Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 10 (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.80 MB)

Scans (1136.40 MB)

ebook (6.35 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 10

(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De gevolgen eener luim, Naar het Engelsch, van P.G.R. James, in twee deelen, bij N. de Zwaan te Utrecht, 1822.

Bij het aankondigen eener vertaling bevindt een Referent zich meestal op een moeijelijk standpunt geplaatst. Wat zal hij doen? - Hij heeft zich de moeite gegeven - althans dit mag men van hem verwachten - aandachtig een werk te lezen, dat hij anders welligt ongelezen zou hebben gelaten, of misschien maar vlugtig zou hebben doorgebladerd, doch daar hij zich nu toe gezet heeft, met een potlood in de hand om hier en daar aanteekeningen te maken, vraagteekens te zetten, een woord of een zin te onderhalen - want de redactie van het een of ander maandwerk heeft hem het boek toegezonden, opdat hij er iets over zou zeggen. Maar wat? That is the question. Zal hij zijn oordeel uitspreken over het werk zelf, dat ontleden, er de schoonheden van doen opmerken en de zwakke zijden er van bloot leggen?- ‘Maak de recensie wat kort; 't is slechts eene vertaling,’ wordt hem toegevoegd. Zal hij dan alleen letten op de vertaling en bewijzen dat hij, die deze taak op zich nam, er voor berekend was of niet? - Dàn mag Referent wel beginnen met verschooning te vragen voor de dorheid zijner aankondiging. Na het boek herhaaldelijk te hebben doorgebladerd, de

[pagina 369]
[p. 369]

aangehaalde zinsneden nog eens te hebben gelezen, weder een blik te hebben geworpen op het vignet, als moest hij daar zijn stof uit putten, zal Referent er zich meestal afmaken met in meer of minder woorden te zeggen: ‘deze roman was de eer der vertolking waard - of niet waard; de vertaler heeft zich goed - tamelijk - slecht - van zijne taak gekweten,’ en daarmeê uit. Wij zouden dus voor het tegenwoordige kunnen volstaan met de uitspraak: ‘de Gevolgen eener luim waren de vertaling waard, en deze is goed uitgevallen,’ en daaronder zouden we dan kunnen stellen: Dixi of Sufficiat of iets dergelijks, om er wat meer gewigt aan bij te zetten.

Maar zoo we ons daarmeê vergenoegden en de pen thans wegwierpen, zouden we toch niet gerust zijn; men zou dan immers kunnen onderstellen dat wij het boek niet hadden gelezen - quelle énormité; alsof er ooit een recensent ware geweest, die ten opzigte van het werk dat hij beoordeelen moest, in dat geval verkeerde! Foei, we huiveren er van - maar de wereld is zoo boos en de kwade tongen zijn zoo rad. - Men zou ook kunnen vermoeden, dat de uitgever gevraagd had een goed woordje over het werk te willen zeggen, - alsof een recensent zich ooit door zóó iets liet influenceren, als hij op zijn regterstoel zit, met de weegschaal van het schoone in de hand. Maar die heeren uitgevers handelen soms zoo vreemd met recensies, ze plaatsen er soms een deel van in eene advertentie, en men kon al ligt denken, dat de recensie juist zoo kort was uitgevallen, om ze meer geschikt te maken tot dat doel.... men is zoo geneigd om overal het venijn uit te zuigen.

We gevoelen ons dus, in het belang van onze rust, verpligt, ons oordeel ten minste eenigzins te motiveren.

We zouden, nu wij een woord willen zeggen over den roman, wel gebruik kunnen maken van het Voorwoord, dat de vertaler zoo goed was voor het werk te stellen, maar we worden hiervan al dadelijk afgeschrikt door de zeldzame en hoogst originele wijze, waarop de vertaler dat voorwoord heeft aangevangen: we zouden niet gaarne beschuldigd worden van plagiaat, en wanneer we nu beginnen te lezen: ‘Wij aarzelen niet, den roman dien wij thans vertolkt het Nederlandsch publiek aanbieden, een der beste te noemen, welke tot nu toe uit de vruchtbare pen van James gevloeid zijn,’ - dan vinden we dat idée zóó nieuw, dat we inderdaad niets uit dat oorspronkelijke voorwoord durven overnemen, uit vrees van en flagrant délit betrapt te worden, dat we ons eigen oordeel niet uitspreken.... en dat zou vreesselijk zijn voor een recensent! - We moeten dus zien op eigen wieken te drijven: de Corypheën (dat 's een mooi woord, omdat het vreemd is, en dat doet in eene recensie effect) de Corypheën van de hedendaagsche Engelsche roman-litteratuur, die op een zeer hoogen trap staat, beginnen hoe langer hoe meer, op het voorbeeld van Dickens, in de tegenwoordige maatschappij stof te zoeken voor hunne werken. Bulwer, die ons rondleidde in het oude Pompeji, heeft ons in kennis gebragt met Caxton en diens bloedverwanten en vrienden, thans heeft James, die zich meestal op historisch gebied plagt te bewegen, de goedheid gehad ons voor te stellen aan de beide heeren Winslow, de beide heeren Tracy, de beide jonge dames Emily en Rose Tracy. Hij nam tevens die gelegenheid waar, om ons een hartig woord te doen hooren over de menigvuldige gebreken, waaraan onze arme, hedendaagsche maatschappij in het al-

[pagina 370]
[p. 370]

gemeen lijdt, en waaraan in het bijzonder de Engelsche strafwetgeving mank gaat, want hij doet ons getuigen zijn van een geheel geding, ingesteld wegens moord - een geding met pleitredenen, getuigenverhooren enz., dat juist door zijne volledigheid en natuurlijke voorstelling onze belangstelling ten hoogste heeft geboeid. We vermelden dit uitdrukkelijk, om te doen uitkomen dat we 't gansch niet eens zijn met eene aankondiging, die wij elders van dit zelfde werk lazen, en waarin werd beweerd, dat de vertaler dat regtsgeding had moeten bekorten, zoo niet geheel overslaan.

Het verheugt ons integendeel, dat de vertaler geweten genoeg heeft gehad, om ons het werk van James onverminkt weder te geven, en dat hij zich door de eigenaardige moeijelijkheden, voorzeker verbonden aan de vertolking van al de bijzonderheden van dit proces in onze taal, niet daarvan heeft laten afschrikken, en wij hopen dat hij - aan wien wij, zoo we niet verkeerd zijn onderrigt, reeds meer verdienstelijke vertalingen te danken hebben, - steeds even naauwgezet moge blijven.

Nu ons deze indiscretie ontsnapt is ten opzigte van den vertaler, wiens waren naam - altijd indien wij goed onderrigt zijn - niet op den titel prijkt, moeten wij hem toch ook de verzekering geven, dat wij hem gaarne zijn oorspronkelijk voorwoord ten goede houden, omdat wij ons gemakkelijk kunnen indenken (dit woord ontleenen wij) hoe lastig het soms moet wezen, wanneer men eene vertaling heeft voltooid, nog te voldoen aan het dringend verzoek van den uitgever ‘om een woordje vooraf, al is het nog zoo kort.’

Hij houde het ons op zijne beurt ten goede, zoo wij hem op een paar punten opmerkzaam maken. Waar personen uit het gewone, dagelijksche leven, sprekend worden opgevoerd, komt het ons voor dat men er naar moet streven hunne taal zoo natuurlijk te maken, als de kunst slechts gedoogt. Dit is niet overal door den vertaler in het oog gehouden: de spreektoon kon doorgaans losser zijn. Bij voorbeeld, wij vinden al dadelijk, op bladzijde 6 van het eerste deel, in eene zamenspraak het volgende:

.... ‘Ik ben geen man om teruggejaagd te worden, en ook in geene luim daartoe. De rivier lag in mijn weg en daarom stak ik haar over; maar ik heb mijn bundeltje kleederen verloren en dat is jammer; want ik ben natter dan mij aangenaam is.’

‘Wat uw bundeltje aangaat,’ zeide de andere, ‘dat zal tegen den Winslow-dam gedreven zijn, en wat betreft uwe natheid, ik zou u wel aan drooge kleederen kunnen helpen, als ik maar wist wie gij waart.’

‘Uwe onbekendheid daarmede, zal er u toch niet in verhinderen,’ hervatte de reiziger enz.

Taalkundig zijn hierin geen fouten, maar het is stroef, het is niet gemakkelijk; we zouden liever wat minder gelet willen hebben op taalkundige juistheid en wat meer op losheid. Door eene geringe omzetting kan men, dunkt ons, meer leven, meer gang brengen in den dialoog, b.v.:

.... ‘Ik ben niet iemand om teruggejaagd te worden, en ik ben ook in geen luim om het mij te laten doen. De rivier lag mij in den weg en daarom zwom ik die over; maar ik heb mijn pakje kleêren verloren, en dat spijt mij, want ik ben natter dan mij aangenaam is.’

‘Uw pakje,’ zeide de andere, ‘dat zal wel tegen den Winslow-dam zijn aangedreven, en dat ge nat zijt - ja, ik zou u wel aan drooge kleêren kun-

[pagina 371]
[p. 371]

nen helpen, als ik maar eerst wist wie gij waart.’

‘Dat gij dit niet weet, zal er u toch niet in verhinderen,’ hervatte de reiziger.

Constructiën als: ‘Wegens het leed, dat hij mijner moeder berokkend had, en ook wegens eenige brieven die zij van hem in handen had, en die ik thans bezit, deed hij wat hij voor haren zoon gedaan heeft,’ - deugen volstrekt niet in den spreekstijl. - ‘Daarin stem ik met u overeen, dat’ enz., zegt men niet, wel: ‘Ik geef u toe, dat’ enz.

Evenmin spreekt een jonkman zijn meisje aldus toe: ‘dierbaarste Rose,’ of ‘mijne welbeminde’ hij mag zoo schrijven, ja, maar hij zegt: ‘Rose’ tout court, of ‘mijne Rose,’ of ‘lieve,’ ‘mijne lieve’ enz.

‘Maar ik verwonder mij wat gij te Northferry gaat doen,’ is niet goed, evenmin als het antwoord: ‘ook ga ik niet juist naar N., maar ik zal er gewis zeer digt bij zijn, indien gij er iets te berigten hebt,’ waaruit waarschijnlijk de woorden en dus zijn weggevallen. (blz. 193, IIe deel.)

Men spreekt niet van hoedanigheid van wijn, wel van soort, niet van een wankleurigen bril, maar van ‘een slecht gekleurden’ of eenvoudig ‘slechten bril.’

Voor ‘verheimelijking’ (IIe dl. blz. 167) hadden we liever geheimhouding gelezen, en op die zelfde bladzijde hadden we gaarne het verzwinden van eene illusie gemist.

Op blz. 99 van het tweede deel komt eene geheel onverstaanbare zinsnede voor: ‘Ik zal in staat zijn’ enz. Maar dit is waarschijnlijk aan de correctie te wijten, die hier en daar nog al wat te wenschen overlaat.

Voorts zijn uitdrukkingen als de volgende minder fraai:

‘Eene klink, welke des reizigers geleider opligtte,’ (Ie dl. blz. 10).

‘Doch echter meen ik,’ (blz. 16).

‘Een prachtig bosch, dat voorzien was van eenige wat stijve lanen,’ (IIe dl. blz. 274).

‘Terwijl de galm van den laatsten slag nog door de lucht galmde,’ (blz. 260).

‘Eenige stappen in den gang vond hij den boschwachter.’

‘Een weelderig hoofd.’

Waarom eindelijk: grootelijks, geenerlei, trotschelijk, gelukkiglijk, eenigerhande, gewisselijk? Al die woorden met niets beteekenende uitgangen geraken gelukkig hoe langer hoe meer uit den smaak; men gebruike ze zoo zelden mogelijk, liefst in 't geheel niet. Met dezen welgemeenden raad willen wij onze aankondiging besluiten, in het zoete bewustzijn, dat het ons mogt gelukken meer dan ééne zinsnede te schrijven à propos van eene vertaling.

L.H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken