Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 5 (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

Scans (1170.54 MB)

ebook (6.67 MB)

XML (3.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 5

(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

Betsy.

- Ziet ge Betsy Dalhuis nog wel eens? - vroeg mevrouw Groenhoven aan de jeugdige Suze van Bergen, toen zij, op eenen schoonen zomermorgen, in de koele schaduw van een treuresch gezeten, zich met eenig vrouwelijk handwerk onledig hield; want daar de thermometer op 82 gr. in de schaduw stond en geen blad zich verroerde, werd er aan geen wandelen gedacht. De vader van Suze had zich juist bij de dames gevoegd, om, op het door haar gekozen plekje de blakende morgenzon te ontwijken, en haar, zoo zij dit verkozen, iets uit het, daags te voren ontvangen, Leeskabinet voor te lezen. Toen de oude medicus de gedane vraag van mevrouw Groenhoven en het ontkennend antwoord van zijne dochter gehoord had nam hij deel aan 't gesprek, met te zeggen: - Wij behooren tot die wereldlingen, afvalligen, verdoolden, of hoe men ons verder noemen moge, waarmede Betsy Dalhuis geene gemeenschap meer oefenen kan.

- Ge waart toch vroeger, heb ik dit wel, bijzonder met haar bevriend.

- O ja; maar, sedert het meisje, onder de zoogenaamd orthodox-regtzinnigen, nieuwe vrienden gevonden heeft, liet zij den liberalen doctor loopen; en ik wil haar niet dwingen ons gezelschap te zoeken.

- Hoe is dat mogelijk van een anders, naar ik meen, zoo verstandig meisje?

- Ja, mevrouw! wat zal ik daarop antwoorden? Weinig baat geeft ons het bezit van verstandelijke vermogens, wanneer wij die niet gebruiken, om den schijn van het wezen en waarheid van dwaling te onderscheiden. Daarenboven verliezen die verstandelijke vermogens hunne kracht, wanneer wij die door gevoel en verbeelding laten overheerschen. Dit was het geval met Betsy, en ik meende dit, reeds voor eenige jaren, bij haar te bespeuren. Destijds stonden wij op eenen vertrouwelijken voet met elkander en achtte ik mij verpligt, om haar te waarschuwen voor het gevaar dat haar bedreigde. Haar prikkelbaar gestel, levendige aard, zwakke zenuwen en opgewekte verbeeldingskracht maakten haar bijzonder vatbaar voor al wat op het gevoel werkte, en schertsende zeide ik haar, dat zij zich nog eens onder de orthodox-regtzinnigen rangschikken zou; maar, met het enthusiasmus, dat haar altijd kenschetste, gaf zij mij de verzekering, dat dit nimmer zou gebeuren! Die verzekering had echter bij mij weinig waarde; niet, omdat ik aan hare opregtheid twijfelde, maar omdat ik in hare betuiging meer eene oogenblikkelijke opwelling des harten, dan wel de vrucht eener verstandelijke overtuiging meende te herkennen en daarom zeide ik, altijd op denzelfden schertsenden toon: Nu, Betsy! wij zullen zien! - Zij scheen mijnen twijfel wel niet kwalijk op te nemen, maar ik meende toch te bespeuren, dat mijn: wij zullen zien! haar niet bijzonder welkom was.

- Maar, hoe is het mogelijk, dat uwe welmeenende en vriendschappelijke waarschuwing zonder gevolg gebleven is? Het meisje had zich aan uwe leiding en raad moeten overgeven.

- Wie weet wat er gebeurd was, indien zij onder mijn bereik gebleven

[pagina 65]
[p. 65]

ware! maar, na eenig tijdsverloop, verliet zij ons en sedert kwam zij in aanraking met hen, die de kerkleer nevens, ja boven den Bijbel plaats en, en nu kon de vervulling mijner voorspelling niet uitblijven.

- Het is toch zonderling! Dat onkundigen en menschen van weinig doorzigt zich tot het aannemen van bekrompene begrippen in het godsdienstige laten overhalen laat zich gereedelijk verklaren, maar van een zoo verstandig en geestig meisje als Betsy blijft het mij onbegrijpelijk.

- Dat onbegrijpelijke wordt veroorzaakt door de redelijke overtuiging die gij bezit, dat, zoo als een Apostel zegt: ‘God ons het verstand heeft gegeven, opdat wij den Waarachtigen zouden kennen,’ en die overtuiging is Bijbelschregtzinnig; maar de formulier-regtzinnigen staan aan de menschelijke rede en het gezond verstand niet de minste regten toe. De kerkleer alléén heeft bij hen gezag, vermits deze, altijd naar hunne meening, met Gods woord overeenkomt; en vermits nu die kerkleer alle verstandig, redelijk en wetenschappelijk onderzoek buitensluit, blijft er niets over dan een onvoorwaardelijk toestemmen en gelooven, wat de kerk gelooft.

- Maar dat is immers het stelsel der Roomsch-Katholieke kerk!

- 't Verschilt niet veel; want terwijl Rome's kerkleer hare onfeilbaarheid predikt, verzekert men, dat de Dordsche Theologen niet hebben kunnen dwalen; men kan de beide zegswijzen verwisselen. 't Zijn: ‘het kranke wijf - en - de zieke vrouw.’

Mevrouw Groenhoven schudde het hoofd en vroeg: - Maar maken zij, die dit stellen, dan nog aanspraak op den naam van Protestanten?

- Of zij op dien naam bijzonder gesteld zijn zou ik niet durven verzekeren; maar dat zij gaarne ‘Gereformeerd’ heeten mag niet betwijfeld worden. Protestant klinkt zoo algemeen en is niet karakteristiek genoeg!

- Wat al menschelijke dwaasheid en verwaandheid! en die goede Betsy heeft zich dan al dien onzin laten wijsmaken? Hoe is een zoo verstandig meisje er toe gekomen? Nog eens: het blijft mij onbegrijpelijk.

- Mij is dat zoo onbegrijpelijk niet; want het bezit van uitmuntende geestvermogens waarborgt ons niet voor dwalingen des verstands, inzonderheid niet wanneer gevoel en verbeelding daarbij eene rol spelen. En dat dit laatste met de arme Betsy het geval werd is ontegenzeggelijk. In het huiselijk leven en te midden van hare naaste betrekkingen stond zij, in zekeren zin, op zichzelve en beroofde de dood haar van die leiding en zorg, die eene teederhartige moeder zoo gaarne aan eene geliefde en liefhebbende dochter betoont. Betsy's vader was te zeer met bezigheden van allerlei aard overladen, om dit gemis te kunnen vergoeden en vermeende welligt, dat het zich zoo gunstig ontwikkelend meisje het bijzonder bestuur des vaders gemakkelijk ontberen kon. Onder deze omstandigheden zou er van het goede kind een onbeduidend meisje geworden zijn, indien zij de haar geschonkene gaven ongebruikt had gelaten. Zij deed dit niet; zij droeg het besef harer verstandelijke en zedelijke kracht met zich en het bewustzijn, dat zij die, zonder medehulp van buiten, zou kunnen versterken en ontwikkelen. Zedig van aard hadden de vermaken der wereld voor haar geene bekoorlijkheid en daarbij was zij niet van de sterksten; wat wonder, dat huiselijke rust en de stille kamer haar

[pagina 66]
[p. 66]

aantrok, waar zij haren leeslust en de zucht tot uitbreiding harer kundigheden voldoening schenken kon!

- Gij kent haar, mevrouw! en ik behoef u dus niet te zeggen, dat de natuur haar met geene ligchamelijke schoonheid bedeelde. Ware het tegenovergestelde het geval geweest en had zij de oogen van een braaf en verstandig jongeling tot zich getrokken, dan, gewis, had die jongeling in haar bezit gelukkig kunnen wezen; maar dit was het geval niet, en zij was te verstandig om niet te beseffen, dat de ongehuwde staat haar deel zoude blijven, en toch wilde zij nut stichten, zooveel zij vermogt, hoewel het haar donker bleef, op wat wijze zij dit doel zou kunnen verwezenlijken.

Het is de natuurlijke bestemming der maagd gade en moeder te worden, maar niet met allen ligt dit in het plan der Voorzienigheid. Is het vreemd wanneer, in dien toestand, het meisje, vooral het met verstand en geest begaafde, naar eenen bepaalden werkkring uitziet? En is zulk een meisje zwak van gestel, sterk van verbeelding, gevoelig van zenuwen, is het dan te verwonderen, dat zij, als ware het, dweept met het verlangen, dat zich in haar binnenste gevoelen doet?

In dien toestand verkeerde, naar mijne meening, Betsy Dalhuis. Ware zij in de Roomsche kerk geboren en opgevoed geweest, dan zou zij, dunkt mij, een kloosterzuster hebben kunnen worden; maar, Protestante zijnde, moest haar godsdienstig gevoel eene andere rigting nemen, en dat gevoel hechtte haar aan den strijd, die, met warmte, gevoerd begon te worden tusschen de voorstanders der oude, bij velen schier vergetene kerkleer, en hen, die den geest der Hervorming als steeds voortgaande wilden beschouwd hebben. Zij aanschouwde dien strijd, en daaraan deel te nemen, beschouwde zij als hare roeping en eenen werkkring, waarin haar tot hiertoe, zoo zij waande, onnut en onbeduidend leven een werkzaam aandeel zou kunnen nemen.

- Dat was dan toch zeer onverstandig!

- Volkomen toegestemd. Maar dit nu eens geheel daargelaten. Leert nu, wat ik, zoo aanstonds, omtrent de leiding harer denkbeelden opmerkte, niet duidelijk, dat Betsy's veranderde denkwijze niet zoo onbegrijpelijk is, als zij oppervlakkig schijnt? Zij voelde een treurig ledig in haar hart, en dit moest, op de eene of andere wijze, worden aangevuld. En zie! daar schenkt de strijd, over kerkelijke leerbegrippen, aan haar godsdienstig gevoel de bepaalde rigting om zich onder de voorstanders van het verouderd kerkgeloof te scharen. Hierin zie ik niets, dat mijne verbazing wekt.

- En hebt gij nooit eens beproefd, om het arme meisje van haren dwaalweg terug te brengen?

- Zij heeft mij daartoe de gelegenheid niet geschonken, en al ware dit het geval geweest, dan zou de genomen proeve wel zonder vrucht zijn uitgevallen. Wanneer men in meening van elkander verschilt in zaken die het Christelijk geloof betreffen, dan is bij mij de Bijbel de eenige scheidsregter; maar wanneer partij, in de plaats daarvan, de kerkleer aanneemt, is er wel aan een voortdurenden strijd maar aan geene overeenstemming van meeningen te denken. Maar, behalve dit, is er nog iets, dat mij van zulk nutteloos strijden terughoudt, te weten: de geest van veroordeeling, die de orthodox-regtzinnigen vervult. Ik beklaag hen wel, die, omdat zij het hart tot den Algoeden God niet schijnen te kunnen verheffen, Hem uit

[pagina 67]
[p. 67]

den hoogen hemel tot zich trachten neder te halen en Hem met al hunne bekrompene, booze, partijdige en gruwelijke gevoelens vervullen. Ik betreur het, dat zij God tot een slechter en kwaadwilliger wezen maken, dan wij, arme zondaren zelven zijn, en Hem met zijne schepselen erger en vijandiger doen handelen, dan de slechtste vader onder de menschen met zijne kinderen doen zou; maar bij dat beklagen en betreuren laat ik het berusten; vertrouwende, dat de Vader van alle barmhartigheid hen, omdat zij niet weten wat zij doen, hunne dwalingen en wanbegrippen niet zal toerekenen. Ik veroordeel hunne leerstellingen, henzelven oordeel ik niet. Maar zij veroordeelen mij, zich beroemende tot Gods uitverkoren volk en de ware kerk van Christus te behooren, met uitsluiting van mij en allen, die niet voor waarachtig houden wat de Dordsche Theologen hebben gelieven te decreteren. Neen, met die orthodox-regtzinnigen is evenmin eene overeenkomst te sluiten als met Ultramontanen en Jezuïeten!

- Hoe komen de menschen toch aan zulke spoorbijstere begrippen?

- Hoogmoed brengt er hen toe, lieve mevrouw! Niet tevreden met de dingen die God geliefde te openbaren, willen zij den aard van het Goddelijk wezen en de geheimen van Zijne besluiten en bedoelingen verklaren. Het is dezelfde ondeugd, die ook onze eerste ouders ten val bragt: van dezen toch lezen wij, dat zij als God wilden wezen, kennende het goed en het kwaad; maar hoe droevig kwam niet die hoogmoed ten val!

- 't Is regt treurig. Hoe smart het mij, dat die arme Betsy zich zoo heeft laten medeslepen!

- Mij niet minder! Het gaat haar en hare tegenwoordige vriendinnen en vrienden als eenmaal Saulus, die, in zijnen orthodox-regtzinnigen ijver voor de Joodsche kerkleer, de belijders van het Evangelie vervolgde; maar hun ijver is, even als die van den leerling van Gamaliël, een ijver zonder verstand. Wij kunnen niet meer doen, dan de Christenen in die dagen, dat is: te staan in de vrijheid, waarmede Christus ons heeft vrij gemaakt en ons door niemand eenigen last te laten opleggen, en tevens God te bidden, dat Hij der blinden oogen doe opengaan.

- Maar, vriend! zouden tijdgeest en modezucht ook niet krachtig medewerken tot die algemeene regtzinnigheidsmanie?

- Ongetwijfeld. En voeg er gebrek aan grondige Bijbelkennis maar gerust bij; want deze maakt het aan de hoofdorganen der orthodoxie zoo gemakkelijk, om, uit hun natuurlijk verband en zamenhang gerukte Bijbelplaatsen, tot staving hunner begrippen aan te voeren en Joodsche leerstellingen in een Christelijk kleed te hullen. Het kunstje is niet nieuw, maar werd reeds in den vroegsten tijd van de invoering des Christendoms in praktijk gebragt, door hen, die het oude diensthuis niet konden vergeten. Hoe zouden die Zeloten opzien, wanneer een Paulus uit den doode verrees, om hen van hunne dwalingen te overtuigen, en de groote Tarser weinig eerbied toonde voor de besluiten der Dordsche kerkvergadering! Maar welligt werd de Apostel der Heidenen, door de navolgers van Bogerman en Trigland, veroordeeld, als der nieuwe leere toegedaan! Maar wij willen die dwaasheden daarlaten, met de inconsequenties, waaraan de kerkelijk-orthodoxen zich schuldig maken, wanneer zij, aan den eenen kant, den voortgang der wetenschap pogen te belemmeren en haar alle gezag willen ontnemen, en, tenzelfden tijde, de menschelijke wijsheid der

[pagina 68]
[p. 68]

zeventiende eeuw als den eenigen grondslag van kennen en gelooven verklaren. Men zou er mede kunnen spotten, indien de zaak niet zoo ernstig ware.

- En wat moet er toch van die arme Betsy Dalhuis worden?

- Ik vermoed, dat zij zich met hare gevoels- en regtzinnigheids-theorie hoogst gelukkig gevoelt, en ik wil haar de zelfvoldoening, die zij daarbij ondervindt, niet ontnemen. Vroeger of later komt er ook voor haar een tijd, wanneer zij zien zal, dat zij kunstiglijk verdichte fabelen is nagevolgd en de Vader in den hemel is rijk in goedertierenheid: Hij weet wat maaksel wij zijn en gedenkt dat wij stof zijn. Meer kan ik er niet van zeggen. Maar hoor ik daar niet den donder in de verte?... Ziet eens, hoe in 't zuiden de lucht betrekt!... Reeds begint er, hier en daar, een droppel regenwater te vallen... Het zou niet kwaad wezen ons gesprek af te breken en naar huis te keeren, alvorens de bui ons overvalt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken