Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 9 (1852)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 9
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.44 MB)

Scans (1170.11 MB)

ebook (5.87 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 9

(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Storm en stilte. (Met eene plaat.)

Vale en graauwe wolken pakken aan den gezigteinder zich zamen. De dag is nog niet verstreken. Toch schijnt het dat de schemering van den avond reeds is gedaald. Een somber floers ligt gespreid over ieder voorwerp, waar het oog op rust. Al meer en meer wordt het uitspansel met zwarte en donkere wolken overtogen, en de blik vermag naauwelijks iets te onderscheiden dan hetgeen in zijne onmiddellijke nabijheid zich bevindt. De zwoele dampkring had reeds te voren iets beknellends, en spelde een naderenden storm. Hoe angstig en schuw strijkt het gevogelte langs het strand, al digter en digter bij den grond. Zie, daar stuift het zand dwarlend in ontelbare wielingen sneller en sneller omhoog. Daar verheft zich de storm. Hoort zijn ontzettend, verheven, majestueus geluid. Eerst klinkt zijn stem langzaam, statig, als door eenige tusschenpoozen afgebroken; vervolgens al sneller en sneller, al krachtiger en krachtiger, aldra wordt zijn stem alleen gehoord. Zijn geweldige vuist zweept en geeselt de wateren, dat ze bruisen en koken. Daar kletteren de regenstroomen, daar klieven de rosse bliksemschichten het zwerk, en scheppen in den nacht des daags een schitterend zonnelicht van weinige seconden. Zie ginds! Is dat geen schip? Nu rijdt het op den rug der baren, als een ruiter, die zich angstig klemt aan de blanke manen van zijn reusachtig, steigerend ros; dan wordt het, met onweêrstaanbaar geweld, van zijne hoogte in de diepte geslingerd; dan verdwijnt het, met lillend schuim overspat, en schijnt reddingloos in den gapenden afgrond verzwolgen. Arme schepeling! die daar in uwe drijvende woning geslingerd wordt op de verbolgen vloeden. Daar doemt zij voor u op, de vaderlandsche kust, te regt u zoo dierbaar en waard; maar angstiger slaat thans u 't harte, dan toen gij er verre van verwijderd waart. Welligt zult gij haar niet meer bereiken, en deze togt zal uw laatste geweest zijn. Misschien zal uw vaartuig, op bank of rots gedreven, door het geweld van den storm gebeukt, onder zijn geduchte mokerslagen tot splinters verbrijzeld worden, en, aan zoovele gevaren ontworsteld, nabij het doel uwer reize, het vratig watergraf u opnemen in zijn killen schoot.

Nog neemt de kracht van den wind niet af. Nog duurt het bonzend stormgeloei voort.

[pagina 398]
[p. 398]

Gij zijt vertrouwd met de bezwaren en gevaren van uw bedrijf; gij hebt den dood menigmaal onder de oogen gezien; gij staart op de vaderlandsche duinen; gij verlaat u op, gij bidt tot Hem, die ook in den storm u nabij is!

 

Een schip in nood! Vreesselijk, deerniswaardig schouwspel. En toch, hoevelen gevoelen zich als met magnetische kracht getrokken naar de plaats, van waar zij dat droeve schouwspel kunnen gadeslaan. Wat is de reden hiervan? Is het, gelijk de oude Romeinsche dichter, Lucretius, beweert, omdat het iets zoets en aangenaams in zich heeft de ellende te aanschouwen, waarvan men zelf bevrijd is (quibus ipse malis careas, quia cernere suave est)? Is het alzoo eene nieuwsgierigheid, maar zonder belangstelling en deelneming, verwant met die weinig menschelijke en menschwaardige neiging, welke men in onze taal, ik meen, sedert Joh. Lublink de Jonge, den naam van leedvermaak heeft gegeven? Of is het de zucht, om den mensch te kunnen opmerken en bewonderen in zijne kleinheid en in zijne grootheid tevens, waar hij, als de speelbal van wind en golven, moedig en volhardend, zoo lang hij immer kan en vermag, den worstelstrijd met de weêrbarstige elementen voortzet? Of is het de trek naar het pathetische, die in het menschenhart verborgen schijnt, en onmiskenbaar raakpunten heeft met al, wat tragisch heeten mag? Wie zal het eene volstrekt ontkennen, het andere stoutweg loochenen, het laatstgenoemde ronduit tegenspreken?

 

Een schip in nood! De noodvlag is geheschen. Men zwiert en seint en wuift met doeken, aan haken en stokken bevestigd, men rent en draaft ademloos heen en weêr op het veege boord. Dáár genaakt een klein getal edelen en braven. - De reddingboot wordt uitgezet. - O, aan hen de regtmatige hulde, de welverdiende lauwer, de schitterende kroon, der waarachtige menschenliefde verschuldigd, die gereed zijn met de kracht van hunnen arm en de vlugheid hunner rappe leden, met ongeschokten moed en taai geduld, - die inspanning noch opoffering schromen, - die door geen verijdelde pogingen noch herhaalde teleurstellingen afgeschrikt worden, - ja, die het eigen leven niet te dierbaar achten, om den ongelukkigen, die met storm en golven kampt, ter hulp te snellen, en zoo mogelijk te ontrukken aan de wijd opgesparde kaken des wissen doods. Driewerf heil dien edelen en braven!! Ach! dat ook dáár de menschenliefde soms in strijd geraakt met, en belemmerd wordt door snoode en verfoeijelijke baatzucht! Dat het rampzalig eigenbelang soms de roofgierige klaauwen uitstrekt, om zich te verrijken met den buit des schipbreukelings, en den reeds zoo deerniswaardige nóg te grieven door de gedachte, dat hij de menschlievende (?) hulp, hem betoond, duur, misschien zeer duur zal moeten betalen!

 

Uitgewoed heeft de bulderende orkaan, die den moedigen en ervaren schepeling met angst en ontzetting vervulde, en hem zijne nietigheid deed beseffen in zijne brooze hulk. Gestild zijn de hevige stormwinden, die nu met een scherp, doordringend, honderdvoudig fluiten elkander als te hulp riepen, om met vereende magt hun ontzaggelijk vermogen voor den sterveling ten toon te spreiden; dan met oorverdoovend gehuil, als het

[pagina 399]
[p. 399]

brullend woudgedierte op zijne prooi, over de wateren uitschoten; straks weder, ratelenden donderslagen gelijk, door duizende echoos in het luchtruim herhaald werden, en zich oplosten in een doffen, dreunenden knal, waarvan een feller rukvlaag het voorttrillend geluid weder onderschepte, en op haar' magtigen adem weldra tot de vorige, alles overweldigende kracht deed klimmen.

 

Kalmte en rust zijn weder gespreid over het onafzienbaar watervlak, en de golven, niet meer, als te voren, met ziedend schuim opwaarts gestuwd, en tot eene reusachtige hoogte dreigend boven elkander aanwassende, vloeijen glad en effen daarheen. Eene statige, hoorbare stilte, weldadig na het vreesselijk stormgeloei, heerscht alom. De natuur is vermoeid van hare krachtsinspanning. De liefelijkste vrede heeft het beangstigend oproer der elementen vervangen. De schepping rust. Zij herademt, zij bepeinst zwijgend de indrukwekkende symphonie, die de storm met forsche hand op het reuzenorgel deed hooren.

 

Stilte na den storm! Spreekt zij niet krachtig tot het gemoed? Wekt zij den sterveling niet op, om eerbiedig de magt te erkennen van den Heer der natuur, die den woedenden orkaan ontketent en breidelt? die evenzeer bij het bruisen der fel bewogen vloeden op de vaak onstuimige levenszee Zijne magt wil en zal openbaren aan hen, bij wie het niet de taal der kleingeloovigheid, maar des geloofs is: Heer, behoed ons, wij vergaan!

 

Zietdaar, waarde lezers! eenige gedachten en fantazijen, die er bij ons oprezen, toen wij de voor den Tijdspiegel bestemde afbeelding aanschouwden van de stoomboot, nabij Scheveningen gestrand op den 7 October dezes jaars, en van het wrak, zoo als zich dat aan het oog van den strandbezoeker vertoonde, en gewis door eenigen uwer in eigen persoon zal bezigtigd zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken