Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 10 (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.80 MB)

Scans (1136.40 MB)

ebook (6.35 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 10

(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 467]
[p. 467]

De geschiedenis van den ouden heer Holland.

De goede oude man, die daar zit te suffen en te droomen, wie dat is? - Wel, dat is meneer Holland! - ik zal u zijn leven vertellen. Meneer Holland is geboren uit onbekende en stellig geheel armoedige ouders; want toen ze hem kort na zijn geboorte in een woeste, boschachtige en moerassige streek, aan den oever van de zee als vondeling zagen liggen, had hij geen kleeren aan 't lijf. En toch was hij toen een gezonde, dikke en roodharige jongen. De menschen die hem daar 't eerst vonden, waren heel beschaafd, maar omdat ze zich niet veel met de opvoeding van den kleinen Jan Holland bemoeid hebben, is hij een frissche, gezonde en openhartige knaap gebleven, die spoedig, hoe jong en klein hij ook was, moed genoeg bezat om het weelderige huis, waarin ze hem als kind hadden willen opnemen, te ontloopen. Maar toen had hij een treurige jeugd en een veronachtzaamde opvoeding. De wijde wereld rondzwervende, nu eens door den een, dan weer door een ander opgevangen, somtijds ook door gebrek en honger genoodzaakt zich aan een harden meester over te geven, dikwijls verscheiden meesters tegelijk dienende, vaak in bitteren tweestrijd met zich zelven verkeerende, deed de blonde knaap een schat van ondervinding in de harde school der tegenspoeden op. Maar de indrukken zijner jeugd, de herinnering aan de woeste bosschen en bijna ongenaakbare moerassen, waarin hij zijn eerste jaren gesleten had, het geruisch der zee, dat het eerst zijn gehoor had getroffen, en de gure wind die over zijn naakt lijf had gewaaid, dat alles had hem sterke zenuwen en een zeldzamen trek tot vrijheid gegeven. Als zijn meesters, in zinnelijken lust zwelgende, of slapende, of ziek te bed liggende, den vaak ontembaren en stijfhoofdigen knaap vergaten, onttrok hij zich aan hunne magt en keerde dan telkens naar zijn bosschen en naar de zee met hare woeste golven terug.

Holland was jongeling geworden, en nu zuchtte hij onder een heerschappij, zóó hard als hij nog nooit te voren had behoeven te verdragen. Zijn voogd was een trotsch, wreed, achterdochtig en schraapzuchtig mensch, een man, die met arendsoogen al de handelingen van den vrijheidlievende jongeling gade sloeg, een man, die hem bestrafte als hij vrijzinnige gevoelens uitte, of anders dacht dan de sombere dweepzieke voogd, in één woord een man, die door de zielsen ligchaamskrachten van den fieren jongeling te ondermijnen, hem tot zijn slaaf wilde vernederen. Dat kon hij niet langer verdragen, hij zou zich, het koste wat het wilde, van dat kwellende juk ontslaan. Maar dedagelijks verzwakkende voogd wilde den jongeling niet loslaten omdat hij voelde dien steun niet te kunnen missen. Regtsmiddelen, list, geweld, alles werd te baat genomen in dien wanhopigen strijd tusschen eigenbelang en zucht tot vrijheid. Maar ten laatste zegevierde jeugdige kracht en moed, en Holland ademde weer vrij aan het

[pagina 468]
[p. 468]

strand van den onafzienbaren oceaan.

Holland werd zeeman. Dat was een heerlijk leven voor den eindelijk aan de verdrukking ontkomen jongeling. De winden, die om het geslingerde vaartuig loeiden, waren voor hem een welluidende muziek, en de hooge golven die over het schip sloegen waren voor hem welbekende gasten. De zee was zijn element en door haar gedragen kende hij geen gevaar. De onverschrokken zeeman stevende naar alle windstreken, en overal behaalde hij roem, eer en schatten. Zijn groote aanleg ontwikkelde zich meer en meer, en als hijaan land van de doorgestane vermoeijenissen uitrustte was hij schilder en dichter; en van zijn schilderijen woei u de frissche zeekoelte tegen, en in zijn gedichten legde hij geheel zijn edel en rondborstig karakter bloot. Maar het schoonste van alles was, dat de brave Holland, bij al zijn rijkdom, bij al de lauweren, die hij inoogstte, en bij al zijn talenten, toch altijd even nederig en godsdienstig bleef. Holland werd met kinderen gezegend en hij zond zijn zoons en dochters naar Oost en West. Ook zij vergaderden zich in verre landen schatten, en legden die als demoedige kinderen aan de voeten huns vaders neder.

Maar dat was het ongeluk van den koenen Janmaat, want nu, dacht hij, konden zijn kinderen wel voor hem werken. Zeldzamer waagde hij zich op zee, en met de landlucht woei hem ook vadzigheid en trotschheid op geld en verdiensten aan.

De roem en de schatten van den rijken Holland, zoo als hij genoemd werd, hadden reeds langen tijd den nijd en de begeerlijkheid van zijn naburen opgewekt. En als hij aan land was durfden ze hem wel onder de oogen te zien, want de ruwe zoon der zee was niet bestand tegen de veinzerij en de listen van de groote wereld in de groote steden. Hij had op zee moeten blijven varen, de ongelukkige man, want nu hij 't weer beproefde op 't water zijn ouden naam te handhaven, was de zee zijn element niet meer!

En de kinderen, die hij in verre landen had, bragten hem ook zooveel schatten niet meer 't huis als vroeger; want zijn benijders hadden de meesten er van door list en geweld aan de magt huns vaders weten te onttrekken.

Maar de oude Janmaat bleef aan land. Hij was nog altijd rijk, en daardoor des te onbezorgder voor de toekomst. De glans der groote wereld verblindde hem en de oude zeeman meende, hij moest ook maar een man naar de wereld worden, dat was, dacht hem, het beste geneesmiddel tegen de verveling en hand over hand toenemende landziekigheid en ontevredenheid met zich zelven. Toen vertoonde hij het dwaze schouwspel van een oud door de jicht gekromd zeeman in het kostuum van een Parijschen lion gedost. De nijdige buren juichten van pleizier nu ze den eertijds zoo gevreesden Janmaat met zijn stevige knuisten, zoo magteloos in dat moderne pak gekneld zagen, even als een misdadiger in zijn dwangbuis; ze jouwden den ouden man uit; ze schopten en vertrapten hem; ze leefden met zijn bezittingen naar willekeur en ontnamen hem nu eens wat, en gaven hem op een anderen tijd weer een kleinigheid terug, om hem voor eenige oogenblikken vrolijk te maken. Door deze knevelarijen, door zijn weelderige leefwijze en door dwaze spekulaties is hij thans zoo arm als Job geworden, ja, nog armer, want hij gaat onder een zwaren schuldenlast gebukt, en hij wordt bijna geheel door zijn dochter onderhouden. Die dochter is een bloeijend, gezond meisje, ge zoudt zeggen dat ze een Oosterling was, en ze steekt gunstig

[pagina 469]
[p. 469]

af bij een paar van haar nog overgebleven zusters, die beide aan de tering of aan verval van krachten lijden. Maar de oude man behandelt zijn dochter niet edelmoedig; hij is namelijk bevreesd dat ze, als zij al te knap en verstandig wordt, hem om zijn vroeger leven en tegenwoordigen toestand zal gaan minachten, en weigeren hem langer te onderhouden; daarom houdt hij het arme meisje dom, en blijft haar als kind behandelen. Dat is heel onverstandig van den kortzigtigen ouden zeeman, want vroeg of laat merkt zij toch hoe 't met de zaken staat, en dan zal ze hem juist gaan verachten omdat hij haar zoo baatzuchtig en onnatuurlijk behandeld heeft. En hij, de oude zwakke man, zal niet opgewassen zijn tegen de jonge, krachtvolle dochter.

Maar we willen hopen dat het nooit zóó ver zal komen.

Ondertusschen zit de oude, jichtige Janmaat in 't hoekje van den haard te suffen en te droomen; hij doet niets liever dan van zijn heldendaden en avonturen opsnijden. Hoort den goeden man geduldig aan, al is hij somtijds wat blufferig en langdradig, want het is zijn eenigste genot, en al vertellende verbeeldt hij zich weer jong te zijn.

Dat is de geschiedenis van den ouden heer Holland, een heel eenvoudige geschiedenis zoo als er meer zijn.

 

(Met toestemming van den auteur van elders overgenomen.)

Red.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken