwoording van hun plaatsing. Men blijft anders bij de kaart van de arend van de zeis aarzelen of men haar bij ang of hang of eng of aang of angel of ham of heekel of hak of hiel of èèrel of noem maar verder op, zal plaatsen. Gaat men echter eenmaal van het begrip uit, dan zijn er hier weinig moeilijkheden.Ga naar voetnoot3

Weijnens argumenten zijn als zodanig terecht, maar ze hebben wel vooral betrekking op de keuze tussen een onomasiologisch en een semasiologisch perspectief. In de praktijk gaat de keuze voor een onomasiologische organisatie vrijwel altijd gepaard met een systematische ordening, maar in paragraaf 2.2 heb ik uiteengezet dat er toch een onderscheid gemaakt moet worden tussen deze twee aspecten van de macrostructuur; het is relevant om precies aan te geven op welk aspect een bepaald argument in eerste instantie betrekking heeft.

Het derde en vierde argument richten zich in tegenstelling tot de eerste argumenten wel exclusief op de keuze tussen een systematische of alfabetische ordening. Argument 3 (1963: 37):

[pagina 196]
[p. 196]

Ernstig [...] is het probleem dat de klankverscheidenheid aan een woordenboek dat zich over meer dan één dialect uitstrekt, stelt. In Westelijk Noord-Brabant bijv. ontbreekt het h-foneem, in het oosten niet. Als men nu van het alfabetische beginsel uitgaat, mist men toch alle houvast om woorden als em (hemd), oek (hoek) een andere plaats te geven dan onder de letters respectievelijk e en oe. Van de andere kant kan men echter de wenselijkheid niet ontkennen, dat de varianten hemd en hoek in hetzelfde nummer vermeld worden.

Argument 4 (1943: 61):

Ook leveren lexicale woorden doorgaans aantrekkelijk materiaal voor conclusies van historische, geographische en psychologische aard ten aanzien van de betrokken dialectsprekers, maar zulke onderzoekingen zijn bijna onmogelijk wanneer men de woorden niet naar de betekenisinhouden, volgens de levensgebieden, geordend heeft. Tenslotte is de psychische realiteit van 's mensen lexicaal materiaal wel allerminst door een alphabetische rangschikking te verbeelden.

Het derde argument is op het eerste gezicht steekhoudend,Ga naar voetnoot4 maar in de volgende paragraaf zullen we bespreken dat ook bij een systematische ordening de maker van het woordenboek niet altijd eenduidig kan beslissen waar een bepaald item in zijn systeem terecht moet komen. Uiteindelijk is het vierde argument het overtuigendst. Inderdaad zullen onderzoekers die op zoek zijn naar historisch, geografisch of psychologisch relevante gegevens er baat bij kunnen hebben als het woordenboek wordt ingedeeld op basis van een inhoudelijke samenhang tussen de begrippen.

3.2 Argumenten bij de keuze voor een alfabetische ordening

De Tollenaere publiceerde rond de jaren zestig enkele artikelen waarin hij een aantal argumenten geeft tegen de systematische ordening. Uitgebreide argumentatie vinden we in De Tollenaere (1960), waarin hij concreet ingaat op de indeling naar begrippen zoals die wordt gepresenteerd in het Begriffsystem van Hallig & Von Wartburg (1952).

Argument 1 (De Tollenaere 1960: 23):

[D]e indeling naar begrippen [heeft] tot gevolg dat een etymologische samenhang [...] uit elkaar wordt gerukt. Nu hoeft dit van linguïstisch-synchronisch standpunt nog niet automatisch als bezwaar te gelden. Immers, woorden die etymologisch identiek zijn kunnen synchronisch ver uit elkaar komen te liggen; men denke slechts aan gevallen als kruit en kruid, slag ‘slaande beweging’ en slag ‘soort’, of antwoorden ‘respondere’ en verantwoorden ‘justificare’. Bedenkelijker wordt dit uit elkaar halen evenwel bij woorden van eenzelfde familie die [...] taalkundig toch in hetzelfde vak liggen, d.w.z. door woordassociatie verbonden blijven. Zo vinden we in het Begriffssystem /mordre/ ‘bijten, toehappen’ uitsluitend onder [rubriek] B (l'homme), iii (tre social), b (l'homme au travail), 3 (les métiers en les professions), en wel [...] onder het bedrijf van de visser, terwijl /mors/ ‘bit van een paard’ als begrip terecht komt onder [rubriek] 8 (le transport et la circulation) van dezelfde rubriek b (l'homme au travail) [...]. Nu kan ik me niet goed voorstellen, dat voor
[pagina 197]
[p. 197]
een Fransman de woorden mordre (b.v. je mors) en mors taalkundig niet in hetzelfde vlak zouden liggen [...]. De consequentie van de primauteit van het begrip brengt echter mee dat wat linguïstisch-synchronisch bij elkaar hoort toch uit elkaar wordt gerukt.

Als we dit argument kritisch bekijken, kunnen we stellen dat het enerzijds een terechte opmerking is dat woorden die etymologisch en/of linguïstisch-synchronisch bij elkaar horen in systematische woordenboeken soms niet in elkaars buurt komen te staan. Anderzijds kan dit niet beschouwd worden als een argument voor de alfabetische ordening. Er zijn immers ook etymologisch verwante woordparen die juist in een systematische (en niet in een alfabetische) organisatie in elkaars buurt terechtkomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor woordparen zoals voorn en forelGa naar voetnoot5 of asperge en sperzieboon (verkort uit aspergieboontjes, de naam slaat op de wijze van bereiden als die van asperges). Weijnen (1961, 1963) geeft nog een ander voorbeeld van een woordpaar waartussen een relatie bestaat en dat juist in een systematische ordening bijeengezet wordt, namelijk het woordpaar nacht en dag. Het woord nacht heeft het mannelijk geslacht gekregen onder invloed van dag, een voorbeeld waarbij ‘syntactische [...] ontwikkelingen in het syn- of antoniem hun oorsprong vinden’ (Weijnen 1963: 37).

Het tweede argument is vooral een praktisch argument. Argument 2 (De Tollenaere 1960: 34):

Bij het Begriffssystem staat men voor de noodzaak het totale materiaal klaar te hebben voor men, zoekend, passend en metend, met de systematische ordening kan beginnen. Bij het alfabetische systeem echter kan met de bewerking en publikatie een aanvang worden gemaakt zodra men een gedeelte van het materiaal, t.w. dat van de eerste letters van het alfabet, tot zijn beschikking heeft [voetnoot verwijderd].

De praktijk toont echter aan dat het juist bij de systematische ordening mogelijk is dialectwoorden op te vragen voor de woordenschat over een bepaald thema. Juist bij de alfabetische ordening kan het zo zijn dat woorden die vooraan in het woordenboek terechtkomen pas laat in het proces van materiaalverzameling door informanten worden gemeld.

Het eerste en tweede argument kunnen dus genuanceerd worden; dat geldt in mindere mate voor het derde argument. Argument 3 (De Tollenaere 1960: 24):

[E]en bepaald begrip of een bepaalde begripssfeer [kan] op verschillende plaatsen van het systeem [...] optreden. [...] De visvangst als beroep [...] en de visvangst als sport [...], waaronder toch tal van gelijke en gelijkbetekenende woorden zullen moeten worden ondergebracht, komen op verschillende plaatsen in het systeem terecht.

Inderdaad zal de lexicograaf die een systematische ordening hanteert soms voor keuzes staan tussen verschillende mogelijke indelingen, terwijl de positie van een woord bij een alfabetische indeling dwingend uit die ordening volgt. De Tollenaere (1960: 32) merkt terecht op dat bij het alfabetische systeem meer dan bij het systematische systeem de subjectieve willekeur uitgesloten wordt. Verder kun-

[pagina 198]
[p. 198]

nen in een systematisch geordend systeem de verschillende betekenissen van een woord inderdaad op tal van plaatsen in het schema terechtkomen.Ga naar voetnoot6 In een alfabetisch geordend semasiologisch woordenboek zullen de verschillende betekenissen van een woord daarentegen eenvoudigweg achter elkaar gezet kunnen worden en zal een dezelfde betekenis niet op verschillende plaatsen in het systeem opduiken (vgl. ook De Tollenaere 1960: 32).Ga naar voetnoot7

Hiermee hebben we, los van de semantische problematiek die in het vervolg van dit artikel besproken wordt, een aantal argumenten met betrekking tot de ordening van dialectwoordenboeken besproken. Een aantal argumenten blijken niet zozeer van toepassing te zijn op het onderscheid tussen de alfabetische en de systematische ordening, maar richten zich eerder op de keuze voor een semasiologische dan wel een onomasiologische opzet. Andere argumenten zijn wel van toepassing, maar kunnen gemaakt worden over beide ordeningen. Zo geldt voor beide ordeningen dat een deel van de (maar niet alle) etymologisch verwante woordparen in elkaars buurt zullen komen. Uiteindelijk blijven er van de besproken argumenten vooral argumenten over die gerelateerd kunnen worden aan de manier waarop de gebruiker het woordenboek wenst te gebruiken.

4 De semantische problematiek bij de systematische ordening

Als de lexicograaf zich baseert op de argumenten zoals besproken in de vorige paragraaf zal de keuze tussen de verschillende werkwijzen dus vooral pragmatisch van aard zijn (vgl. ook Devos 1977: 273). Een belangrijk punt in de argumentatie van De Tollenaere is echter dat volgens hem de systematische ordening tot semantische problemen leidt.

De Tollenaere (1960: 29-31) beschrijft een systematisch geordend systeem, zoals het Begriffssystem als

in wezen een filosofisch, immers in nauwe aansluiting aan bepaalde filosofische theorieën in elkaar gezet systeem [voetnoot verwijderd]. De taal echter bestaat niet uit begrippen, doch uit woorden, d.w.z. akoestische tekens die over het algemeen een betekeniselement, een zekere voorstelling dragen. [...] Het Begriffssystem heeft de pretentie het inzicht in de structuur van het woordsysteem te vergemakkelijken [...], terwijl zijn grondslag toch in wezen niet van taalkundige, doch van filosofische aard is. [...] Het alfabetische systeem
[pagina 199]
[p. 199]
daarentegen is niet uit een systematische doch uit een praktische behoefte ontstaan [voetnoot verwijderd] en het heeft nooit een dergelijke pretentie laten gelden. Zijn grondslag is evenmin van taalkundige doch louter van empirisch-praktische aard.

De systematische ordening en de alfabetische ordening zijn dus in zekere zin beide geen taalkundige indelingen. De systematische ordening is gebaseerd op een visie over hoe de werkelijkheid in elkaar zit en heeft daarbij eerder een filosofische grondslag. De alfabetische ordening heeft echter evenmin een louter taalkundige grondslag (zoals ook De Tollenaere toegeeft), aangezien ze op spelling en niet op klank gebaseerd is. Weijnen (1963: 37) zegt daarover: ‘[Ze zet] dus niet bijv. woorden bijeen [...] die met e beginnen, maar slechts die welke met de letter e aanvangen, terwijl het beginfoneem [ɛ], [e] of [ø] of zelfs [oey] kan zijn’ (vgl. Weijnen 1961: 83, waar hetzelfde punt gemaakt wordt). Het feit dat de systematische ordening losstaat van taalkundige principes hoeft dus als zodanig niet te betekenen dat deze ordening verworpen moet worden. Dit bezwaar is (tot op zekere hoogteGa naar voetnoot8) ook van toepassing op de andere ordening.

4.1 Onomasiologisch uitgangspunt sluit het werken met betekenissen uit

Los daarvan kan een niet-taalkundige ordening van de macrostructuur zorgen voor problemen op het niveau van de lemma's van een woordenboek. De Tollenaere, vooral in De Tollenaere (1968: 197-200), heeft gepleit voor de stelling dat de systematische lexicografie zich in principe niet bezighoudt met betekenis. Hij verwijst naar Weijnen (1961) en zegt naar aanleiding van dat artikel:

In dit artikel betoogde Weijnen, dat men bij lexicografisch werk ‘de betekenissen als basis (kon) nemen en vervolgens de bijbehorende betekenaars behandelen’ (p. 84). [...] Dit bracht hem tot de stelling dat ‘een systematische ordening geheel op de betekenis gebaseerd’ [voetnoot verwijderd] zou zijn. Daarvandaan ook dat hij in hetzelfde artikel schreef ‘dat er voor de ordening van tienduizenden woorden (in een woordenboek) ... amper een andere (ordening) dan een semantische verantwoord is’ [voetnoot verwijderd], een context waarin het woord semantisch niet op zijn plaats [voetnoot verwijderd] is en vervangen moet worden door onomasiologisch. De onomasiologie houdt zich bezig met de benamingen, de semasiologie of semantiek met de betekenissen [voetnoot verwijderd].
Dat men semantiek zou kunnen bedrijven los van concrete woorden, is een wanbegrip dat men [...] herhaaldelijk aantreft. [...]
De [...] verwarring van betekenis en begrip wordt minder in ‘Het Dialectwoordenboek’ [...]: ‘Wie ... wil weten hoe een bepaald [begrip] in het betrokken dialect verwoord wordt, voelt zich bij een alfabetisch woordenboek niet [zeker]’ [voetnoot verwijderd]. Maar op blz. 36 en 37 vervalt hij weer in zijn oude terminologie, en spreekt van betekenis waar hij kennelijk begrip bedoelt. [...]
Men kan m.i. onmogelijk de betekenissen als kader voor het ordenen van het woordmateriaal kiezen. Een onomasiologisch uitgangspunt immers sluit a priori het werken met betekenissen uit; deze laatste immers kunnen nooit alleen voorkomen, [...] nooit los staan van de concrete woorden [...]. Immers de betekenis ‘is slechts duidelijk, zolang men die niet iso-
[pagina 200]
[p. 200]
leert van de woordvorm; [...] buiten het woord wordt de betekenis niet aangetroffen [...]’.
De systematische lexikografie kan dus principieel geen bemoeienis hebben met wat men betekenis noemt. (De Tollenaere 1968: 197-200)

Laat ik om te beginnen opmerken dat dit bezwaar niet zozeer te maken heeft met de systematische ordening als wel met de onomasiologische organisatie van het woordenboek (vgl. paragraaf 2.2). Het voornaamste punt dat in dit wat langere citaat van De Tollenaere (1968) naar voren gebracht wordt, is echter het volgende: Woordenboeken die geordend zijn zoals Weijnens wbd houden zich in principe niet bezig met betekenis, omdat betekenissen niet los kunnen staan van de concrete woorden/woordvormen. Deze redenering, zoals die gepresenteerd wordt door De Tollenaere, is echter niet overtuigend. Immers: in onomasiologische woordenboeken (uit de school van Weijnen) is betekenis niet geïsoleerd van de woordvorm.

Ik licht die laatste stelling toe. De titel van het lemma in een woordenboek als het wvd bestaat uit een begripsomschrijving. Devos (1977: 280) schrijft daarover bijvoorbeeld:

Bij onomasiologisch onderzoek [...] gaan we na hoe de dingen uit de werkelijkheid benoemd of be-tekend worden. Met ‘dingen uit de werkelijkheid’ bedoel ik het bestaande in de ruime zin: zaken, klassen van zaken, handelingen, gevoelens, geestestoestanden, enz. Aan de kop van een lemma in het wvd komt dus de standaardbenaming voor het begrip, dat in de verschillende streken door een verschillend woord wordt gepresenteerd. [...] De semantische homogeniteit van zo'n onomasiologisch veld zou, theoretisch gezien, door de begripsomschrijving die de titel van het lemma vormt, gewaarborgd moeten zijn. [Mijn cursivering, ao.]

Een lemma in een dergelijk woordenboek bevat dus enerzijds een begripsomschrijving en anderzijds de dialectwoorden. Uit het citaat blijkt duidelijk dat die begripsomschrijving bedoeld is om de betekenis (of ‘be-tekenis’ zoals in het citaat) weer te geven van de verschillende dialectwoorden zoals gegeven in het lemma. In een lemma wordt dus een verband gelegd tussen een betekenis en de bijbehorende dialectwoorden. Het is dan ook niet duidelijk waarom in onomasiologische woordenboeken uit de school van Weijnen betekenis los zou staan of geïsoleerd zou zijn van de concrete woorden in een taalsysteem. Uiteraard kan het zo zijn dat (in de praktijk) in een deel van de lemma's de semantische homogeniteit niet gewaarborgd is, maar dat is iets anders dan beweren dat woordenboeken zoals het wvd (principieel) betekenis isoleren van de woordvorm. Dit deel van de argumentatie van De Tollenaere is dan ook niet per se van toepassing op dit type woordenboek.

Relevant is ook dat het verschil tussen een onomasiologische en een semasiologische organisatie gezien moet worden als een verschil in perspectief. De relatie die gelegd wordt tussen woorden en betekenissen blijft verder hetzelfde, zoals ook verwoord door Geeraerts (1989: 62):

Woordbetekenissen zijn in hun relatie tot de woorden van een taal op twee manieren te bestuderen. [...] Het verschil tussen beide is er een van perspectief veeleer dan van studieterrein; eenzelfde studieobject (de relatie tussen woorden en betekenissen) wordt uit twee hoeken bekeken. De semasiologie neemt haar uitgangspunt bij het woord; de onomasiologie vertrekt van de betekenis.
[pagina 201]
[p. 201]

De keuze om te vertrekken van de betekenis en vervolgens de daarmee corresponderende woordvormen te geven, is zo beschouwd een keuze voor een ander perspectief en sluit als zodanig niet uit dat het studieobject wel degelijk de relatie is tussen woorden en betekenissen. Dat houdt in dat in onomasiologische woordenboeken net zo goed betekenissen (en hun relatie tot woorden) beschreven worden als in semasiologische woordenboeken. Daarmee zeggen we uiteraard niet dat een bepaalde woordenboekaflevering (of zelfs een woordenboek als geheel) alle betekenissen (of ‘gebruikswijzen’) van een woord beschrijft. Dat is echter iets anders dan zoals De Tollenaere beweren dat een onomasiologisch uitgangspunt a priori het werken met betekenissen uitsluit.

4.2 Het uitgangspunt begripsidentiteit is problematisch

De Tollenaere brengt echter (enigszins tussen de regels door) nog een ander punt naar voren dat gezien kan worden als een argument voor de stelling dat systematische woordenboeken zoals de grote dialectwoordenboeken van het zuidelijke Nederlands geen betekenis weergeven:

[D]e systematische ordening [is] het best geschikt [...] voor een niet zeer talrijke en sociaal en cultureel weinig gedifferentieerde mensengemeenschap [...]. Het gekozen uitgangspunt begripsidentiteit, immers, is in een vrij uniforme gemeenschap veel beter verzekerd dan in een groot gedifferentieerd gebied. Wat de dialectoloog Weijnen interesseert [...], is niet het semantische spectrum van het woord, maar het feit dat er voor talloze begrippen een ‘zeer groot aantal naar de plaats verschillende benamingen bestaat [voetnoot verwijderd], die hij heteroniemen noemt’. (De Tollenaere 1968: 201-202, verwijzend naar Weijnen 1961: 81)

Het punt dat hier gemaakt wordt (of lijkt te worden), is dat naarmate een woordenboek een groter gebied bestrijkt, het moeilijker wordt ervoor te zorgen dat de woorden in één lemma corresponderen met één bepaalde betekenis. Dit kan concreet gemaakt worden aan de hand van een voorbeeld van Devos (1977: 281-284) over de benamingen voor ‘laaggelegen, vochtig weiland’. Uit de antwoorden op de relevante enquêtevragen blijkt dat zulke weiden in het wvd-gebied door de volgende dialectwoorden worden aangeduid: am(me), bilk, broek, broekmeers, broekwei, draswei, dries, gaver, meers, moer(e), onderland, ossebilk, pulse(rij), schor(re), venne, vloeimeers, zompe. Devos (1977: 281-283) schrijft hierover:

Ik kan beslissen al die woorden onder te brengen in een lemma ‘laag, vochtig weiland’. In hoeverre is die beslissing gerechtvaardigd? Alleen in zoverre dat de semantische componenten [laag], [vochtig], en [weiland] in elk van de opgetekende woorden gerepresenteerd zijn. Bij nader onderzoek van de gebruiksmogelijkheden van elke term afzonderlijk blijkt dat een aantal woorden naast de drie genoemde [...] componenten, nog andere relevante betekeniselementen bevatten [...]. Het onomasiologisch veld is dus slechts ten dele homogeen.
Enkele voorbeelden van zulke betekenisonderscheidende elementen:
waar draswei, pulse(rij), venne en zompe voorkomen, wordt daar altijd laaggelegen weiland van slechte kwaliteit mee bedoeld; [...]
van bilk is pas sprake wanneer het bedoelde weiland omheind is; [...]
[pagina 202]
[p. 202]
Op die manier komen we tot [...] 9 lexicaal relevante kenmerken, die op verschillende wijze met de drie gemeenschappelijke gecombineerd kunnen zijn [...].
Voor de woordenboekschrijver rijst nu de vraag: hoe lemmatiseren?
[...] Als ik mij bepaal tot het standpunt van absolute semantische homogeniteit, dan moet ik voor elke verschillende componentencombinatie een aparte begripsomschrijving geven, d.w.z. een afzonderlijk lemma samenstellen. [...]
Een dergelijke werkwijze zou echter de indeling zodanig compliceren dat er uiteindelijk nog weinig terechtkomt van [...] de inzichtelijke classificatie van begrippen en hun benamingen. Er moet dus een andere methode worden gevolgd [...]. Dit kan m.i. door het oorspronkelijk voorstel aan te houden, met dien verstande dat in het lemma zelf [...] de noodzakelijke semantische toelichting wordt gegeven. [Mijn cursivering, ao.]

Uit dit voorbeeld wordt duidelijk dat het samenstellen van een onomasiologisch woordenboek voor een dergelijk groot gebied de lexicograaf inderdaad voor de moeilijkheden plaatst die De Tollenaere (1968) heeft gesignaleerd. Het citaat van Devos (1977) maakt echter duidelijk dat er oplossingen zijn voor dit probleem; de lexicograaf heeft verschillende mogelijkheden om met een heterogeen onomasiologisch veld om te gaan. Devos noemt er twee: (1) de lexicograaf kan voor elke componentencombinatie, dat wil zeggen voor elke mogelijke combinatie van betekeniselementen, een apart lemma opnemen en (2) hij kan in het lemma zelf de noodzakelijke semantische toelichting geven.

5 De werkwijze van de grote dialectwoordenboeken bij semantische heterogeniteit

De vraag is dus hoe de (dialect)lexicograaf moet reageren op een situatie waarbij de betekenis van een groep dialectwoorden weliswaar overlapt, maar niet identiek is. Daarmee bedoelen we dat een deel van de ‘betekeniscomponenten’ hetzelfde is, maar dat een aantal dialectwoorden daarnaast aanvullende betekeniselementen heeft, zoals in het voorbeeld van Devos (1977). Zoals beschreven in de vorige paragraaf geeft Devos twee manieren waarop de lexicograaf om kan gaan met dit probleem. Er zijn echter nog meer opties. De lexicograaf kan bijvoorbeeld beslissen om een lemma te schrappen als het niet mogelijk is om één bepaalde betekenis (of een combinatie van betekeniscomponenten) te isoleren met een voldoende groot geografisch bereik. Uiteraard is er ook nog de optie om af te stappen van een strikte onomasiologische werkwijze. Dat houdt in dat de lexicograaf dan niet meer claimt dat de begripsomschrijving een (semantisch homogene) weergave is van een bepaalde betekenis.

5.1 Werkwijze in de grote dialectwoordenboeken

Uit Van Keymeulens (1992) methodologische studie over de algemene woordenschat in de grote dialectwoordenboeken (wbd, wld, wvd) blijkt dat in de praktijk van deze woordenboeken gekozen wordt voor laatstgenoemde optie (zie hierboven):

Semantische homogeniteit [...] is een theoretisch ideaal waaraan een onomasiologisch woordenboek (in de praktijk) onmogelijk kan beantwoorden. [...] Het komt frequent
[pagina 203]
[p. 203]
voor, zeker als het woordenboek een uitgestrekt en intern gedifferentieerd landschap bestrijkt, dat begrippen in verschillende dialecten verschillend gelexicaliseerd worden. In tasmuurtje b.v. is het onzeker of het toepassingsbereik van de opgenomen heteroniemen ruimer is dan ‘tasmuurtje’ (dat is b.v. het geval bij schutsel); zeker is alleen dat elk van de opgenomen heteroniemen (onder andere) op dat begrip toegepast kan worden [...].
De exacte semantische inhoud van de verschillende lexemen is dus verschillend maar in principe onbekend. Men kan enkel zeggen dat het tasmuurtje tot de extensie van alle opgesomde elementen behoort; de semantische inhoud van de lexemen is doorgaans niet enger, maar meermaals wel ruimer dan alleen ‘tasmuurtje’. [...] [E]ngere inhouden worden - indien mogelijk - middels semantische toelichtingen aangegeven. (Van Keymeulen 1992: 49)

Er is dus voor gekozen om niet als eis te stellen dat de dialectwoorden in een en hetzelfde lemma corresponderen met één afgebakende betekenis. De mogelijkheid wordt opengelaten dat er tussen de gegeven dialectwoorden hyponymierelaties bestaan:Ga naar voetnoot9 de woordenboeken bevatten lemma's waar dialectwoorden zijn opgenomen die hyperoniemen zijn van dialectwoorden met de beoogde betekenis. In het citaat wordt gesuggereerd dat er in zulke gevallen geen semantische toelichting wordt gegeven. De omgekeerde situatie, waarbij een dialectwoord een hyponiem is van het dialectwoord met de beoogde betekenis, komt doorgaans niet voor. Als dit voorkomt, wordt het woord indien mogelijk wel voorzien van een semantische toelichting. Overigens gaat Van Keymeulen (1992: 49) niet in op de redenen die ten grondslag liggen aan het verschil tussen de werkwijze bij hyperonymie en hyponymie, hoewel dat op zich een relevante vraag is.

Een gevolg van de beslissing dat de exacte semantische inhoud van de verschillende woorden in een lemma niet volledig constant gehouden wordt, kan zijn dat woordenboeken zoals wvd, wbd, wld inderdaad geen betekenis weergeven (zoals De Tollenaere stelt). Daarom wordt in de praktijk in de literatuur het woord ‘betekenis’ vermeden als het gaat over woordenboeken zoals het wvd, wbd en wld. De Tollenaere (1968: 207) brengt dit bijvoorbeeld als volgt onder woorden:

Het wbd is niet semantisch, doch onomasiologisch van aard. De bewerkers gaan m.a.w. niet uit van een woord waarvan men het betekenisspectrum wil onderzoeken, maar van bepaalde voorstellingen of, zoals ze het zelf, uiterst voorzichtig, zeggen: gebruikssferen, en willen te weten komen welke dialectwoorden ter aanduiding van deze voorstellingen - ter vulling van de gebruikssferen - worden gebezigd.
[pagina 204]
[p. 204]

Zo schrijft Weijnen (1967: 9) dat voor het wbd besloten is van ‘gebruiksmogelijkheden’ uit te gaan en ‘materiaal voor een eventuele betekenisomschrijving’ te presenteren, maar niet te pretenderen ‘die in ons woordenboek zelf te kunnen geven’. In de inleiding van het wbd hebben Weijnen en Van Bakel (1967: 40) het over ‘ordening naar de gebruikssferen en -mogelijkheden’ (vgl. ook Van Bakel 1965: 220). Van Keymeulen (1992: 48) gebruikt hiervoor onder meer de term ‘gebruikstoepassingen’.

De gebruikte termen verwijzen naar het extensionele aspect van betekenis. Dus, stel dat een dialect geen woord heeft met de betekenis ‘tasmuurtje’, dan volstaat het als er een woord kan worden opgegeven dat gebruikt kan worden om extensioneel te verwijzen naar objecten die behoren tot de extensie van ‘tasmuurtje’. De redacteur kan hiervoor kiezen, maar we hebben in het inleidende gedeelte van deze paragraaf en in paragraaf 4 besproken dat er alternatieven zijn voor deze keuze.

5.2 Discussie over de optimale werkwijze bij semantische heterogeniteit

Ik zal een antwoord geven op de volgende vraag: wat is voor (toekomstige) dialectwoordenboeken (met een ruim geografisch bereik, zoals de grote dialectwoordenboeken van het zuidelijke Nederlands) de optimale werkwijze bij de hierboven omschreven semantische problematiek? Die vraag kan relevant zijn voor eventuele toekomstige woordenboekprojecten. Ik benadruk daarbij dat het mijn doel is om een oordeel te geven over welke werkwijze in het algemeen de voorkeur verdient. Een dialectlexicograaf zal in specifieke situaties soms om praktische redenen afwijken van de werkwijze die in het algemeen de voorkeur verdient. In 5.2.1 worden enkele voorstellen gedaan, waarna in 5.2.2 de onderbouwing volgt van die voorstellen.

5.2.1 Voorwaarden bij de samenstelling van lemma's

Als voorwaarde moet gehanteerd worden dat de ‘semantische homogeniteit’ van het lemma (in een dialectwoordenboek) gewaarborgd is. Dat criterium heeft de volgende consequenties:

de informant moet nadrukkelijk zo geïnstrueerd worden dat de dialectwoorden die ze meedelen een betekenis moeten hebben die identiek is aan de begripsomschrijving die deel uitmaakt van de aan hen gestelde onomasiologische vraag.Ga naar voetnoot10 Als zo'n woord niet bestaat, vullen ze bij voorkeur niets in;
de lexicograaf dient, als er (desondanks) meerdere componentencombinaties zijn, voor elke mogelijke combinatie van betekeniselementen een apart lemma op te nemen;
indien dit niet haalbaar is, kan de lexicograaf beslissen om überhaupt geen lemma op te nemen; dialectwoorden zijn dus alleen geschikt voor opname als we één betekenis (dat wil zeggen: een combinatie van ‘betekeniselementen’) kunnen afbakenen;
[pagina 205]
[p. 205]

Een situatie waarbij de betekenis van de dialectwoorden in het lemma toch niet (volledig) overeenstemt, dient vermeden te worden. Stel dat de dialectwoorden die verzameld zijn in een lemma toch niet dezelfde betekenis hebben, dan is de minimumeis dat per dialectwoord de afwijkende betekeniselementen gespecificeerd zijn.

Uit de discussie in Van Keymeulen (1992: 47-50) blijkt dat er bij gevallen waar de ‘semantische homogeniteit’ ter discussie staat vaak sprake is van hyperonymie of hyponymie. Van Keymeulen geeft tasmuurtje als voorbeeld en merkt op dat bij een deel van de dialectwoorden de betekenisGa naar voetnoot11 van de opgenomen heteroniemen ruimer is dan beoogd.

Om dit type semantische heterogeniteit in onze discussie te betrekken, is het van belang eerst onderscheid te maken tussen twee situaties. Een eerste situatie is die waarbij één woordvorm eigenlijk correspondeert met items op verschillende (in dit geval twee) niveaus in een lexicale hiërarchie. Een voorbeeld daarvan is gegeven in figuur 1 (vgl. Oosterhof 2008).



illustratie
figuur 1 Een woordvorm correspondeert met items op twee niveaus.


Sprekers gebruiken de soortnaam beer namelijk niet alleen als verzamelnaam voor exemplaren (en soorten) die behoren tot de familie van de beren, maar beer wordt tevens gebruikt voor de bruine beer in het bijzonder. We kunnen ‘bruine beer’ beschouwen als een van de mogelijke betekenissen van het woord beer.Ga naar voetnoot12 In Oosterhof (2008: 155-156) worden corpusvoorbeelden gegeven die deze observatie verder ondersteunen (vgl. ookCruse 1986: 150-151 voor een enigszinsvergelijkbaarvoorbeeld).

De tweede situatie is gerepresenteerd in figuur 2. Dassen, marters, otters en nog enkele andere diergroepen behoren tot één familie, die in het Standaardnederlands wordt aangeduid als marterachtigen. Het item ‘marterachtigen’ correspondeert met het hoogste niveau in de hiërarchie. Met het laagste niveau corresponderen verschillende soorten ‘marter’, zoals de ‘steenmarter’ en ‘boommarter’.

[pagina 206]
[p. 206]


illustratie
figuur 2 Voor een van de items bestaat er geen woordvorm


Het is echter uiteraard niet zo dat in elk dialect woorden zullen bestaan voor alle items waarvoor het Standaardnederlands een woord heeft. In figuur 2 is de situatie gerepresenteerd waarbij er voor ‘marterachtigen’ en ‘boommarter’ geen woord is; bij die items staat het teken ‘Ø’.

Stel dat de situatie in figuur 1 (of een vergelijkbare situatie) van toepassing is op een dialect waarvoor een dialectlexicograaf gegevens verzamelt en dat zijn woordenboek een lemma ‘bruine beer’ zou bevatten. Dan is het uiteraard consistent als in een lemma voor ‘bruine beer’ het woord beer opgenomen is. Het is immers zo dat de woordvorm beer niet alleen correspondeert met de betekenis ‘beer’, maar ook met de betekenis ‘bruine beer’. In een onomasiologisch woordenboek kan dus bij de betekenis ‘bruine beer’ de vorm beer gegeven worden. Stel echter dat de situatie in figuur 2 van toepassing is. De informant heeft de instructie gekregen dat de dialectwoorden die hij invult/meedeelt een betekenis moeten hebben die identiek is aan de begripsomschrijving. Dan zal hij (idealiterGa naar voetnoot13) niets invullen als hem gevraagd wordt naar dialectwoorden voor ‘marterachtigen’ of ‘boommarter’.

5.2.2 Onderbouwing van deze stellingname

Waarom is het noodzakelijk om te vermijden dat de betekenissen van de dialectwoorden die zijn verzameld in een lemma niet overeenstemmen? Daar zijn twee argumenten voor te geven. Een eerste argument is dat het niet duidelijk is wat het alternatief is voor dit criterium. Als we geen semantische homogeniteit in de lemma's bereiken (of nastreven), leidt dat ertoe dat we niet meer kunnen volhouden dat ons woordenboek betekenis weergeeft, op de manier waarop De Tollenaere (1968) (en ander werk) het bedoelt. Overigens kunnen we ons dan zelfs afvragen of we nog kunnen spreken van een ‘onomasiologisch woordenboek’. Geeraerts (1989: 62) omschrijft onomasiologisch betekenisonderzoek bijvoorbeeld als volgt:

Eenzelfde studieobject (de relatie tussen woorden en betekenissen) wordt uit twee hoeken bekeken. De [...] onomasiologie vertrekt van de betekenis. [Mijn cursivering, ao.]
[pagina 207]
[p. 207]

In de praktijk van woordenboeken zoals het wvd kiest men ervoor om een begrip te omschrijven en vervolgens te vragen welke woorden gebruikt kunnen worden om dat begrip te benoemen. Daarbij wordt het zoals gezegd aanvaard als een dialectwoord wordt opgegeven dat eigenlijk een ruimere extensie heeft dan het op gevraagde begrip (vgl. §5.1 en §5.2.1). Om de uiterste consequentie hiervan te illusstreren, geef ik als voorbeeld een situatie waarbij we dialectwoorden verzamelen voor ‘hengst’. Stel dat een dialectspreker het woord voor ‘hengst’ niet kent en zich ervan afmaakt door als antwoord beest op te geven. Dan voldoet dat antwoord aan het gestelde criterium, maar is het de vraag of het wenselijk is een dergelijk woord op te nemen in een lemma voor ‘hengst’ en het streven naar semantische homogeniteit in zo'n vergaande mate te laten varen. Het is echter niet duidelijk welke nietarbitraire criteria er opgesteld zouden kunnen worden als alternatief (vgl. ook de relevante discussie in Van Keymeulen 1992: 49).

Een tweede argument is dat het voor vervolgonderzoek op basis van de data die gepresenteerd worden in dialectwoordenboeken nodig is om de betekenis van de dialectwoorden in het lemma zo veel mogelijk constant te houden. Ik zal dit duidelijk maken aan de hand van verschillende typen vervolgonderzoek. Zo zijn er verschillende typen niet-taalkundig onderzoek, zoals sociocultureel, historisch en biologisch onderzoek. Weijnen (1961: 85) geeft voorbeelden van punten die relevant zijn voor dergelijk onderzoek:

Juist voor een geografisch uitgestrekt gebied biedt de systematische ordening haar aparte mogelijkheden [voetnoot verwijderd]; ook in dit opzicht dat zij toont hoe binnen een overwegend gelijke structurele geaardheid zich plaatselijk begrensd kleine structuurverschillen openbaren; waar bijv., zoals op Marken, de oudste zoon een afzonderlijke naam heeft, waar, zoals in de Meijerij van Den Bosch, de begrippen mens en man niet onderscheiden worden of waar de mannelijke meikever een eigen benaming heeft, zoals in westelijk Noordbrabants meulenèèr, en waar niet.

Zulke gegevens over benamingen zijn uiteraard relevant voor een breed scala van onderzoekers. Stel echter dat er bijvoorbeeld een lemma is voor het begrip ‘oudste zoon’ en er in het dialect van Marken een woord wordt gegeven voor dat begrip. Dan is het essentieel dat het gegeven woord geen andere betekenis, bijvoorbeeld ruimer of enger, kan hebben dan ‘oudste zoon’. Hetzelfde geldt voor de andere voorbeelden in het citaat van Weijnen (1961).

Een ander type onderzoek dat ik hier noem, is semantisch onderzoek. Een recent voorbeeld is de studie van Zwarts (2007). Zwarts gebruikt de semantic map, een uit de taaltypologie afkomstige methode (Haspelmath 2003), om lexicale dialectvariatie te visualiseren en exploreren. Hij maakt daarbij gebruik van data over de benoeming van vogels, zoals beschreven in Swanenberg (2000), die zich op zijn beurt baseerde op het wbd. Zwarts semantische kaarten leggen aspecten bloot van de conceptuele structuur die ten grondslag ligt aan de aangetroffen variatie. Zwarts (2007: 77) schrijft bijvoorbeeld:

Swanenberg laat zien dat autohyponymie een belangrijk fenomeen is in de benoeming van vogels: een benoeming die gebruikt wordt voor een groep als geheel (de primaire of generieke naam), wordt ook bijna altijd gebruikt voor individuele soorten. Zo duidt lijster niet alleen het geslacht van de echte lijsters aan, maar ook specifiek de zanglijster. Nu gebeurt dit voor sommige lijsters meer dan voor andere en dat gegeven gebruikt Swanenberg om
[pagina 208]
[p. 208]
in een domein een prototype aan te wijzen. [...] Door nu de verdeling van zulke generieke benamingen [voor de verschillende soorten] in kaart te brengen kunnen we visualiseren wat in een bepaald domein de prototypestructuur is.

Dit deel van het onderzoek van Zwarts gaat dus over de situatie die gerepresenteerd is in figuur 1: een bepaalde benaming, zoals zwaluw in Zwarts studie, wordt soms gebruikt voor items op twee niveaus in een lexicale hiërarchie, waarbij het woord een ruimere en een minder ruime betekenis heeft. Zwarts wil met zijn kaarten patronen en generalisaties ontdekken in de spreiding van generieke benoemingen. Wederom is het daarbij van belang dat de dialectwoorden in een lemma inderdaad een identieke betekenis hebben. Een situatie waarbij woorden een ruimere (of engere) semantische inhoud kunnen hebben (vgl. de discussie over de situatie in figuur 2) dan de begripsomschrijving in het lemma moet vermeden worden.

Een ander type onderzoek waarvoor dit geldt is dialectometrisch onderzoek. Van Keymeulen & Devos (2007) onderzoeken bijvoorbeeld in hoeverre de reeds gepubliceerde woordkaarten van het wvd geschikt zijn voor dialectometrisch onderzoek. Een van de voorwaarden die ze beschrijven is dat een kaart conceptueel homogeen moet zijn, ‘wat inhoudt dat alle heteroniemen hetzelfde begrip lexicaliseren’ (Van Keymeulen & Devos 2007: 23). Van Keymeulen & Devos bestudeerden op grond van onder meer deze voorwaarde 300 wvd-kaarten. De studie leidt tot de conclusie dat 81 van de 300 kaarten zonder meer in aanmerking komen voor lexicaal-dialectometrisch onderzoek. De meerderheid van de kaarten wordt dus ongeschikt bevonden. Ook voor dergelijk onderzoek is het dus wenselijk dat alle dialectwoorden die verzameld worden in een lemma of in een bijbehorende woordkaart een identieke betekenis weergeven.

Hetzelfde geldt, tot slot, voor andere soorten kwantitatief onderzoek, zoals de studie van Speelman & Geeraerts (2007). Zij stellen de vraag ‘of een grootschalige kwantitatieve analyse van het woordenboekmateriaal verschijnselen reveleert die aansluiten bij de prototypische betekenisopvatting’ (Speelman & Geeraerts 2007: 48). Het onderzoek richt zich op de heterogeniteit van de naamgeving in een bepaalde aflevering van het wld, namelijk ‘Het menselijk lichaam’. Daarbij willen ze onderzoeken in hoeverre deze onomasiologische variatie samenhangt met conceptkenmerken en niet slechts met taalstructurele of geografische gegevens. Meer specifiek stellen ze de vraag of deze variatie beïnvloed wordt door de kenmerken ‘conceptuele vaagheid’ en ‘conceptuele saillantheid’. Een belangrijk aspect van het onderzoeksdesign is de operationalisering van de variabele ‘heterogeniteit’. Speelman & Geeraerts (2007: 53) schrijven daarover:

We willen daarbij twee dingen in rekening brengen: lexicale diversiteit, gedefinieerd als het bestaan van verschillende woorden voor de naamgeving van een concept, en geografische verbrokkeling, gedefinieerd als niet-homogeniteit in de geografische distributie van de verschillende woorden. [...] Uiteraard hebben we eerst nog een operationalisering nodig van deze beide factoren. Voor diversiteit is dat eenvoudig: we tellen het aantal verschillende types in de naamgeving voor een concept. [...] Voor de meting van verbrokkeling moeten we echter nog enkele extra stappen nemen. Stellen we om te beginnen vast dat verbrokkeling enerzijds te maken [heeft] met de dispersie van de geografische distributie van de termen (gaten in de verspreiding wijzen op een grotere verbrokkeling) en anderzijds met het bereik van de termen (een gemiddeld kleiner bereik wijst op grotere verbrokkeling).
[pagina 209]
[p. 209]

Vooral voor de factor lexicale diversiteit is het cruciaal dat de betekenis van de dialectwoorden identiek is aan de betekenis waaraan ze worden gekoppeld in een lemma. Als het aantal verschillende woorden voor de naamgeving van een concept wordt geteld, is het immers nodig dat de gegeven woorden inderdaad corresponderen met dat concept. Maar ook als we de grootte van het verspreidingsgebied van een term (bereik) of de mate waarin het wordt onderbroken door meetpunten waar de term niet voorkomt (dispersie) willen bepalen, is het nodig dat we weten dat de woorden daadwerkelijk de beoogde betekenis hebben.Ga naar voetnoot14

Concluderend kunnen we stellen dat het niet slechts voor bepaalde typen onderzoek van belang is dat de dialectwoorden in een lemma een betekenis hebben die identiek is aan de begripsomschrijving in het lemmabegin. Dit is van essentieel belang voor een breed scala van (mogelijke) vervolgonderzoeken op basis van de gegevens in dialectwoordenboeken.

6 Enkele conclusies

Veel van de argumenten die in de dialectlexicografische literatuur zijn gegeven voor de systematische dan wel de alfabetische ordening zijn niet doorslaggevend voor de keuze tussen beide ordeningen. De argumentatie blijkt vaak niet zozeer van toepassing te zijn op het onderscheid tussen de alfabetische en de systematische ordening, maar richt zich eerder op de keuze voor een semasiologische dan wel een onomasiologische opzet. Andere argumenten zijn wel van toepassing, maar kunnen gemaakt worden over beide ordeningen. Zo geldt voor beide ordeningen dat ze (deels) een niet-taalkundig karakter hebben.

Een van de onderdelen in de argumentatie die naar voren is gebracht door De Tollenaere (vooral in De Tollenaere 1968) blijkt echter opvallend hardnekkig te zijn. Het betreft De Tollenaeres stelling dat systematisch geordende (dialect) woordenboeken geen betekenis weer kunnen geven. De Tollenaere onderbouwt dit door te stellen dat het onmogelijk is om los van concrete woorden semantiek te bedrijven. Echter: de lemma's van dialectwoordenboeken in de traditie van Weijnens wbd bevatten enerzijds een begripsomschrijving die de betekenis weergeeft (zie Devos 1977, vgl. ook §4.1) en anderzijds de dialectwoorden die daarmee corresponderen. Het probleem kan dus niet zijn dat dialectwoordenboeken zoals het wbd betekenissen los zouden zien van concrete woorden.

Een ander probleem, dat overigens veel minder duidelijk naar voren komt uit het werk van De Tollenaere, is echter dat er sprake kan zijn van een heterogeen onomasiologisch veld. De dialectlexicograaf wordt dan geconfronteerd met een situatie waarbij dialectwoorden weliswaar een verwante, maar geen identieke be-

[pagina 210]
[p. 210]

tekenis hebben. In een deel van de dialectlexicografische literatuur wordt (enige) afstand genomen van het idee dat systematische dialectwoordenboeken betekenis beschrijven en dat er in een lemma sprake kan zijn van semantische homogeniteit. Het is echter van belang om zo weinig mogelijk afstand te doen van semantische homogeniteit in het lemma (als doelstelling). Op die manier wordt er zo weinig mogelijk afbreuk gedaan aan het gekozen onomasiologische perspectief en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Bibliografie

Brouwers 1942 - L. Brouwers, Het juiste woord. Beteekenis-woordenboek der Nederlandsche taal. 2e, herz. en verm. dr. Turnhout: Brepols, 1942.
Claes 1988 - F. Claes, ‘Nederlandse systematische en synoniemenwoordenboeken, vroeger en nu’. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 42 (1988), 17-32.
Cruse 1986 - D.A. Cruse, Lexical Semantics. Cambridge: Cambridge University Press, 1986.
De Pauw e.a. 1999 - T. de Pauw, J. van Keymeulen & V. van den Heede, Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Algemene Woordenschat. Aflevering 2: Land- en waterfauna. Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse taalkunde / Tongeren: Michiels, 1999.
De Tollenaere 1960 - F. de Tollenaere, Alfabetische of systematische lexicografie? Bijdragen tot de Nederlandse Taal- en Letterkunde. (Bijdragen tot de Nederlandse Taal- en Letterkunde, uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1). Leiden: Brill, 1960.
De Tollenaere 1968 - F. de Tollenaere, ‘Problemen van het dialectwoordenboek. Theorie en praktijk’. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 84 (1968) 3, 197-212.
Den Boon & Geeraerts 2005 - T. den Boon & D. Geeraerts, Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. 14e, herz. uitg. Utrecht [etc.]: Van Dale Lexicografie, 2005.
Devos 1977 - M. Devos, ‘Problematiek en methode bij het opstellen van een modern Vlaams dialectwoordenboek’. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 31 (1977), 268-285.
ewn - M. Philippa, F. Debrabandere & A. Quak (red.), Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003.
Geeraerts 1989 - D. Geeraerts, Wat er in een woord zit. Leuven: Peeters, 1989.
Goossens 1963 - J. Goossens, Semantische vraagstukken uit de taal van het landbouwbedrijf in Belgisch-Limburg. 2 dln. Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel, 1963.
Hallig & Von Wartburg 1952 - R. Hallig & W. von Wartburg, Begriffssystem als Grundlage für die Lexikographie. (Abhandlungen der Deutschen Akademie der Wissenschaften zu Berlin. Klasse für Sprachen, Literatur und Kunst 1952: 4). Berlin, 1952.
Haspelmath 2003 - M. Haspelmath, ‘The Geometry of Grammatical Meaning. Semantic Maps and Cross-linguistic Comparison’. In: M. Tomasello (ed.), The New Psychology of Language 2. Mahwah, nj: Lawrence Erlbaum, 2003: 211-242.
Kruijsen 2001 - J. Kruijsen, Woordenboek van de Limburgse Dialecten. Algemene Woordenschat. Aflevering 1: Vogels. Assen: Van Gorcum, 2001.
Moerdijk 2002 - F. Moerdijk, Het woord als doelwit. Oratie. Amsterdam: Vossiuspers UvA, 2002.
Muller 1898 - J.W. Muller, ‘Eischen en bezwaren der wetenschappelijke lexicographie’. In: J.W. Muller. Verspreide Opstellen. Haarlem: Tjeenk Willink, 1938.
Oosterhof 2008 - A. Oosterhof, The Semantics of Generics in Dutch and Related Languages. (Linguistik Aktuell / Linguistics Today 122). Amsterdam-Philadelphia: John Benjamins, 2008.
Speelman & Geeraerts 2009 - D. Speelman & D. Geeraerts, ‘De structuur van lexicale onzekerheid’. In: Taal en Tongval 20 (2009), 47-61.
Staelens 1982 - X. Staelens, Dieksjenèèr van 't (H)essels. Hasselt: Heideland, 1982.
Swanenberg 2000 - J. Swanenberg, Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd. Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen, 2000.
Van Bakel 1965 - J. van Bakel, Beoordeling van: J. Goossens, Semantische vraagstukken uit de taal
[pagina 211]
[p. 211]
van het landbouwbedrijf in Belgisch-Limburg. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 81 (1965), 216-221.
Van Ginneken 1943 - Jac. van Ginneken, De studie der Nederlandsche streektalen. Amsterdam: Elsevier, 1943.
Van Keymeulen 1992 - J. van Keymeulen, De algemene woordenschat in de grote dialectwoordenboeken (wbd, wld, wvd). Een methodologische reflectie. Proefschrift Universiteit Gent, 1992.
Van Keymeulen 2008 - J. van Keymeulen, ‘Het digitale woordenboek van de Nederlandse Dialecten (wnd)’. In: J. van Keymeulen e.a. (red.), Een woordenboeket voor Magda Devos. Een bundel artikelen aangeboden aan prof. dr. Magda Devos ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag. Gent: Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, 2008, 7-18.
Van Keymeulen 2009 - J. van Keymeulen, ‘Volkslinguïstiek en dialectlexicografie in de zuidelijke Nederlanden’. In: Lexikos 19 (2009), 314-339.
Van Keymeulen & Devos 2007 - J. van Keymeulen & M. Devos, ‘Lexicale dialectometrie op basis van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten: mogelijkheden en moeilijkheden’. In: Taal en Tongval 20 (2007), 9-33.
Van Keymeulen & Oosterhof 2009 - J. van Keymeulen & A. Oosterhof, ‘Local Dialect Dictionaries and a Proposal for a Dictionary of the Dutch Dialects’. In: C. Gooskens, A. Lenz & S. Reker (eds.), Low Saxonian Dialects across Borders. Synchrony and Diachrony. Stuttgart: Steiner, 109-124.
wbd - A. Weijnen e.a., Woordenboek van de Brabantse Dialecten. Assen-Maastricht: Van Gorcum / Groningen-Utrecht: Gopher, 1967-2005.
Weijnen 1943 - A. Weijnen, ‘Plan voor een systematische ordening van de woordenschat, vooral der dialecten’. In: Leuvensche Bijdragen 35 (1943) 3-4, 61-68.
Weijnen 1961 - A. Weijnen, ‘De semantische en syntactische problematiek van het dialectwoordenboek’. In: Tijdschrift voor Taal- en Letterkunde 78 (1961) 2, 81-95.
Weijnen 1963 - A. Weijnen, ‘Het dialectwoordenboek’. In: Woordenboek en dialect. (Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam xxiv). Amsterdam, 1963, 34-52.
Weijnen 1967 - A. Weijnen, ‘De waarde van een dialectwoordenboek’. In: Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde 6 (1967), 5-11.
Weijnen & Van Bakel 1967 - A. Weijnen & J. van Bakel, Voorlopige inleiding op het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. Assen: Van Gorcum, 1967.
wld - A. Weijnen e.a., Woordenboek van de Limburgse Dialecten. Assen: Van Gorcum / Groningen: Gopher, 1983-2008.
wvd - Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse Taalkunde. 1979 e.v.
Zwarts 2007 - J. Zwarts, ‘Semantic maps voor vogelnamen in Brabantse dialecten’. In: Taal en Tongval 20 (2007), 63-81.

Adres van de auteur


[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.]
voetnoot*
Mijn dank gaat uit naar Jacques Van Keymeulen en de reviewers van tntl voor commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

voetnoot1
Deze discussie gaat overigens verder terug. De Tollenaere (1960: 2) stelt bijvoorbeeld aan de orde dat Muller (1898), ‘een belangrijk opstel over lexicografie’, al bedenkingen had geopperd tegen de ‘domme alphabetische volgorde, die den lexicograaf menigmaal dwingt een knoop door te hakken welken hij liever geduldig ontwarde, en die daarna eensklaps zijne belangstelling eischt voor eene geheel andere reeks van woorden, verschillend in aard, oorsprong en dus ook in behandeling van de vorige’ (Muller 1898: 94, geciteerd door De Tollenaere). Verder wordt Weijnen in de traditie geplaatst van Van Ginneken, die in 1943 een pleidooi publiceerde tegen de alfabetische en voor een meer systematische ordening (Van Ginneken 1943). Zie verder ook De Tollenaere (1960: 1-7).

voetnoot2
De drie grote dialectwoordenboeken van het zuidelijke Nederlands (wvd, wbd en wld) kunnen gezien worden als een woordenboek met een ordening vanuit cultuurhistorisch perspectief, gecombineerd met een pragmatisch perspectief. Devos (1977: 278-279) schrijft bijvoorbeeld: ‘Welke visie ligt aan de basis van de indeling van het wvd? We meenden dat het criterium gezocht moest worden in de menselijke samenleving, want dit is het terrein waar de taal als communicatiemiddel bij uitstek wordt gehanteerd. En aangezien die samenleving primair gekenmerkt wordt door een verdeling in beroepssectoren, maakten wij een eerste grote indeling naar [...] beroepen en andere specifieke activiteiten. [D]e volgende stap [bestond] in het uitkiezen van één welbepaald vakgebied om het onderzoek te beginnen. Als er in Vlaanderen één beroepsbezigheid te vinden is die eeuwenlang meer dan alle andere een stempel heeft gedrukt [...], dan is dat wel de landbouw. [...] De voornaamste reden die ons ertoe heeft aangezet de taal van het boerebedrijf prioritair te onderzoeken, is dus van cultuurhistorische aard. We ontkennen echter niet dat die keuze eveneens werd beïnvloed door de praktische voordelen die er aan vastzitten.’ (Mijn cursivering, ao.)

voetnoot3
Merk trouwens op dat Weijnen hier voorbijgaat aan de mogelijkheid om een semasiologische manier van werken te combineren met het presenteren van kaarten. De mogelijkheid van ‘semasiologische kaarten’ wordt bijvoorbeeld wel geopperd in de inleiding van Kruijsen (2001: 5). Op dergelijke ‘betekeniskaarten’ zouden per plaats de verschillende betekenissen kunnen worden uitgedrukt die corresponderen met een bepaalde woordvorm. Er zou dan dus geen sprake meer zijn van een ‘kaart van de arend van de zeis’, maar voor ang, hang, eng enzovoort zouden er aparte kaarten worden opgenomen. In de inleiding van Kruijsen (2001) wordt als concreet voorbeeld gegeven dat de verschillende betekenissen van de vogelbenaming maartsveulen op een dergelijke kaart zouden kunnen worden geprojecteerd. Een dergelijke werkwijze is echter weinig aantrekkelijk, zeker voor een dialectwoordenboek dat een groter gebied beschrijft. Het zal in de praktijk immers zo zijn dat er relatief weinig verschillende betekenissen corresponderen met één woordvorm, terwijl er relatief veel verschillende dialectwoorden corresponderen met één betekenis. Onomasiologische kaarten zijn dus interessanter en economischer dan semasiologische kaarten. Vervolgens is het echter niet onmogelijk om de verschillende lemma's compleet met bijbehorende kaarten alfabetisch te ordenen, zoals besproken in paragraaf 2.2.
voetnoot4
Toch is het in de praktijk zo dat in een woordenboek als het wvd dialectwoorden niet in hun fonologische vorm worden gealfabetiseerd, maar in een vernederlandste vorm. Dus dan wordt de vorm hoek gebruikt voor de alfabetisering, ook voor die dialecten waar het h-foneem ontbreekt.

voetnoot5
Forel is ‘[o]ntleend aan Duits Forelle, met klemtoonverschuiving ontwikkeld uit Middelhoogduits forhel, forhe(n), Oudhoogduits forhana. [...] Etymologisch is dit hetzelfde woord als voorn’ (ewn, lemma forel).
voetnoot6
Dit is uiteraard geen probleem indien er sprake is van polysemie of homonymie. Dialectwoorden voor kip kunnen zowel terechtkomen in een aflevering over dieren als in een aflevering over voedsel, waarbij het dan zal gaan om verschillende verwante betekenissen. In andere gevallen kan er echter wel sprake zijn van een probleem. Stel dat er in een systeem zowel een categorie ‘vogels’ is als een categorie ‘boerderij’, dan zullen we niet kunnen spreken van twee verwante betekenissen voor kip. In de systematische ordening stellen dergelijke gevallen de lexicograaf inderdaad voor complexere keuzes dan in de alfabetische ordening.
voetnoot7
De Tollenaere (1960: 31-33) bespreekt nog een ander argument dat echter niet zozeer van toepassing is op de dialectwoordenboeken waar onze discussie zich in eerste instantie op richt. De Tollenaere (1960: 31-32) merkt op dat het niet eenvoudig is een systematisch systeem te projecteren voor het verleden: Dat zou ‘een kennis en een taalbewustzijn [veronderstellen] die alleen aan de taalgebruikers van het verleden eigen zijn geweest en die zich nu nog slechts uiterst fragmentarisch [...] laten reconstrueren.’ Dit argument is echter niet van toepassing op woordenboeken die de dialectwoordenschat in kaart brengen op grond van materiaal dat in het recente verleden is opgevraagd.

voetnoot8
Daar moet bij opgemerkt worden dat de spelling natuurlijk deels gebaseerd is op het basisbeginsel van de (standaard)uitspraak. De spelling zelf heeft dus wel tot op zekere hoogte een taalkundige grondslag.

voetnoot9
Een terminologische kwestie is natuurlijk of er tussen woorden uit verschillende talen of (in dit geval) dialecten hyponymierelaties kunnen bestaan. Er lijkt geen reden te zijn om aan te nemen dat dit niet zou kunnen. Dergelijke relaties spelen bijvoorbeeld ook een rol in de vertaalwetenschap. Vandeweghe (2005: 88-90) geeft het volgende voorbeeld van de tekst op de verpakking van een wegwerptoestel die in verschillende talen is weergegeven: ‘Het gaat om een “camera” in en, nl, du en sp, het fr gebruikt een hyperoniem: “toestel” [in de Franse vertaling staat dan appareil, ao]. [...] Het gaat over een “lens” in en en nl, over een “objectief” in de vier andere talen. Het eerste kan deel zijn van het laatste (objectief = “lenzenstelsel”), maar objectief wordt ook wel in dezelfde betekenis gebruikt als lens. Toch zijn beide geen volkomen synoniemen, zodat er toch een lichtjes andere klemtoon komt in de “lens”-versies tgov. de 4 andere.’ Semantische relaties zoals synonymie en (minder expliciet) hyponymie worden hier dus gelegd tussen woorden uit verschillende talen. Op een vergelijkbare manier kunnen we dus zeggen dat er tussen woorden uit verschillende dialecten, zoals schutsel en tasmuurtje, een hyponymierelatie bestaat.

voetnoot10
Vgl. overigens Van Keymeulen (1992: 147-153) voor verschillende typen onomasiologische vragen, i.e. vragen waarin een begrip omschreven wordt en die vervolgens informeren naar de lexicale uitdrukkingsmiddelen ervoor.
voetnoot11
Overigens geldt dit voor de extensionele betekenis. Als we de extensie van een term (zoals tasmuurtje) definiëren als de verzameling ‘individuen’ die de betreffende eigenschap hebben, dan heeft schutsel een ruimere extensie dan tasmuurtje. De intensie kunnen we definiëren als de verzameling van kenmerken (zoals bijvoorbeeld gegeven in een definitie) die een individu moet hebben om inderdaad een tasmuurtje genoemd te kunnen worden. De set kenmerken die correspondeert met schutsel zal een deelverzameling zijn van de verzameling kenmerken die correspondeert met tasmuurtje. Een ruimere extensie gaat dus gepaard met een minder ruime intensie.
voetnoot12
Opvallend is dat een woordenboek als Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (Den Boon & Geeraerts 2005) geen onderscheid maakt tussen deze twee betekenissen, maar ze onderbrengt onder één definitie. Daarbij kan opgemerkt worden dat de gangbare benaming van de soort Ursus arctos uiteraard bruine beer is en niet beer. De aanduiding beer zullen we vooral vinden in bepaalde registers en sociolecten, zoals vereenvoudigd taalgebruik en in kindertaal. In andere gevallen neemt Van Dale echter wel twee aparte betekenissen op, die corresponderen met verschillende niveaus in de lexicale hiërarchie. Dat geldt bijvoorbeeld voor egel, een benaming die zowel gebruikt kan worden voor de West-Europese egelsoort als voor de familie waartoe de West-Europese egel behoort. In dit soort gevallen heeft de polysemie van het woord in kwestie een ‘officiëlere’ status.
voetnoot13
Vanzelfsprekend zullen informanten in de praktijk antwoorden geven die afwijken van de instructies en die gegevens zullen vervolgens opgenomen (kunnen) worden in een woordenboek. Het punt is echter dat uit een deel van de dialectlexicografische literatuur de indruk ontstaat dat de grote dialectwoordenboeken van het zuidelijke Nederlands in wezen niet eens de doelstelling hebben dat de dialectwoorden in één lemma een identieke betekenis hebben. Dat geldt niet voor alle relevante publicaties; een genuanceerde stellingname kan bijvoorbeeld gevonden worden bij Van Keymeulen & Devos (2007: 14).

voetnoot14
Toegegeven moet worden dat Speelman & Geeraerts (2007: 50) er rekening mee houden dat de gemeten lexicale heterogeniteit beïnvloed kan zijn door ‘verwarring’: ‘We kunnen [...] in het midden laten of die heterogeniteit een enquête-effect is dan wel een structurele eigenschap. Concepten die een minder scherpe afbakening kennen en concepten die de taalgebruiker minder scherp voor de geest staan, zullen wellicht makkelijker aanleiding geven tot verwarring of overlapping met andere concepten, maar die verwarring en overlapping kunnen zowel incidenteel als structureel zijn.’ Dit neemt echter niet weg dat het voor het onderzoeksdoel van Speelman & Geeraerts de voorkeur zou verdienen als er meer duidelijkheid was over de factoren die ten grondslag liggen aan de aangetroffen lexicale diversiteit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albert Oosterhof

  • over F. de Tollenaere

  • over A.A. Weijnen

  • over L. Brouwers

  • over Magda Devos

  • over Jacques Van Keymeulen

  • over Joost Zwarts


taalkunde

  • Dialectologie

  • Woorden (lexicografie)

  • Betekenis (semantiek)