Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 8 (1851)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.48 MB)

Scans (1177.89 MB)

ebook (5.96 MB)

XML (3.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 8

(1851)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Oordeelt niet.

Blijspel in vier bedrijven, te 's Gravenhage, bij K. Fuhri. 1851.

Toen de Kunstkronijk haar elfden jaargang intrad, en de staking van het Letter-en Schilderkundig Album haar een element meer van leven en vooruitgang aanbragt, waren redactie en uitgever er op uit om, getrouw blijvende aan den titel van dit maandwerk, dat zich ten doel heeft gesteld aanmoediging en verspreiding der schoone kunsten, aan de daaraan verbondene loterij van kunstwerken eene zoodanige nieuwe rigting te geven, die zeker in het voordeel der kunst en verrassend voor de inteekenaren wezen moest.

Weldra bleek het dat door de Kunstkronijk prijsvragen zouden worden uitgeschreven, met bedoeling om aan de besten der ingekomene stukken premiën toe te kennen, onder toezigt van eene bijzondere kommissie die zich wel met de beoordeeling wilde belasten.

Die kommissie, zamengesteld uit de Heeren: H. Tollens Cz., Mr. J. van 's Gravenweert en Mr. J. van Lennep waarborgde meer dan genoeg de goede bedoelingen van redactie en uitgever.

Er werd gevraagd:

I. Een oorspronkelijk blijspel, in proza of poëzij.

II. Een oorspronkelijk drama, of een treurspel, in proza of poëzij.

Voor het best gekeurde antwoord op ieder dezer prijsstoffen werd eene premie van tweehonderd gulden uitgeloofd.

De uitgever behield zich tevens voor een der bekroonde stukken in de Kunstkronijk te doen afdrukken, het andere afzonderlijk uit te geven om het in de verloting op te nemen; terwijl van een van beiden hulde zou worden gedaan aan de directie van den Koninklijken Hollandschen Schouwburg te 's Gravenhage.

Voorzeker, ieder die belang stelde in ons nationaal tooneel moest die poging toejuichen. Weinige onzer schrijvers en dichters betreden toch het moeijelijke, maar tevens zoo vruchtbare dramatische terrein; weinigen gebruiken het tooneel als de tolk hunner denkbeelden en gevoelens, en nogtans is het een tolk, die krachtig inwerkt op het gemoed, op de zeden, op de nationaliteit van een volk.

[pagina 41]
[p. 41]

Bij het einde van het jaar 1850 bragt de boven genoemde kommissie van beoordeeling haar verslag uit.

Er waren zeventien tooneelstukken ingekomen, als: vijf dramaas, vijf treurspelen, twee tooneelspelen en vijf blijspelen, al welke stukken door de kommissie met de vereischte aandacht werden gelezen en onderzocht, in de billijke verwachting, dat zij in staat zoude worden gesteld hare keuze op een of meer dier tooneelstukken te kunnen bepalen, en er een van naar verdienste te bekroonen, of wel den prijs tusschen twee of meer kunstwerken te kunnen verdeden.

Het strekte daarom die kommissie tot eene ware teleurstelling deze verwachting niet verwezenlijkt te hebben mogen zien, en, hoezeer den ijver en de pogingen der inzenders huldigende, geen der ingezonden stukken, in beide vakken, de onderscheiding eener bekrooning te kunnen doen wedervaren.

Nogtans dankt het hierboven aangekondigde blijspel zijne bekendheid aan de door de Kunstkronijk uitgeschreven prijsvragen. Te laat ingekomen om naar de bekrooning mede te dingen, werd het echter door de directie van den Schouwburg ter opvoering aangenomen, terwijl de uitgever der Kunstkronijk het als premie aan de inteekenaren deed geworden.

Het blijspel thans aan ons ter beoordeeling toegezonden zijnde, zoo willen we den schrijver gaarne een woord van aanmoediging doen hooren. De conceptie is vrij aardig, de moraal, dat men niemand oppervlakkig beoordeelen moet en men dikwijls zeer verkeerd oordeelt, is goed. Evenwel komt het ons voor, dat de toestanden niet sterk genoeg geteekend zijn, waardoor dus de moraal niet zoo duidelijk in het oog springt als vooral voor een tooneelstuk een vereischte is.

De schrijver heeft zich laten vervoeren om zijn Oordeelt niet op bijna al zijne personen toe te passen, of om zijne eigene woorden te gebruiken:

‘Geen een vertoont zich juist, geen die zich niet
(wat kleurt;
Die maakt zich beter, gene slechter; maar men
(oordeelt
Steeds over iedereen’......

Door dat verdeelen zijner krachten, heeft de auteur die eenigzins verlamd. Één persoon, de hoofdfiguur, had de moraal in 't licht moeten stellen, dan zou die meerdere en sterkere stralen kunnen verspreiden, thans is de rigting en zijn de personen niet saillant genoeg.

Ziedaar onze hoofdbedenking. We zouden nog verscheidene aanmerkingen van meer ondergeschikten aard kunnen maken, als bijvoorbeeld het bijna gelijkvormig eindigen van het tweede, zesde en achtste tooneel van het eerste bedrijf, met de woorden:

‘Wie komt ons hier vervelen?’
‘Maar wie is daar?’
en
‘Wie komt ons nu weêr storen?’

't geen een nieuwelingschap op het tooneel verraadt. Vervolgens minder gepaste uitdrukkingen als: ‘Ik geloof, dat ik van droefheid stik’ (blz. 33) ‘Ik houd meer van een stem als van uw zuster (blz. 65), waar het de stem van die zuster in tegenoverstelling van de stem eener andere dame geldt.

‘En daarop straalt de vreugd op heel mijn aangezigt’ (blz. 87) ‘Toen bleek zeer duidelijk, en dit was ook heel kras; dat de oorzaak van hun ramp een nietige oorzaak was.’ (blz. 101) 't geen ons alleen daarom kras toeschijnt, dewijl dit woordje goedgunstig rijmt op was.

[pagina 42]
[p. 42]
Verder zijn regels als:
.....‘Want zie 'k deez' jongen man, dan zeg 'k:
(hij wint het nog,
En 'k hou 't Medusa-hoofd niet langer voor bedrog!’ of:
.....‘Maar spreek, wanneer men 't al hetgeen
(men mint, in rook ziet Verdwijnen; als bij haar, die men zoo hartlijk mint, Men niet meer als voorheen dezelfde liefde vindt.’
of:
‘......maar ik zweeg
Uit kieschheid, doch nu wil ik hem dit daadlijk
(zeggen,
En, zooveel ik vermag, de zaak hem uit gaan
(leggen.’

zulke regels zijn niet bijzonder fraai, ja zelfs zeer ondichterlijk.

Evenwel gelooven we, dat het stukje, wanneer het goed begrepen en goed gespeeld wordt, menigeen een aangenamen avond zal kunnen bezorgen. 't Is ook zeer geschikt voor een kamerstukje, daar het geen bijzondere kostumen of dekoratiën vereischt. De beide laatste tooneelen van het derde bedrijf verdienen met lof vermeld te worden, daar is gang in en leven.

A.I.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken