Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 8 (1851)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.48 MB)

Scans (1177.89 MB)

ebook (5.96 MB)

XML (3.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 8

(1851)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Jongelingstoonen.

Gedichten voor jonge lieden, door Aernoud. Gedrukt voor rekening van den Auteur. Te Sneek, bij van Bruten en Bleeker. 1850.

Onschuldiger onderneming dan de bovenstaande kan men moeijelijk verzinnen. Het is een duilje zonder gal, dat wij hier hooren kirren, dat opregtelijk aan ieder, maar vooral aan zijne makkers, het goede toewenscht, en zelfs, wat zijn' Christelijken zin boven bedenking stelt, de schade van zijn uitgevers niet verlangt, maar zijn Gedichten voor eigen rekening uitgeeft. Wij voor ons hebben vrede met den naam van Gedichten, van welk woord de beteekenis eenigzins is verloopen, maar wij hadden liever gelezen: Toonen van een jongeling. Inderdaad wij twijfelen niet aan de jeugd van den dichter, maar wij rekenen op zijn eigen sympathie, als wij stellen, dat toonen van een jongeling nog iets anders zijn dan Jongelingstoonen.

Wij vinden in dit bundeltje al die dingen in verzen behandeld, die een jong mensch, wanneer hij in de wereld begint rond te kijken, min of meer, hoe zullen we zeggen, treffen of interesseren? b.v. Oude-

[pagina 287]
[p. 287]

jaars-Avond, Herinnering (aan de kortheid des levens); het IJs, Opwekking (aan iemand, die een blaauwe scheen haalde) Kermis (!) Waarschuwing (aan meisjes), Genot (aansporing tot weldadigheid), Nacht (welgeslaagde vertaling uit de Lapekoer), Bidden, Belijdenis (zoo 't schijnt, van een Doopsgezinde), Zoo zijn er (eenigzins in den smaak van den versleten haak van den baleinen rok, of van den fidel van Yorick), Extase (van een sterken rooker, die liever zijne beminde Laura dan den tabak zou verzaken.)

Uit deze inhoudsopgave ziet men gemakkelijk, dat de jongeling in quaestie tot eenige zelfbewustheid begint te geraken en zijne gedachten ten papiere te brengen, maar ook, dat hij ten minste een voet op den vasten grond houdt en om den drommel geen liefhebber is van Phaëtons togten. Wij verbeelden ons, dat zijne verzen in den Vriendenkring met veel gemoedelijkheid, maar des onverminderd, onder het genot van een stuk koek en een kop koffij zijn aangehoord en dat men er zeer gerust op geslapen heeft. Niettemin is het er ver af, dat we den dichter zouden willen ontmoedigen. Zijne versificatie is over 't algemeen zeer vloeijend, en hij heeft geenszins het mechanisme daarvan uit het oog verloren; ook toont hij zich, blijkens de beide laatste stukjes, niet geheel ongeschikt voor het luimige, en hier en daar treft men wezenlijk een goed vers aan. B.v. in Extase Coup. 2:

 
Wat heerlijkheid
 
Wordt niet verspreid
 
Wanneer de mond zich half ontsluit,
 
En dan een stroom van 't geurig kruid (?)
 
In dwarlende zachtblaauwe kringen
 
Gelijk een lava-vloed den kerker komt ontspringen!

Maar in de hoogere spheren is de jongeling nog niet te huis, schoon hij er wel van spreekt. Zoo vraagt hij, bij gelegenheid van den oudejaars avond:

 
Is 't niet of het sterrenheir
 
Heller schittert dan weleer?

en waar hij van het ijsvermaak spreekt:

 
‘'t Schijnt (?) zelfs, of zich 't starrenheir mede
 
(verheugt.’

Reeds in 't allereerste couplet laat de dichter ons de kerkklokstoonen hooren zweven en in de Herinnering gewaagt hij van de sombre kooren van het klokgebrom.

Slechts op enkele kleinigheden willen wij oplettend maken. Zoo vinden wij blz. 16.

 
‘Oost en westwaarts zaamgekomen’

voor ‘van oost en west zaamgekomen; blz. 23, ruwen tempelboog denkelijk voor ruimen, en blz. 24.’

 
‘Het harte reingen wil van smetten.’

Wij hebben bij deze gelegenheid eene zonderlinge eigenschap van den Tijdspiegel opgemerkt. We hebben er den dichtbundel voor gehouden en.... hij weerkaatste niet. Een klaar bewijs dat alleen, hetgeen den tijd kenmerkt, daarin kan opgenomen worden en met de noodige straalbuigingen gereflecteerd.

C - R.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken