Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 5 (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

Scans (1170.54 MB)

ebook (6.67 MB)

XML (3.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 5

(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het lager onderwijs in Noord-Braband.

Wanneer men aan de verhalen van ingezetenen van Noord-Braband, van den Evangelischen Kerkbode en van menig vlugschrift geloof mogt schenken, zag het er in die provincie ten minste hier en daar zeer slecht uit met het Lager Onderwijs. Doch wie kon dit in 't algemeen en zeker bewijzen? Welk man of collegie van eenig gezag in dezen verklaarde hetzelfde? Ja, verzekerde nog niet onlangs een Minister in de vergadering der volksvertegenwoordigers, dat overal, dus ook in Noord-Braband, aan de wetten op het onderwijs de hand werd gehouden?

Men kon dus, hetgeen men meende als waar te moeten aannemen, nog voor mogelijk-onwaar of ten minste overdreven houden. Doch aan dien staat van zaken is nu een einde gekomen. Van regeringswege is aan de Staten-Generaal omtrent het Lager Onderwijs in Noord-Braband het volgende berigt:

‘De Provinciale Commissie van onderwijs doet over 1845 hare jaarlijksche opgaven wegens den staat van het lager schoolwezen voorafgaan door de volgende beschouwingen:

Wanneer wij telkens, zegt de Commissie, bij het eindigen van eenig dienstjaar, met hooge belangstelling in de zaak ons toevertrouwd eenen blik op den afgeloopen jaarkring werpen, en naauwlettend en onpartijdig gadeslaan wat ons gewestelijk en lager schoolwezen en onderwijs wedervoer, dan voorzeker vordert onze pligt en ons welbegrepen eigenbelang, om zoowel de schaduw- als de lichtzijde in het op te hangen tafereel naar waarheid te doen uitkomen, zoo getrouw als het wezen der zaak zulks vordert, opdat daardoor het goede meer en meer zoude bevestigd en verhoogd, en het kwade door krachtige middelen hersteld en uit den weg geruimd worden.

[pagina 24]
[p. 24]

Met deze gedachten ziet de Provinciale Commissie van onderwijs met hoogen ernst terug op het jaar 1845, waarin wel geene aanmerkelijke veranderingen in den gang van het onderwijs plaats hadden, maar toch eenige omstandigheden niet zonder invloed op het schoolwezen bleven.

Regtstreeksche tegenkantingen, van welke zijde dan ook, werden nergens ondervonden, maar daarentegen hartelijke en werkdadige belangstelling en aanmoediging tot meer algemeenmaking en verbetering van het onderwijs bleef men evenzeer missen bij diegenen, welke daarop in de eerste plaats den weldadigsten invloed konden uitoefenen.

De Commissiën van Plaatselijk Toevoorzigt zijn overal in werking gebragt. Zij geven echter geene bewijzen van werkzaamheid. De Provinciale Commissie van onderwijs beklaagt zich bovendien, dat door de Plaatselijke Schoolcommissiën in de steden 's Hertogenbosch, Breda en Bergen op Zoom de schriftelijke verslagen, bij de algemeene schoolverordeningen bepaaldelijk voorgeschreven, niet worden ingeleverd, alleen door die der provinciale hoofdstad in algemeene bewoordingen en onvolledig.

Ook bij de Plaatselijke besturen vindt men over het algemeen niet die medewerking en belangstelling in het schoolwezen, die men zoude wenschen, en het is zeldzaam dat zij zich daaraan uit eigen beweging laten gelegen liggen.

De pogingen van het Schoolopzigt, om aan het onderwijs der armen en behoeftigen meer uitbreiding te doen geven, hebben weinig vrucht gedragen. Het is daarom te wenschen dat door het gewestelijk bestuur te dezen aanzien krachtige maatregelen worden genomen, en, hoe moeijelijk dan ook uit den aard der zaak, zoodanig ten uitvoer gelegd, dat dezelve aan het voorgestelde doel volkomen beantwoorden.

Het ware belang wordt bij de besturen hieromtrent niet begrepen. Verreweg de meeste, om den schijn van opvolging der bestaande verordeningen aan te nemen, vermeenen genoeg gedaan te hebben door het verstrekken eener nietige geldelijke toelage bij wijze van afkoop voor dat onderwijs, met inbegrip zelfs van de levering van schoolbehoeften, en het is dus, bij den besten wil der onderwijzers, om bij deze bekrompene handelwijze der besturen zich vele opofferingen te getroosten, maar al te zeker, dat een overgroot aantal behoeftige kinderen de slagtoffers van deze nalatigheid worden, en niet zelden van alle onderwijs verstoken blijven.

Desniettegenstaande blijven de onderwijzers, volgens de verzekering der Provinciale Commissie van onderwijs, aan eed en pligt getrouw. Ondanks het diep gevoel van hetgeen hun wordt onthouden, blijven zij volstandig werkzaam, om met de hun gegevene hulpmiddelen al het hunne bij te dragen, ten einde de scholen te doen bloeijen en daardoor volksgeluk en volkswelvaart te verspreiden, welke prijsselijke dienstijver wordt opgeluisterd door een voorbeeldig levensgedrag.

Afstand doende van alle neven-beroepen, blijven de onderwijzers er hun genoegen in vinden, om gedurende het gansche jaar zich uitsluitend aan hunne onderwijzers-betrekking toe te wijden, en, van die zijde beschouwd, vindt men, naar het oordeel der Commissie, waarlijk eenige opbeuring in de bemoedigende gedachte, hoeveel wezenlijk goeds er voor het onderwijs te wachten is, wanneer de groote struikelblokken, hiervoren geschetst, te eeniger tijd zullen zijn uit den weg geruimd.’

[pagina 25]
[p. 25]

Waarlijk, merkwaardige woorden, door wie en tot wie ze ook mogten gesproken zijn! Maar ze zijn gesproken door de Provinciale Commissie van Onderwijs, een collegie boven alle anderen bevoegd, om over den toestand van het schoolwezen in Noord-Braband een juist en onpartijdig oordeel te vellen. Een collegie bovendien bijna geheel zamengesteld uit mannen, der Roomsch Katholieke geloofsbelijdenis toegedaan, die dus de geestelijkheid, welke het onderwijs tegenwerkt (want dat deze bedoeld wordt, behoeft geen betoog), wel niet noemen, maar toch zoozeer in hare verachtelijke pogingen, om het volk dom te houden, leeren onderscheiden, dat zij hunne verontwaardiging niet langer kunnen inhouden, maar haar lucht moeten geven - bij de Regering.

Tot de Regering zijn ze dus gesproken, deze krachtige woorden, in de hoop, dat de Regering eindelijk met vaste hand de woelingen der Ultramontanen zal tegengaan, en doen wat haar pligt haar voorschrijft, het openbaar onderwijs handhaven als eene zaak haar door de Grondwet toevertrouwd, als eene zaak, welke zij dus niet prijs mag geven aan wie of welke factie ook.

Maar deze woorden zijn niet alleen gesproken door eene commissie tot de Regering. Ze zijn ook door deze overgenomen in een officiëel stuk aan de volksvertegenwoordiging.

Ze zijn dus ook gesproken door de Regering, welke wel overtuigd moet zijn van de volkomene waarheid der klagten, door de Provinciale Commissie aangeheven, dewijl zij anders aan deze eene teregtwijzing zou gegeven, of de klagten althans met stilzwijgen overgeslagen hebben. Maar nu deze vrijwillig door de Regering zijn medegedeeld aan de Staten-Generaal, nu klaagt ook de Regering haren nood over de woelingen der Ultramontanen aan de volksvertegenwoordigers.

Tot de Staten-Generaal zijn dus deze woorden gesproken. Tot hen, die de Regering moeten steunen en sterken, opdat het onderwijs bloeije en een verstandig en deugdzaam volk aan het land schenke. Tot hen, die door wijze waakzaamheid den Staat mede moeten bewaren, opdat hij niet geheel of gedeeltelijk een prooi worde van dweeperij, domheid, bijgeloof, en - Zwitserland leert het! - burgeroorlog.

Maar niet alleen tot de volksvertegenwoordigers spreekt de Regering; in hen ook tot de geheele natie. Openlijk spreekt zij; niet in eene geheime nota, in eene confidentiële bijlage, maar in een verslag, 't welk door de Dagbladen wordt publiek gemaakt. Zij wil dus de natie wakker maken, en haar ijver en belangstelling inboezemen voor haar hoogste goed, dewijl dit ernstig bedreigd wordt, voor hare vrijheid en zelfstandigheid van geest, en dus ook voor hare staatkundige onafhankelijkheid, voor hare zedelijke, en dus ook voor hare stoffelijke welvaart.

Welkom zijn ons dan deze krachtige woorden. Regering, volksvertegenwoordiging, natie worde wakker, en were, vóór het te laat is, het gif van het Ultramontanisme uit ons schoolwezen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken