Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 8 (1851)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.48 MB)

Scans (1177.89 MB)

ebook (5.96 MB)

XML (3.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 8

(1851)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De geest onzes tijds, alles behalve eene lofrede op onze eeuw.

(Naar het Engelsch, maar ook een woord ter behartiging voor Nederland.)

Wat is in Engeland het heerschende kenmerk van den tegenwoordigen tijd? Ik antwoord: ‘Zijn overdreven neiging tot nijverheid (industrialisme), zijn rijkdomzoekende geest.’ ‘Deze eeuw, zegt een schrijver in de Quarterlij Review, is een geldmakende eeuw. Wij klagen daarover niet, wij doen slechts eene waarheid opmerken waarop velen zich verheffen, en die door allen wordt erkend.’ Deze geest is in strijd met het sentimenteele, het romantische en het fijne in het menschelijk denken en gevoelen; maar vooral, er is, in den tegenwoordigen tijd, eene zekere ziekelijke verstandsontwikkeling, en eene even sterke geestelijke zucht van navorsching, die nadeelig zijn aan dehooge vlugt der verbeelding, of aan het diep nadenken van het bespiegelend vernuft.

Ik spreek van den algemeenen smaak. Wij vinden nu, gelijk wij altijd gehad hebben, een' dichterlijken geest bij eenige individuen onzes volks, maar de menigte vindt geen smaak in zulke zaken: deze is meer geneigd tot navorsching; deze wil liever de grondbeginselen der orde van zaken, de wortelen van dien boom, aantasten, en zij wenscht dit te doen op de meest werkdadige en werktuigelijke wijze. Uit welke bron deze ziekelijkheid moge ontstaan, zegt de reeds aangehaalde schrijver, hetzij uit eene buitensporige toegeeflijkheid aan eigen oordeel en individuëelen eigenzin, uit ijdelheid, uit overvoeding of verzadiging, of uit een gewoonte om te berispen, waaraan wordt toegegeven, als of wij het einde aller dingen waren, en niets anders te doen hadden dan hen te beoordeelen, die ons voorgingen - uit welke oorzaak of vereeniging van oorzaken, deze ziekelijkheid zij voortgekomen, ongetwijfeld bestaat zij in eene mate, die in vele gevallen ons ligchaam tot eene verzamelplaats van ziekten, onze godsdienst tot een hersenschim, onze maatschappij tot een' voortdurenden kanker maakt. Wij voelen zelve onzen pols, en zeggen hoe onze spijsvertering voortgaat; wij weten hoe onze kwade vochten zich afscheiden, ja wij hebben er niet veel tegen om ons zedelijk leven, met onze gansche ondervinding, even als een kleed binnenste buiten te keeren, ten einde de weetgierigheid of nieuwsgierigheid van den eersten den besten voorbijganger te voldoen. Deze ziekelijkheid brengt eigenbaat voort; eigenbaat ontaardt bij de menigte al spoedig in uitsluitend egoïsme, en dit maakt alle medegevoel (sympathie) ondenkbaar. Deze schrijver beweert niet alleen dat de verstandsneiging van onzen

[pagina 27]
[p. 27]

tijd eene zeer laakbare is, maar zelfs dat hare zedelijke hoedanigheden niet juist van de goede soort zijn.

De eeuw schiet te kort in eenvoud, in ernst, in kracht en kloekheid, in dien onverschrokken' en hartstogtelijken moed, die den grooten strijd der driften op de ruime vlakte van het maatschappelijk leven begeert en durft afwachten.

De eeuw komt te kort in die veerkracht van de ziel, die vernieuwde kracht tot de natuurlijke toevlugt na het lijden maakt, en die een diepere zelfkennis en een vaster bestuur van zichzelve, de voornaamste gevolgen van het ongeluk doet zijn.

Het grondbeginsel van maatschappij en medegevoel voor medemenschen is te gronde gegaan in aangeboren eigenbaat. Dit beginsel is mede stoffelijk benadeeld door het uitsluitend karakter van den hedendaagschen omgang, en door die willekeurige schiftingen, die de maatschappij in secten en partijen verdeelt.

Een schrijver, die wat oppervlakkiger en niet zoo diepzinnig geschreven heeft, is op zijne wijze, zeer nabij dezelfde inzigten gekomen, als hij zegt: ‘Het groote grondbeginsel der menschelijke daden in den tegenwoordigen tijd, werd, ongeveer veertig jaren geleden, duidelijk voorgesteld, toen een lid der familie Sheridan, misschien de geestigste familie die ooit geleefd heeft, en die het snelst de gevoelens van haren tijd begreep, zeide: “wat heeft ooit de nakomelingschap voor mij gedaan?” Dit is het geheim van elke zonderlinge zaak, die wij rondom ons zien gebeuren. Elk mensch leeft voor zijn aardsche leven alleen. Hij bekommert zich noch om hen, die na hem komen, noch om lateren roem, noch om eene wereld hiernamaals. Wat het eerste betreft denkt hij, dat zij wel voor zichzelve zullen zorgen, gelijk hij ook gedaan heeft. Wat het tweede aangaat zegt hij: “latere roem is een waterbel die, voor zoover ik belang daarbij heb, berst wanneer ik sterf;” ten opzigte van het derde zijn zijne begrippen onbepaald, en daar hij toegeeft, dat er toch wel een hiernamaals zou kunnen zijn, waagt hij de kans en zegt: ‘een vogel in de hand is beter dan tien in de lucht.’

Dit alles is natuurlijk alleen van toepassing op de minst goede menschen die denken, of op hen die in het geheel niet denken, maar zich overgeven aan de eigenbaatzuchtige gewoonten der wereld, of aan het beginsel, dat, in de dagelijksche taal, genoemd wordt: zorg voor nommer één.

Ik twijfel of dit egoïsme in eenige andere eeuw, òf in toepassing òf als beginsel, zoo ver is doorgedreven. - Ik geloof dat er in het werkdadige leven nu meerdere bekwaamheid bestaat, maar zonder eenig ander doel dan eigenbaat, en dat er in de bedaarde bezigheid van den menschelijken geest meer onverdeeld en onvermengd het zuiver beginsel van egoïsme wordt aangenomen, dan ooit vroeger plaats had. - Ik geloof dat, van de zalen der wetgevende magt, tot de gelagkamers der kroegen, men minder schande vindt in de erkenning van eigenbaat, minder aarzeling in het bekennen van gebrek aan medegoevoel als regel van het menschelijk gedrag dan in vroegere tijden mogelijk zou zijn geweest. Geen twijfel, of het volksonderwijs in de leerstellingen der staathuishoudkunde (misschien wel verkeerd begrepen, gelijk hare beoefenaars beweren) heeft hierin een even groot aandeel, als de openbare behandeling der wetgeving bij eene staatkunde, die enkel voordeel zoekt, zonder acht te slaan op nationale grootheid of op edeler gevoelens der menschheid.

Zoo sterk heeft de handelsgeest in onze

[pagina 28]
[p. 28]

dagen de overhand gekregen, dat niemand luisteren wil naar eenigen regel of wet ter genezing der geldzucht of ter nasporing van afpersing. Zulke genezing en nasporing kan veilig, gelijk men zegt, aan mededinging worden overgelaten. Geldzucht in de eene rigting moet dus het middel ter genezing van eene geldzucht in eene andere rigting zijn. Men steunt op de begeerte naar uitbreiding van zaken, als op een genoegzaam voorbehoedmiddel tegen eene te sterke begeerte naar voordeel. Wij moeten niet wat in beginsel slecht is, tegengaan met wat goed is, maar met de zorg dat wij de ondeugd van den een' in tegenstelling brengen met de ondeugd van den ander. Zoo dit de regel is, dan is er geen regel hoegenaamd in die gevallen, waarin het beginsel der mededinging niet in het spel kan worden gebragt. Vergeefs is het te spreken over regtvaardigheid, over matiging en over de redelijkheid, die den mensch, zelfs in zijn winstbejag, moet besturen. Men gelooft niet dat deze grondbeginselen met zaken doen in eenige betrekking staan. Het beginsel is dat iemand voordeel uit eene zaak moet trekken, zooveel hij kan en zoolang hij kan, en alleen dan zijne eischen moet verminderen, wanneer mededinging hem daartoe noodzaakt.

Het beginsel van gematigdheid in de eischen, alleen ter wille der eerlijkheid, moet buiten het vraagstuk gelaten worden; zulke beschouwingen behoorden in vroegere eeuwen te huis. Wanneer nu dit regel is geworden, is er ook geen magtig middel tot herstel van afpersing in die gevallen, waarin het middel van mededinging niet toepasbaar is. Wij moeten den Engelschen landman verhinderen om te veel voor zijn koorn te krijgen, door den vreemden koornplanter ter mededinging uit te noodigen, maar wat zullen wij doen, wanneer de Engelsche logementhouder bovenmatig hoog rekent? Wij weten dat de buitenlandsche logementhouder, met zijne even dure waren, veel matiger rekent, maar wij kunnen geen logementhouders met hunne hôtels invoeren, en, daar naar niets zal worden geluisterd dan naar mededinging als naar een breidel voor te hooge rekening, zoo moeten wij ons onderwerpen. Dit is slechts één van de honderd voorbeelden, die te berde gebragt zouden kunnen worden om de praktische onvolmaaktheid van een zuiver handelsmiddel tegen een zedelijk kwaad aan te toonen, maar het ligt geheel in de heerschende wijsbegeerte van de eeuw, om op deze soort van geneesmiddelen meer dan op eenige andere te vertrouwen.

De gansche kaart des menschelijken levens, zooals men die in onzen tijd ziet, vertoont de belangrijkste ongelijkheden in den individuëelen toestand der menschen; ongeloofelijk hooge bergen van weelde en rijkdom, in tegenoverstelling van akelige diepten van armoede en ellende, maar met betrekking tot verstandsbekwaamheid vinden wij onmetelijke vlakten en gelijkheid; deze effene plaatsen zijn waterpas maar... levenloos; zij vertoonen eerbiedwaardige verdiensten, maar zonder iets dat naar oorspronkelijkheid, nieuwheid, of hooger scheppenden genie in eenigen tak van letterkunde, wetenschap of zelfs handel gelijkt. Misschien zou het vak van den ingenieur, of wel eenige nieuwe toepassing der scheikundige wetenschap moeten worden uitgezonderd, en inderdaad de kunstmatige wegen en tunnels, maar vooral de electrische telegraaf, spreiden eene grootheid van gedachten ten toon, voor zoover die in zulke zaken kan worden aangeduid. Maar al het

[pagina 29]
[p. 29]

overige is enkel behendigheid, en zelfs behendigheid op het oude voetspoor, die eene verbazende menigte beperkte bekwaamheden, en zelfs groote gevolgen van veelvuldige en vereenigde bemoeijingen, voortbrengt, maar niets, volstrekt niets dat nieuw en uitmuntend goed is. Emerson heeft geen ongelijk als hij zegt: ‘dat eene algemeene beschaving zich heeft uitgespreid, en alle scherpe kanten bij de individu's der menschheid heeft glad en effen gemaakt; bij het gemis van hoogvliegende en grootsche karakterontwikkeling, is er eene algemeene ondersteuning en zamenwerking der menschen ontstaan. Er bestaat geen dichter, maar dozijnen van rijmelaars; er bestaat geen Columbus, maar honderden van scheepskapiteins met verreikende telescopen, barometer en zaamgeperste soepen; geen Demosthenes, geen Chatham, maar een oneindig getal van kundige sprekers in de parlementshuizen, en voor het volk; geen profeet, geen heilige, maar godsdienstige genootschappen; geen geleerd mensch, maar geleerde maatschappijen, maar een goedkoope drukpers, leeshuizen en boekverzamelingen in tallooze menigte.’ Zoo is het op elken levensweg; overvloed van werkzaamheid en vlugheid des geestes, maar bijna niets van een meer verheven zin.

Wij worden in elke zaak overstroomd met quantiteit, maar wij vinden bijna niets van meer dan gewone qualiteit. - In kunsten, in wetenschap, in ambachten, in scholen en in onderwijs, in de geregtshoven, in den staatsraad, in de wetgeving, hebben wij menschen, wier kennis en talent in het afdoen van zaken gelijk aan, zoo niet grooter zijn dan die kennis en talenten van eenigen vroegeren tijd, maar zij alle schijnen gebukt te gaan onder het gewigt van opeengehoopte bezigheden, en onderdrukt te worden door eene oneindige hoeveelheid kleinigheden.

De keten der routine houdt hen geboeid, en de vlugt van den genie schijnt onmogelijk. - Elke zaak schijnt zich in handel optelossen. - De bezigheid van den onderwijzer, den advokaat, den wetgever, den soldaat, den criticus, den dichter is tot handel afgedaald, niet één hunner denkt aan ophouden met zijn werk, zoo lang nog een gulden met voortgaan te verdienen is. Zij die slagen, hebben geen vrijen tijd, en zij die vrijen tijd willen genieten, moeten het welgelukken hunner bemoeijingen verbeuren.

Zoo gij niet alles onderneemt, zult gij niet gevraagd worden iets te ondernemen. Zelfs van de naar verstand meest ontwikkelde standen is een deel met bezigheid overladen, terwijl het andere niets te doen heeft. Het eene is uitgeput door bovenmatige inspanning, het andere verkeert in hopelooze ledigheid. Zoowel in de stad als op het land staat het daarmede bijna even eens geschapen.

O! Engeland! dat men vroeger vrolijk Engeland noemde, waar is uw vreugd, waar is uw vrolijke lach?

Het zweet des arbeids of de rimpel der zorg geeft een stom antwoord: ‘zij zijn uit elk huis verbannen: geen meiboom, geen oogstfeest, geen vermomming bij 't kersmisfeest vervrolijkt meer de omstreken van elk dorp; de vermoeide werkman zucht wanneer hij leest, en wie van alle geleerden heeft, met al zijne bekwaamheid, nog tijd om wijs te zijn.

Ziedaar eene diepzinnige klagt, maar ik geloof dat de gedachte waar is. Wij zijn een werkzamer volk geworden dan wij waren, maar het is, geloof ik, aan twijfel onderhevig of wij wijzer geworden zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken