Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 5 (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

Scans (1170.54 MB)

ebook (6.67 MB)

XML (3.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 5

(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Armoede.

De Hoogleeraar Hofstede de Groot heeft, in de Groninger Courant van den 15den Januarij ll. de belangrijke vraag van den dag geopperd: ‘wat kan elk Nederlandsch burger doen, om de toenemende armoede grondig te genezen?’ en, ter beantwoording daarvan, eenige beschouwingen in het midden gebragt. De genoemde courant wordt echter buiten de Provincie Groningen niet algemeen gelezen, en daarom kan de meerdere verspreiding der medegedeelde bijzonderheden, ook door het glas van den Tijdspiegel, voorzeker eenig nut stichten.

De schrijver noemt zijne beschouwingen beknopt en onvolledig. Het eerste rekenen wij hem aan als eene verdienste; en wat het tweede betreft, zal wel niemand, in een courantartikel, waarin over een allerbelangrijkst onderwerp sprake is, met goed regt, een volledig uitgewerkt stuk kunnen verwachten. En wanneer dan de schrijver, in den aanvang, zediglijk opmerkt: ‘Elk vriend der armen en des vaderlands neme er uit, wat hem waar en nuttig voorkomt; en die nog andere of betere middelen weet op te noemen, vermeerdere of verbetere dit opstel,’ dan hechten wij ons zegel aan deze betuiging, zonder eenige aanmerking nopens beknoptheid of onvolledigheid; immers werd hetgeen hier in het midden is gebragt door elk staatsburger behartigd, dan zou er reeds veel, zeer veel, tot grondige genezing der toenemende armoede, verrigt zijn!

Laat ons daarom zien wat de schrijver van ons verlangt!

Hij verlangt niet, wat anders, in de meeste aanspraken op het Christelijk mededoogen, tot wegneming der armoede, op den voorgrond staat, te weten: geld. Maar, na te hebben aangemerkt, dat de tegenwoordige toestand van zaken niet zóó behoeft te blijven, en dat niet kan of mag, vraagt hij iets zeer eenvoudigs, dat onder het bereik staat van elken burger, te weten: dat men, over middelen tot herstel, nadenken en spreken zal. Daardoor zal toch, gelijk zoo juist gezegd wordt, eene betere algemeene denkwijze ontstaan over het aanwenden van gepaste middelen, om de armoede te stuiten.

Veelal zoekt men de oplossing der armenquaestie te hoog, en wel eeniglijk bij het hooge Staatsbestuur; en men komt daartoe door het verkeerd begrip, dat de ingezetenen het kwaad toch niet kunnen verhelpen, en het dus doelloos zoude wezen daarop de aandacht te vestigen. Nu is het wel waar, dat het Staatsbestuur veel, zeer veel, tot het voorkomen en weren der armoede, doen kan, waartoe de eenvoudige burger noch in staat noch bevoegd is; maar het is niet minder waar, dat, in gegevene omstandigheden, de ingezetenen meer kunnen verrigten dan waartoe de Regering bij magte of in staat is. Overeenstemming en wederkeerig hulpbetoon is dus een wezenlijk vereischte op den weg der verbetering, en kan het volk de zorg van den staat niet ontberen, evenmin de staat de medewerking der goede burgerij.

Maar op wat wijze kan die medewerking zich meest krachtdadig betoonen? Dit ligt niet maar zoo aanstonds voor de

[pagina 264]
[p. 264]

hand, maar vordert nadenken, overleg en onderlinge wisseling van denkbeelden. En van daar, dat de schrijver dit inzonderheid aanprijst.

Begeert men eene kwaal te genezen, dan is het een eerste vereischte die te kennen en met de oorzaak, waaruit zij ontstaat, bekend te wezen.

De schrijver noemt die gebreken op, en doet ons daardoor den waren aard der armoede kennen; immers deze ontstaat: 1o. uit gebrek aan kracht, of 2o. uit gebrek aan werk, of 3o. uit gebrek aan zedelijkheid.

Bij weezen, ziekelijken en ouden vindt de schrijver gebrek aan kracht, en hij verwijst deze ongelukkigen, teregt, aan de Christelijke menschenliefde. Waarlijk, strekte de armoede zich niet verder uit, dan tot weezen en weduwen, ziekelijken en gebrekkigen, ouden van dagen en verstandeloozen, dan zou de armoede, in het godsdienstig Nederland, geen zorgwekkend aanzien vertoonen en de Christelijke milddadigheid zou, in de bestaande behoeften, volgaarne en naar eisch voorzien! Volkomen stemmen wij in met het gevoelen van den schrijver, dat men tusschen invalide en valide behoeftigen een wezenlijk onderscheid behoort te maken. De massa der noodlijdenden wordt, door deze gepaste verdeeling, op eene voegzame wijze, gesplitst, derzelver verzorging behoorlijk verdeeld en de onderstand gemakkelijk gemaakt. De Christelijke liefde bewijst hierdoor aan de maatschappelijke weldadigheid eene wezenlijke dienst. Men wake slechts, dat niet de gansche last op de Diaconiën worde overgebragt!

De zaak spreekt dan ook zóó duidelijk, dat de schrijver er niet lang bij behoefde te verwijlen, en wij volgen hem gaarne, waar hij 2o. over het gebrek aan werk uitwijdt.

Om in dit gebrek te voorzien wenscht hij eenige bepalingen en voorschriften der afgeschafte gilden te doen herleven, opdat, in eene en dezelfde plaats, zich niet te veel personen vestigen, die een gelijksoortig bedrijf oefenen. Op het gevaar af van aan sommige theoristen te mishagen, deelen wij in het gevoelen van den schrijver. Het moge waar wezen, dat het monopolie der gilden, voorheen, schadelijk geweest zij aan de bevordering der algemeene belangen; maar derzelver bestaan had ook menige goede zijde, en dat goede is, bij de vernietiging der gilden, verloren gegaan. De nadeelen daarvan troffen den landgenoot, en de vreemdeling wist daarvan de uitsluitende voordeelen te plukken, en daarom vragen wij: wat ons verhinderen kan, niet om den ouden, verlatenen weg weder in te gaan; maar om, op denzelven, de doolpaden te vermijden, die aan vorige geslachten menig nadeel berokkenden? Gewis, behooren regering en wetgeving ons hier vóór te gaan; maar de eenparige wensch der natie, met bescheidenheid geopenbaard, zal daartoe veel kunnen bijdragen, en de opwekking daartoe is een woord op zijn pas.

De schrijver behandelt dit punt meer zijdelings dan wel regtstreeks, om meer bepaald het bedrijf van den landbouw, op onze heidevelden en in onze overzeesche kolonien, aan te prijzen.

Het groot bezwaar daartegen - gebrek aan genoegzame meststoffen - wordt gewogen en te ligt bevonden, en het voorbeeld van Groningen, in het bewaren der stads-vuilnis, elders ter navolging aangeprezen. Het strekt ons tot genoegen te kunnen mededeelen, dat deskundigen zich onledig houden met raadplegen over de meestgepaste middelen, om de meststoffen, die de hoofdstad des Rijks oplevert, en die grootendeels verloren gaan,

[pagina 265]
[p. 265]

voor den landbouw aan te wenden. Een bewijs, dat de schrijver zijnen tijd kent en niet alléén staat op het wijde veld zijner beschouwingen. Voor eene waarde van drie millioenen, naar men rekent, die nu verloren gaan, zou de landbouw bevoordeeld kunnen worden.

Ook hier is het oog op de Regering en tevens op de natie gevestigd. De eerste kan verordenen, de laatste het verordende ter uitvoering leggen. Het zou gelukkig wezen, wanneer het gezag des Bestuurs en de nijverheid der ingezetenen zich vereenigden, om eene, tot hiertoe nog geslotene, bron van volkswelvaart te openen! Kon dit, op eene ordelijke wijze, maar zonder belemmerende administratieve voorschriften geschieden; het zou den lande ten zegen zijn. De zaak moet slechts overdacht, overlegd en besproken worden, ten einde tot een gewenscht einde te komen, en is men niet te traag of te hoogmoedig om van elders onderrigt te ontvangen, dan zullen, ten aanzien van het verzamelen en nuttig aanwenden der meststoffen, de Chinezen veel wetenswaardigs kunnen leeren.

Nu gewaagt de schrijver van nederzettingen in onze overzeesche bezittingen, en beveelt dit thans zoozeer opgewekt denkbeeld, ter beproeving en nader onderzoek zijnen landgenooten aan. Ook hier ontbreekt het niet aan stemmen, die, in deze dagen, wel waardig zijn gehoord en opgemerkt te worden.

Eindelijk spreekt de schrijver over het gebrek aan zedelijkheid, en, naar aanleiding daarvan, over luiheid, traagheid, speelzucht, ontucht, het ligtzinnig aangaan van huwelijken en dronkenschap. Twee hoogsteenvoudige middelen wijst de schrijver tegen deze gebreken aan: ‘voor de kinderen het schoolgaan, voor de volwassenen de afschaffing van sterke dranken.’

Het doeltreffende van deze beide middelen en derzelver zegenrijke gevolgen zijn te over bekend, dan dat de schrijver bij eene uitvoerige omschrijving of aanprijzing daarvan zou hebben behooren te vertoeven. Ten aanzien van het laatstgenoemde zal het den schrijver voorzeker aangenaam wezen te vernemen, dat het Amsterdamsch Departement van de Maatschappij: ter bevordering der Nijverheid een onderzoek heeft ingesteld, nopens de dranken, die, inzonderheid voor de lagere volksklasse, den sterken drank zouden kunnen vervangen.

Wij bevelen het achttal klein-octavo bladzijden van dit geschrift des waardigen Hoogleeraars aan de inzage, het nadenken en de behartiging onzer landgenooten aan. De thans overal toenemende armoede is geene zaak die langer met verdeelde belangstelling wordt gadegeslagen en de oplossing van het groote vraagstuk: ‘hoe deze kanker te stuiten zij’ is niet langer uitsluitend aan het onderzoek van den staatsman opgedragen; ook de staatsburger vraagt: ‘wat kan ik ter herstelling aanbrengen?’ Uit dit oogpunt beschouwd is het door ons beschouwde geschrijf van den Hoogleeraar Hofstede de Groot een aanmoedigend teeken des tijds, wel waardig dat wij er aller aandacht, zooveel mogelijk, op vestigen. Het luid worden van zulke stemmen is een bewijs, dat de belangstelling meer en meer levendig wordt; en levert dit niet voor de Regering eenen waarborg voor de bereidwilligheid van het beste gedeelte der natie, om alle weloverlegde pogingen, ter genezing der bestaande kwaal, van wege het Staatsbestuur aangewend, naar vermogen, te helpen ondersteunen. Tevens wordt, juist bij het ontwaken dier algemeene belangneming, de verwachting geboren, dat de

[pagina 266]
[p. 266]

Regering het der natie aan geene aanmoediging, ondersteuning en hulpbetoon zal laten ontbreken, waar zij zich eenen eigen weg tracht te banen tot het afwenden van nakende onheilen; of wel, met een gelijksoortig doelwit, aan het Lands bestuur, op zijnen hooger liggenden weg, de helpende hand zou wenschen te bieden.

Eendragtige zamenwerking kan toch ook hier de grootste bezwaren doen wegvallen en het schier onmogelijke mogelijk maken!

Ook wij willen niet wijzer zijn dan de schrijver, wiens arbeid wij aankondigden. Ook wij vragen slechts nadenken en onderlinge zamenspreking van deskundigen, desbevoegden en welgezinden, ‘opdat -’ gaarne zeggen wij het den achtenswaardigen geleerde na - ‘er eene betere algemeene denkwijze ontsta over de middelen, hoe de toenemende armoede te stuiten zij, en, ten gevolge daarvan, die middelen, welke de eenige gepaste zijn, worden aangewend.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken