Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 5 (1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.97 MB)

Scans (1170.54 MB)

ebook (6.67 MB)

XML (3.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 5

(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De cipier uit den goeden, ouden tijd.

Er is een wanbedrijf, dat, althans in beschaafde kringen, niet dan zeldzaam genoemd wordt, en waarvan een der namen, waarmede het, onder minbeschaafden, doorgaans, aangeduid wordt, ons herinnert aan eene stad, die, ten gevolge van geduchte natuurverschijnselen, geheel werd verdelgd en over wier voormalige standplaats de zilte wateren der Doode Zee, sedert eeuwen, daarheen vloeijen.

Niet lang na de omwenteling, ten jare 1795, bevond zich, binnen Amsterdam een jongeling in hechtenis, beschuldigd van het bedoelde wanbedrijf te hebben gepleegd. Aan zijne schuld viel niet te twijfelen; want sterk spraken de bewijzen en de ongelukkige ontkende zijne schandelijkheden niet. De vraag was slechts: welk vonnis het toenmalig Comité van Justitie over hem zou uitspreken?

Volgens de destijds kracht hebbende strafwet kon hij den dood, door middel van de koord, niet ontgaan. Maar de jeugdige leeftijd van den schuldige en verzachtende omstandigheden konden de regters tot eene zachtere uitspraak bewegen. Het beslissend uur was daar; de stemmen werden uitgebragt en - zóó hagchelijk stond de kans - de meerderheid van slechts ééne stem besliste, dat de schuldige het leven niet op een schavot zou eindigen.

Des onaangezien was zijn lot verschrikkelijk genoeg! Op den dag zijner teregtstelling werd hij, met den strop om den hals, wel strengelijk gegeeseld, daarna gebrandmerkt en voorts, levenslang, tot confinement in het toenmalig tucht- of rasphuis, en wel op de dusgenoemde stille plaats, verwezen.

In deze dagen, waarin men de belangen der menschheid met de strafwetgeving in verband poogt te brengen, door de invoering van het stelsel van afgezonderde opsluiting, zijn de tegenstanders van genoemd stelsel er gedurig op uit, om hetzelve in een verschrikkelijk daglicht te stellen. Met voordacht en ondanks beter weten verwart men hetzelve met de eenzame opsluiting, die nergens meer wordt toegepast en men spreekt, van eerstgenoemd stelsel gewagende, van niets anders, dan van ziekte, sterfte, waanzin en zelfmoord als van onvermijdelijke gevolgen van een stelsel, dat niets anders ten doel heeft dan om, door

[pagina 304]
[p. 304]

onderlinge afzondering, de misdadigers te beletten, dat zij elkander, door woord en voorbeeld, niet ten verderve strekken zullen.

De strengste criminalisten - zij, die ongeroerd den schuldigen medemensch, door beulshanden, kunnen zien sterven en andere lijfstraffen, met zeker genoegen en als con amore, bijwonen, doen zich, in den strijd tegen het afzonderingstelsel voor, als rommelden hun de ingewanden van zuivere menschenliefde, en als werd aan roovers, huisbrekers en moordenaars, door middel der afzondering, een schreeuwend onregt aangedaan.

Maar die gestrenge criminalisten vergeten, dat hunne geëerde voorgangers, bij het levenslang confineren van misdadigers op de stille plaats, de eenzame opsluiting dreven, zoo als niet een Pensylvaniaan dit wil, en denken er niet aan, dat zij verwerpen, wat, in veel hoogere mate, door de voorvaders, die niet zoo overdreven menschlievend waren, in praktijk werd gebragt, zonder dat er iemand kikte van ziekte en sterfte, waanzin en zelfmoord!

Dit als in het voorbijgaan - en om de zonderlinge inconsequentie der Anti-pensylvanianen aan te toonen. Wij vervolgen ons verhaal.

Eenzaam zat de veroordeelde jongeling op de stille plaats. Bezaten wij hetzelfde talent als Charles Dickens, en ontbrak ons het gevoel voor waarheidsliefde, welks gemis hem, nopens zijn bezoek in de gevangenis te Philadelphia, niets meer dan sprookjes van roodkousje deed nederschrijven, dan zouden wij een roman kunnen dichten en het lijden van den ongelukkige, gedurende dagen en weken, maanden en jaren, in een aantal tafereelen, kunnen schetsen. Maar het talent van den beroemden verdichter is ons niet te beurt gevallen en daarenboven willen wij niets dan historische waarheid en deze uit één enkel gezigtspunt voorstellen.

H. - want wij willen den ongelukkige slechts met eene nietsbeduidende letter aanwijzen, om herhalingen voor te komen. - H. was een jongeling van eene niet geheel onbeschaafde opvoeding, en vermits aan hen, die op de stille plaats zaten, geen arbeid werd gegeven, zoo bestond zijne eenige bezigheid in lectuur, waartoe hem geene boeken ontbraken. Onder die boeken bevond zich een exemplaar van: de Catechismus der Natuur, door J.F. Martinet. Het werk werd gelezen, herlezen en de inhoud daardoor als in 't geheugen geprent.

Het was den bewoner der stille plaats vergund, om, op bepaalde tijden zijne eenzame cel te verlaten en op de niet zeer groote plaats zich te bewegen. Op dezelve bevonden zich een paar boomen, wier aangenaam groen het oog van den gevangene, gedurende eenige maanden verkwikte.

Op zekeren najaarsmorgen wandelde H. onder het lommer der reeds geelwordende bladeren heen en weder, het oog nu eens opwaarts, dan weder naar den grond gekeerd. Zie! daar ziet hij aan den voet van een der boomstammen een voorwerp, vroeger niet opgemerkt. Hij bukt, om het nader te beschouwen en alras neemt hij het vreemde voorwerp in en op het vlakke hand. Hij ziet dat het zich beweegt en op eenmaal valt hem in, wat hij, in Martinet, van rupsen, poppen en kapellen gelezen had. Zorgvuldig wordt het popje (want dit was het), als eene preciosa, in een potje bewaard en met aarde bedekt en voorts de plaats in het boek nageslagen, waar over de kapellen en hare gedaanteverwisselingen gehandeld wordt.

[pagina 305]
[p. 305]

Deze onbeduidende gebeurtenis was de eerste regel van een gansch hoofdstuk, in de geschiedenis van een levenslang op de stille plaats veroordeelde!

Dat hoofdstuk werd, gedurende de overige herfst- en volgende wintermaanden, al grooter en grooter, door de verwachtingen van H. en de droombeelden, die hij zich daarbij schiep. De boomen waren verdord, hadden weder geknopt en begonnen blaadjes te krijgen, want de lente was eindelijk gekomen. ‘O! wanneer nu eenmaal - zoo dacht H. - de fraaije vlinder het hulsel verbreekt, en in mijne cel rondfladdert, dan heb ik toch één levend schepsel bij mij; één deelgenoot in mijne gevangenschap!’ voorzigtig werd gedurig de aarde ter zijde geschoven; maar niets kondigde nog het uitkomen van den vlinder aan, en hij, die zoo veel geduld geoefend had en dat wel het meest behoefde, begon... ongeduldig te worden.

Op zekeren dag had men hem weder de vrije beweging vergund. De zon scheen helder op de stille plaats en de lucht was aangenaam en zoel. Wanneer hij nu - meende hij - de pop aan den invloed der zon blootstelde; wie weet, hoe dat daardoor de vervulling van zijnen wensch bespoedigd zoude worden! Het verdroot hem niet, een kwartier en nog een kwartier, de pop op de vlakke hand in het koesterend zonlicht te houden, en wie maalt zijne vreugde? hij bespeurde beweging en leven!

Daar wordt de deur der stille plaats geopend, en de cipier, die, destijds, algemeen ‘de vader van het tuchthuis’ genoemd werd, verscheen.

Deze vader was, naar de begrippen van voor vijftig jaren, iemand, uitnemend bekwaam en geschikt voor den post dien hij bekleedde. Daarbij had hij den naam van zeer godsdienstig te zijn en niet zelden zat een der Amsterdamsche predikanten bij ‘vader’ eene pijp te rooken en een kop thee of een glas wijn te drinken. Zulk een man was vader X.

H. stond, zoo als wij zeiden, met de pop op de vlakke hand; de oogen onafgewend daarop gevestigd. De vader trad naderbij.

Wat doe jij daar? wat heb je daar?

H. verhaalde nu de geschiedenis en sprak van zijne blijde verwachtingen.

De vader. En zulke gekheid wou jij mij wijsmaken?

H. Het is geen gekheid, vader! uwé kan het lezen in de Catechismus der Natuur van dominé Martinet.

De vader. Wat weet ik van dominé Martinet! - wat rafel jij van een Catechismus der Natuur! Ik ken geen Catechismus der Natuur! - Dat's vast weêr een van jou vervloekte goddelooze boeken! Jij deed beter dat jij in den Heidelbergschen Catechismus las, versta jij!

In den oogenblik, dat deze vermaning werd uitgesproken, ontving H. van den vader een slag op de vlakke hand - en de pop viel op den grond....

H. Vader! Och! er zal zulk een fraaije kapel van voor den dag komen! en ik heb er den geheelen winter zoo....

De vader. Zwijg! vervloekte....!

... En met éénen trap was de pop verpletterd....

De vader. Alloo! toe! voort! weêr in je hok, zeg ik.

H. ging en zweeg. Hij was in eenen zielstoestand, dat hij aan den vader, den ontmenschten cipier, uit den goeden ouden tijd, een moord zou hebben kunnen plegen.

Ook wij zwijgen. Immers, is het wel noodig, om bij het gezegde iets meer te

[pagina 306]
[p. 306]

voegen? Eene uitwijding over het onchristelijk en onmenschelijk gedrag van dien ‘vader uit het tuchthuis’ zou den indruk van ons eenvoudig en waarachtig verhaal verzwakken.

Nog één enkel woord, nopens H. Na de omwenteling in 1813, en het doorbrengen van ruim het vierde gedeelte eener eeuw op de stille plaats, verzocht hij, aan den Souvereinen Vorst, om kwijtschelding van de nog overige levenslange gevangenisstraf. Zij werd hem gegund en daarna leerden wij den ongelukkige kennen en tevens de bovenstaande treurige geschiedenis.

W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken