Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 10 (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.80 MB)

Scans (1136.40 MB)

ebook (6.35 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 10

(1853)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De laatste dagen eener kranke naar ligchaam en ziel.

Ziet gij daar ginds die eenvoudige, nette woning, die zich oppervlakkig zoo eerbaar en deftig vertoont, dat het geen voorbijganger in de gedachten zou komen, om haar met den verachtelijken naam te bestempelen, waarmede de krachtige volkstaal de zetels der ontucht eigenaardig pleegt aan te duiden? En toch - ten volle zou zij dien naam verdienen; want achter dat schuldelooze voorkomen, dat geen kwaad doet vermoeden, achter dien eenvoud, die geen argwaan wekt, zijn de gruwelen der zonde verborgen. Daar binnen wordt evenzeer de valstrik gelegd voor de zedelijkheid, als in die verblijven der schande, waar het gekrijsch van de schelle vedel, en de schaterende lach der ongebondenheid en wulpsche dartelheid wordt gehoord. Ook daar binnen wordt menig jongeling naar ligchaam en ziel ontzenuwd en bedorven; - daar vindt niet zelden de huwelijkstrouw haar graf, en de tranen, gestort door bloedverwanten en betrekkingen, door moeders - door echtgenooten dergenen, die in de bedwelming van rampzaligen hartstogt derwaarts afdwaalden, zijn bitter voor de ziel; maar toch minder bitter nog, dan die de slavinnen en slagtoffers der zonde, welke hier haar verblijf vestigden, zelve plengen, als de uren van nadenken en berouw voor haar aanbreken!

Is het wonder, dat de godsdienstleraar huivert om zulk eene woning binnen te treden, als zijne toespraak dáár aan het krank- of sterfbed verlangd wordt; - is het wonder, dat hij ducht om in zulk een slijkpoel van zedeloosheid den voet te zetten, waar zijne stem immers minder nog dan die eens roependen in de woestijn zal zijn; - bevreemdt het u, als hij bij zichzelven denkt: wat zal mijn woord, mijne vermaning en bestraffing dáár baten, na zulk een leven te midden van den pest-

[pagina 393]
[p. 393]

walm der ontucht gesleten? Maar - mág hij van den anderen kant weigeren derwaarts te gaan, of strookt het veeleer met zijne roeping en pligt om dien schroom te overwinnen, en te beproeven of misschien de diep gevallene nog voor goede, christelijke indrukken vatbaar is? - Maar, behoef ik dat te vragen in een land en tijd, waarin een asyl Steenbeek werd opgerigt, waarin zooveel gesproken en geschreven is over Innere Mission? - Wat mij betreft, ik aarzelde niet aan den wensch eener kranke te voldoen, die mij dringend liet uitnoodigen, om tot haar te komen. Ik ben getuige geweest van het hartgrondigst en innigst berouw der diep gezonkene, zij heeft mij onder tranen en zuchten hare levensgeschiedenis verhaald, die, mogt zij welligt weinig verschillen van de geschiedenis der meeste slagtoffers van de verleiding, mij toch tot in het binnenste heeft geroerd door de natuurlijke welsprekendheid der zelfbeschuldiging, en den verpletterenden nadruk des ontwaakten gewetens.

Daar lag zij, uitgestrekt op hare sponde, de doodelijk kranke, wier ligchaam door de kracht der ziekte schier gesloopt was, wier ziel door het besef van zware schuld werd gepijnigd. Aan haar glinsterend oog, den blos, die door het bleekgeel der wangen heenschemerde, den hollen, afgebroken, telkens herhaalden kuch, den hijgenden adem, de vermagerde handen, de klamme zweetdroppels op het voorhoofd, was het niet twijfelachtig, dat de tering haar gestel had ondermijnd. Nòg vertoonde haar gelaat de onmiskenbare sporen van vroegere schoonheid, en toen zij zich oprigtte op hare legerstede, bleek het dat zij eertijds eene edele, fiere houding, eene bevallige gestalte moest gehad hebben.

- Gij zijt ernstig, misschien gevaarlijk, zeer gevaarlijk ziek. Wie is uw geneesheer? - vroeg ik. Zij noemde hem.

- Gij hebt een kundigen arts, met de meeste zorgvuldigheid en naauwgezetheid behandelt hij zijne lijders. Hij is daarenboven zeer belangstellend en menschlievend. Misschien kan hij u nog helpen.

- Mij kan niemand helpen dan God alléén.

- Die overtuiging is den mensch in de uren der smart en der krankheid evenzoo onmisbaar als weldadig. Hebt gij dan ook God reeds gebeden om Zijne hulp?

- O ja, dikwijls, dagelijks, vooral in de slapelooze nachten.

- Ik vermoedde dat niet, ik meende dat gij in uwe jeugd van godsdienstig onderwijs waart verstoken geweest, dat gij met Gods Woord onbekend zoudt zijn, en de behoefte aan het gebed u bij uwe levenswijze vreemd gebleven.

- Neen - ik heb godsdienstig onderwijs genoten - ik heb mijne geloofsbelijdenis afgelegd - ik heb zelfs het heilig Avondmaal mede gevierd in de gemeente.

- Maar later? Sedert gij hier zijt, hebt gij gewis nooit gedacht aan God en Zijn Heilig Woord?

Zij wees mij op een Bijbel en gezangboek, die op een tafeltje nabij haar ledikant lagen, en hernam: - O! al is men op den slechten weg, al leeft men in de zonde, men behoeft toch God niet geheel te vergeten. Ik lees althans sedert de laatste vijf jaren dagelijks in de Schrift en doe mijn gebed.

- Meendet gij daardoor welligt uwe zonden eenigzins uit te wisschen?

- Geenszins; maar zou ik niet nog zondiger geleefd hebben, indien ik ook dit had nagelaten?

[pagina 394]
[p. 394]

- Ik vrees, dat gij uw geweten alzoo eenen slaapdrank hebt toegediend, en dat gij de bewustheid uwer schuld uit uw binnenste hebt verdrongen.

- Ach! kon ik mijne zondeschuld uitwisschen met op de kniën te kruipen naar mijne geboorteplaats, en mogt ik er dagelijks den zwaarsten arbeid verrigten, mijn vurigst gebed zou verhoord zijn. Neen! de bewustheid mijner schuld heeft mij nooit verlaten, en zal mij nooit verlaten, maar, wat zal men aanvangen, eenmaal vast aan de zonde verslaafd en verkocht? Ach! help mij van hier, dat ik in dit huis niet sterve!

- Gij spraakt van uw geboorteplaats. Wilt ge mij het een en ander uit uw vroeger leven mededeelen?

Nu volgde er een verhaal, dat alle inwendige bewijzen van geloofwaardigheid droeg, en, van tijd tot tijd afgebroken, en weder voortgezet, hoofdzakelijk hierop nederkwam. Zij was ongeveer dertig jaren oud, uit Duitschland geboortig, en had hare ouders, armoedige, brave lieden, vroeg verloren. Twee zusters nog had zij in hare geboorteplaats achtergelaten, waarvan de eene in haren stand met een nijveren, oppassenden man gehuwd was, en met haar gezin het dagelijksche brood had, terwijl de andere in behoeftige omstandigheden verkeerde. Zijzelve was, na het verlaten van hare geboorteplaats, op vrij jeugdigen leeftijd als dienstbode bij eene familie geplaatst, die tot den aanzienlijken kring behoorde, maar waar de vrouw des huizes ligtzinnig en zedeloos leefde, en ontrouw was aan haren echtgenoot. Het kwade voorbeeld, schoone beloften, verfoeijelijke listen hadden haar doen vallen. Eenmaal van den weg der eerbaarheid afgeweken, was zij al dieper en dieper gezonken - eindelijk tot het laagste peil. Sedert vijf jaren had zij haar eerloos bedrijf vaarwel gezegd, leefde nu van het loon van anderer ontucht en schande, en zond van tijd tot tijd geldelijke ondersteuning aan hare behoeftige zuster. Toen zij hare treurige geschiedenis geëindigd had, herhaalde zij nog eens: - Ach! help mij van hier, dat ik in dit huis niet sterve, en zoo ik herstel, doe mij dan door uwen raad en bijstand gelegenheid vinden, om, waar het ook zij, door arbeid het brood te vinden! - Zij verlangde ten slotte, dat ik met haar en voor haar zou bidden.

- Hebt gij thans, nu gij zoo levendig beseft, hoe vele jaren uwes levens aan de zonde gewijd waren, nog vrijmoedigheid om te bidden tot den heiligen en regtvaardigen God?

- Bij Hem is vergeving.

Met ingespannen aandacht hoorde zij naar hetgeen ik tot haar sprak omtrent de vergeving der zonde, hoe, ook bij die vergeving, de onvermijdelijke gevolgen der zonde niet weggenomen kunnen worden, maar eeniglijk het schuldgevoel in het binnenste gedelgd wordt door de verzekering van Gods genade in Christus, onder voorwaarde van berouw en bekeering. Nu en dan sprak zij mijne woorden na, vooral ook enkele uit het gebed waarmede ik mijne korte rede besloot.

Zoo vaak ik haar sedert bezocht, vond ik haar steeds vervuld van diep en innig berouw - doordrongen van waarachtig schuldgevoel - erkentelijk voor elke, ook de geringste, haar op haar krankenleger betoonde dienst of geboden verkwikking - geduldig en onderworpen bij de ligchaamssmarten die zij leed. Toen ik haar voor het laatst zag, was de doodsure nabij. Met eene zwakke, afgebroken stem bad zij nog: ‘Vergeving, Vader in den hemel!

[pagina 395]
[p. 395]

God, wees mij arme genadig!’ en met het schier gebroken oog op mij geslagen fluisterde zij: ‘Ach! ik had gehoopt, en gewenscht, en gebeden, om mij nog op aarde geheel met God te mogen bevredigen! - Zijn wil geschiede!’ Het was het murmelen van de zee des doods, wier golven haar welras zouden wegvoeren: spoedig daarop was haar lijden geëindigd, haar bange en vreesselijke strijd volstreden, het geweten betuigde immer: Te laat, te laat! het geloof, het ootmoedig geloof lispte, als met het ruischen van engelenwieken: Neen! niet te laat! Bij God is vergeving.

Het belge u niet, kiesche, beschaafde, fijngevoelige lezer! dat wij het waagden u deze korte schets van een zieken sterfbed onder de oogen te brengen. Gij hebt immers in der tijd de Mystères de Paris gelezen, maar neen, lezen was het niet, verslonden. Men heeft u vergast op zoo vele horreurs in de vunzige holen en akelige sluiphoeken van misdrijf en zonde, dat gij ook wel eens, al ware het slechts ter afwisseling, moogt vernemen, hoe de kiem van het goede ook bij diep en zeer diep gevallenen nog niet uitgeroeid is, werd het u slechts met de blanke kleur der waarheid en niet in het schitterend kakelbont der verdichting voorgesteld. Wij weten overigens niet, in hoeverre gij uw zegel hecht aan de uitspraak van Jean Paul: ‘dat onder alle uren, die er voor den mensch aanbreken, zijn laatste uur voor de godsdienst het minst beteekent, en voor den bedienaar der godsdienst het onverschilligst zijn moest, dewijl dat uur het onvruchtbaarst is, en geen zaad doet ontkiemen dat hier vruchten kan voortbrengen.’ - Maar wij vragen u alléén, of gij niet gelooft, dat zelfs het laatste uur vruchten kan dragen voor de eeuwigheid?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken