Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 11 (1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.36 MB)

Scans (1161.23 MB)

ebook (7.00 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 11

(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 186]
[p. 186]

De portefeuille, in de salons ter kunstbeschouwing aangeboden.

Twintig platen, met bijgevoegde lectuur. Te 'sGravenhage, bij K. Fuhri, 1854.

Men kan in den tegenwoordigen tijd aan de drukpers te onzent geen ijver ontzeggen. Inzonderheid spitst zij zich op het leveren van voortbrengselen van smaak. Vroeger, in de tijden van onze Elzeviers, Blaeu's enz. was de rigting anders. Of zij nu beter is?.... Maar eene uitweiding tot oplossing van deze vraag zou ons wat ver van den weg voeren, en is misschien hier ook minder gepast. Wij bepalen ons voor het tegenwoordige bij de voor ons liggende prachtportefeuille.

De heer Fuhri dient den smaak van 't publiek, die nu eenmaal op prentwerken verlekkerd is, goed. De Kunstkronijk, het jaarboekje Aurora (oorspronkelijk bij hem uitgegeven) enz. zijn daarvan de bewijzen. Hij is daardoor in 't bezit van eene menigte fraaije platen, die wel verdienen verder verspreid te worden dan den kring der lezers en bezitters van de genoemde werken. De tegenwoordige Portefeuille bevat ruim een twintigtal platen aan deze ontleend, die in keurigheid, zoowel van teekening als gravure wedijveren, en waarop het oog des bezoekers van de Salons zeker met welgevallen rusten zal. De beschouwing dezer platen en het lezen der daarvoor bestemde bijschriften in proza en poëzij kunnen aanleiding geven tot menige opmerking en gedachtenwisseling, welke het niet altijd belangrijke onderhoud in onze gezelschappen, de immer wederkeerende gesprekken over den anderdaagschen koorts-toestand der oostersche quaestie, het vernuftige voorstel van den ex-minister Thorbecke en zijne acht handlangers over de afschaffing van het tonnengeld en de vleeschbelasting, enz. of het lieve kaartspel - niet zullen vervangen; - maar voor 't minst, naar wij hopen, aangenaam zullen afwisselen!

Wanneer wij den verdienden lof hebben gegeven aan het plaatwerk, en geheel de keurige uitvoering, wat letterdruk, papier en prachtband betreft, dan mogen de auteurs, die de niet gemakkelijke taak vervuld hebben van bijschriften te leveren bij de platen, aanspraak maken op de vermelding, zij het ook met een enkel woord, van hunne bijdragen.

De heer T. van Westrheene Wz., gaf een allerliefst bijschrift: ‘Kinderen’ getiteld, even bevallig van vorm als behartigingwaardig voor alle ‘Mevrouwen’ met kinderen gezegend, fijn sarcastisch, zonder eene enkele grovere uitdrukking, een waar juweeltje van kunst, smaak en tact.

Ook het tweede: ‘Het kruis op de heide’ geeft aanleiding tot fraaije opmerkingen over de tegenstelling van de rust, die daar thans op die heide heerscht met den strijd der elementen en den nog

[pagina 187]
[p. 187]

heviger strijd der menschen en menschelijke hartstogten. Het geheel is regt boeijend.

De bijschriften bij de vier chinesche plaatjes: ‘de Njei, inlandsche huishoudster op Java’ ‘de Arabier op Java’ ‘de Bataviasche bruid’ en ‘een Javaansch opperhoofd op de hertenjagt’ zijn niet zonder verdienste, ook voor de kennis van eenige bijzonderheden uit het leven in deze onze belangrijkste kolonie.

Het verhaaltje van den heer Ising, bij de plaat ‘Het Dorpsfeest’ is wel goed verteld, doch wat treurig voor de voorstelling der gravure, en - de aanleiding tot den zelfmoord van John wat buitensporig. Ofschoon de zedeles in het verhaal begrepen, eene waarschuwing tegen elke onbezonnenheid bij verloofden, wel behartiging verdient.

Een somber verhaal, weder eene aanklagt tegen de maatschappij schreef de zich noemende Gerard (of is het eene vertaling)? bij de afbeelding eener fraaije statue ‘Mary uit de Hooglanden.’ Is het waar dat de verleiding in de fabrijken even groot is, als de werktuigelijke en dikwijls afmattende arbeid, de niet zelden verpeste dampkring enz. ongezond? dan is het hoog tijd daar tegen te waken en maatregelen te nemen, gelijk men zich vereenigt tot afschaffing der slavernij, de verbetering van gevangenen, en leniging van het lot van zooveel gevallenen en misdadigers! - Het onderwerp is de behartiging van alle menschenvrienden waardig; maar een verhaal als dit hadden wij bij deze afbeelding niet verwacht, 't welk door eenige Anglicismen, - als dansen rond den meiboom enz., zijn vreemden oorsprong schijnt te verraden.

Kort maar waardig is het woord door W. van de Poll geschreven, bij de plaat Thomas More voorstellende, in den vroegen morgen van den dag zijner teregtstelling. - De figuur der gade van den kanselier ziet er echter niet zoo hartstogtelijk uit als van de Poll die beschrijft.

De overige bijschriften zijn in verzen. Te vorderen dat deze, zoo niet allen, ten minste de meesten, naar aanleiding der platen vervaardigd, voldoen aan de hoogste eischen der kunst, is wat veel gevergd van den poëet, die buiten dat gekneld is in de banden van rijm en maat, en in het gegeven geval, eenige aanspraak heeft op toegevendheid, inzonderheid als zijn werk niet te zeer beneden de critiek is. - Of wij zulke tours de force (en het opzettelijk maken van verzen bij platen is er een, naar ons inzien), wenschelijk achten in 't belang der kunst, is eene andere vraag, die ons hier niet te behandelen staat; wij willen thans enkel en alleen van ons tegenwoordig standpunt, een vlugtigen blik werpen op de hier geleverde bijdragen in poëzij.

‘Hollands strand’ van Dorbeck is een fiksch vers van echt hollandsche kleur. Wij vatten alleen niet wat onbevangen bloed beteekent in het 2e couplet; en de slotregels:

Strand van Holland! fier te moê
Werp ik u mijn handkus toe -

herinneren te veel het slot van Tollens schoonen winterzang: ‘ontvang mijn handkus, hooge heem'len, enz.’

‘Een karig maal’ van J. van Weerden, is een goed berijmde variant op een oud thema. - Met uitzondering van een paar zwakke regels vooral deze: ‘Dus als de kindren hunn' jaren vermeêren,’ waarin der taal eenig geweld wordt gedaan, is ook het versje: ‘Moeders jeremiade’ van denzelfden verdienstelijk, en het slot:

[pagina 188]
[p. 188]
 
Voert hen [de kinderen] des Zondags ten Tempel des Heeren;
 
Hun geeft het zegen; in huis geeft het rust,

is een verrassende les, aan eene zeer alledaagsche klagt ontleend.

Bevallig en rein, zoo van inhoud als van vorm, is het ‘Badend Meisje’ van L. van den Broek, waarin ons alleen hinderden onhollandsche uitdrukkingen als: ‘veel beweend en rond u waren.’ - ‘Rotterdam’ van den zelfden dichter heeft iets duisters, 't geen echter meer aan de stof dan aan de bewerking ligt: ‘Watersloten’ voor ‘Waterkasteelen’ schijnt ons geen gelukkig woord toe, omdat het doet denken aan gegraven sloten, zoo ging het althans ons bij de eerste lezing.

‘Graaf Floris Vogeljacht’ van Hofdijk beviel ons beter dan een vers van Ten Kate in der tijd bij hetzelfde plaatje in de Aurora geschreven, hetwelk vooral uitblonk door - duisterheid. - Enkele uitdrukkingen echter kwamen ons minder Hollandsch of minder juist en gelukkig voor, als: dat jachtspel kost u duur; al stooft de heldre Junizon de groene wildernis. [Dat de dichters de zon de vruchten aan de boomen laten stoven - 't zij zoo! maar een gestoofde wildernis komt ons toch een barre schotel voor!] De erinnring spuwt den schandnaam aan enz. Spuwen is reeds een onhebbelijk woord in den deftigen stijl, aanspuwen vinden we meer dan grof. Ook is ons de tegenstelling niet duidelijk, welke er bedoeld schijnt met deze regels:

 
Al stooft de heldre Juni-zon de groene wildernis -
 
't Verraad loert achter struik en stronk, en tusschen riet en lisch!

‘De Windmolen’ van een onbekende, bevat eenige alledaagsche denkbeelden in vrij vloeijende verzen.

‘De Favoriet,’ insgelijks van een onbekende, is eene philippica tegen de slavernij der honden, in tegenstelling van het benijdenswaardig lot van 't gevierde schoothondje. Het stukje is niet van gezochtheid vrij te pleiten, doch bevat, nevens eenige zwakke regels, als bijv. de eerste:

‘Waan niet dat 'k u uw heerlijk lot benijd’

sommige fiksche verzen, als bijv. de vijf laatsten, sprekende van de thans heerschende honds-dolheid:

 
‘Reeds is 't me soms, bij 't lezen van het schrift,
 
Dat meldt van 't schriklijkst (?) wee in onze dagen,
 
Als zag 'k een slaaf, die woedende van drift,
 
Zijn pijlen doopte in 't allerscherpst vergift,
 
Om ze in het hart van zijn tiran te jagen.’

‘De Moeder,’ van Adama van Scheltema, lijdt aan matheid, door te veel herhalingen, bijv.:

 
Wat taal heeft voor die spraak der oogen,
 
Voor 't hart bevredigenden klank?
 
Wat woord vertolkt die heilge vreugde,
 
Die hoogste maat van zieledank?
 
Neen, in wat liefelijke akkoorden
 
Het dichtvuur zich heeft uitgestort,
 
Voor 't zingen van dat reinst gevoelen,
 
Schoot elke tong en snaar te kort.

Ook komen wij op tegen de bewering, dat alleen de schilder of beeldhouwer, en niet de dichter de ‘Moeder’ zou kunnen malen; vele schoone dichtstukken op dit onderwerp zullen ook onzen lezers genoeg voor oogen zweven, om dit tegen te spreken.

‘De Prins van Oranje’ van S.J. van den Bergh, is een fragment. Jammer! Het gegevene doet naar het geheel verlangen, ook om eenige duistere plaatsen, door gemis van genoegzaam verband, op te helderen. - De titel strekt ook niet ter bevordering der dui-

[pagina 189]
[p. 189]

delijkheid; heette het fragment Willem III, menig lezer zou beter op de hoogte zijn.

Eenige uitdrukkingen nogtans komen ons gebrekkig voor; bijv. de eerste regels:

 
Een zwanendrift gelijk, die 't krijtgebergt van Kent
 
En Pikardiës kust verbindt, spreidt langs de wateren
 
Der Noordzee, ginds de vloot, die zich naar 't Zuiden wendt,
 
Haar trotsche zeilen uit, enz.

Te zeggen dat een zwanendrift, alias een vloot, de eene kust aan de andere verbindt, zij 't ook 't naauw van Calais, is minstens zeer hyperbolisch.

Twee paar naties (regel 15) zijn vier natiën. De dichter bedoelt hier toch slechts twee: Engelschen en Nederlanders.

Voelt hij de ziel zich stalen komt ons ook noch fraai, noch gelukkig voor.

‘De roem van het dorp’ van K.N. Meppen is een goed vers, maar te veel navolging van een trant, die doorgaans het voertuig is eener ziekelijke verbeelding en opgewonden gevoel. - Wij hopen dit soort van verzen niet, dan zeer spaarzaam te ontmoeten.

Levenslustiger is het gedichtje bij de fraaije plaat: Het Boschhek, van A. van der Hoop Jrs. Zn., ofschoon het slot meer aan scheiding dan vereeniging doet denken. Mij dunkt de plaat met die vrolijk spelende kinderen had nog vrolijker gedachten en uitboezemingen kunnen wekken, dan alleen den wensch naar het bezit van een kind.

Het gedicht ‘Tot Bijschrift’ van den zelfden, bij een plaatje, waarvoor Mej. Toussaint eens een belangrijk verhaal in de Aurora schreef, ‘de Republiek moet gehoorzaamd worden’ - is wel wat somber, maar eene niet onverdienstelijke Romance, opgeluisterd door menigen fraaijen trek als dit soort van gedichten behoort te onderscheiden, bijv.

 
Dat wit satijn, zoo blank en zacht
 
En met een starrental bevracht,
 
Als of het 's Hemels sterren waren;
 
Maar niet één ster in haar gemoed,
 
Wier heldre flikkring hopen doet.

En dan de fraaije greep aan het slot, de uitroep van den zinneloozen vader, die zijne dochter op haar vlugt door het moordend lood deed treffen:

 
‘Houdt sbirren stand! Geen schoten meer! -
 
Gij zoudt mijn kind, mijn dochter dooden,
 
En 'k heb haar geen vaarwel gekust.

Zulke trekjes kenteekenen den dichter!

‘De liefhebber’ eindelijk van De Bull, bij de plaat een ouden, podagreuzen hengelaar voorstellende die, bij gebrek van beter, zich vermaakt, in zijne ziekenkamer met den hengel in eene groote kuip te visschen is niet zonder geest, en de moraal:

 
Wijs is - wie ook met hem malt -
 
Die zijn lot neemt zoo als 't valt,

is eene les van levenswijsheid zoo als Cats die, uit zinnebeelden enz. wist te trekken.

Ons kort overzigt over de ‘Portefeuille’ is hier mede geeindigd. Onze lezers zullen, hopen wij, de overtuiging bekomen hebben, dat zij, zoowel door de bijschriften als door de platen, geschikt is om hunnen smaak te voldoen, zij vinde een ruim debiet, waartoe deze onze aankondiging moge bijdragen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken