Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 9 (1852)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 9
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.44 MB)

Scans (1170.11 MB)

ebook (5.87 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 9

(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

Letterkunde.

Moederzorg en moedervreugde.
Woorden van liefde en ernst over de verpleging der kindschheid.

Door eene moeder. - Uit het Hoogduitsch. - Te Gouda, bij G.B. van Goor.

De Nederlandsche uitgever heeft de aankondiging van bovengenoemd werkje gemakkelijk gemaakt, door niet terug te houden de voorrede van Dr. Diesterweg, directeur der kweekschool voor onderwijzers te Berlijn; welke voorrede eigenlijk eene soort van recensie is op den arbeid der onbekende moeder. Die recensie telt niet minder dan twaalf loffelijke eigenschappen op, die het werkje aanbevelen, weshalve het ons voorkomt, dat de uitgever wèl zou gedaan hebben, met de voorrede van Dr. Diesterweg afzonderlijk te doen drukken en bij wijze van prospectus te verspreiden. Immers het baat niet genoeg, dat de kooper van het boekje tevens in het bezit geraakt van de recensie; integendeel moest het lezen der laatste tot aankoop van het eerste uitlokken; en daarenboven kan het naauwelijks van de Redactie van een Nederlandsch Tijdschrift worden verwacht, dat zij de aanprijzing van een Duitschen nabuur zou laten afdrukken. Intusschen schiet ons al weinig anders over, dan met een enkel woord die voortreffelijke hoedanigheden, door Dr. Diesterweg opgesomd, te karakteriseren en nog een en ander tot aanvulling daarbij te voegen, zoowel om den aard van het werk zelf als van de vertaling te doen kennen.

De heer Diesterweg dan prijst het werk aan: 1o. omdat het vrij is van alle vertoonmaking; 2o. omdat het, bij hooge prijsstelling op godsdienstige vorming, afkeerig is van alle kerkgenootschappelijk- of secteonderrigt; 3o. om het aandringen op eene nationale opvoeding; 4o. om de hooge waardering der door God ingeplante menschelijke natuur, vooral van het kind; 5o. om de strekking ter bespieding en involging dier natuur; 6o. om de opwekking tot het betoonen van redelijke, niet lijdelijke gehoorzaamheid en godsvrucht, en tot het luisteren naar de stem van het geweten en des harten aan de zijde des kinds, gelijk aan de zijde der opvoedster insgelijks tot het acht geven op de stem van haar hart, dat haar niet ligt verlegen zal laten; 7o. om de keurige opmerkingen, geput uit de schatkist der ervaring en des nadenkens, betreffende de geaardheid der kinderen en de wijze, waarop zij zich voordoen; 8o. om de erkenning der moederlijke pligten in hun geheelen omvang, maar tevens van de grenzen van het menschelijk vermogen, waardoor dus de moeder genoopt is, om al het mogelijke te doen, maar ook het besef erlangt, dat zij niet alles kan en zelfs niet alles moet willen; 9o. om de waarheid en waarheidsliefde, waarop

[pagina 182]
[p. 182]

alle opvoeding gegrond wordt; 10o. om de warmte en ingenomenheid voor het welzijn ook van de lagere klassen en voor de opleiding der kinderen, als een krachtig middel tot opruiming van de maatschappelijke kwalen; 11o. om den afkeer der schrijfster van te vroegtijdige opwekking zoo der ligchamelijke als der geestelijke behoeften van de kinderen, hoezeer zij die, welke op natuurlijke wijze zich opdoen, ook op onbekrompen wijze wil bevredigen; 12o. om het gezag, dat aan dit werkje met regt toekomt, als voor moeders door eene moeder geschreven, ter verhooging van de verstandige, opofferende moederliefde en ter hartelijke waardering van de heiligheid en het inwendig stille genot, dat de opvoeding geeft.

Zietdaar u zoo kort mogelijk de gronden medegedeeld, waarop de heer Diesterweg niet aarzelde, zijne aanprijzende voorrede te schrijven. Wij voor ons kunnen ons over het geheel zeer goed daarmede vereenigen, ofschoon wij, zonder aan de ongenoemde moeder, de deugden onder No. 10 vermeld, te betwisten, die toch in dit werkje te veel op den achtergrond zien verschijnen, om ze als karakteristiek uitkomende, te durven noemen. Integendeel, het boek is door eene moeder uit den beschaafden stand met het oog op denzelfden stand geschreven. Dit springt overal in het oog. Gedurig is er spraak van kindermeiden, met wie de zorg der moeder moet gedeeld worden; van geneesheeren, die voor en na moeten geraadpleegd worden; van onderwijzers, die men met behoedzaamheid moet kiezen; van eene oppassing, die veel meer tijd en zorg vereischt, dan met den besten wil de moeder uit den gewonen, laat staan uit den geringeren burgerstand aan hare kinderen kan wijden. Deze bijzonderheid heeft ons zoo sterk getroffen, dat wij ons meermalen afvroegen: hoe vele moeders moeten, willen zij zich niet bedroeven, dit boekje ongelezen laten!

Eene tweede opmerking is deze. De moeder spreekt hier als eene Perzische vrouw, zoo als die, volgens het berigt van Herodotus, tot op het zevende jaar met de verzorging van het kind belast was, zonder dat zelfs de vader het te zien kreeg. Er is inderdaad in het geheele boekje van den vader geene spraak; de moeder zwaait als onbepaalde gebiedster den schepter, alsof haar in den regel geen echtgenoot ter zijde stond. Nu erkennen wij wel, dat de man gewoonlijk de kinderverzorging voor zijne gade overlaat, ofschoon hij gaarne zijn deel heeft aan de oudervreugde, maar wij vragen toch, of men in een opvoedkundig werkje van den bedoelden aard den schijn mag aannemen, of het kind geen vader had en of men daardoor den man mag schijnen te regtigen, om zich aan alle bemoeijing met zijne kinderen te onttrekken. Wij gelooven integendeel, dat geene vrouw den man in haar stelsel van opvoeding buiten berekening mag laten, maar dat zij wel degelijk verpligt is, hem dat stelsel aannemelijk te maken en de toepassing er van met hem te regelen. Wij gelooven ook, dat, zoo de man aan de eene zijde zich behoort eigen te maken met het plan der moeder, aan de andere zijde deze laatste niet roekeloos den steun mag verwerpen, dien de vader haar aanbiedt in het eenparig volgen van dat plan, en dat zij vooral in de verstandelijke ontwikkeling der kleinen door hem eene vastheid en regelmatigheid kan zien aanbrengen, waarvoor hare moederlijke teederheid en gebrek aan kennis welligt minder berekend zijn. In alle geval hadden wij gaarne gezien, dat de beste wijze,

[pagina 183]
[p. 183]

waarop de menigvuldige botsingen, die zoo ligtelijk uit verschil van inzigten ontstaan, kunnen uit den weg geruimd worden, ware aangegeven. Wij althans beschouwen deze gaping als een wezenlijk gebrek en gelooven, dat zij een gevaarlijke strekking heeft.

Tegenover deze leemte echter stellen wij gaarne eene eigenaardigheid, door Dr. Diesterweg niet opzettelijk vermeld, maar die in ons oog de waarde heeft van eene deugd. Zij bestaat hierin, dat de schrijfster hare kinderen in dezen prillen leeftijd niet alleen digt om de moeder wil verzameld houden, maar dat zij haar ook het eerste onderrigt wil hebben overgelaten. Zij rept met geen enkel woord van bewaarscholen, maar tracht op de nadrukkelijkste wijze de eigen opleiding der moeder als het meest gepast en pligtmatig voor te stellen. Wij scheppen een weinig adem, als wij eene moeder dus hooren spreken, want slechts enkele malen waagden wij het, als man, ons in dien zin te uiten en de stroom van den tijdgeest smoorde maar al te dikwijls die overtuiging in ons binnenste.Ga naar voetnoot1) Intusschen is de bedoelde meening van de schrijfster een vernieuwd bewijs voor hetgeen wij in de eerste plaats beweerden, dat het boekje voor den beschaafden stand geschreven is; want bewaarscholen achten wij, helaas! voor de geringere standen eene onschatbare weldaad. Maar is het geen onuitwischbare schande voor onzen tijd, dat zij het dikwijls ook voor de hoogere zijn? Hoe! eene moeder, die twee of drie dienstboden tot hare beschikking heeft, die eene redelijke gezondheid geniet, haren tijd behoorlijk verdeelt en zelve fatsoenlijk is opgevoed, zulk eene moeder zal geacht worden, tot behoud van haren welstand en ter behoorlijke vervulling van hare overige pligten behoefte te hebben aan eene bewaarschool? Maar, bij den hemel! voor de vervulling van welke pligten is zij duidelijker en als met den vinger aangewezen dan voor die omtrent hare kinderen. Wie heeft dan toch beter al de verschijnselen en hunne overgangen tot gedurig dieper beteekenis bij het kind gadegeslagen dan zijzelve? En men zal meer vertrouwen stellen in hunne ontwikkeling door eene vrouw, die een gedurig afwisselend aantal van 40 of 50 kleinen om zich henen ziet, met wier omstandigheden zij volstrekt niet vertrouwd is en door wier gewoel zij, als zij het zich ten minste aantrekt, gevaar loopt, krankzinnig te worden? Waarlijk, wij hebben ons nooit kunnen verklaren, hoe eene moeder in gewone omstandigheden het van zich kan verkrijgen, dagelijks zoo vele uren lang hare kleinen prijs te geven aan de opleiding tot een wereldburgerschap, dat zich, meenden wij, zeer langzaam uit den huiselijken kring moest ontwikkelen. Wij weiden thans over dit punt, dat de stof levert tot eene scherpe satyre, niet uit, maar wij betuigen ons groot genoegen, dat we op Duitschen bodem en wèl, zoo 't schijnt, te Berlijn, eene moeder in onze zienswijze op onze zijde hebben. Wat het wetenschappelijk onderrigt, door de moeder te geven, betreft, het beweerde daaromtrent zouden wij cum grano salis wenschen toe te passen.

Wij achten eene uitvoeriger toelichting van het werkje overbodig. Den gang er van aan de eischen der anthropologie te toetsen rekenen wij ongerijmd, met het oog zoowel op de moeder schrijfster als op de moeders lezeressen, die wij het

[pagina 184]
[p. 184]

toewenschen. Het is waar, veel nieuws hebben wij er niet in gevonden; maar zeldzaam is het, dat eene moeder over dit onderwerp tot moeders spreekt: wij althans, op wie de treurige en moeijelijke taak rust, van bij onze kinderen ook de roeping der moeder te moeten vervullen, hebben het boekje met hooggaande belangstelling en niet zonder nut gelezen. Ach! dat vele Nederlandsche vrouwen, zich ook naar aanleiding van dezen arbeid harer zuster echte moedervreugd door moederzorg leeren bereiden, en dat zij zich opgewekt gevoelen, om den schat harer eigen ondervinding door kennismaking met andere dergelijke lectuur te verrijken.

De vertaling komt ons voor, vrij goed geslaagd te zijn. De bearbeider had het nut er van kunnen verhoogen, door een overzigt te geven van de Nederlandsche literatuur in dit genre, en door zich niet enkel te bepalen, om voor Duitsch Nederlandsch, of voor Duitsche namen hier en daar Nederlandsche te schrijven. Wij willen niet hard vallen over uitdrukkingen als blz. 37 Van de moederborst ontwend, of over zinstorende drukfeilen als blz. 67, waar vaderlandsliefde blijkbaar voor waarheidsliefde, of blz. 113 regel 10 en regel 3 van onder waar ting voor rigting of zoo iets en hunne voor hare staat. Wij eindigen met den wensch, dat de vertaler, zoo hij ons publiek met den naderen arbeid mag bekend maken, zich geheel zette op de hoogte van zijne taak en van onze behoefte. Hadde hij dit ook nu gedaan, veel van het zwevende en duistere zou hebben kunnen worden weggenomen, dat nu op verschillende plaatsen schijnt te liggen over den leeftijd der kinderen, telkens door de moeder bedoeld, en waardoor het welligt te verklaren valt, dat zij, naar ons gevoelen, de jeugdige kleinen veel te hoog heeft gezet in vatbaarheid voor de opleiding die zij hun toedenkt.

c.... r.

voetnoot1)
Men vergelijke b.v. het hier zeer ter zake dienende: Wat alzoo de fatsoenlijke moeder in onzen tijd voor hare dochter doet. Tijdspiegel 1847, II, blz. 496-509.
red.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken